direct naar inhoud van Toelichting
Plan: vergroten bouwvlak Heelweg 8 Vragender
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.WPBUI1508-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Gegevens van het plan

Wijzigingsplan vergroten bouwvlak Heelweg 8 Vragender  
 
oktober 2016  
Inlichtingen:  
Afdeling Omgeving  
Hester Smeenk  
tel.nr. 0544 - 393 478  

Hoofdstuk 2 Inleiding

2.1 Aanleiding

Bij de gemeente Oost Gelre is een verzoek binnengekomen om de vergroting van het bouwvlak van een agrarisch bedrijf mogelijk te maken. Het gaat om het bedrijf aan de Heelweg 8 te Vragender. Op dit perceel is een grondgebonden melkveehouderij gevestigd. De maatschap wil op het perceel een nieuwe melkveestal bouwen. Daarnaast worden een nieuwe mestsilo, werktuigenberging en een opslagplaats voor vaste mest gerealiseerd. De gewenste nieuwe stal past niet in het geldende bouwvlak.

Het bedrijf wordt landschappelijk ingepast met nieuwe streekeigen beplanting. Om het hemelwater van de nieuwe bebouwing af te kunnen voeren worden drie wadi's aangelegd.

In het geldende bestemmingsplan zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen die de verandering van de vorm en de vergroting van het bouwvlak mogelijk maken. Dit wijzigingsplan regelt de verandering van de vorm en en de uitbreiding van het agrarisch bouwvlak.

2.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt ruim 450 meter ten zuidwesten van Vragender. Het plangebied ligt aan de zuidrand van de karakteristieke Vragender Es op de overgang naar het heideontginningenlandschap. Op de afbeelding is de ligging van het plangebied ten opzichte van Vragender weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI1508-VG01_0001.jpg"

afbeelding: globale ligging plangebied

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie

Het plangebied is deels bebouwd en deels onbebouwd. Het bebouwde deel bestaat uit de bestaande bedrijfsbebouwing van het bedrijf. Het gaat dan om de bestaande stallen, kuilvoerplaten en de bedrijfswoning. Een deel van de kuilvoerplaten ligt aan de overkant van de Weijenborgerbeek.

Op het perceel is een grondgebonden melkveebedrijf gevestigd. De werkzaamheden op het bedrijf worden verricht door de familie Klein Ikink. Het bedrijf beschikt momenteel over een milieuvergunning voor het houden van 151 melkkoeien en 90 stuks jongvee.

Het plangebied ligt aan de rand van de karakteristieke Vragender Es. De Vragender Es wordt gekenmerkt door openheid. Aan de rand van de es staan van oorsprong de boerderijen en de esrandbeplantingen die de esrand een besloten karakter geven. De zuidrand van de es wordt begrensd door de Weijenborgerbeek met beekbegeleidende beplanting.

In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' met een bouwvlak van circa 1,25 hectare. Met de aanduiding 'relatie' is aangegeven dat de twee delen van het bouwvlak die aan weerszijden van de Weijenborgerbeek liggen samen één bouwvlak vormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI1508-VG01_0002.jpg"

Afbeelding: huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI1508-VG01_0003.jpg"

Afbeelding: vogelvluchtfoto van het bedrijf (vanuit noordwestelijke richting)

Hoofdstuk 4 Nieuwe situatie

Het plan is om het bedrijf op termijn uit te breiden naar 200 stuks melkvee met 140 stuks jongvee. Voor de huisvesting van het jongvee wordt een nieuwe stal opgericht. De nieuwe stal wordt aan de westzijde van de bestaande bebouwing gerealiseerd en wordt gebruikt voor de huisvesting van het jongvee, de droge en hoogdrachtige koeien en het realiseren van een melkstal met wachtruimte. Doordat een deel van het vee in de nieuwe stal gehuisvest gaat worden ontstaat in de bestaande stal ruimte voor een uitbreiding van het aantal melkkoeien. Met de uitbreiding van het aantal dieren ontstaat ook behoefte aan extra capaciteit voor de opslag van ruwvoer en mest. Hiervoor worden een ruwvoeropslag en een mestsilo gerealiseerd. Daarnaast komt aan de westzijde van de nieuwe stal ook een nieuwe werktuigenberging. Met deze uitbreidingen ontstaat een bedrijf dat meekan in de trend van schaalvergroting en op termijn door de zoon overgenomen kan worden.

Voor de gewenste nieuwe situatie is een bouwvlak van 1,75 hectare gewenst. Het bouwperceel bestaat uit twee delen. Een deel van 1,5 hectare ten noorden van de Weijenborgerbeek en een deel van 0,25 hectare ten zuiden van de beek. Op de afbeelding is de gewenste nieuwe indeling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI1508-VG01_0004.png"

Afbeelding: de nieuwe indeling van het erf (bebouwing en beplanting)

Hoofdstuk 5 Beleidskader

5.1 Inleiding

Op internationaal, nationaal en provinciaal niveau zijn een aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied. De belangrijkste worden in de volgende paragrafen beschreven.

5.2 Europese natuurwetgeving

Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regeling van de Europese Unie is de Europese natuurbeschermingsregelgeving rond Natura2000gebieden. Deze regels zijn verder uitgewerkt in de Natuurbeschermingswet en de aanwijzing van zogenaamde Natura2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet is hier van toepassing. In december 2014 is het Korenburgerveen aangewezen als een Natura2000gebied.

