direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Obdam, Hofland Dubbelspoor
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1598.BPHLDspoor-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor dit bestemmingsplan

Het voornemen bestaat om op een braakliggend bedrijventerrein ten noordoosten van de kern Obdam woningbouw realiseren (ligging zie figuur 1). Het plan is om 18 (koop)woningen, opgesplitst in drie blokken, te bouwen.

Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Obdam-Hensbroek, 2e herziening Hofland' (lees strijdigheid in paragraaf 1.3). Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor deze locatie noodzakelijk. Het voorliggende plan voorziet hierin.

1.2 Het plangebied

Het plangebied betreft een deel van de gronden van zone 2 van het bedrijventerrein Hofland in Obdam. In figuur 1 is de ligging van het plangebied weergegeven. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op het stedenbouwkundig ontwerp. Het stedenbouwkundig plan is in paragraaf 2.2 te vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPHLDspoor-va01_0001.png"

Figuur 1 De globale ligging van het plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Obdam-Hensbroek, 2e herziening Hofland' van toepassing. Dit bestemmingsplan is op 24 oktober 2011 vastgesteld. De locatie heeft hierin de bestemming 'Bedrijventerrein'. De voorgenomen ontwikkeling ten behoeve van woningbouw is op grond van deze bestemming niet toegestaan. Een uitsnede van het geldende bestemmingsplan is weergeven in figuur 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPHLDspoor-va01_0002.png"

Figuur 2 Fragment plankaart vigerende bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en gewenste situatie in het plangebied. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevante beleid van het rijk, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 4 komen de milieu- en omgevingsaspecten aan de orde. Hoofdstuk 5 bevat een beschrijving van de juridische regeling van het plan. Hoofdstuk 6 tot slot, gaat in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planuitgangspunten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling. De huidige situatie is van belang voor de inpassing van de gewenste ontwikkeling. De gewenste ontwikkeling is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de oostrand van de kern Obdam op de gronden van het nog in ontwikkeling zijnde woon- en werklocatie Hofland. Behoudens het braakliggende gebied (figuur 3 vooraanzicht plangebied) waar het bestemmingsplan betrekking op heeft, is het gebied al gerealiseerd of in ontwikkeling. Aan de noord- (en oost-)zijde gaat het plangebied over in het open agrarisch landschap.

Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de spoorverbinding tussen Hoorn en Alkmaar.

Aan de westzijde is een gebied met een menging van woon- en bedrijfsfuncties. De gronden direct ten oosten van het plangebied zijn onlangs ontwikkeld tot een woongebied met daarin 14 sociale huurwoningen.

De omgeving van het plangebied wordt dan ook gekenmerkt als een gemengd gebied. Het gebied wordt ontsloten op het Dubbelspoor. Deze weg wordt via de Overweg ontsloten op de gebiedsontsluitingsweg Dorpsstraat.

Een overzicht van de huidige situatie is weergeven in figuur 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPHLDspoor-va01_0003.png"

Figuur 3 Aanzicht van de westkant op het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPHLDspoor-va01_0004.png"

Figuur 4 Huidige situatie plangebied

2.2 Gewenste situatie

Ambitie

Het doel van het plan is om het plangebied in te richten ten behoeve van betaalbare koopwoningen. Dit aansluitend op het reeds gerealiseerde gebied ten oosten van het plangebied. Figuur 5 geeft een overzicht van de invulling van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPHLDspoor-va01_0005.png"

Figuur 5 Invulling van het plangebied

Het programma

De voorliggende verkaveling voorziet in 18 woningen. Aan de oostkant worden 8 rug-aan-rug woningen gerealiseerd bestaande uit één woonlaag met kap en in het midden en aan de westkant worden twee rijen van elk 5 woningen bestaande uit één woonlaag met kap gerealiseerd.

Hierdoor ontstaat aan de buitenzijde een beeld wat aansluit met de reeds gerealiseerde bebouwing en in het middengebied lagere bebouwing in het soort van hofstructuur. De plaatsing van de blokken haaks op de weg is gelijk aan de huidige verkavelingsopzet, ook blijft de bebouwing binnen het huidige bouwvlak.


De afstand ten opzichte van het spoor is circa 23 meter en de huurwoningen zelf staan op 18 meter. Aan de spoorzijde is voorzien in een groenstrook met een wandelpad.


Het parkeren geschiedt aan de randen van het gebied en de parkeerkoffer bij de huurwoningen wordt geoptimaliseerd.

