direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Zuidermeer - Noordermeer 15
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1598.BPKherzZuiderm0002-va01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

Aan de Noordermeer 15 te Zuidermeer is sprake van een een vrijgekomen agrarisch bedrijf (zie figuur 1). Bij de gemeente Koggenland is het verzoek ingediend om het perceel te voorzien van een woonbestemming.

De woonfunctie is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan Zuidermeer. Op basis van dit bestemmingsplan geldt ter plaatse namelijk een agrarische bestemming. Wonen is hier slechts toegestaan ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering. Er is echter sprake van de beëindiging van de bedrijfsvoering. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.

De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd: na deze inleiding volgt een beschrijving van het geldende bestemmingsplan, de bestaande situatie en de wenselijke situatie, is het relevante beleid beschreven in hoofdstuk 2, waarna in hoofdstuk 3 ingegaan wordt op de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 4 geeft een juridische beschrijving van het plan. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid wordt in hoofdstuk 5 besproken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPKherzZuiderm0002-va01_0001.png"

Figuur 1. Vooraanzicht perceel Noordermeer 15 te Zuidermeer

1.1 Geldend bestemmingsplan

In het geldende bestemmingsplan Zuidermeer, dat is vastgesteld op 13 september 2010, heeft het plangebied de bestemming “Agrarisch”. De gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik en het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering. Gebouwen moeten binnen het bouwvlak gebouwd worden waarbij een maximum bebouwingspercentage van 50% geldt. De maximale bouw- en goothoogte is respectievelijk 9,5 en 6 meter. Voor het tegengaan van te hoge bebouwing vanwege een straalpad is ter plaatse de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - straalpad' vastgelegd.

De woonfunctie zonder agrarische bedrijfsvoering is binnen de bestemming niet toegestaan, waardoor het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan voor de locatie noodzakelijk is.

1.2 Bestaande situatie

Het plangebied ligt op de hoek van de Noordermeer en de Zuidermeerweg ten noorden van de kern Zuidermeer in de gemeente Koggenland. Tot de kern Zuidermeer behoren het lint van de Baarsdorpermeer en het lint langs de Zuidermeerweg. Het lint (en buurtschap) Baarsdorpermeer is een agrarisch bebouwingslint, met veel open ruimten en doorzichten naar de polder. Het lint langs de Zuidermeerweg is in westelijke richting uitgebreid.

Het perceel betreft een vrijgekomen agrarisch bedrijf. Op het perceel staat een voormalige bedrijfswoning met bijbehorende schuur/berging. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op de kadastrale begrenzing. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPKherzZuiderm0002-va01_0002.png"

Figuur 2. Ligging van het plangebied

1.3 Gewenste ontwikkeling

Initiatiefnemer is voornemens het perceel te gebruiken als burgerwoning. De ontwikkeling betreft een functiewijziging met (eventueel) enkele inpandige bouwactiviteiten. De locatie ligt in een lint met voornamelijk woonfuncties met daarnaast een agrarische - en een bedrijfsfunctie. Er is dus sprake van passende functie in het lint. Voor parkeren geldt dat hiervoor op eigen terrein ruimte moet worden gereserveerd. Op het perceel is voldoende ruimte beschikbaar voor parkeren.

Hoofdstuk 2 Beleid

In dit hoofdstuk is ingegaan op het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Hierbij is eerst gekeken naar het rijksbeleid, vervolgens naar het provinciale beleid en tot slot het gemeentelijk beleid.

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Voor het bestemmingsplan zijn de nationale belangen 'Waddenzee en waddengebied' van belang. Hiervoor geldt dat het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden en het Werelderfgoed (de Waddenzee) als opgave voor het SVIR.

In dit plan wordt in dat opzicht aangesloten bij de bestaande bebouwing. De ontwikkelingen binnen dit plan passen dan ook binnen de SVIR c.q. het Barro.

