Plan: | Oude Papendijk 6 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1586.WPBUI2028-VG01 |
Voorliggend wijzigingsplan heeft betrekking op de woonperceel aan de Oude Papendijk 6, ten zuidwesten van de kern Groenlo.
Het voornemen bestaat om ter plaatse van het woonperceel een bestaand verouderd bijgebouw te slopen en een nieuw bijgebouw te realiseren. Het nieuw te realiseren bijgebouw staat deels buiten de ter plaatse geldende woonbestemming geprojecteerd.
Binnen het geldende bestemmingsplan is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarop basis de voorgenomen ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt. De wijzigingsbevoegdheid maakt het, onder voorwaarden, mogelijk om de agrarische bestemming waar het bijgebouw (deels) is beoogd te wijzigen naar een woonbestemming.
De gemeente Oost-Gelre heeft in een principebesluit (dd. 22 februari 2023) aangegeven positief tegenover voorliggend planvoornemen te staan.
In voorliggend wijzigingsplan wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening' en vanuit planologisch oogpunt verantwoord is.
Het plangebied bevindt zich ten zuidwesten van de kern Groenlo en staat kadastraal bekend als GLO00, Sectie B, perceelnummer 7478. In afbeelding 1.1 is het plangebied ten opzichte van Groenlo en de directe omgeving weergegeven door middel van de rode ster en de rode belijning. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied ten opzichte van Groenlo en de directe omgeving (Bron: PDOK) |
Het wijzigingsplan “Oude Papendijk 6” bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld met een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het wijzigingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011". Dit bestemmingsplan is op 18 december 2012 door de raad van de gemeente Oost Gelre vastgesteld. Tevens geldt voor het plangebied het facetbestemmingsplan “Parkeren" (vastgesteld op 5 juni 2018). Het laatst genoemde plan is relevant ten aanzien van de parkeeraspecten. Tot slot geldt voor het plangebied het paraplubestemmingsplan "Archeologie" (vastgesteld op 22 februari 2022).
Het bestemmingsplan “Bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011" is tweemaal gerepareerd en eenmaal geconsolideerd per 21 juni 2018.
De gronden in het plangebied zijn voorzien van de enkelbestemming 'Wonen', met daarbinnen de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik'. Daarnaast geldt de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'.
Op basis van het paraplubestemmingsplan "Archeologie" de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 1' en 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 3'.
In paragraaf 1.4.2 wordt nader ingegaan op de geldende bestemmingen. In afbeelding 1.2 en 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende planologische regime opgenomen. Het plangebied is indicatief weergegeven met de rode omlijning.
![]() |
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan “Bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011" (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) |
![]() |
Afbeelding 1.3 Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan “Archeologie" (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) |
“Bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011"
Op basis van het “Bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011" kent het plangebied een woonbestemming met een bouwvlak en de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik' en de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Hieronder wordt op de voorgenoemde bestemmingen ingegaan.
'Wonen'
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, paardenbakken tot een oppervlakte van 800 m2, het hobbymatig telen van gewassen en houden van dieren en agrarisch medegebruik ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik', met de daarbij behorende erfbeplanting, erven en terreinen. Verder zijn ook wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.
Het aantal woningen mag per bestemmingsvlak niet meer bedragen dan één. In de woning is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woning en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m². De activiteit mag niet leiden tot belemmeringen voor de omliggende functies en geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Ten behoeve van de activiteit moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. De goot- en bouwhoogte van de woning bedraagt maximaal respectievelijk 4,5 en 9 meter. Voor bijbehorende bouwwerken bij de woning bedraagt de maximale goot- en bouwhoogte respectievelijk 4 en 6 meter, waarbij voor deze bijgebouw een maximale oppervlakte geldt van 150 m2 met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik' is 250 m² aan bijbehorende bouwwerken toegestaan.