2.3 Beeldkwaliteitsparagraaf

De herstructurering wordt ingepast in de bestaande stedelijke structuur van het noordelijke deel van Obdam. Van belang is dat het ontwerp zodanig is, dat geen afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Daarom is een beeldkwaliteitsplan voor de ontwikkeling opgesteld. Deze is als bijlage 1 bij de toelichting opgenomen. Dit beeldkwaliteitsplan zal tevens dienen als welstandskader bij de uiteindelijke vormgeving van de woningen. In het beeldkwaliteitsplan is een aantal welstandscriteria opgenomen, waaraan moet worden voldaan. Op deze manier wordt gewaarborgd dat de stedenbouwkundige structuur van de woningen aansluit op het straat- en bebouwingsbeeld van de omgeving.

Hoofdstuk 3 Beleid

In dit hoofdstuk staat het beleid beschreven dat mogelijk relevant is voor de gewenste ontwikkeling en/of het plangebied van dit bestemmingsplan. Hierbij wordt kort ingegaan op rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Landsdeel Noordwest is aangewezen als voorlopig NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
  • 2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • 3. steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda. Voor Landsdeel Noordwest is een omgevingsagenda opgesteld, waar Noord - Holland onderdeel van uitmaakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
  • 2. De NOVI-gebieden. Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Conclusie

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Dit houdt in dat de toelichting bij ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling moet bevatten. Indien het ruimtelijk plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Bestaand stedelijk gebied

Bij gebleken behoefte dient te worden beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Van belang is of de onderhavige locatie reeds aan te merken is als 'bestaand stedelijk gebied'. Gelet op de bewoording van artikel 1.1.1 lid h wordt onder 'bestaand stedelijk gebied' verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing te behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Op basis van de definitie kan geconcludeerd worden dat het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied ligt. Er is sprake van een samenstel van bebouwing te behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid alsmede de daarbij behorende stedelijk groen en infrastructuur'. Op basis van het geldende bestemmingsplan is het reeds mogelijk om vrijwel het gehele plangebied vol te bouwen met bebouwing tot maximaal 10 meter.

Behoefte

Uit het regionaal beleid en het beleid van de gemeente dat is beschreven in paragraaf 3.3 en 3.4, blijkt dat er een behoefte is aan woningen. Daarmee mag worden aangenomen dat er sprake is van een actuele regionale behoefte.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening NH2020

Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord - Holland is vastgelegd in de Omgevingsvisie 2050. In de omgevingsvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: 'De provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik.


In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels verbonden aan de provinciale hoofdbelangen.

Het plangebied ligt in het werkingsgebied 'landelijk gebied'. In artikel 6.4 (Kleinschalige ontwikkelingen) is geregeld dat in een bestemmingsplan een kleinschalige ontwikkeling in landelijk gebied mogelijk gemaakt kan worden. Het toegestane bebouwd oppervlak mag niet worden vergroot en dient plaats te vinden op een locatie waar een stedelijke functie is toegestaan. Het aantal burgerwoningen mag hierbij niet toenemen.

Het plangebied maakt deel uit van een gebied van bedrijvigheid en burgerwoningen en kent op basis van het geldende bestemmingsplan ook mogelijkheden om bedrijven te realiseren. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat het plangebied binnen het bestaand stedelijk gebied ligt. Met het oog hierop is het voorgenomen ontwikkeling niet in strijd met het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Kadernota Regionale Woonvisie West-Friesland 2011-2020

In de Kadernota Regionale Woonvisie West -Friesland 2011-2020 vormt de eigen woningbehoefte van de gemeenten in beginsel de basis voor het aantal nieuw te bouwen woningen. Maar gemeenten krijgen ook de ruimte om meer te bouwen. Gemeenten dienen dit onderling af te stemmen. De Regionale Woonvisie is hiervoor het instrument. Op grond van de Structuurvisie van de Provincie Noord-Holland moet de regio West-Friesland ongeveer 850 tot 1020 woningen per jaar bouwen. Uitgangspunt is dat alle nieuwbouw binnen bestaand bebouwd gebied wordt gerealiseerd. Opgemerkt wordt dat er voor de komende periode extra aandacht nodig is voor ouderen en starters. De regionale woonvisie voor West-Friesland sluit aan op de gewijzigde uitgangspunten van de Structuurvisie voor Noord-Holland. Meer concreet kent de regionale woonvisie twee hoofdlijnen, deze zijn:

  • bouwen voor de eigen behoefte van de regio;
  • in kwaliteiten die passen bij het karakter en de schaal van de regio.
3.3.2 Regionaal Actie Programma Wonen (RAP) en Woonvisie West-Friesland 2016

In het Regionaal Actie Programma Wonen (RAP) en de Regionale Woonvisie West-Friesland 2017 wordt benoemd welke richting de zeven West-Friese gemeenten met de woningmarkt op willen en waar rekening mee gehouden moet worden. Relevante uitgangspunten met betrekking tot woningbouw zijn:

  • vooral inzetten op onderscheidende en complementaire producten. Hierbij gaat het om het inzetten op unieke product-marktcombinaties in de woningmarkt met een goede prijs-kwaliteitsverhouding op sterke locaties;
  • scheiden wonen en zorg: langer zelfstandig wonen bevorderen;
  • ruimte bieden voor markt initiatieven. De vraag staat centraal;
  • vrijkomend vastgoed binnen de kernen, waarvoor herbestemming nodig is, wordt gefaciliteerd;
  • inbreiding voor uitbreiding.

