direct naar inhoud van Regels
Plan: Hensbroek - Woningbouwplan Julianaweg 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1598.BPKHensbroek-va01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Hensbroek - Woningbouwplan Julianaweg 1 met identificatienummer NL.IMRO.1598.BPKHensbroek-va01 van de gemeente Koggenland

1.2 bestemmingsplan:

Het plan met de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen.

Verdere begrippen in alfabetische volgorde:

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.6 bedrijfsmatige activiteiten in woonhuizen:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van (ambachtelijke) bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende aan- en bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.7 beroepsuitoefening aan huis:

Het uitoefenen van een vrij en zelfstandig beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig en/of technisch dienstverlenend gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel en prostitutie, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en de activiteiten worden uitgeoefend door de bewoner van de woning.

1.8 bestaand:

ten aanzien van de aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:

  • bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan.

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.14 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.16 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.18 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.19 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct gelegen is bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.20 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.21 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een spoorweg en/of een industrieterrein.

1.22 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.23 geluidsgevoelige functies:

In een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt.

1.24 hoekwoning

een grondgebonden woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer woningen die slechts aan een zijde een gemeenschappelijke wand heeft.

1.25 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.26 huishouden:

de bewoning van een woning door een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame, gemeenschappelijke huishouding voeren en waarbij sprake is van zelfstandige bewoning.

1.27 kleinschalige duurzame energiewinning:

inning van energie uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en waarvan de bronnen in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar zijn, zoals zon, wind, water, biomassa, aard- en omgevingswarmte.

1.28 landschappelijke waarden:

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied.

1.29 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.30 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.

1.31 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.32 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan een weg of langzaam verkeersroute: de hoogte van die weg, respectievelijk langzaam verkeersroute, ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: het peil overeenkomstig de bouwverordening dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

tenzij in de regels anders is bepaald.

1.33 perceelsgrens:

de grens van een perceel.

1.34 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.35 steiger:

constructie langs een oever die tot aanlegplaats dient voor vaartuigen.

1.36 straatmeubilair:

bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare voorzieningen, zoals:

  • c. verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken, bloembakken;
  • d. telefooncellen, abri's, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame;
  • e. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een hoogte van ten hoogste 3 m, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen;
  • f. (ondergondse) afvalinzamelsystemen.
1.37 vlonder:

terras, grenzend aan het water.

1.38 voorgevelrooilijn:

de (binnen het bouwperceel denkbeeldig doorgetrokken) lijn door een voorgevel(s) van het hoofdgebouw. Hierbij blijven ondergeschikte bouwdelen als erkers, portalen, aan- en uitbouwen buiten beschouwing. Deze zijn niet bepalend voor de ligging van de voorgevelrooilijn.

1.39 wonen:

bewonen van een woning door één afzonderlijke huishouden;

1.40 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, of een daarmee gelijk te stellen vorm van huisvesting.

1.41 woning - aaneengebouwd:

een grondgebonden woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer woningen.

1.42 woning - rug-aan-rug:

een grondgebonden woning waarbij de achtergevel gedeeld wordt met een andere woning;

1.43 woning: geschakeld:

een grondgebonden woning, waarvan het hoofdgebouw door middel van een bijgebouw verbonden is aan een ander (hoofd)gebouw van een andere woning.

1.44 woning - twee-aan-een gebouwd:

blokken van twee grondgebonden woningen, die aan één zijde een gemeenschappelijke wand hebben.

1.45 woning - vrijstaand:

een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand grondgebonden hoofdgebouw.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de (bouw)perceelsgrens:

tussen de grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 bebouwd oippervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige gebouwen tezamen.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 doorvaarbare breedte:

de breedte van het voor de doorvaart beschikbare wateroppervlakte, gemeten tussen het bouwwerk en enig ander onderdeel daarvan, dan wel talud of enig ander werk, waar deze afstand bij het minimaal dan wel maximaal toegestane waterpeil het kleinst is.

2.6 doorvaarbare hoogte:

tussen het bouwwerk en het hoogste toegestane waterpeil, waar deze afstand het kleinst is.

2.7 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 ondergronds bouwen:

bij het berekenen van de te bouwen oppervlakte wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen, voor zover deze zijn gelegen buiten de buitenzijde van de gevels van de bijbehorende bovengrondse gebouwen.