Parapluplan "Archeologie"
Op basis van het paraplubestemmingsplan "Archeologie" gelden de bestemmingen 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 1' en 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 3'. Hierna wordt op deze dubbelbestemmingen ingegaan.
'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 3'
De voor 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren dieper dan 40 cm onder het maaiveld én een oppervlakte van 2500 m2.
De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met het geldende planologisch regime, aangezien het te realiseren bijbehorende bouwwerk buiten de woonbestemming is beoogd. Een algemene wijzigingsbevoegdheid biedt de mogelijkheid om het voornemen door middel van een wijzigingsplan mogelijk te maken.
In Hoofdstuk 1 is de aanleiding en het doel van dit wijzigingsplan uiteengezet. In Hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. De historie en cultuurhistorie komt aan bod. Ook wordt inzicht gegeven in de opbouw van het plangebied met de daarbij behorende functies. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 het beleidskader van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oost Gelre uiteen gezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet waarbij de verbeelding en planregels worden besproken. Tot slot volgt in Hoofdstuk 6 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van overleg en terinzagelegging.
In paragraaf 1.1 is reeds aangegeven dat voorliggend wijzigingsplan betrekking heeft opde locatie aan de Oude Papendijk 6. Het plangebied ligt in het buitengebied, aan de zuidwesten van de kern Groenlo.
Het plangebied is momenteel grotendeels in gebruik als een woonperceel, waarbij het aan de noordelijke-, zuidelijke- en westelijke zijde wordt omgeven door agrarische (cultuur)gronden. Het perceel ligt tussen de Rondweg (N319) (noordelijk), de Oude Papendijk (zuid en oostelijk) en de Steenbraakweg en Eefselerweg (westelijk).
Het plangebied zelf is ingericht ten behoeve van de woonfunctie. Er staat één woning met bijbehorende bouwwerken. De westzijde van het plangebied betreft agrarische (cultuur)grond.
In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie in en rondom het plangebied weergegeven. Het plangebied is hierop aangeduid met de rode omlijningen.
![]() |
Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied en omgeving (Bron: PDOK) |
Het voornemen bestaat om de woonbestemming ter plaatse van het plangebied te vergroten, ten behoeven van de bouw van een nieuw bijgebouw. Daarnaast wordt een bestaand, verouderd, bijgebouw (meest westelijke staande bijgebouw) op het woonperceel gesloopt.
Het voornemen heeft per saldo een positief effect op de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de directe omgeving. Het per saldo positieve effect ontstaat doordat het huidige bijgebouw, welke in slechte staat verkeerd en bestaat uit een grote hoeveelheid asbesthoudende materialen, wordt gesloopt. In plaats daarvan wordt een nieuw bijgebouw (170 m²) opgericht, waarbinnen de stalling van personenauto's gevestigd kan worden. Daarmee worden deze aan het zicht onttrokken. De realisatie van de nieuwe schuur heeft verder als gevolg dat er een fraaier ensemble van bebouwing ontstaat dan in de huidige situatie. Tot slot ontstaat er per saldo een positief effect omdat met het plan het perceel landschappelijk versterkt en ingepast wordt. Met het plan ontstaat al met al een betere ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de directe omgeving.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een landschappelijke inpassingsplan opgesteld. Het inpassingsplan is in bijlage 1 van deze toelichting opgenomen.
Voor het gebied geldt een aantal juridische kaders en beleidskaders. Doordat de voorgenomen ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt door gebruik te maken van een wijzigingsbevoegdheid, betreft de wijzigingsbevoegdheid zelf het enige relevante beleidskader waaraan getoetst moet worden.
Het gemeentelijk beleid is een doorvertaling van rijks-, provinciaal en regionaal beleid en is verwoord in tal van plannen. In deze paragraaf wordt ingegaan op de voor de ontwikkeling relevante beleidsstukken. Echter gaat het hier om een wijzigingsplan van agrarisch naar wonen, waardoor het plan alleen aan de wijzigingsbevoegdheid (artikel 34.4 van het geldende bestemmingsplan) wordt getoetst.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' te wijzigen ten behoeve van de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:
Er is geen sprake van een agrarisch bedrijfsperceel. De wijziging is van toepassing op agrarische (cultuur)gronden.