Op grond van de Structuurvisie van de Provincie Noord-Holland moet de regio West-Friesland in de periode van 2016 tot 2030 in totaal 8.400 woningen bouwen. Voor de gemeente Koggenland is dit kwantitatief vertaald in 1.000 woningen tot 2030. Dit betreffen echter geen harde cijfers. De woonvisie wil namelijk per situatie ruimte bieden voor creativiteit en maatwerk. Er is daarom ook geen vast programma opgesteld, maar er wordt gewerkt met het zogenaamde flexibel strategisch programmeren. Daardoor blijft voldoende ruimte voor marktinitiatieven.

De ontwikkeling past binnen de ambitie van de Regionaal Actie Programma Wonen (RAP) en Woonvisie West-Friesland 2017. Met dit bestemmingsplan wordt de herontwikkeling van een vrijkomend bedrijfsperceel in bestaand stedelijk gebied naar een woonbestemming mogelijk gemaakt. Hiermee verdwijnt een bedrijfslocatie met een milieucategorie. Het plan sluit dan ook aan bij de wens om vrijkomend vastgoed binnen een kern te herbestemmen. Daarnaast gaat het om een initiatief vanuit de markt binnen een inbreidingslocaties.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie 2009 - 2020

De gemeenteraad van Koggenland heeft het ruimtelijk beleid voor de gemeente op 12 oktober 2009 vastgesteld in de Structuurvisie 2009 - 2020. Het ruimtelijk beleid geeft richting aan ontwikkelingen in de gemeente. Koggenland is primair een groene gemeente, waar de ruimtelijke opgaven samenhangen met de doorontwikkeling van de eigen kernen en het bouwen voor een kwantitatieve en kwalitatieve vraag van de eigen bevolking.

De gemeente streeft niet naar een groei die groter is dan de eigen behoefte. Naast de bestaande uitbreidingswijken reserveert de gemeente op een aantal plekken ruimte voor toekomstige ontwikkelingen. Het is afhankelijk van de demografische ontwikkeling na 2020 en daarmee samenhangend de woningvraag wanneer die plekken daadwerkelijk tot ontwikkeling komen. De uitbreidingslocaties zijn niet de enige plekken waar woningen aan de voorraad worden toegevoegd. Binnen de bestaande kernen is sprake van een structurele, incidentele bouwopgave op plekken waar ruimte vrij komt in de bestaande bebouwingsstructuur, bijvoorbeeld door verplaatsing van bedrijven of door beëindiging van agrarische bedrijven. Daarbij zullen steeds criteria ten aanzien van vraag, ruimtelijke inpassing, beeldkwaliteit en parkeren worden gesteld.

Toetsing

Met dit bestemmingsplan worden woningen ontstaan vanuit de vraag vanuit de markt naar betaalbare huurwoningen. De locatie is in de structuurvisie aangewezen als woningbouwplan en daarmee passend binnen de structuurvisie.

3.4.2 Welstandsnota Koggenland

De welstandsnota van Koggenland van 2012 is van toepassing. Het daarin beschreven beleid is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving moet en wil behartigen. Het beleid geeft de gemeente de mogelijkheid om de aanwezige cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden te benoemen. Daarnaast speelt de welstandsnota een rol bij de ontwikkeling en de beoordeling van bouwplannen. De gebieds- en objectgerichte aanpak beoogt de belangrijkste karakteristieken van de bebouwing te beschermen en te zorgen dat nieuwe ontwikkelingen daarop voortbouwen. Zo ook voor de gewenste ontwikkeling in het plangebied.

Toetsing

De toekomstige woningen liggen in het welstandsgebied 'Bedrijventerrein'. Omdat dit bestemming voorziet in de bouw van woningen in plaats van bedrijven is voor de ontwikkeling een apart beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie bijlage 1 en paragraaf 2.3). Bij de beoordeling van het toekomstige bouwplan gaat het beeldkwaliteitsplan als toetsingskader gelden.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Naast het feit dat de ontwikkelingen in het plangebied binnen het overheidsbeleid tot stand moet komen, moet ook rekening gehouden worden met de aanwezige functies in en rond het gebied. Het uitgangspunt voor het wijzigingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden, die voortvloeien uit de omgevingsaspecten, beschreven.