2.10 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.11 lengte, breedte en diepte van gebouwen:

tussen de buitenzijde van de gevel en/of de harten van scheidingsmuren.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Binnen bestemmingen kunnen functieaanduidingen worden opgenomen die de gebruiksmogelijkheden binnen de bestemming nader specificeren. Conform de SVBP2012 kunnen functieaanduidingen op twee wijzen worden aangeduid. Ten eerste door middel van een aanduiding uit de functielijst van de SVBP2012. Ten tweede door te werken met specifieke functies ('specifieke vorm van xxx - xxx'). In dit laatste geval wordt een hoofdgroep ('specifieke vorm van xxx') gekozen die hoort bij de aan te duiden specifieke functie, ook al ligt deze in een vlak met een bestemming van een andere hoofdgroep.

Binnen de bestemmingen kunnen ook bouwaanduidingen worden opgenomen. Van belang daarbij is dat bij bouwaanduidingen een afkorting van de maatvoeringseenheid tussen haakjes achter de aanduiding wordt opgenomen en ook niet meer wordt verwezen naar 'maximale' maar naar 'maximum'. Zo wordt de aanduiding op de verbeelding die verwijst naar de maximale goothoogte als volgt in de regels opgenomen: 'maximum goothoogte (m)'.

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen, taluds, tuinen en beplanting;
  • c. waterlopen, water(partijen), oeverbeschoeiingen en bruggen, duikers en/of dammen;
  • d. perceelsontsluitingen;
  • e. wandel- en fietspaden;
  • f. straatmeubilair;
  • g. speelvoorzieningen en -terreinen;
  • h. vlonders;
  • i. kleinschalige duurzame energiewinning;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. ondergrondse en bovengrondse vuilcontainers;

met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels
  • a. Op de gronden zijn uitsluitend gebouwen toegestaan ten dienste van het verkeer, speelvoorzieningen en van openbare nutsvoorzieningen, met een maximum oppervlakte van 15 m² en een maximum hoogte van 3 m;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a zijn ondergrondse en bovengrondse vuilcontainers toegestaan met een maximum oppervlakte van 5 m² (zowel boven- als ondergronds) en een maximum hoogte van 1,5 m;
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m, met uitzondering van lantaarnpalen, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 10 m.

3.3 Gebruiksregels
3.3.1 Voorwaardelijke verplichting

Binnen twee jaar na het verlenen van omgevingsvergunningen voor het bouwen van de woningen binnen de bestemming 'Wonen' dient de openbare inrichting binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer' ingericht te worden zoals aangegeven in bijlage 1 bij deze regels.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen;
  • b. woonstraten;
  • c. wandel- en fietspaden;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. speel- en ontmoetingsvoorzieningen;
  • f. straatmeubilair;
  • g. kunstwerken;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. waterlopen, water(partijen) en bruggen, duikers en/of dammen;
  • j. openbare kunst;
  • k. kleinschalige, duurzame energiewinning;
  • l. nutsvoorzieningen, waaronder trafo's en laadpalen;
  • m. ondergrondse en bovengrondse vuilcontainers;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'langzaam verkeer' uitsluitend voor een langzaam verkeer, bestaande uit voetgangers en fietsers, alsmede calamiteitenverkeer.

4.2 Bouwregels
  • a. Op de gronden zijn uitsluitend gebouwen toegestaan ten dienste van het verkeer en van openbare nutsvoorzieningen, met een maximum oppervlakte van 25 m² per gebouw en een maximum hoogte van 3 m;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a zijn ondergrondse en bovengrondse vuilcontainers toegestaan met een maximum oppervlakte van 5 m² (zowel boven- als ondergronds) en een maximum hoogte van 1,5 m;
  • c. Bruggen zijn toegestaan, voor zover:
    • 1. de doorvaarbare hoogte ten minste 1,20 m bedraagt;
    • 2. de doorvaarbare breedte ten minste 2,50 m bedraagt;
  • d. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging, geluidsafscherming van achterliggende functies en regeling van het wegverkeer, mag niet meer bedragen dan 5 m, met uitzondering van lantaarnpalen, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 10 m.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterlopen en waterwegen;
  • b. waterhuishouding en waterberging;
  • c. waterrecreatie;
  • d. keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en dammen;
  • e. bermen en taluds;
  • f. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming;