Niet van toepassing.
Niet van toepassing.
Niet van toepassing.
Niet van toepassing.
Niet van toepassing.
Niet van toepassing.
Niet van toepassing.
Niet van toepassing.
Niet van toepassing. Er wordt geen woning toegevoegd.
Niet van toepassing. De woonbestemming uit het moederplan wordt overgenomen. Hierbij wordt tevens de geldende aanduiding 'specifieke vorm van wonen – agrarisch medegebruik' overgenomen. Hierdoor is 250 m² aan bijbehorende bouwwerken toegestaan.
Niet van toepassing.
Er is een goedgekeurd landschapsplan gekoppeld aan voorliggend wijzigingsplan. Het uitvoeren en in standhouden van dit landschapsplan wordt in voorliggend wijzigingsplan geborgd.
Er is een quickscan uitgevoerd (Bijlage 4),waaruit blijkt dat de ontwikkeling geen negatieve effect heeft op de natuurwaarden. De landschappelijke waarden worden door middel van het landschapsplan versterkt en beschermd.
Wegens het geringe ontwikkeling, zal er geen onevenredige aantasting zijn voor de milieusituatie (zie ook hoofdstuk 4).
De nieuwe schuur komt achter het erf, waardoor er geen sprake is van een aantasting op de verkeersveiligheid. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
In hoofdstuk 4 wordt onder andere ingegaan op het onderdeel milieuzonering. Hieruit blijkt dat omliggende gronden geen hinder ervaren van de voorgenomen ontwikkeling. de sociale veiligheid.
De nieuwe schuur komt achter het erf binnen de bouwvlakgrenzen, waardoor er geen sprake is van de aantasting op de sociale veiligheid.
Door het verwijderen van de mogelijk asbesthoudende schuur en het maken van een erfinrichtingsplan Bijlage 1, wordt aangetoond dat het voornemen een positief effect heeft op de ruimtelijke kwaliteit in en om het plangebied.
De in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling is in overeenstemming met de relevante gemeentelijke wijzigingsbevoegdheid.
Ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling dienen doorgaans een aantal milieuaspecten te worden afgewogen. Het gaat hierbij om de volgende aspecten: archeologie en cultuurhistorie, bodem, water, geluid, luchtkwaliteit, ecologie, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, geur, verkeer en parkeren en het besluit milieueffectrapportage.
Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, worden in dit hoofdstuk de onderstaande aspecten niet uitvoerig behandeld vanwege:
De thema's archeologisch & cultuurhistorie, bodem, water, ecologie en het Besluit milieueffectrapportage worden hierna uitvoerig beschreven.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient direct door te werken in het wijzigingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.
Zoals in paragraaf 1.4 is vermeld heeft geldt ter plaatse van het te realiseren bijgebouw de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3' . Het betreft een doorvertaling van de archeologische beleidskaart van gemeente Oost Gelre in een paraplubestemmingsplan.
De gronden met deze archeologische dubbelbestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem. Er geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 30 cm.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling vinden geen bodemingrepen over een oppervlak van meer dan 1.000 m² plaats. Hierdoor is geen archeologisch onderzoek benodigd.
Mochten er bij de bouw- of sloopwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt conform de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht. De archeologische bestemming blijft gehandhaafd.
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:
Het voorliggend wijzigingsplan tast eventuele aanwezige cultuurhistorische waarden niet aan. Ook zijn binnen het plangebied geen monumenten aanwezig.
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan. De archeologische bestemmingen blijven gehandhaafd.
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart in werking getreden. De Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.