Het Korenburgerveen ligt op ruim twee kilometer afstand van het plangebied. Het Korenburgerveen is een komhoogveen in de Achterhoek, ten westen van Winterswijk. Het veencomplex bestaat uit een aantal deelgebieden waarvan de namen zijn ontleend aan de buurtschappen rondom het veen: het Meddose veen, het Vragenderveen en het Corlese Veen. Samen met het centraal gelegen Korenburgerveen vormen ze het Korenburgerveencomplex. Het is het enige gebied in Nederland waar een redelijk intacte hoogveenkern wordt omzoomd door een randzone, die doet denken aan de wat voedselrijkere laagzone van natuurlijke hoogvenen. De randzone bestaat uit nat schraalland, matig gebufferde vennen, broekbos en vochtige heide. In het Vragenderveen wordt het landschap bepaald door veendijkjes met daartussen langgerekte stroken regenererend hoogveen. Dit patroon is ontstaan tijdens de ontginning, waarbij de dijkjes zijn aangelegd om te voet de centrale delen van het hoogveen te kunnen bereiken.

Op iets meer dan zeven kilometer afstand van het plangebied ligt het Natura2000gebied de Bekendelle. Het gebied is aangewezen als Natura2000gebied op 25 april 2013. Bekendelle is een bosgebied langs de hier vrij meanderende Boven Slinge, dat begin negentiende eeuw is aangeplant. Het bos dat in het laaggelegen deel van het gebied ligt, loopt bij hoge waterstanden onder en is beekbegeleidend vogelkers-essenbos. Er zijn overgangen naar eiken-haagbeukenbos en naar elzenbroekbos. Het grootste deel van het gebied bestaat uit eiken-beukenbossen, deels met hulst in de ondergroei.

Uit de aanwijzingsbesluiten blijkt dat een groot deel van de habitattypen in de beide gebieden gevoelig tot zeer gevoelig zijn voor vermesting en verzuring als gevolg van stikstofdepositie vanuit de lucht. Omdat veehouderijen ammoniak (en daarmee stikstof) uitstoten moet het bedrijf over een vergunning beschikken.

Op basis van de Natuurbeschermingswet is het bedrijf daarom vergunningplichtig. Het bedrijf beschikt over een geldige Natuurbeschermingswetvergunning (uitbreiden naar 200 melkkoeien met bijbehorend jongvee) mogelijk maakt. De Natuurbeschermingswetvergunning is opgenomen in Bijlage 1 Natuurbeschermingswetvergunning.

Programmatische aanpak stikstof

Al jaren is er in Natura 2000-gebieden een overschot aan stikstof (ammoniak en stikstofoxiden). Dit is schadelijk voor de natuur. Het belemmert ook vergunningverlening voor economische activiteiten. Daarom heeft het Rijk het initiatief genomen om deze stikstofproblemen aan te pakken. In de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) werken overheden en maatschappelijke partners samen om de stikstofuitstoot te verminderen en daarmee ook economische ontwikkelingen mogelijk te maken.

Vanaf 2 februari 2015 hebben de beheerplannen voor het Korenburgerveen en de Bekendelle ter inzage gelegen. Een beheerplan geeft aan hoe de aanwezige natuur het best beschermd kan worden, het beschrijft de mogelijkheden om de natuur verder te ontwikkelen en het geeft een kader voor vergunningverlening en handhaving in relatie met de activiteiten die in en rond het gebied plaatsvinden.

De PAS is medio 2015 in werking getreden. De PAS is de basis voor de vergunningverlening op basis van de Natuurbeschermingswet voor activiteiten die leiden tot een depositie van stikstof. Dit geldt onder meer voor uitbreidingen en wijzigingen van agrarische bedrijven. Het bedrijf beschikt over een geldige Natuurbeschermingswetvergunning.

5.3 Nationaal beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tussen nu en 2040. Met deze visie trekt de Rijksoverheid een beleidslijn door die al met de Nota Ruimte werd ingezet, namelijk een verdere concentratie (voor wat betreft beleidsbemoeienis en investeringen) op de ruimtelijke ordening van de hoofdinfrastructuur van Nederland, te weten de havens, Schiphol, belangrijke wegen, spoorwegen, waterwegen en andere netwerken die van wezenlijk belang zijn voor het economisch functioneren van het land. Daaronder vallen verder industriële en agrarische complexen van nationaal belang. Verder wil het Rijk zich concentreren op de maatregelen die noodzakelijk zijn om het land te beschermen tegen de zee.

Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het Rijk nog steeds uit van de bundelingsstrategie. Daarbij wordt voldoende aanbod van ruimte gereserveerd voor stedelijke functies en bij de vraag aangesloten. Er wordt optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is en er wordt ruimte geboden aan gemeenten om te kunnen bouwen voor de eigen bevolkingsgroei.

De provincies en gemeenten zijn meer dan voorheen verantwoordelijk voor de ruimtelijke ordening met betrekking tot verstedelijking, de afbakening van de bebouwde kommen en het landelijk gebied en het veilig stellen en de verschillende waarden van het landelijk gebied.

In de Structuurvisie is een aantal nationale belangen benoemd. Voor dit bestemmingsplan is het belang 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van toepassing. Dit bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure voor bestemmingsplannen in de gemeente. Daarbij wordt een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan te dienen.

De overige nationale belangen zijn voor dit bestemmingsplan niet van toepassing omdat het om belangen op een hoger schaalniveau dan het lokale schaalniveau gaat.

5.4 Provinciaal beleid

5.4.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 22 december 2015 heeft Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Deze structuurvisie is de opvolger van het Streekplan Gelderland dat al de status van een structuurvisie had.

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

1. een duurzame economische structuur;

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving. Er zijn veel kansen om de economische structuur te verbeteren. De provincie wil samen met haar partners de kansen benutten, mèt oog voor de unieke kwaliteiten van Gelderland. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Concreet betekent dit dat bestaande en nieuwe bedrijven kansen moeten krijgen.

2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland.

Dit houdt onder meer in: ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek. Daarnaast moet de kwaliteit van het landschap behouden en versterkt worden. In paragraaf 5.4.2 Omgevingsverordening Gelderland en Hoofdstuk 6 Onderzoeksresultaten wordt hier nader op ingegaan.

