direct naar inhoud van Regels
Plan: Ursem De Tuinen deel 2
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1598.BPDeTuinen2-on01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Ursem De Tuinen deel 2' met identificatienummer NL.IMRO.1598.BPDeTuinen2-on01 van de gemeente Koggenland;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 afhankelijke woonruimte:

een bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin uit een oogpunt van mantelzorg een gedeelte van de huishouding is gehuisvest;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken;

1.7 bedrijf aan huis:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van (ambachtelijke) bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.8 beeldkwaliteitsplan:

het beeldkwaliteitsplan zoals dat is opgenomen in bijlage 1 bij de regels behorende bij dit bestemmingsplan;

1.9 beroep aan huis:

het uitoefenen van een vrij- en zelfstandig beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, technisch dienstverlenend gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel en prostitutie, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;

1.10 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf of beroepsuitoefening aan huis, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met éénzelfde bestemming;

1.13 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.22 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct gelegen is bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.23 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.25 geluidsgevoelige functies:

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

1.26 hoofdgebouw:

één of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.27 huishouden:

een verzameling van één of meer personen die een woonruimte bewoont en daar zichzelf voorziet, of door derden wordt voorzien, in de dagelijkse levensbehoeften. In geval sprake is van huisvesting van arbeidsmigranten, mag het huishouden uit niet meer dan 6 personen bestaan;

1.28 kamerverhuur:

een woonfunctie voor het bedrijfsmatig verschaffen door de hoofdbewoner van woonverblijf aan ten hoogste 8 personen, waarbij geen sprake is van woningsplitsing of andersoortige toevoeging van zelfstandige woonruimten (er blijft sprake van 1 entree) en waarbij sprake is van een onzelfstandige woonruimte (een beperkt keukenblokje is toegestaan);

1.29 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.30 kleinschalige duurzame energiewinning:

winning van energie uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en waarvan de bronnen in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar zijn, zoals zon, wind, water, biomassa, aard- en omgevingswarmte;

1.31 kunstwerken:

bouwwerken, geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke;

1.32 langzaam verkeersroutes:

fietspaden, voetpaden, wandelpaden en wandelgebieden;

1.33 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband in de vorm van inwoning en/of afhankelijke woonruimte;

1.34 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, medische, sociaal-medische, culturele, religieuze, kunstzinnige en levenbeschouwelijke voorzieningen, alsmede voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening;

1.35 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, zinkers, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes en apparatuur voor telecommunicatie;

1.36 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met maximaal een eigen wand, of omsloten door maximaal twee niet-eigen wanden, en voorzien van een dak, waaronder begrepen een carport;

1.37 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan een weg of langzaam verkeersroute: de hoogte van die weg, respectievelijk langzaam verkeersroute, ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: het peil overeenkomstig de bouwverordening dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

tenzij in de regels anders is bepaald;

1.38 perceelsgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.39 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.40 steiger:

constructie langs een oever die tot aanlegplaats dient voor vaartuigen;

1.41 vlonder:

terras, grenzend aan het water;

1.42 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.43 voorgevelrooilijn:

de (binnen het bouwperceel denkbeeldig doorgetrokken) lijn door een voorgevel(s) van het hoofdgebouw. Hierbij blijven ondergeschikte bouwdelen als erkers, portalen, aan- en uitbouwen buiten beschouwing. Deze zijn niet bepalend voor de ligging van de voorgevelrooilijn;

1.44 wonen:

huisvesting in een woning waarbij de bewoner(s) gezamenlijk één afzonderlijk huishouden vormen;

1.45 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, of een daarmee gelijk te stellen vorm van huisvesting;

1.46 woning - aaneengebouwd:

een grondgebonden woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer woningen;

1.47 woning - geschakeld:

een grondgebonden woning, waarvan het hoofdgebouw door middel van een bijgebouw verbonden is aan een ander (hoofd)gebouw van een andere woning;

1.48 woning - gestapeld:

een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat;

1.49 woning - rug-aan-rug:

een grondgebonden woning waarbij de achtergevel gedeeld wordt met een andere woning;

1.50 woning - twee-aan-een gebouwd:

blokken van twee grondgebonden woningen, die aan één zijde een gemeenschappelijke wand hebben;