Op 4 juli is in opdracht van Bomers Dierfysio, heeft Milieutechniek Rouwmaat Groenlo B.V. een verkennend bodemonderzoek verricht. In 4.2.2.1 worden de onderzoeksresultaten puntsgewijs weergeven. Het volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting.
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
De onderzoekshypothese “De gehele onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht worden beschouwd” wordt formeel verworpen.
De licht verhoogde gehalten aan zware metalen in het grondwatermonster houden vermoedelijk verband met de lage pH-waarde van het grondwater. Ze worden daarmee als een ‘van nature verhoogde waarde’ beschouwd. De gehalten zijn van dien aard dat deze geen nadere aandacht behoeven.
De bodemkwaliteit voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse Achtergrondwaarde.
Op basis van onderhavig onderzoek wordt een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.
De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:
Specifiek voor het stedelijk gebied is het volgende van belang:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Rijn en IJssel is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording hiervan heeft er toe geleid dat de zogenaamde 'korte procedure' van toepassing is. Op basis van de locatie en gegeven antwoorden blijkt dat waterschapsbelangen niet worden geraakt. De bij het plan behorende watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
In navolgende paragrafen wordt eerst ingegaan op gebiedsbescherming en vervolgens op soortenbescherming.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
De locatie ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Nederlandse Natura 2000-gebied ligt ten zuidoosten van het plangebied op circa 5,6 kilometer afstand. Dit betreft het Natura 2000-gebied “Korenburgerveen”.
Van directe negatieve effecten (bijv. geluid/verlichting) op Natura 2000-gebied is gelet op de onderlinge afstand geen sprake. Naast directe negatieve effecten dient tevens de mogelijke toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden onderzocht te worden.
Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, alsmede de ruime afstand van het plangebied tot een Natura 2000-gebied, wordt een stikstofonderzoek niet noodzakelijk geacht.
De gebieden van het Natuurnetwerk Nederland worden in de provincie Gelderland het Gelders Natuurnetwerk genoemd. In het Gelders Natuurnetwerk komen twee natuurcategorieën voor: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO).
Gelders Natuurnetwerk (GNN)
Het GNN bestaat uit alle bestaande natuur en een zoekgebied voor nog te realiseren nieuwe natuur. In het GNN geldt: in de basis hier geen nieuwe initiatieven. Er zijn enkele uitzonderingen mogelijk. Dat zijn ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor - overtuigend gemotiveerd – geen alternatieven bestaan. Voor dergelijke uitzonderingen gelden specifieke spelregels die garanderen dat het Gelders Natuurnetwerk in stand blijft (het nee, tenzij principe). Dat betekent dat hier geen ruimte is voor nieuwe projecten die de aanwezige en potentiële natuurwaarden significant aantasten.
Groene Ontwikkelzones (GO)
De GO is een gebied waar partners en partijen worden uitgenodigd om actief 'groene' doelen mee te helpen realiseren. Er is in dit gebied ruimte voor de verdere ontwikkeling van bestaande en bij het gebied behorende bedrijvigheid of bewoning. Afhankelijk van het type en de schaal van de ontwikkeling vraagt de provincie om een (extra) bijdrage te leveren aan de GO.
Het plangebied ligt niet in het GNN of in een GO.
Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Het plangebied is op 22 maart 2023 onderzocht door Natuurbank Overijssel op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting. Hierna wordt op de bevindingen ingegaan.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied en mogelijk nestelen er vogels in het schuurtje. Amfibieën en grondgebonden zoogdieren bezetten geen vaste (winter)rust- of voortplantingsplaats in het plangebied. Vleermuizen bezetten ook geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied. Het plangebied is geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen.