4.1 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor het bepalen van de richtafstanden wordt onderscheid gemaakt tussen rustige woonomgevingen en gemengde gebieden. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

De voorgenomen woningen in het plangebied betreffen gevoelige functies. Het plangebied kan omschreven worden als 'gemengd gebied'. Het plangebied ligt namelijk op een woon/kantoor locatie waar zowel woningen als bedrijven voorkomen. De afstanden uit de richtafstandenlijst kunnen daarom met één afstandstap worden verminderd.

Categorie   Rustige woonwijk   Gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  

Tabel 1: Richtafstand tot omgevingstype

Toetsing

In de omgeving van het plangebied bevinden zich meerdere functies. Voor het plangebied zijn de ontwikkelde gronden ten noorden van het plangebied alleen relevant. Hier kunnen zich op basis van het geldende bestemmingsplan bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 vestigen. Ten aanzien van dergelijke bedrijven geldt een richtafstand van maximaal 10 meter in gemengd gebied. Bij de totstandkoming van het stedenbouwkundig ontwerp is rekening gehouden met deze richtafstand door de woningen op meer dan 10 meter van het bouwvlak van de bedrijfsgronden te situeren. Overige bedrijvigheid bevindt zich op een dermate grote afstand, zodat deze niet relevant is voor het plangebied.

Ook eventuele beperkingen van agrarische bedrijven in de omgeving van het plangebied worden niet verwacht. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf bevindt zich op meer dan 300 meter van het plangebied.

Geconcludeerd wordt dat het aspect milieuzonering de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

4.2 Geur

Voor veehouderijen met een milieuvergunning geldt de Wet geurhinder en veehouderij. In deze wet zijn voor bepaalde typen dieren geurnormen opgenomen. Ten aanzien van dieren waarvoor geen geurnorm is vastgesteld, gelden vaste afstanden.

Voor veehouderijen gelden de vaste afstanden uit het Activiteitenbesluit. Ten opzichte van geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom geldt een (vaste) afstand van 50 meter. De dichtstbijzijnde veehouderij bevinden zich op grote afstand van het plangebied. De beoogde ontwikkeling ligt op voldoende afstand van veehouderijen. De voorgestelde ontwikkeling levert daardoor geen beperkingen voor bestaande bedrijfsactiviteiten op. Van geurhinder van veehouderijen zal geen sprake zijn.

De gemeente Koggenland heeft op basis van de Wet geurhinder veehouderij een eigen geurverordening vastgesteld. De geurverordening geldt alleen voor dieren waar geen geuremissiefactor voor is vastgesteld. De afstand die in de Wgv genoemd staat, is in de geurverordening gehalveerd. Voor bedrijven binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter (in plaats van 100). Buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 25 meter (in plaats van 50). Hiermee zijn de meeste knelpunten binnen de gemeente opgelost.

4.3 Verkeer en parkeren

De gemeente Koggenland heeft zijn parkeerbeleid vastgelegd in de Nota parkeernormen gemeente Koggenland 2018. Voor de desbetreffende woningen geldt een parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning. Dit betekent dat 32,4 (33) parkeerplaatsen in het plangebied gerealiseerd moeten worden.

In totaal worden in het plangebied dan ook 39 parkeerplaatsen gerealiseerd. Deze worden op korte afstand van de woningen gerealiseerd. Op deze manier wordt aan de parkeernorm voldaan en is sprake van voldoende parkeergelegenheid voor de woningen.

4.4 Geluid

In het kader van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. Deze geluidhinder kan veroorzaakt worden door verschillende bronnen, waaronder wegverkeer en bedrijvigheid.

De nieuwe woningen zijn geluidsgevoelige functie die gelegen zijn binnen de geluidszone van de spoorweg Alkmaar - Hoorn. Voor de ontwikkeling is daarom een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd in bijlage 2. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting (Lden) ten hoogste 61 dB bedraagt. Dit geldt voor de vier meest zuidelijke woningen van elk bouwblok. Hiermee wordt voldaan aan de maximale geluidgrenswaarde van 68 dB. De voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt echter overschreden. Maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren zijn niet mogelijk, gewenst en/of doelmatig. Teneinde de geplande woningen mogelijk te maken dient een hogere waarde te worden vastgesteld.

4.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient met het oog op de natuurbescherming rekening te worden gehouden met de gebiedsbescherming en soortenbescherming. Beide aspecten zijn geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierbij moet worden aangetoond dat als gevolg van de geplande activiteiten de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt.