1.51 woning - vrijstaand:

een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand grondgebonden hoofdgebouw.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de perceelsgrens:

tussen de grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is;

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige gebouwen tezamen;

2.3 bedrijfsvloeroppervlak:

het binnenwerkse vloeroppervlak van de ruimtes die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten;

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 doorvaarbare breedte:

de breedte van het voor de doorvaart beschikbare wateroppervlakte, gemeten tussen het bouwwerk en enig ander onderdeel daarvan, dan wel talud of enig ander werk, waar deze afstand bij het minimaal dan wel maximaal toegestane waterpeil het kleinst is;

2.7 doorvaarbare hoogte:

tussen het bouwwerk en het hoogst toegestane waterpeil, waar deze afstand het kleinst is;

2.8 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.9 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.10 ondergronds bouwen:

bij het berekenen van de te bouwen oppervlakte wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen, voor zover deze zijn gelegen buiten de buitenzijde van de gevels van de bijbehorende bovengrondse gebouwen;

2.11 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.12 lengte, breedte en diepte van gebouwen:

tussen de buitenzijde van de gevel en/of de harten van scheidingsmuren.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen, taluds, tuinen en beplanting;
  • c. waterlopen, water(partijen), oeverbeschoeiingen en bruggen en/of duikers;
  • d. wegen;
  • e. wandel- en fietspaden;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. straatmeubilair;
  • h. speel- en ontmoetingsvoorzieningen en -terreinen;
  • i. vlonders;
  • j. openbare kunst;
  • k. kleinschalige duurzame energiewinning;
  • l. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • m. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels
  • a. Op de gronden zijn uitsluitend gebouwen toegestaan ten dienste van het verkeer, speel- en ontmoetingsvoorzieningen en van openbare nutsvoorzieningen, met een maximum oppervlakte van 15 m² en een maximum hoogte van 3 m;
  • b. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m, met uitzondering van lantaarnpalen, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 10 m.

Artikel 4 Maatschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. bijbehorende bouwwerken;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. groenvoorzieningen;
  • d. water;
  • e. wegen en paden;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. kleinschalige duurzame energiewinning;

met de daarbij behorende:

  • h. speelterreinen en speelvoorzieningen;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. tuinen, erven en terreinen;
  • k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van de in lid 4.1 sub a genoemde gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bij de toetsing van bouwplannen dient het beeldkwaliteitsplan zoals opgenomen in bijlage 1 in acht te worden genomen;
  • b. de diepte van het hoofdgebouw mag maximaal 15 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte bedraagt minimaal 9 m en maximaal 12 m;
  • d. hoofdgebouwen moeten worden uitgevoerd met een kap, of met een plat dak;
  • e. de afstand van de voorgevelrooilijn tot de voorste perceelgrens bedraagt minimaal 5 m;
  • f. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 2 m te bedragen.
  • g. het aantal wooneenheden binnen deze bestemming mag niet meer bedragen dan 12.

4.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 50 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een bijgebouw of overkapping zal ten hoogste 4,00 m bedragen.

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van palen en masten zal ten hoogste 9,00 m bedragen.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterlopen en waterwegen;
  • b. waterhuishouding en waterberging;
  • c. waterrecreatie;
  • d. keermuren voor de waterbeheersing, duikers, bruggen, dammen en oeverbeschoeiingen niet zijnde vlonders en steigers;
  • e. bermen en taluds;
  • f. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende

  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming;
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in of aan het water moet de waterbeheerder schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht;
  • c. Bruggen en (doorvaarbare) duikers zijn toegestaan, voor zover:
  • 1. de doorvaarbare hoogte ten minste 1,20 m bedraagt;
  • 2. de doorvaarbare breedte ten minste 2,50 m bedraagt;
  • d. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van oeverbeschoeiingen ten hoogste 30 cm boven waterpeil mag bedragen.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. beroepsuitoefening aan c.q. bedrijfsmatige activiteiten in huis, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 30% van het vloeroppervlak per woning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt, met een maximum van 100 m²;
  • c. bijbehorende bouwwerken;
  • d. tuinen en erven;
  • e. wegen;
  • f. wandel- en fietspaden;
  • g. woonstraten en ontsluitingspaden;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. speelvoorzieningen;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. waterlopen, water(partijen) en bruggen en/of duikers;
  • l. kleinschalige duurzame energiewinning;
  • m. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende

  • n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen binnen deze bestemming mag niet meer bedragen dan 120;
  • b. bij de toetsing van bouwplannen dient het beeldkwaliteitsplan zoals opgenomen in bijlage 1 in acht te worden genomen evenals het stedenbouwkundig plan zoals omschreven in hoofdstuk 4.2.