Ladder voor duurzame verstedelijking, Besluit ruimtelijke ordening, artikel 3.1.6, lid 2

Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Hiertoe wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). Deze ladder bestaat uit drie treden. In trede 1 wordt de actuele regionale behoefte aangetoond en in trede 2 wordt beschreven of de ontwikkeling plaats kan vinden in bestaand stedelijk gebied. Indien het niet mogelijk is om de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te bouwen wordt in trede 3 beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Een plan om een agrarische functie naar woonfunctie om te zetten wordt, vanwege de kleinschaligheid, door de Raad van State niet gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (201311233/1/R4, r.o. 3.3, d.d. 27 augustus 2104).

2.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Noord-Holland 2040
Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (vastgesteld op 21 juni 2010). In de structuurvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: 'De Provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik.'

Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren, heeft de Provincie provinciale belangen benoemd. De drie hoofdbelangen (klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie.

Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS, vastgesteld op 21 juni 2010, daarna meerdere malen herzien) zijn regels verbonden aan de provinciale hoofdbelangen. Artikel 17 van de verordening geeft aan dat een bestemmingsplan kan voorzien in een functiewijziging naar burgerwoning indien de burgerwoning wordt ondergebracht in de voormalige agrarische bedrijfswoning. Hier is in het onderhavige bestemmingsplan sprake van. Er is tevens sprake van het volledig beëindigen van de agrarische functie.

2.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie
De gemeenteraad heeft het ruimtelijk beleid voor de gemeente op 12 oktober 2009 vastgesteld in de Structuurvisie 2009 – 2020 en in het bestemmingsplan landelijk gebied van 2013. Het ruimtelijk beleid geeft richting aan ontwikkelingen in de gemeente. Koggenland is primair een groene gemeente, waar de ruimtelijke opgaven samenhangen met de doorontwikkeling van de eigen kernen en het bouwen voor een kwantitatieve en kwalitatieve vraag van de eigen bevolking.

De gemeente streeft niet naar een groei die groter is dan de eigen behoefte. Naast de bestaande uitbreidingswijken reserveert de gemeente op een aantal plekken ruimte voor toekomstige ontwikkelingen. Het is afhankelijk van de demografische ontwikkeling na 2020 en daarmee samenhangend de woningvraag wanneer die plekken daadwerkelijk tot ontwikkeling komen. De uitbreidingslocaties zijn niet de enige plekken waar woningen aan de voorraad worden toegevoegd. Binnen de bestaande kernen is sprake van een structurele, incidentele bouwopgave op plekken waar ruimte vrij komt in de bestaande bebouwingsstructuur, bijvoorbeeld door verplaatsing van bedrijven of door beëindiging van agrarische bedrijven. Die plekken komen onder meer voor woningbouw in aanmerking. Daarbij zullen steeds criteria ten aanzien van ruimtelijke inpassing, beeldkwaliteit en parkeren worden gesteld.

De ontwikkelopgave voor Zuidermeer zal net als in andere lintdorpen bestaan uit incidentele vervangende sloop/nieuwbouw van oude in onbruik geraakte agrarische bebouwing. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de structuurvisie, waarin is aangegeven dat woningontwikkeling plaats kan vinden op locaties waar bedrijven verdwijnen. Het uiterlijk van het gebouw blijft gelijk.

Hoofdstuk 3 OMGEVINGSASPECTEN

Naast het feit dat de ontwikkeling in het plangebied binnen het overheidsbeleid tot stand moet komen, moet ook rekening gehouden worden met de aanwezige functies in en rond het gebied. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden, die voortvloeien uit de omgevingsaspecten, beschreven.

3.1 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op de natuurbescherming, rekening worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het rijksbeleid voor de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).

Gezien de aard van de plannen, en de ligging van het plangebied ten opzichte van de beschermde gebieden, is op voorhand uit te sluiten dat het project negatieve effecten op beschermde natuurgebieden zal hebben.