Gebiedsbescherming

Met betrekking tot gebiedsbescherming is de ligging van de aangewezen Natura 2000-gebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur) van belang.

Natura 2000-gebieden

Met de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt gaat geen oppervlakte aan Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonument verloren. In de omgeving van het plangebied is geen sprake van Natura 2000-gebieden. Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. De dichtstbijzijnde beschermde gebieden liggen op circa 9 kilometer afstand. Het gaat om de Eilandspolder en de Markermeer & IJmeer. Gezien deze afstand en het relatief kleinschalige karakter, omzetten bedrijfsmogelijkheden naar woningbouw, van de voorgenomen ontwikkeling is het niet te verwachten dat de ontwikkelingen in het plangebied negatieve effecten hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.

Met betrekking tot de uitvoering van het ruimtelijk plan is het van belang om na te gaan of stikstofdepositie een knelpunt kan vormen voor het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura-2000 gebied. Om te kunnen bepalen of stikstofdepositie een knelpunt vormt zijn met AERIUS Calculator berekeningen gemaakt van de stikstofdepositie als gevolg van de ontwikkelingen. Deze berekening met een motivering van de uitgangspunten zijn als bijlage 6 toegevoegd. Daarnaast is door de provincie een berekening uitgevoerd. Zie hiervoor bijlage 7.

Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie op de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden niet boven de 0,00 mol N/ha/jaar uit komt. Hiermee is aangetoond dat het project, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied niet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.

NNN en Weidevogelleefgebied

De voorgenomen ontwikkelingen vinden plaats buiten de begrenzing van NNN-gebied en ligt ook niet binnen de begrenzing van het volgens de provincie aangewezen Bijzonder provinciaal landschap. In deze gebieden zijn onder andere leefgebieden voor weidevogels opgenomen. Het plangebied maakt hier dus geen deel van uit. Zolang de voorgenomen werkzaamheden buiten de begrenzing van NNN-gebied plaatsvindt, is nadere toetsing in de vorm van een ‘Nee, tenzij-toets’ niet aan de orde.

Soortenbescherming:

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Het plangebied betreft een braakliggend stuk grond dat reeds bouwrijp is gemaakt ten behoeve van bedrijven. Het plangebied bezit geen mogelijkheden voor vleermuizen of vogels om te verblijven en is voor overige soort(groep)en verder volledig ongeschikt. Een (verkennend) veldonderzoek naar het voorkomen van beschermde soorten is dan ook niet nodig. Effecten op beschermde planten- en diersoorten worden niet verwacht. De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.

Concluderend kan worden gesteld dat ecologie geen beperkingen geeft aan de ontwikkeling vanuit dit bestemmingsplan.

4.6 Water

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder.

Watertoets

Het plan is aangemeld op de website www.dewatertoets.nl. Omdat het plangebied opgegeven zijn is bepaald dat bepaalde aspecten van het plan een zodanige invloed hebben op de belangen van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) dat de korte procedure moet worden gevolgd. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan op de waterhuishouding kan worden ondervangen met standaard maatregelen. Op basis van de ingevoerde gegevens is een wateradvies gegenereerd, zie bijlage 5. Onderstaand is een vertaling van de uitgangspunten naar het voorliggende plan gemaakt. De belangrijkste aandachtspunten uit het advies zijn:

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.

Verharding en compenserende maatregelen

Binnen het werkgebied van het hoogheemraadschap is de afgelopen decennia door verstedelijking het areaal aan open water afgenomen. Om onder andere dit verschijnsel tegen te gaan is in 2003 de watertoets geïntroduceerd die ervoor moet zorgen dat de waterbelangen beter in ruimtelijke plannen worden meegenomen en dat ontwikkelingen 'waterneutraal' worden gerealiseerd. Een van de onderdelen van de watertoets is het beoordelen van de verhardingstoename.

Er is sprake van een substantiële toename van bebouwing en/of verharding in het plangebied van 1925 m2. Door deze toename aan verharding zal neerslag versneld worden afgevoerd naar het oppervlaktewater, al dan niet via het rioolstelsel. Dit leidt tijdens extreme situaties tot pieken in de waterstand met wateroverlast als gevolg. Om ervoor te zorgen dat de waterhuishoudkundige situatie niet verslechtert ten gevolge van de verhardingstoename zullen er in het desbetreffende peilgebied compenserende maatregelen getroffen moeten worden in de vorm van extra wateroppervlak.

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier hanteert bij ontwikkelingen waarbij sprake is van een verhardingstoename tot 2000 m2 de vuistregel dat 10% van de toename aan verhard oppervlak dient te worden gecompenseerd door middel van het inrichten van nieuwe waterberging.