5.4.2 Omgevingsverordening Gelderland

Provinciale Staten hebben op 22 december 2015 de Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsverordening staan de regels die horen bij de Omgevingsvisie. De regels uit de Omgevingsverordening stellen de provinciale belangen veilig omdat bestemmingsplannen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen hieraan moeten voldoen. De regels voor uitbreidingen van grondgebonden veehouderijen, ontwikkelingen in het Nationaal Landschap en ontwikkelingen in/bij de Groene Ontwikkelingszone.

Uitbreidingen grondgebonden veehouderijen

In artikel 2.5.2.2 van de verordening is het volgende gesteld over uitbreidingen van grondgebonden veehouderijen:

1.In bestemmingsplannen die betrekking hebben op het Agrarisch gebied wordt uitbreiding van de grondgebonden veehouderijtak toegestaan indien de uitbreiding ruimtelijk aanvaardbaar is en voorziet in een goede landschappelijke inpassing.

2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid geldt voor (melk)rundveehouderij bovendien dat :

a.geen sprake is van omschakeling; en

b.aan de uitbreiding een grondgebruiksplan ten grondslag ligt.

De initiatiefnemers hebben een inpassingsplan voor de uitbreiding van het bedrijf ingediend. Dit inpassingsplan voorziet in een goede landschappelijke inpassing van het bedrijf in de omgeving. Het inpassingsplan wordt als een zogenaamde voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan de planregels. Het uitvoeren en in stand houden van de maatregelen ten behoeve van de landschappelijke inpassing zijn daarmee verplicht. Het inpassingsplan is als Bijlage 2 opgenomen bij dit wijzigingsplan.

Er is in dit geval geen sprake van een omschakeling naar een niet-grondgebonden bedrijf. Het betreft hier een uitbreiding van een grondgebonden melkveehouderij. Door middel van het grondgebruiksplan is aangetoond dat het bedrijf grondgebonden is.

Het bedrijf heeft ruim 80 hectare grond in gebruik. Om voor minimaal 50% grondgebonden te zijn bij 200 melkkoeien en 140 stuks jongvee heeft het bedrijf 54 tot 68 hectare grond nodig. Met de ruim 80 hectare die ze in gebruik hebben wordt hier ruimschoots aan voldaan. Het bedrijf is dus grondgebonden.

Ruimtelijke ontwikkelingen in het Nationaal Landschap

Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen niet leiden tot een aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Winterswijk (artikel 2.7.4.2. van de verordening).

De kernkwaliteiten van het gebied zijn beschreven in bijlage 5 bij de verordening. Het Nationaal Landschap Winterswijk is een kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen. De oostelijke helft van het gebied is kleinschaliger dan de westelijke helft. Het gebied is rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen) en door het gebied lopen meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap. In het gebied komen open essen voor. De essen horen (liggen rondom) vaak bij de gehuchten. Binnen de begrenzing van de open escomplexen komen gebiedjes voor die geen oude open bouwlanden zijn, maar bijvoorbeeld overgangen naar beekdalen, kleine beekdalen, bosjes. Deze gebiedjes zijn toleranter voor toevoegingen als opgaande beplanting.

Voor de uitbreiding van het agrarisch bedrijf is een plan voor de landschappelijke inpassing gemaakt.Het bedrijf ligt aan de rand van de es op de overgang van de open es naar een meer besloten landschap. Het bestaande erf ligt in de oksel van een robuuste laanbeplanting van de Heelweg. Aan de oostzijde van het plangebied staan Amerikaanse eiken. Aan de zuidzijde van het plangebied staat beekbegeleidende beplanting met zomereiken. Op het erf staan enkele zomereiken en een groepje ruwe berken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI1508-VG01_0005.png"

Afbeelding: huidige erfbeplanting

Het huidige en nieuwe erf is aan de zuidzijde goed ingepast door opgaande beplanting. De noordzijde is echter vrij zichtbaar. Ook de nieuwe stallen komen vrij in het zicht te staan. In de houtsingel, iets ten zuidwesten van het erf, zitten twee open plekken. Hier zijn in het verleden zomereiken uit verdwenen. De Weijenborgerbeek wordt begeleid door een brede houtsingel. Ter hoogte van het erf is deze niet doorgetrokken.

Uitgangspunten voor het ontwerp zijn:

-bedrijfsgebouwen mogen zichtbaar zijn, dat wil zeggen de gebouwen hoeven niet volledig achter beplanting verstopt te worden;

-door gebruik te maken van hakhout met overstaanders is de zichtbaarheid soms meer dan anders;

-de sleufsilo's aan de zuidzijde mogen vrij zichtbaar zijn;

-vermindering van de zichtbaarheid van de nieuwe stal richt zich met name op de zichtbaarheid vanaf de Heelweg.

-gebruik maken van streekeigen beplanting.

Het inpassingsplan is gebaseerd op de hiervoor genoemde uitgangspunten en bestaat uit het aanbrengen van erfbeplanting (op het erf) en landschappelijke beplanting (in de omgeving van het erf). De erfbeplanting bestaat uit het aanplanten van een erfbos aan de noordzijde van het bouwvlak en de aanplant van vijf solitaire zomereiken aan de westzijde van de nieuwbouw. De landschappelijke beplanting bestaat uit vijf zomereiken in de houtsingel ten zuidwesten van het bouwvlak, drie zomereiken in de wegberm ten noorden van het erf en de aanplant van één zomereik in de steilrand ten noorden van het erf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI1508-VG01_0006.png"

Afbeelding: erfbeplanting

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI1508-VG01_0007.png"

Afbeelding: landschappelijke beplanting rondom het erf.

Het complete landschappelijke inpassing en het verder uitgewerkte beplantingsplan zijn opgenomen in Bijlage 2 Landschappelijk inpassingsplan en Bijlage 3 Beplantingsplan. Het beplantingsplan is als een zogenaamde voorwaardelijke verplichting aan de regels gekoppeld. Het aanleggen en in stand houden van de beplanting wordt daarmee verplicht.