Soortenbescherming
De soortenbescherming vindt primair plaats via de Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen geen beschermde planten en dieren (en hun verblijfsplaatsen), die in de wet zijn aangewezen, niet verstoord worden. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV, zoals vleermuizen, van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst soorten is een zware bescherming opgenomen. De verblijfplaatsen van beschermde soorten mogen volgens de Flora- en faunawet niet negatief worden beïnvloed door bouwactiviteiten.

In het plangebied wordt de bestaande bebouwing gehandhaafd en wijzigt het gebruik van een bedrijfswoning naar burgerwoning. Een ecologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

3.2 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de grootste afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs wordt uitgesloten. Voor het bepalen van de richtafstanden wordt onderscheid gemaakt tussen rustige woonomgeving/buitengebied en gemengde gebieden.

Het plangebied kan omschreven worden als een gemengd gebied, waar zich meerdere functies voordoen (agrarisch, wonen en bedrijf). Aangrenzend aan het plangebied is een aannemersbedrijf gevestigd. De gronden van het bedrijf hebben de bestemming 'Bedrijf'. Binnen de bestemming zijn bedrijven toegestaan uit milieucategorie 1 en 2. Het ter plaatse gevestigde aannemersbedrijf valt onder milieucategorie 2, waarvoor, binnen gebiedstype 'gemengd gebied', een richtafstand van 10 meter geldt. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Het wijzigen van de bestemming leidt dan ook niet tot verzwarende nadelige effecten voor het aangrenzende bedrijf. Ten opzichte van de huidige situatie verandert er niks.


Daarnaast bevindt zich op een afstand groter dan 10 meter een transformator huisje (binnen de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening'). Transformatiehuisjes vallen onder milieucategorie 1, waarvoor een richtafstand van 10 meter geldt. Aan deze richtafstand wordt voldaan.


Ten slotte is ten noorden van het plangebied een veehouderij gevestigd. Volgens de milieuzoneringslijst geldt hiervoor een afstand van 100 meter ten aanzien van geur. De gemeente Koggenland heeft ten aanzien van geur een apart geurbeleid. De gemeente heeft hierbij een geurafstand van 50 meter binnen de bebouwde kom vastgesteld. Het emissiepunt van het dierenverblijf tot de buitenzijde van de woning bedraagt ruim 100 meter. Aan zowel de richtafstand van de geurverordening van de gemeente Koggenland en de milieuzoneringslijst wordt voldaan.

3.3 Geluid

In het kader van geluid is de Wet geluidhinder van toepassing. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. Deze geluidhinder kan veroorzaakt worden door verschillende bronnen, waaronder wegverkeer en bedrijvigheid.

Het gebouw wijzigt van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. Er is slechts sprake van interne verbouwingen. Het gebouw wijzigt in de nieuwe situatie niet. Het gebouw blijft hiermee een woonfunctie en is daarmee een geluidsgevoelige bestemming. Het gebouw staat echter aan een weg waar een 30 kilometerzone aanwezig is. De Wet geluidhinder is niet van toepassing op een 30 kilometerzone.

3.4 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang.

Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • 1. woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • 2. kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • 3. projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.

Dit bestemmingsplan voorziet slechts in een functiewijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning waarvoor geconcludeerd wordt dat het Besluit NIBM van toepassing is. Verdere toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit is daardoor niet aan de orde.

3.5 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.

Met het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning is er sprake van een functiewijziging. In het kader van dit bestemmingsplan kan het uitvoeren van een bodemonderzoek achterwege worden gelaten.

3.6 Water

Een belangrijke ontwikkeling in het waterbeleid is de Watertoets. Het doel van de Watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het plangebied valt in het werkgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (kenmerk: 20150929-12-11650 ).