6.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. per bouwperceel is maximaal 1 woning toegestaan;
  • b. als hoofdgebouwen zijn toegestaan: aaneengebouwde woningen (rijwoningen en rug-aan-rugwoningen), twee-aan-een-gebouwde woningen, geschakelde woningen en vrijstaande woningen.

6.2.3 Aaneengebouwde woningen (rijwoningen)

Voor het bouwen van aaneengebouwde woningen gelden de volgende regels:

  • a. de diepte van het hoofdgebouw mag maximaal 12 m bedragen;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11 m;
  • d. hoofdgebouwen moeten worden uitgevoerd met een kap, waarvan de dakhelling niet minder dan 30 en niet meer dan 60 graden mag bedragen, of met een plat dak;
  • e. het maximum aantal aaneen te bouwen woningen in een bouwblok mag niet meer bedragen dan 7;
  • f. de afstand van de voorgevelrooilijn tot de voorste perceelgrens bedraagt minimaal 4 m en maximaal 10 m;
  • g. de afstand van de niet aaneengebouwde zijde van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 2 m te bedragen.

6.2.4 Aaneengebouwde woningen (rug-aan-rugwoningen)

Voor het bouwen van aaneengebouwde woningen gelden de volgende regels:

  • a. de diepte van het hoofdgebouw mag maximaal 14 m bedragen;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11 m;
  • d. hoofdgebouwen moeten worden uitgevoerd met een kap, waarvan de dakhelling niet minder dan 30 en niet meer dan 60 graden mag bedragen, of met een plat dak;
  • e. het maximum aantal aaneen te bouwen woningen in een bouwblok mag niet meer bedragen dan 10;
  • f. de afstand van de voorgevelrooilijn tot de voorste perceelgrens bedraagt minimaal 7 m en maximaal 9 m.

6.2.5 Twee-aan-een-gebouwde woningen en geschakelde woningen

Voor het bouwen van twee-aan-een-gebouwde woningen en geschakelde woningen gelden de volgende regels:

  • a. de diepte van het hoofdgebouw mag maximaal 15 m bedragen;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11 m;
  • d. hoofdgebouwen moeten worden uitgevoerd met een kap, waarvan de dakhelling niet minder dan 30 en niet meer dan 60 graden mag bedragen, of met een plat dak;
  • e. het maximum aantal naast elkaar staande twee-aan-een-gebouwde woningen of geschakelde woningen mag niet meer bedragen dan 6;
  • f. de afstand van de voorgevelrooilijn tot de voorste perceelgrens bedraagt minimaal 4 m en maximaal 10 m;
  • g. de afstand van de niet aaneengebouwde zijde van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 2 m te bedragen.

6.2.6 Vrijstaande woningen

Voor het bouwen van vrijstaande woningen gelden de volgende regels:

  • a. de diepte van het hoofdgebouw mag maximaal 15 m bedragen;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11 m;
  • d. hoofdgebouwen moeten worden uitgevoerd met een kap, waarvan de dakhelling niet minder dan 30 en niet meer dan 60 graden mag bedragen, of met een plat dak;
  • e. de afstand van de voorgevelrooilijn tot de voorste perceelgrens bedraagt minimaal 4 m en maximaal 10 m;
  • f. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 2 m te bedragen.

6.2.7 Erkers

In afwijking van het bepaalde in lid 6.2.3 sub f, lid 6.2.4 sub f, lid 6.2.5 sub f en lid 6.2.6 sub e mag de voorgevelrooilijn worden overschreden voor het realiseren van een erker, hiervoor gelden onderstaande regels:

  • a. de afstand tot de voorste perceelgrens dient ten minste 3,5 m te bedragen;
  • b. de diepte mag niet meer bedragen dan 1,50 m;
  • c. de breedte mag niet meer bedragen dan 75% van de breedte van de gevel waartegen wordt gebouwd;
  • d. de hoogte mag niet meer bedragen dan 0,3 m boven de bovenkant van de van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw.