Ontwikkelingen in/nabij de Groene Ontwikkelingszone

Het plangebied grenst aan de Weijenborgerbeek. Het deel van de Weijenborgerbeek ter hoogte van de Heelweg 8 is in de provinciale Omgevingsverordening aangewezen als een Groene Ontwikkelingszone. Het gaat om de beek met de direct daaraan grenzende smalle oeverstrook.

Artikel 2.7.2. stelt regels voor de bescherming van de Groene Ontwikkelingszone. Het plangebied ligt (net) niet in de Groene Ontwikkelingszone. De uitvoering van het plan zal naar alle redelijkheid geen negatieve gevolgen hebben voor het functioneren van de Weijenborgerbeek als ecologische verbindingszone.

Eén van de ontwikkelingsdoelen voor het gebied 'Baakse Beek en Lievelde' is het ontwikkelen van een ecologische verbindingszone met beken en beekoevers.In deze gebieden mogen geen grootschalige ontwikkelingen plaatsvinden die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van dat gebied. De uitbreiding van het bedrijf vindt niet plaats in de Groene Ontwikkelingszone. De uitbreiding van het bedrijf zal een eventuele toekomstige ontwikkeling van de Groene Ontwikkelingszone (in dit geval: de Weijenborgerbeek en haar oevers) niet verhinderen. Het hemelwater dat van de nieuwe bebouwing afstroomt wordt via wadi's vertraagd afgevoerd en gefilterd voordat het op de Weijenborgerbeek wordt geloosd en zal geen negatieve invloed hebben op de waterkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI1508-VG01_0008.png"

5.4.3 Reconstructieplan Achterhoek en Liemers

In het Reconstructieplan Achterhoek & Liemers 2005 is de Reconstructiewet uitgewerkt voor de Achterhoek en Liemers. In het reconstructieplan wordt voor verschillende functies een plaats gegeven in het buitengebied. In het reconstructieplan staan de volgende opgaven:

  • ontwikkelingsruimte voor intensieve veehouderij en grondgebonden landbouw;
  • een samenhangend netwerk van natuurgebieden;
  • een aantrekkelijk landschap;
  • verdere uitbouw van recreatie en toerisme;
  • verbeteren van leefbaarheid en het woon-, werk- en leefklimaat;
  • een veerkrachtig watersysteem;
  • een betere milieukwaliteit.

In het reconstructieplan zijn extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden aangewezen. Het plangebied ligt in een verwevingsgebied. Verwevingsgebieden zijn bedoeld voor functiemenging. Agrarische bedrijven, wonen, recreatie en natuur komen hier naast elkaar voor. De uitbreiding van een grondgebonden veehouderijbedrijf in het plangebied past binnen de doelstellingen van het reconstructieplan.

5.5 Gemeentelijk beleid

5.5.1 Geldende bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011. Dit plan is voor een deel herzien in het Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre. Deze laatste herziening heeft in dit geval betrekking op de planregels. Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' met daarbinnen een bouwvlak van 1,25 hectare.

Op het perceel ligt tenslotte de dubbelbestemming "Waarde - archeologische verwachtingswaarde - 2". Dit houdt in dat het gebied een middelhoge archeologische verwachtingswaarde heeft. Bij bodemingrepen die dieper gaan dan 30 centimeter én een oppervlakte beslaan van meer dan 2.500 m2 is het verplicht een archeologisch onderzoek uit te voeren.

Wijzigingsbevoegheid voor het uitbreiden van een grondgebonden veehouderij

In artikel 4.7.2 zijn de voorwaarden voor het vergroten van het bouwvlak opgenomen. De voorwaarden luiden als volgt:

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak, met dien verstande dat:

a.de vergroting van het bouwvlak voor grondgebonden agararische bedrijven niet meer dan 50% van het bouwvlak mag bedragen, mits de oppervlakte van het bouwvlak na vergroting niet meer dan 2 ha bedraagt;

b.de oppervlakte van het bouwvlak voor intensieve veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', welke niet is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied', na vergroting niet meer mag bedragen dan 1 ha, tenzij de bestaande oppervlakte reeds groter is en de verruiming noodzakelijk is uit oogpunt van dierenwelzijn of noodzakelijk is ten behoeve van samenvoeging van meerdere locaties;

c.de oppervlakte van het bouwvlak van intensieve veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', welke niet is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied', na de vergroting niet meer mag bedragen dan 1,5 ha, mits de gronden zijn gelegen op een ontwikkelingslocatie welke voldoet aan de navolgende voorwaarden:

  • 1. het bestaande bouwvlak biedt onvoldoende ruimte voor de voorgenomen uitbreiding wat blijkt uit een bedrijfsontwikkelingsplan;
  • 2. de milieugebruiksruimte ten aanzien van geur en ammoniak maakt een groei van het bedrijf tot minimaal 125 NGE, voor wat betreft dieraantallen, mogelijk;
  • 3. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen:
    • a. 'ehs - natuur';
    • b. 'ehs - verbindingszone';
    • c. 'ehs - verweving';
    • d. 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied';
    • e. 'natte - natuur';

d.de oppervlakte van het bouwvlak van paardenhouderijen ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' na de vergroting niet meer mag bedragen dan 1,5 ha;

e.er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;

f.er geen sprake is van een significante aantasting van bestaande natuurwaarden en er geen belemmeringen voor de gewenste samenhang worden gecreeerd ter plaatse van de aanduiding 'ehs - verbindingszone' en 'ehs - verweving';

g.is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op het Natura 2000-gebied;

h.aangetoond is dat de vergroting van de oppervlakte van het bouwvlak noodzakelijk is in het kader van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;

i.omliggende waarden door de vergroting van de oppervlakte van het bouwvlak niet onevenredig worden aangetast, waartoe in ieder geval onderzoek dient plaats te vinden naar flora en fauna, archeologische waarden, stedenbouwkundige en landschappelijke waarden;

j.er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden, waartoe in ieder geval dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de normen inzake geur, geluid en luchtkwaliteit.