Het plan heeft geen of een geringe invloed op de waterhuishouding. Voor de ontwikkeling wordt daarom de procedure 'Geen waterschapsbelang' gevolgd. Dit houdt in dat verder overleg met het waterschap niet nodig is. Het waterschap heeft een positief wateradvies gegeven. Een samenvatting van de watertoets is opgenomen in 1. Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

3.7 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie
Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze nieuwe wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van Wamz is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De Wamz verplicht gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, zal het bestemmingsplan uiteindelijk, indien nodig (en mogelijk), een bescherming moeten bieden voor waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een omgevingsvergunningenstelsel.

De gemeente Koggenland heeft in 2012 een gemeentelijke archeologische waardenkaart vastgesteld. Op deze kaart wordt een vlakdekkend overzicht gegeven van de in de gemeente Koggenland aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Het plangebied valt volgens de waardenkaart in een wit gebied. Deze gebieden zijn vrijgegeven met betrekking tot het aspect archeologie. Archeologische waardevolle resten worden hier niet verwacht op basis van de aanwezige bodemverstoringen en/of de geologische gesteldheid van de bodem. Daarnaast is sprake van functieverandering binnen een bestaand gebouw. Hiervoor wordt niet gegraven. Er is daarom geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Cultuurhistorie
De provincie Noord-Holland hecht veel waarde aan de cultuurhistorische waarden van de ruimte. De kern Zuidermeer heeft zelf geen hoge cultuurhistorische waarde. De Baarsdorpermeerpolder heeft dat wel. Aangezien er geen ontwikkelingen plaatsvinden in de Baarsdorpermeerpolder, worden er voor het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen verwacht.

3.8 Externe veiligheid

Zowel in als rondom het plangebied bevinden zich geen inrichtingen of wegen die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vallen. Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen risicovolle inrichtingen mogelijk binnen het plangebied.

Het langs het plangebied lopende spoor is geen route voor gevaarlijke stoffen. Ook bevinden er zich geen leidingen binnen het plangebied die van invloed zouden kunnen zijn op eventuele nieuwe bebouwing.

3.9 Kabels en leidingen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In en rondom het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling.

Hoofdstuk 4 JURIDISCHE BESCHRIJVING

In de voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

4.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

4.2 Toelichting op de bestemmingen

Wonen - 1

Omdat het plangebied gelegen is langs een historisch lint krijgt het de bestemming 'Wonen - 1'. Binnen de bestemming is een woonfunctie, eventueel in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis mogelijk. De bestaande bebouwing is vastgelegd in een bouwvlak. De maximale oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen.

Verkeer - Verblijf

De noordkant van het plangebied krijgt de bestemming 'Verkeer - Verblijf'. Dit deel van het plangebied behoort kadastraal bij de openbare ruimte en is bedoeld voor bestemmingsverkeer.

Hoofdstuk 5 UITVOERBAARHEID

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de wettelijk vastgelegde procedure:

Overleg
Het bestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties. Dit zijn in ieder geval de provincie Noord-Holland en het Waterschap Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. De overlegpartners hebben geen bezwaren tegen het plan.

Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan heeft met ingang van 30 november 2015 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen.Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Vaststelling
De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan op 15 februari 2016 ongewijzigd vastgesteld. De bij de vaststelling behorende stukken zijn als los onderdeel bij het (digitale) bestemmingsplan gevoegd. Tegen dit besluit kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).

5.2 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De particulier kan het project volledig financieren. Er zijn voldoende financiële middelen beschikbaar. Het project is financieel haalbaar.

Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan (bij een bouwplan op grond van Art. 6.2.1 Bro) en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Bij dit bestemmingsplan is de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig. Er is namelijk geen sprake van een bouwplan. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een overeenkomst gesloten, waarin de gemaakte kosten zijn geregeld. Het plangebied ligt in bestaand gebied. Dit houdt in dat de gemeente geen kosten heeft aan de aanleg van wegen, riolering, etcetera. In de overeenkomst is ook vastgelegd dat eventuele planschade voor rekening is van de initiatiefnemer. Aangezien de gemeentelijke kosten hiermee gedekt zijn, is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk. De plankosten worden via leges op de initiatiefnemer verhaald.