6.2.8 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 1 m achter (de verlengden van) de voorgevel te worden gebouwd, tenzij deze als onderdeel van het hoofdgebouw worden gerealiseerd en ten minste 5,5 m vanaf de voorste perceelsgrens;
  • b. per hoofdgebouw mag naast het hoofdgebouw ten hoogste 50% van het erf met bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken:
  • 1. bij een middenwoning maximaal 50 m² mag bedragen;
  • 2. bij een eind- en hoekwoning maximaal 70 m² mag bedragen;
  • 3. bij een vrijstaande woning maximaal 80 m² mag bedragen;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b mag de oppervlakte, die met bijbehorende bouwwerken mag worden gebouwd, worden vermeerderd met 10% van het aantal meters dat het bouwperceel groter is dan 300 m², met dien verstande dat de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 250 m² mag bedragen;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder a mogen bij rug-aan-rugwoningen bijbehorende bouwwerken naast of voor het hoofdgebouw gerealiseerd worden, deze dienen wel direct aansluitend aan het hoofdgebouw gerealiseerd te worden;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder b mag bij rug-aan-rugwoningen de totale oppervlakte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 12 m² per woning;
  • f. de goothoogte van aanbouwen en aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 0,3 m boven de bovenkant van de van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw. De maximale bouwhoogte bedraagt 6,5 m;
  • g. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m, de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • h. bijbehorende bouwwerken mogen plat worden afgedekt of worden voorzien van een kap.

6.2.9 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. voor erfafscheidingen voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn geldt een maximale bouwhoogte van 2 m;
  • b. voor erfafscheidingen voor zover gelegen vóór de voorgevelrooilijn geldt een maximale bouwhoogte van 1 m;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder sub b geldt voor erfafscheidingen bij rug-aan-rugwoningen tot 1,5 m vóór de voorgevelrooilijn een maximale bouwhoogte van 2 m;
  • d. voor lantaarnpalen en masten geldt een maximale bouwhoogte van 5 m, met uitzondering van lantaarnpalen in openbaar gebied, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 10 m;
  • e. voor speelvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen geldt een maximum oppervlakte van 15 m² en een maximum hoogte van 3 m;
  • f. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 3 m;
  • g. een vlonder mag aan het water worden gebouwd, op een maximale hoogte van 30 cm gemeten vanaf waterpeil en met een minimale breedte van 1 m gemeten vanuit de waterkant.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

 

7.2 Bouwregels
7.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor alle bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

7.2.2 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in lid 7.2.1 winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of de door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld. In sommige gevallen volstaat een archeologische quickscan als duidelijk is dat de geplande ingrepen geen onevenredige afbreuk doen aan de aanwezige archeologische waarden.

7.2.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 7.2.1 genoemde rapport of de in lid 7.2.2 genoemde quickscan blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  • c. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • d. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.

7.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 7.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. blijkens een quickscan geen onevenredige afbreuk doen aan de aanwezige archeologische waarden.

7.3.3 Toetsingscriteria

De in lid 7.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

7.3.4 Archeologisch rapport

Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

7.3.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 7.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde-Archeologie' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond, die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Overschrijding bouw- en/of bestemmingsgrenzen

De bouwgrenzen mogen in afwijking van de bouwregels in de bestemmingen uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons en entreeportalen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen als goot- en kroonlijsten, gevellijsten, plinten, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, kozijnen, dorpels en afvoerpijpen voor hemelwater, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

9.2 Parkeren
9.2.1 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd of verbouwd wanneer voor dit bouwwerk op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.
  • b. Bij een omgevingsvergunning wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in de beleidsregels Nota parkeernormen gemeente Koggenland 2018, vastgesteld 8 mei 2018, met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie verschijnt, met deze nieuwe versie rekening wordt gehouden. Hierbij kunnen nadere eisen worden opgenomen over het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
  • c. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend een functiewijziging of -uitbreiding van bouwwerken of onbebouwde gronden in een functie met een grotere parkeerbehoefte, zonder dat in voldoende mate ruimte aanwezig is ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's. Deze bepaling geldt niet:
    • 1. voor bestaand gebruik;
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.