De watercompensatie is geregeld in het bestemmingsplan Obdam - Hensbroek in de vorm van een waterberging aan de oostzijde van het bedrijventerrein Hofland. Deze wijze van compensatie is ook van de toepassing op de woningbouwontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Daarnaast neemt de feitelijke verharding ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden in de gewenste situatie af.

Ruimtelijke adaptatie

Het waterschap adviseert om in het ontwerp van het plan het principe van ruimtelijke adaptatie op te nemen. Zo zou kunnen worden gedacht aan het aanbrengen van 'groene daken' op nieuwe gebouwen, eventueel met meervoudig ruimtegebruik en waterberging capaciteit. Ook kan bij bijvoorbeeld de aanleg van nieuwe parkeerplaatsen gebruik worden gemaakt van waterdoorlatende verharding met bijbehorende afvoer vertragende onderlaag of waterberging op straat en in verlaagde groenstroken.

Bij de concrete uitwerking van het stedenbouwkundig plan wordt met bovenstaande rekening gehouden.

Beheer en onderhoud waterlopen

Alle werkzaamheden binnen een zone van 5 meter van de insteek van waterlopen zijn vergunningplichtig, omdat deze invloed kunnen hebben op de water aan- en afvoer, waterberging of het onderhoud. Bij de aanleg van nieuw water in het plangebied adviseert het waterschap zoveel mogelijk aan te sluiten op de bestaande waterstructuur en onderhoudssituatie. Bij aanleg of aanpassing van waterlopen is het belangrijk om rekening te houden met de bereikbaarheid voor onderhoud van zowel de nieuwe als bestaande waterlopen. Dit geldt met name in het stedelijk gebied, waar het hoogheemraadschap de ambitie heeft om het onderhoud van gemeenten over te nemen. Hiertoe moeten de waterlopen wel aan de voorwaarden van het hoogheemraadschap voldoen. In stedelijk gebied is het uitgangspunt dat waterlopen varend onderhouden kunnen worden, en dus tenminste 6 meter breed en 1 meter diep ten opzichte van het laagst gevoerde waterpeil zijn. Indien geen varend onderhoud (kan) worden uitgevoerd, dient in elk geval te worden voorkomen dat waterlopen niet meer bereikbaar zijn voor zowel regulier als periodiek onderhoud (maaien en baggeren), doordat deze worden 'ingesloten' door bebouwing. Geadviseerd wordt om een obstakelvrije zone langs de waterloop van tenminste 5 meter aan te houden. Om water van voldoende waterkwaliteit te kunnen handhaven, is het zelfreinigend vermogen van het watersysteem van belang. Het waterschap streeft ernaar om waterlopen te realiseren die in goede verbinding staan met het overige watersysteem. Om te voorkomen dat er locaties ontstaan waar kroos en drijfvuil zich zou kunnen ophopen, dienen doodlopende watergangen te worden voorkomen.

Met de uitwerking van dit bestemmingsplan is in principe geen sprake van het realiseren van waterlopen. Indien er in het plangebied waterlopen worden gerealiseerd, dan wordt met bovenstaande rekening gehouden.

Waterkwaliteit en riolering

In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage. Het hoogheemraadschap adviseert om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.

4.7 Bodem

Het uitgangspunt voor de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig is, dat er geen risico's voor de volksgezondheid ontstaan. Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem moeten vanuit een goede ruimtelijke ordening - in het kader van de Wet bodembescherming - bij ruimtelijke plannen en projecten worden gesignaleerd. Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Voor het gebied is voor fase 2 (bedrijventerrein) een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3) en vervolgens een aanvullend bodemonderzoek (zie bijlage 4). In de onderzoeken is een gedegen beeld verkregen van de bodemkwaliteit ter plaatse en binnen de bandbreedte van voorzienbaarheid aangetoond dat de bodemkwaliteit ter plaatse voldoende is voor de beoogde woonfunctie. Hiermee is aangetoond dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

Bij nieuwe ontwikkelingen is het van belang rekening te houden met aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden. Waar nodig moet in het bestemmingsplan een regeling worden opgenomen om aangetroffen waarden te beschermen.

4.8.1 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2022 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan Obdam - Hensbroek heeft een archeologisch onderzoek plaats gevonden. Uit dit onderzoek is geconcludeerd dat in Obdam een aantal archeologische waarden aanwezig zijn. In het bestemmingsplan hebben deze gebieden een archeologische dubbelbestemming gekregen. Op deze locaties dient bij bodem ingrepen rekening gehouden te worden met archeologische waarden, door bijvoorbeeld een bureauonderzoek. Op onderhavig plangebied is geen archeologische dubbelbestemming van toepassing. Voor het plangebied geldt een lage archeologische verwachtingswaarde. In dit gebied is slechts archeologisch onderzoek aan de orde bij ontwikkelingen met een oppervlakte groter dan 10.000 m². Het onderhavige plangebied overschrijdt deze drempelwaarde niet.

Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Het aspect archeologie heeft dan ook geen gevolgen voor het bestemmingsplan.

4.8.2 Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

Binnen het plangebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Het is niet noodzakelijk om regels op te nemen ter bescherming van cultuurhistorische waarden. Cultuurhistorie is geen belemmerende factor voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit gebied.

4.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van ten hoogste 18 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van ten hoogste 15 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3. Er is dus geen sprake van een dreigende overschrijding van de grenswaarden.

Een plan dat slechts in zeer beperkte mate bijdraagt aan luchtverontreiniging is op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Pas bij een toename van enkele honderden verkeersbewegingen per dag wordt dit criterium overschreden. De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt heeft een dergelijke toename niet tot gevolg. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.

4.10 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Onderzoek

Risicorelevante inrichtingen

Uit de risicokaart voor Nederland blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Er zijn geen (spoor)wegen in de omgeving van het plangebied die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Buisleidingen

Er zijn geen buisleidingen in de omgeving van het plangebied aanwezig die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.11 Kabels en leidingen

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

In en rond het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig waarmee met dit bestemmingsplan rekening gehouden dient te worden. Wel kunnen er enkele kleinere huisaansluitingen voor bijvoorbeeld gas, water en riool zijn. Bij de uitvoering van de plannen wordt met deze leidingen rekening gehouden. Voor het bestemmingsplan behoeven deze leidingen geen bescherming.

4.12 Trillingen

In verband met het feit dat in de nabijheid de spoorweg Alkmaar - Hoorn loopt is in het kader van het bestemmingsplan Obdam-Hensbroek, 3e herziening Hofland een onderzoek verricht naar de optredende trillingsniveaus ten gevolge van het railverkeer. Dit onderzoek is bijlage 8 bij de toelichting toegevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat aan de wettelijke normen voldaan wordt. Van ernstige hinder en slaapverstoring zal dan ook geen sprake zijn.

De onderhavige planlocatie is qua ligging en afstand tot de spoorlijn gelijk te stellen met de direct ten oosten gelegen planlocatie. De frequentie en aard van het spoorwegverkeer zijn in de tussentijd ook niet significant gewijzigd. Hierbij moet ook overwogen worden dat ProRail kennis genomen heeft van het planvoornemen en heeft aangegeven vooralsnog geen aanleiding te zien om te reageren op het plan. Daarbij zullen voor de bouw van de woningen dezelfde voorwaarden gaan gelden zoals die in het voorliggende trillingsonderzoek zijn verricht.

Aangezien de woningen die met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden vrijwel op dezelfde afstand tot het spoor worden gerealiseerd, kunnen de conclusies uit het reeds gerealiseerde onderzoek ook voor de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Als gevolg van het treinverkeer ontstaan dan ook geen nadelige trillingen die ervoor zorgen dat er slaapverstoring ontstaat.

4.13 Spuitzone bestrijdingsmiddelen

Binnen de gemeente is sprake van teelt waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast. De term 'gewasbescherming' heeft betrekking op een veelheid van methoden en middelen die ingezet kunnen worden om planten te beschermen tegen aantasting. Afhankelijk van het gekozen middel, kan dat mogelijk effecten hebben op de gezondheid van omwonenden.

Er gelden in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld en nabij gelegen, voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen met tuinen. Ook de richtafstanden uit de VNG-brochure zijn niet van toepassing op open teelten.

Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer opgenomen in haar uitspraak van 23 september 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ8308, wordt een afstand van 50 m tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid, waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk geacht. Dit brengt echter niet met zich dat een kortere afstand in een bepaalde situatie niet redelijk zou kunnen zijn, indien aan die afstand een deugdelijke motivering ten grondslag is gelegd.

Ten zuiden van het plangebied bevinden zich gronden waar gespoten kan worden met bestrijdingsmiddelen. Aan de afstand van 50 meter wordt voldaan. Negatieve effecten als gevolg van gewasbeschermingsmiddelen zijn dan ook niet aan de orde.

4.14 Duurzaamheid

Gelet op de eindigheid van ruimte en bouw- en brandstoffen is duurzaamheid bij ruimtelijke ontwikkelingen van belang. Duurzame ontwikkeling is de ontwikkeling die aansluit op de behoeften van heden en toekomst zonder het vermogen van de toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen.