In Hoofdstuk 7 Toetsing van het plan aan de wijzigingsbevoegdheid is de wijzigingsbevoegheid voor de uitbreiding van de omvang van het agrarisch bouwvlak getoetst. Omdat er een overlap is met de bevoegdheid voor het veranderen van de vorm van het bouwvlak zijn alleen de voorwaarden bij de uitbreidingsmogelijkheid getoetst. De punten c en d uit de wijzigingsbevoegdheid voor het veranderen van de vorm van het bouwvlak zijn meegenomen in de stedebouwkundige toets.

5.5.2 Landschapsontwikkelingsplan

Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapstensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap.

Het plangebied ligt in het gebied 'de marke Vragender'. De grote Vragender Es is een fenomeen. Vanouds was deze es als een echte es in gebruik als bouwland. Tegenwoordig is hij overwegend in gebruik als gras- en maïsland. Gebleven zijn de openheid, de bolle ligging en de beplantingen van eikensingels en -bosjes om de es. Ook zijn nog bijzonder gave steilranden en hollewegen te vinden.

Om de es ligt een krans van oude boerenerven, verbonden door slingerende wegen. Aan de noord- en aan de zuidkant van de es hebben de Vragender respectievelijk Weijenborgse Beek hun bovenlopen. Vooral naar het westen zijn deze als zogeheten 'laaglandbeken' ingeplant. Langs deze beken ligt nog een reeks erven. Dat deel van het landschap wordt vaak tot het kampenlandschap gerekend. Echter, het geheel van es, beekdalen en erven inclusief de overgang naar de ontginning, kan ook als geheel tot esdorpenlandschap gerekend worden. Veel wegen op en om de es zijn onverhard.

Te beschermen of op te poetsen parels in dit gebied zijn onder meer het ensemble van afwisseling van dorp, es, beekdalen, veld en veen. Daarnaast gaat het om de typerende erfbeplantingen, steilranden en beplantingen. Te stimuleren landschapselementen zijn onder meer de karakteristieke beplantingen.

Voor de inpassing van het bedrijf is een plan voor de landschappelijke inpassing gemaakt. In paragraaf 5.4.2 is hier nader op ingegaan.

Hoofdstuk 6 Onderzoeksresultaten

6.1 Watertoets

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van drietrapsstrategie "vasthouden-bergen-afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt "stand still - step forward". Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
HOOFDTHEMA'S  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering
(primaire waterkering, regionale waterkering of kade)?
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een
rivier?  
Nee

Nee  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan
2.500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan
500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen
gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes?  
Ja

Ja

Nee
Nee
 
Oppervlaktewater-kwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater
geloosd?  
Nee  
Grondwater-
overlast
 
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de
ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?  
Nee

Nee
Nee  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een
drinkwateronttrekking?  
Nee  
Inrichting en beheer
 
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of
beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Ja

Nee  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functie, in of nabij het plangebied die
milieuhygienische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen
(zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte
natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Ja
Ja
Nee

Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

 

De volgende thema's zijn relevant voor dit bestemmingsplan.

Wateroverlast

Door de ontwikkelingen in het bouwvlak neemt het verhard oppervlak toe met circa 5.500 m2. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater vertraagd afgevoerd naar de bestaande watergang ten zuiden van de bestaande bebouwing. Hiervoor worden drie wadi's aangelegd. De capaciteit van deze wadi's zal circa 555 m3 bedragen.  

Inrichting en beheer

Ten zuiden van het plangebied loopt een watergang (Weijenborgerbeek) die in beheer is bij het waterschap Rijn en IJssel. Tot vijf meter uit de insteek van de watergang ligt een beschermingszone. Werkzaamheden en activiteiten in deze zone zijn vergunningplichtig.

Natte natuur

Direct ten zuiden van het plangebied ligt de Weijenborgerbeek. De Weijenborgerbeek is aangewezen als een SED-water (specifieke ecologische doelstelling). De uitbreiding van de melkveehouderij zal geen negatieve invloed hebben op de waterkwaliteit van de beek omdat het hemelwater dat van de daken van de bebouwing afstroomt via een wadi op de watergang wordt geloosd.

6.2 Bodem

Bij een bestemmingsplanprocedure moet worden nagegaan of de bodemkwaliteit de planontwikkeling mogelijk maakt. Aan de hand van de beschikbare bodeminformatie moet onderbouwd worden wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodem geschikt te maken voor het beoogde gebruik.

Het historisch gebruik van de gronden is agrarisch. De nieuwe functie van het perceel is een melk- en jongveestal. De vraag is dus of de bodemkwaliteit van dien aard is dat het gebruik als melk- en jongveestal toegestaan kan worden. Omdat het historisch gebruik agrarisch is, er geen erfverharding verwijderd hoeft te worden en het risico dat er bodembedreigende activitieiten hebben plaatsgevonden gering is een bodemonderzoek niet nodig. Daarnaast zal in de stal gewerkt worden met een dusdanige melkcapaciteit dat de verblijfsduur voor personen hier gemiddeld minder dan twee uur bedraagt.

6.3 Flora en fauna

De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. De Natuurbeschermingswet 1998 regelt gebiedsbescherming van onder andere de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. De Flora- en faunawet regelt de soortenbescherming.

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op ruim twee kilometer van de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied het Korenburgerveen. Het Natura2000gebied Bekendelle ligt op ruim zeven kilometer afstand van het plangebied. Verzoeker heeft bij de provincie een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 aangevraagd. De provincie heeft op grond van een passende beoordeling en de getroffen mitigerende maatregelen beoordeeld dat het plan geen significant negatieve effecten heeft op het Natura2000-gebied. De stikstofdepositie blijft ook in de nieuwe situatie gelijk. De provincie heeft op 3 april 2014 de vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 verleend. De vergunning is als bijlage opgenomen in Bijlage 1 Natuurbeschermingswetvergunning.