Tot een gebruik in strijd met dit artikel wordt ook begrepen het gebruiken dan wel laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij de parkeergelegenheid die is vereist en aangelegd op grond van artikellid 9.2.1 onder b en d niet in stand wordt gelaten.

  • d. Ten aanzien van het bepaalde onder c wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in de beleidsregels Nota parkeernormen gemeente Koggenland 2018, vastgesteld 8 mei 2018, met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie verschijnt, met deze nieuwe versie rekening wordt gehouden, waarbij alleen gelet wordt op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de functiewijziging of -uitbreiding. Hierbij kunnen nadere eisen worden gesteld aan de situering en omvang van de parkeergelegenheid ten behoeve van het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
  • e. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en c en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, indien:
    • 1. het voldoen aan deze regel door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. op andere geschikte wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien.

onder de voorwaarde dat dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse en met inachtneming van het bepaalde in de Nota parkeernormen gemeente Koggenland 2018, vastgesteld 8 mei 2018, met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode.

  • f. Het bevoegd gezag maakt niet eerder gebruik van een in een moederplan gegeven wijzigingsbevoegdheid dan nadat is verzekerd dat in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien ten behoeve van de nieuwe functie of de intensivering van de bestaande functie. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de Nota parkeernormen gemeente Koggenland 2018, met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie verschijnt, met deze nieuwe versie rekening wordt gehouden.

Het bepaalde onder f is niet van toepassing indien:

    • 1. het voldoen aan deze regel door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. op andere geschikte wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien.

onder de voorwaarde dat dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse en met inachtneming van het bepaalde in de Nota parkeernormen gemeente Koggenland 2018, vastgesteld 8 mei 2018, met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze nota gedurende de planperiode.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruik van de gronden voor windmolens;
  • c. het gebruiken van bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of het uitoefenen van straatprostitutie;
  • e. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en/of bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering dan wel de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • f. het storten van puin en/of afvalstoffen;
  • g. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  • h. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor het plaatsen, doen plaatsen en/of geplaatst hebben van handelsreclame en andere commerciële uitingen, tekens en/of afbeeldingen.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de desbetreffende bepalingen van de regels voor het bouwen van bouwwerken voor het openbare nut:

  • a. niet voor bewoning bestemde gebouwen, waarbij de inhoud niet meer mag bedragen dan 50 m³ en de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals een pompgemaal, ondergrondse en bovengrondse vuilcontainers, mits de grondoppervlakte zowel boven- als ondergronds niet meer bedraagt dan 10 m² en de hoogte niet meer dan 1,5 m bedraagt.

11.2

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de desbetreffende regels van het plan, voor:

  • a. een afwijking op ondergeschikte punten van de begrenzing van de bestemmingen, indien zulks in het belang is van het verkeer of noodzakelijk is voor een behoorlijke inrichting van het terrein, dan wel de noodzaak daartoe blijkt bij uitzetting van het plan in het terrein, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 3 m;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals beeldende kunstobjecten en dergelijke tot een maximum bouwhoogte van 10 m.
  • c. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals antenne-installaties en vlaggenmasten met een maximum hoogte van 10 m.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

12.1 Overschrijding bestemmingsplangrenzen

Burgemeester en wethouders zijn, op grond van artikel 3.6 Wro, bevoegd het plan te wijzigen:

  • a. voor het verplaatsen van een bestemmingsgrens, indien bij definitieve verkaveling blijkt, dat deze verplaatsing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan is, waarbij de grenzen met niet meer dan 10 m mogen worden verplaatst;
  • b. voor het verplaatsen van een bouwgrens, indien bij definitieve verkaveling blijkt, dat deze verplaatsing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan is, waarbij de grenzen met niet meer dan 10 m mogen worden verplaatst.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsregels

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijkingen naar aard en omvang niet worden vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van het bepaalde onder a, voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. n.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Ursem De Tuinen deel 2' van de gemeente Koggenland.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van pm.

De voorzitter, de griffier,