  • a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in of aan het water moet de waterbeheerder schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht;
  • b. Bruggen zijn toegestaan, voor zover:
  • 1. de doorvaarbare hoogte ten minste 1,20 m bedraagt;
  • 2. de doorvaarbare breedte ten minste 2,50 m bedraagt;
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van oeverbeschoeiingen ten hoogste 30 cm boven waterpeil mag bedragen.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. beroepsuitoefening aan c.q. bedrijfsmatige activiteiten in huis, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 30% van het begane grondoppervlak per woning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt, met een maximum van 100 m²;
  • c. bijbehorende bouwwerken;
  • d. tuinen en erven;
  • e. wegen;
  • f. wandel- en fietspaden;
  • g. ontsluitingspaden;
  • h. parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  • i. speelvoorzieningen;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. waterlopen, water(partijen) en bruggen en/of duikers;
  • l. kleinschalige duurzame energiewinning;
  • m. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 46;
  • c. als hoofdgebouwen zijn toegestaan:
    • 1. ter plaatse van de bouwaanduiding 'aaneengebouwd': aaneengebouwde woningen (rijwoningen);
    • 2. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'rug-aan-rug': maximaal één blok van rug-aan-rug-woningen;
    • 3. ter plaatse van de bouwaanduiding 'twee-aaneen': twee-aan-een-gebouwde woningen;
    • 4. ter plaatse van de bouwaanduiding 'vrijstaand': vrijstaande woningen.
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • f. hoofdgebouwen moeten worden uitgevoerd met een kap, waarvan de dakhelling niet minder dan 30 en niet meer dan 60 graden mag bedragen;
  • g. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt te minste:
    • 1. 3 meter aan één zijde bij twee-aan-een-gebouwde woningen
    • 2. 3 meter aan beide zijden bij vrijstaande woningen
6.2.2 Erkers

In afwijking van het bepaalde in lid 6.2.1 sub a, mag het bouwvlak worden overschreden voor het realiseren van een erker, hiervoor gelden onderstaande regels:

  • a. de afstand tot de voorste perceelgrens dient ten minste 3,5 m te bedragen;
  • b. de diepte mag niet meer bedragen dan 1,50 m;
  • c. de breedte mag niet meer bedragen dan 75% van de breedte van de gevel waartegen wordt gebouwd;
  • d. de hoogte mag niet meer bedragen dan 0,3 m boven de bovenkant van de van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw.
6.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel te worden gebouwd, tenzij deze als onderdeel van het hoofdgebouw worden gerealiseerd en ten minste 5,5 m vanaf de voorste perceelsgrens;
  • b. per woning mag naast het hoofdgebouw ten hoogste 50% van het erf met bijbehorende bouwwerken worden bebouwd, met dien verstande dat de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken:
    • 1. bij aaneengebouwde woningen (rijwoningen) maximaal 50 m² mag bedragen;
    • 2. bij twee-aan-een-gebouwde woningen maximaal 70 m² mag bedragen;
    • 3. bij vrijstaande woningen maximaal 80 m² mag bedragen;
  • a. in afwijking het bepaalde onder a en b magen de gronden binnen het bouwvlak met de 'specifieke bouwaanduiding - bergingen' voor 100% worden bebouwd, ten behoeve van bergingen voor de naastgelegen rug-aan-rugwoningen;
  • b. de goothoogte van aanbouwen en aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen 4 m;
  • c. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m, de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • d. bijbehorende bouwwerken mogen plat worden afgedekt of worden voorzien van een kap.

6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. voor erfafscheidingen voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn geldt een maximale bouwhoogte van 2 m;
  • b. voor erfafscheidingen voor zover gelegen vóór de voorgevelrooilijn geldt een maximale bouwhoogte van 1 m;
  • c. voor lantaarnpalen en masten geldt een maximale bouwhoogte van 5 m;
  • d. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 3 m;
  • e. een vlonder mag aan het water worden gebouwd, op een maximale hoogte van 30 cm gemeten vanaf waterpeil en met een maximale breedte van 1 m gemeten vanuit de bestemming water.

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Kaphelling

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de kaphelling in 6.2.1 onder g, waarbij een steilere kap mogelijk is om een mansardekap te kunnen realiseren.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Overschrijding bouw- en/of bestemmingsgrenzen

De bouwgrenzen mogen in afwijking van de bouwregels in de bestemmingen uitsluitend worden overschreden door ondergeschikte onderdelen van gebouwen als goot- en kroonlijsten, gevellijsten, plinten, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, kozijnen, dorpels en afvoerpijpen voor hemelwater, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

8.2 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd of verbouwd wanneer voor dit bouwwerk op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.
  • b. Bij een omgevingsvergunning wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in de beleidsregels Nota parkeernormen gemeente Koggenland 2018, vastgesteld 8 mei 2018, met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie verschijnt, met deze nieuwe versie rekening wordt gehouden. Hierbij kunnen nadere eisen worden opgenomen over het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
  • c. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend een functiewijziging of -uitbreiding van bouwwerken of onbebouwde gronden in een functie met een grotere parkeerbehoefte, zonder dat in voldoende mate ruimte aanwezig is ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's. Deze bepaling geldt niet
    • 1. voor bestaand gebruik;
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.

Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt ook begrepen het gebruiken dan wel laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij de parkeergelegenheid die is vereist en aangelegd op grond van artikellid 4.1.1 onder b en d niet in stand wordt gelaten.

  • d. Ten aanzien van het bepaalde onder c wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in de beleidsregels Nota parkeernormen gemeente Koggenland 2018, vastgesteld 8 mei 2018, met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie verschijnt, met deze nieuwe versie rekening wordt gehouden, waarbij alleen gelet wordt op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de functiewijziging of -uitbreiding. Hierbij kunnen nadere eisen worden gesteld aan de situering en omvang van de parkeergelegenheid ten behoeve van het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
  • e. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en c en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, indien:
    • 1. het voldoen aan deze regel door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. op andere geschikte wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien.

onder de voorwaarde dat dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse en met inachtneming van het bepaalde in de Nota parkeernormen gemeente Koggenland 2018, vastgesteld 8 mei 2018, met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode.

  • f. Het bevoegd gezag maakt niet eerder gebruik van een in een moederplan gegeven wijzigingsbevoegdheid dan nadat is verzekerd dat in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien ten behoeve van de nieuwe functie of de intensivering van de bestaande functie. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de Nota parkeernormen gemeente Koggenland 2018, met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie verschijnt, met deze nieuwe versie rekening wordt gehouden.

Het bepaalde onder f is niet van toepassing indien:

    • 1. het voldoen aan deze regel door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. op andere geschikte wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien.

onder de voorwaarde dat dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse en met inachtneming van het bepaalde in de Nota parkeernormen gemeente Koggenland 2018, vastgesteld 8 mei 2018, met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of het uitoefenen van straatprostitutie;
  • c. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en/of bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering dan wel de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • d. het storten van puin en/of afvalstoffen;
  • e. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  • f. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor het plaatsen, doen plaatsen en/of geplaatst hebben van handelsreclame en andere commerciële uitingen, tekens en/of afbeeldingen, anders dan in het kader van de te realiseren woningbouw.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn, op grond van artikel 3.6 Wro, bevoegd het plan te wijzigen:

  • a. voor het verplaatsen van een bestemmingsgrens, indien bij definitieve verkaveling blijkt, dat deze verplaatsing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan is, waarbij de grenzen met niet meer dan 3 m mogen worden verplaatst;
  • b. voor het verplaatsen van een bouwgrens, indien bij definitieve verkaveling blijkt, dat deze verplaatsing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan is, waarbij de grenzen met niet meer dan 3 m mogen worden verplaatst.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de desbetreffende bepalingen van de regels voor het bouwen van bouwwerken voor het openbare nut:

  • a. niet voor bewoning bestemde gebouwen, waarbij de inhoud niet meer mag bedragen dan 50 m³ en de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 m, gasdrukregel- en gasdrukmeetstations uitgezonderd;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals ondergrondse en bovengrondse vuilcontainers, mits de grondoppervlakte zowel boven- als ondergronds niet meer bedraagt dan 5 m² en de hoogte niet meer dan 1,5 m bedraagt.
11.2

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de desbetreffende regels van het plan, voor:

  • a. afwijkingen van de aangegeven maten, met een maximum van 10%;
  • b. een afwijking op ondergeschikte punten van de begrenzing van de bestemmingen, indien zulks in het belang is van het verkeer of noodzakelijk is voor een behoorlijke inrichting van het terrein, dan wel de noodzaak daartoe blijkt bij uitzetting van het plan in het terrein, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 3 m;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals beeldende kunstobjecten en dergelijke tot een maximum bouwhoogte van 10 m.
  • d. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals antenne installaties en vlaggenmasten met een maximum hoogte van 40 m.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
12.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

12.1.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 12.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1.1 met maximaal 10%.

12.1.3 Uitzondering

Lid 12.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik
12.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.2.2 Veranderen strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.2.3 Onderbreken strijdig gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in het lid 12.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.2.4 Uitzondering

Lid 12.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Hensbroek - Woningbouwplan Julianaweg 1.