 

Het wettelijk beleid ten aanzien van energiezuinig bouwen is opgenomen in het Bouwbesluit. Daarin is vastgelegd hoe de energieprestatie van gebouwen wordt gemeten met behulp van de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Deze eis zal in de toekomst verder worden aangescherpt vanuit het streven om uiteindelijk energieneutraal te bouwen (EPC=0).

 

De nieuwbouw van de woningen zal volgens de huidige normen voor duurzaamheid plaatsvinden. De toekomstige woningen worden in ieder geval gasloos uitgevoerd.

4.15 MER (Milieu effect rapportage) verantwoording

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit bestemmingsplan maakt slechts 18 woningen mogelijk en is dus niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een vormvrije mer. Derhalve is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

 

Hoofdstuk 5 Juridische beschrijving

In de voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Verkeer - Verblijfsgebied

De ontsluitingsweg in het plangebied is onder de bestemming “Verkeer - Verblijfsgebied” gebracht. De ontsluitingsweg is bedoeld voor het afwikkelen van verkeer en heeft tevens het karakter van een verblijfsgebied. Binnen deze bestemming vallen ook fiets- en voetpaden, groenvoorzieningen, parkeergelegenheden en speelvoorzieningen.

Wonen

De wooneenheden hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. De woonhuizen zijn vastgelegd in bouwvlakken. In de regels is aangegeven dat ter plaatse rijenwoningen zijn toegestaan.

Groen

De zuidrand en de randen rondom de woningen krijgen de bestemming 'Groen'. Dit betreffen openbare, groene, gronden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een project. Wat dat betreft, wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een project. Wat dat betreft, wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1.1 Overleg

Het bestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties te weten:

  • 3. De aangrenzende gemeenten.
  • 4. Provincie Noord-Holland.
  • 5. ProRail NV (ligging nabij spoorlijn).
  • 6. Omgevingsdienst Noord-Holland Noord.
  • 7. Het HHNK is benaderd in het kader van de Watertoets, welke is opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan.

De ingekomen overlegreacties zijn in een aparte nota samengevat en beantwoord. Tevens is hierin aangegeven of de overlegreacties tot wijzigingen van het bestemmingsplan hebben geleid. De nota is opgenomen in bijlage 9. De overlegreacties hebben tot de volgende wijzigingen geleid:

  • 1. een aanpassing van de inrichtingstekening in het beeldkwaliteitsplan. Zie hiervoor de tekening in figuur 5 van deze toelichting en het beeldkwaliteitsplan zoals is opgenomen in bijlage 1;
  • 2. een aanvulling op paragraaf 4.5 Ecologie inclusief het toevoegen van een aanvullende stikstofberekening. Zie hiervoor bijlage 7;
  • 3. een aanpassing van paragraaf 4.7 Bodem inclusief het toevoegen van een aanvullend bodemonderzoek. Zie hiervoor bijlage 4 en het vervangen van bijlage 3 in verband met de aanwezigheid van een actueel bodemonderzoek uit 2020;
  • 4. een aanvulling op paragraaf 4.12 Trillingen;
  • 5. het opnemen van een paragraaf 4.13 Spuitzone bestrijdingsmiddelen;
  • 6. het opnemen van een paragraaf 4.14 Duurzaamheid.

Omdat de gemeente de belanghebbenden wil betrekking bij de planvorming, is de mogelijkheid geboden inspraak te verlenen op het voorontwerpbestemmingsplan tijdens een (digitale) inloopavond op 29 juni 2021. Een verslag van deze avond is opgenomen als onderdeel van de 'Nota van beantwoording vooroverleg en inspraak' én bijlage 10. De uitkomsten van de informatie avond hebben geleid tot een aanpassing van de inrichtingstekening in het beeldkwaliteitsplan. Zie hiervoor de tekening in figuur 5 van deze toelichting en het beeldkwaliteitsplan zoals is opgenomen in bijlage 1.

6.1.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage aangeboden voor zienswijzen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode bestond de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen door eenieder. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

6.1.3 Vervolg

Vervolgens heeft de gemeenteraad op 4 oktober 2021 het bestemmingsplan vastgesteld. Uiteindelijk is tegen het (vastgestelde) bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

6.2.1 Financiële haalbaarheid

De gronden zijn nu nog in eigendom van de gemeente. De gronden worden aan een ontwikkelaar verkocht en/of door de gemeente in de markt gezet.

6.2.2 Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De bouwlocatie is gemeentelijk eigendom en maakt onderdeel uit van een groter exploitatiegebied voor woningbouw en bedrijvigheid. De kosten van woon- en bouwrijp maken en eventuele planschade van het bouwplan zijn in de grondexploitatie verwerkt en derhalve gedekt.