Het plangebied grenst aan de Weijenborgerbeek. Het deel van de Weijenborgerbeek ter hoogte van de Heelweg 8 is in de provinciale Omgevingsverordening aangewezen als een Groene Ontwikkelingszone. Het gaat om de beek met de direct daaraan grenzende smalle oeverstrook. Eén van de ontwikkelingsdoelen voor het gebied 'Baakse Beek en Lievelde' is het ontwikkelen van een ecologische verbindingszone met beken en beekoevers.In deze gebieden mogen geen grootschalige ontwikkelingen plaatsvinden die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van dat gebied. De uitbreiding van het bedrijf vindt niet plaats in de Groene Ontwikkelingszone. De uitbreiding van het bedrijf zal een eventuele toekomstige ontwikkeling van de Groene Ontwikkelingszone (in dit geval: de Weijenborgerbeek en haar oevers) niet verhinderen. Het hemelwater dat van de nieuwe bebouwing afstroomt wordt via wadi's vertraagd afgevoerd en gefilterd voordat het op de Weijenborgerbeek wordt geloosd en zal geen negatieve invloed hebben op de waterkwaliteit.

Soortenbescherming

De nieuwe bebouwing komt te staan aan de westzijde van de bestaande bebouwing op de plaats van een intensief gebruikt weiland met raaigras.

Het plangebied bestaat uit bebouwing, erfverharding en intensief gebruikt grasland met een monocultuur van raaigras. Een dergelijke habitat vormt slechts voor weinig soorten een geschikt leefgebied. Enkele algemene soorten als het konijn en haas zullen hier wel eens fourageren. Er zal geen essentieel leefgebied voor beschermde soorten verloren gaan.

Gebouwen kunnen een leef- of nestgelegenheid voor onder meer verschillende soorten vogels of vleermuizen. Omdat er geen gebouwen gesloopt gaan worden verdwijnt geen mogelijk leef- of nestgelenheid.

De lijnvormige beplanting langs de beek wordt mogelijk als fourageergebied gebruikt door vleermuizen. De beplanting langs de beek wordt niet aangetast en de nieuwe bebouwing komt op voldoende afstand van de beek te staan. Een eventuele fourageerroute voor vleermuizen wordt dus niet aangetast. Een aantal bomenrijen in de omgeving van het bedrijf wordt aangevuld met nieuwe bomen. Deze bomen en bomenrijen bieden straks weer een leef- en fourageergebied voor verschillende soorten insecten, vogels en kleine zoogdieren.

Aan en nabij de beek vinden geen werkzaamheden plaats, met uitzondering van de inlaat van de wadi's. Hiervoor moet een vergunning verleend worden door het waterschap. In overleg met de initiatiefnemers wordt bekeken hoe dit het beste gedaan kan worden. De beek en het leefgebied die ze vormt voor onder meer amfibieën wordt daarmee niet aagetast. Het hemelwater dat van de bedrijfsbebouwing afstroomt wordt met wadi's gefilterd en vertraagd afgevoerd. De kwaliteit van het water in de beek wordt daarmee niet aangetast.

6.4 Cultuurhistorie en archeologie

In het plangebied staat een karakteristieke boerderij met deel en aangebouwde bijgebouwen. Deze bedrijfswoning blijft ongewijzigd. De vorm van het nieuwe bouwvlak past goed in het ter plaatse voorkomende verkavelingspatroon. Het bedrijf, inclusief de nieuwe bebouwing komt in een oksel van de Heelweg te staan. Door aan de noordzijde van de bebouwing een erfbos toe te voegen valt vanaf de Heelweg (komend vanuit het noorden) het zicht op de stallen weg. Het bedrijf ligt op de overgang van de open es naar een meer besloten landschapstype. Het aanvullen van het bestaande beplantingspatroon door onder meer een aantal gaten in de bestaande bomenrijen op te vullen met nieuwe bomen versterkt de bestaande cultuurhistorische patroon.

Het noordelijke puntje van het plangebied heeft een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Een archeologisch onderzoek is verplicht als een bodemverstoring over een oppervlakte van meer dan 2.500 m2 én een diepte van meer dan 30 centimeter onder maaiveld. Er wordt in dit geval minder dan 2.500 m2 verstoord. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

6.5 Geluid

Als gevolg van de activiteiten in de veehouderij ontstaat geluid naar de omgeving. Het geluid wordt veroorzaakt door transportbewegingen, door activiteiten op het buitenterrein en door aanwezige toestellen en installaties. Daarnaast vinden aan- en afvoerbewegingen van vrachtwagens en tractoren plaats ten behoeve van onder andere de aanvoer van veevoer en de afvoer van dieren, mest en afvalstoffen. De activiteiten zullen na de uitbreiding van het bedrijf enigzins toenemen.

Volgens de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' moet voor een melkveebedrijf een afstand van 30 meter tot een geluidgevoelig object van derden aangehouden worden. De afstand tussen de nieuwe stal en de dichtsbijzijnde woning van derden (Meekesweg 2) bedraagt ruim 100 meter. Uitgaand van de bestaande stal bedraagt de afstand ruim 70 meter. Aan de afstandsnorm van 30 meter wordt dus ruimschoots voldaan. Hiermee kan een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd worden. Een nader akoestisch onderzoek is niet nodig.

6.6 Geur

Voor de beoordeling van geurhinder van veehouderijen gelden de volgende kaders:

  • Wet geurhinder en veehouderij;
  • Activiteitenbesluit milieubeheer;
  • Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008.

Vanwege de beoogde veebezetting (200 melkkoeien met bijbehorend jongvee) valt de veehouderij in de toekomstige situatie nog onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer. In het Actviteitenbesluit zijn de aan te houden afstanden tot geurgevoelige objecten van derden. In dit geval is het dichtsbijzijnde geurgevoelige object de woning Meekesweg 2. Buiten de bebouwde kom moet een afstand van minimaal 50 meter aangehouden worden tussen een stal en een geurgevoelig object. Omdat de bestaande stal gewijzigd wordt, is deze stal als uitgangspunt genomen. Deze woning aan de Meekesweg 2 ligt op ruim 70 meter afstand van de bestaande stal. De nieuwe stal komt op ruim 100 meter afstand van de woning aan de Meekesweg 2 te staan. Aan de afstandsnorm uit het Activiteitenbesluit wordt dus voldaan.