Van de in het onderzoeksgebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien het schuurtje wordt gesloopt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen tijdelijk af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijziginsplan.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in de integrale ruimtelijke afweging te geven. Een wijzigingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
Het komt er op neer dat voor wijzigingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Artikel 2.8 van de Wet Natuurbescherming
Het plangebied ligt op enige afstand van Natura 2000-gebied (ca. 6,2 kilometer). Uit paragraaf 4.4 is gebleken dat de ontwikkeling niet leidt tot een toename van stikstofdepositie. Van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied is geen sprake. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet Natuurbescherming is in verband met deze ontwikkeling dan ook niet noodzakelijk. Er is daarom geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Drempelwaarden Besluit m.e.r.
Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de directe eindbestemmingen. De binnen het plangebied geplande ontwikkelingen voldoen daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit wijzigingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In dit geval is er sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kunnen de in dit plan besloten ontwikkelingen worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
De ontwikkeling in dit wijzigingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:
Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit wijzigingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
Gelet op de kenmerken van het project (aard en omvang in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Er is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Het opstellen van een milieueffectrapport is niet nodig. Er zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bekrachtigd in dit hoofdstuk waarbij is ingegaan op de diverse milieu- en omgevingsaspecten.
Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit wijzigingsplan in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling maakt duidelijk dat de milieueffecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling beperkt zijn en dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die het opstellen van een plan MER noodzakelijk maakt.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het wijzigingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. De planologisch-juridische regeling in dit wijzigingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij andere recente wijzigingsplannen van de gemeente Oost Gelre.
Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in:
Bestemmingsomschrijving:
Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
Bouwregels:
In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing aan moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.
Afwijken van de bouwregels (indien van toepassing):
Op basis van deze regels hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan.
Specifieke gebruiksregels
Op basis van deze regels hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels in het plan.
Afwijken van de gebruiksregels
Onder dit lid worden afwijkingsbevoegdheden aangehaald
Wijzigingsbevoegdheid
In dit lid worden situaties voorgesteld, waarin het wijzigingsplan kan worden gewijzigt.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Anti-dubbeltelregel (Artikel 5)
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich bijvoorbeeld voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
Algemene bouwregels (Artikel 6)
In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven inzake ondergronds bouwen, het overschrijden van bouwgrenzen en afwijkingsbevoegdheden.
Algemene gebruiksregels (Artikel 7)
In dit artikel worden het verboden gebruik in dit wijzigingsplan geregeld.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 8)
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het wijzigingsplan af te wijken.
Algemene wijzigingsregels (Artikel 9)
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om het plan in geringe mate aan te passen. Het gaat hierbij om bestemmings- of bouwgrenzen of het bouwen van gebouwen van openbaar nut.
Parkeerregelgeving (Artikel 10)
In dit artikel is regelgeving opgenomen omtrent parkeren conform de nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre, dan wel haar rechtsopvolger.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit wijzigingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het wijzigingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het wijzigingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
'Wonen' (Artikel 3)
Ter plaatse van het woonperceel is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Gronden met deze bestemming zijn onder meer bestemd voor het wonen en tevens voor het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep (als ook een muziekstudio) met daarbij behorende tuinen en erven, voorzieningen van algemeen nut, parkeervoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en gebouwen, geen gebouwen zijnde.
Ten aanzien van de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde. Hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd.
'Waarde Archeologische verwachtingswaarde 2 (Artikel 5 en Artikel 6)
De voor 'Waarde Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ter voldoening hieraan wordt het concept-ontwerpwijzigingsplan toegestuurd aan de vooroverlegpartners. Hieronder worden de reacties uit het vooroverleg weergegeven.
In dit geval gaat het om een ontwikkeling met lokaal belang. Het wijziginsplan hoeft daarom niet aan de provincie te worden voorgelegd. In Hoofdstuk 3 is reeds aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling geen provinciale belangen schaadt.
Het waterschap Rijn en IJssel is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De bij het plan behorende watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting.
Het ontwerpwijzigingsplan is op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen binnen gekomen.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het wijzigingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk wijzigingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een wijzigingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggend geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten worden verhaald middels de legesverordening, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.