6.7 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ontwikkelingen als:

- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;

- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;

- een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (nibm) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).

Een veehouderij valt niet bij voorbaat onder de categorieën van nibm-gevallen. Bij intensieve veeteelt kan de emissie van fijn stof van belang zijn. Hier is echter sprake van niet-intensieve veeteelt. De emissie van fijn stof is daarbij zodanig gering dat het Besluit nibm alsnog van toepassing is. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig.

6.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op risico's met een externe werking. Die risico's kunnen ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Hierbij valt onderscheid te maken tussen inrichtingen (bedrijven) en transport (weg, spoor, water en buisleiding). Beide in relatie tot de (bebouwde) omgeving. Op inrichtingen en transport is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Daarnaast kan er sprake zijn van gemeentelijk beleid op het gebied van externe veiligheid.

De uitbreiding van het agrarisch bouwperceel vindt plaats op voldoende afstand van:

  • bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen;
  • wegen waarop vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • ondergrondse buisleidingen waarin vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.


De risicocontouren van opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen vormen geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling.

6.9 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Bestemmingsplannen kunnen m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten mogelijk maken. In dit geval is er geen sprake van een m.e.r.-(beoordelings)plicht. Wel moet er een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld worden. Deze volgt hierna.

De initiatiefnemer vraagt een uitbreiding met 49 melkkoeien en bijbehorend jongvee aan.

Besluit milieueffectrapportage

In de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage zijn drempelwaarden opgenomen voor activiteiten waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt of een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Voor melkrundveebedrijven gelden de volgende drempelwaarden:


m.e.r.-plicht bij: niet van toepassing op melkrundveehouderijen

m.e.r.-beoordelingsplicht bij: het oprichten en/of uitbreiden en/of wijzigen van een installatie voor het houden van meer dan 200 melkkoeien (Rav categorie A.1. of A.2).

vormvrije m.e.r.-beoordeling bij: het oprichten en/of uitbreiden en/of wijzigen van een installatie voor het houden van minder dan 200 melkkoeien (Rav categorie A.1. of A.2.)


De vormvrije m.e.r.-beoordeling

De aanvraag blijft onder de drempelwaarde voor een m.e.r.-beoordeling. De vraag die in een vormvrije m.e.r.-beoordeling beantwoord moet worden is de vraag of er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen zijn als gevolg van het plan.

Voor dit bestemmingsplan is een aantal milieuaspecten (geur, luchtkwaliteit, bodem, geluid, externe veiligheid, water) onderzocht. Uit deze onderzoeken blijkt dat het uitbreidingsplan voldoet aan de geldende relevante milieuwet- en regelgeving.

Het bedrijf heeft een Natuurbeschermingswetvergunning voor het houden van maximaal 200 melkkoeien en maximaal 140 stuks jongvee. Met deze vergunning is aangetoond dat als gevolg van de uitbreiding van het bedrijf de stikstofdepositie op Natura2000-gebieden in de omgeving niet toeneemt. Dit is verzekerd door rechten van een andere agrariër deels te laten vervallen. De verleende Natuurbeschermingswetvergunning is opgenomen in Bijlage 1 Natuurbeschermingswetvergunning.


In de gebruiksregels is bepaald dat het houden van dieren anders dan in de Natuurbeschermingswetvergunning van 3 april 2014 is toegestaan onder strijdig gebruik valt. Deze regeling heeft betrekking op het vergunde aantal en soort dieren, het vergunde stalsysteem en de daarbij behorende toegestane depositie op Natura2000-gebieden. De Natuurbeschermingswetvergunning is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan. Om het bedrijf flexibiliteit te bieden de bedrijfsopzet te veranderen (bijvoorbeeld door het stalsysteem te wijzigen) is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Eén van de voorwaarden uit deze bevoegdheid is dat uit een verleende Natuurbeschermingswetvergunning blijkt dat het bedrijf geen significant negatieve effecten op een Natura2000-gebied veroorzaakt. Ook moet zijn aangetoond dat het plan milieutechnisch uitvoerbaar is.

Ook worden geen in het kader van de Flora- en faunawet beschermde soorten aangetast of verstoord.

De inpassing van het erf is geregeld met het beplantingsplan. Het beplantingsplan is als een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. De aanplant en de instandhouding van de overeengekomen beplanting is daarmee gegarandeerd.

Uit de archeologische beleidsadvieskaart blijkt dat er op een klein deel van het perceel sprake is van een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. De gewenste uitbreiding valt niet onder de onderzoeksplicht.

Uit deze al uitgevoerde onderzoeken blijkt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Het is dan ook niet noodzakelijk om een m.e.r.-beoordeling of een mer uit te laten voeren.

Hoofdstuk 7 Toetsing van het plan aan de wijzigingsbevoegdheid

De voorgenomen ontwikkeling wordt hierna getoetst aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid voor de uitbreiding van een agrarisch bedrijf. De onderzoeksresultaten uit het vorige hoofdstuk worden hierin meegenomen. De wijzigingsbevoegdheid voor het veranderen van de vorm van het agrarisch bouwvlak bevat dezelfde voorwaarden als de wijzigingsbevoegdheid voor de uitbreiding van het agrarisch bouwvlak. Omdat de wijzigingsbevoegdheid voor de vergroting van het bouwvlak de meest uitgebreide set voorwaarden heeft is het plan getoetst aan de voorwaarden voor de uitbreiding. De stedebouwkundige aspecten uit de wijzigingsbevoegdheid voor het veranderen van de vorm van het bouwvlak zijn ook meegenomen in deze toetsing.

Ad a. de vergroting van het bouwvlak voor grondgebonden agararische bedrijven niet meer dan 50% van het bouwvlak mag bedragen, mits de oppervlakte van het bouwvlak na vergroting niet meer dan 2 ha bedraagt;

Het huidige bouwvlak is 1,25 hectare groot. Het bouwvlak wordt na de uitbreiding 1,75 hectare groot. De uitbreiding blijft dus binnen de maximale uitbreiding van niet meer dan 50% van het bestaande bouwvlak. Alle bedrijfsbebouwing komt in het bouwvlak te staan.

Aan deze voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid wordt dus voldaan.

b. de oppervlakte van het bouwvlak voor intensieve veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', welke niet is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied', na vergroting niet meer mag bedragen dan 1 ha, tenzij de bestaande oppervlakte reeds groter is en de verruiming noodzakelijk is uit oogpunt van dierenwelzijn of noodzakelijk is ten behoeve van samenvoeging van meerdere locaties

Op het perceel is een grondgebonden melkrundveehouderij gevestigd. Er is dus geen sprake van een intensieve veehouderij. Met een grondgebruiksplan is ook aangetoond dat hier sprake is van een grondgebonden melkrundveehouderij.

c. de oppervlakte van het bouwvlak voor intensieve veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', welke niet is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied', na de vergroting niet meer mag bedragen dan 1,5 ha, mits de gronden zijn gelegen op een ontwikkelingslocatie welke voldoet aan de navolgende voorwaarden:

1. het bestaande bouwvlak biedt onvoldoende ruimte voor de voorgenomen uitbreiding wat blijkt uit een bedrijfsontwikkelingsplan;

2. de milieugebruiksruimte ten aanzien van geur en ammoniak maakt een groei van het bedrijf tot minimaal 125 NGE, voor wat betreft dieraantallen, mogelijk;

3. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen:

  • 'ehs - natuur';
  • 'ehs - verbindingszone';
  • 'ehs - verweving';
  • 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied';
  • 'natte - natuur';


Op het perceel is geen intensieve veehouderij gevestigd. Deze voorwaarde is dan ook niet van toepassing.

Ad d. de oppervlakte van het bouwvlak van paardenhouderijen ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' na de vergroting niet meer mag bedragen dan 1,5 ha

Op het perceel is geen paardenhouderij gevestigd. Deze voorwaarde is dan ook niet van toepassing.

Ad e. er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan

Het bedrijf heeft een landschappelijk inpassingsplan ingediend. In het plan zijn de maatregelen voor de landschappelijke inpassing van het bedrijf beschreven. Het plan gaat uit van het aanplanten van een erfbos met zomereiken aan de noordzijde van de bebouwing en de aanplant van solitaire zomereiken ten westen van de nieuwbouw. In de omgeving van het erf worden in totaal negen zomereiken in de houtsingel, de wegberm en in de steilrand aangeplant. Deze eiken vullen de gaten in de bestaande groenstructuren. In paragraaf 5.4.2 is het inpassings- en beplantingsplan beschreven.

Alle bestaande beplanting op en om het erf wordt behouden.

Het complete voor de inpassing is opgenomen in Bijlage 2 Landschappelijk inpassingsplan en Bijlage 3 Beplantingsplan.

Met een zogenaamde voorwaardelijke verplichting in de planregels is de aanleg en instandhouding van de inpassingsmaatregelen uit het inpassingsplan gegarandeerd.

Ad f. er geen sprake is van een significante aantasting van bestaande natuurwaarden en er geen belemmeringen voor de gewenste samenhang worden gecreeerd ter plaatse van de aanduiding 'ehs - verbindingszone' en 'ehs - verweving'

In paragraaf 6.3 Flora en fauna is nader ingegaan op de gevolgen van dit plan voor de flora en fauna. Geconcludeerd is dat het plan geen negatieve effecten op flora en fauna zal hebben. In het plangebied komen naar alle redelijkheid namelijk geen verblijf -of voortplantingsplaatsen van beschermde soorten voor. Omdat er geen gebouwen worden gesloopt of bomen worden gekapt verdwijnt geen leef- of fourageergebied voor vogels, vleermuizen of andere zoogdieren. Door het aanplanten van het erfbos en de zomereiken in de omgeving van het erf ontstaat nieuw fourageer- en leefgebied voor vogels en (kleine) zoogdieren.

Ad g. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op het Natura 2000-gebied;

Het bedrijf heeft een Natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd voor de uitbreiding naar 200 melkkoeien. Deze vergunning is verleend op 3 april 2014.

In de planregels is vastgelegd dat op het perceel een grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan. In de gebruiksregels is bepaald dat het gebruik van gronden en gebouwen voor het houden van dieren in strijd met met de verleende Natuurbeschermingswetvergunning onder strijdig gebruik valt. Via een bepaling in de afwjkingsbevoegdheid is geregeld dat het mogelijk is om andere soorten dieren, andere aantallen dieren te gaan houden en/of het stalsysteem aan te passen. Eén van de voorwaarden daarvoor is dat het bedrijf beschikt over een verleende Natuurbeschermingswetvergunning waaruit blijkt dat er geen significant negatieve effecten op een Natura2000-gebied ontstaan.

Aan deze voorwaarde wordt dus voldaan.

Ad h. aangetoond is dat de vergroting van de oppervlakte van het bouwvlak noodzakelijk is in het kader van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.

De initiatiefnemers hebben aangegeven een volwaardig en toekomstbestendig bedrijf voor de opvolger te willen opzetten. Door een nieuwe stal te bouwen voor het jongvee en de melkstal en de bestaande stal te hergebruiken voor het huisvesten van het melkvee ontstaat een logischere en functionele indeling van het bedrijf. Daarnaast is een uitbreiding van de stalcapaciteit gewenst om mee te kunnen in de schaalvergroting die in de sector plaatsvindt.

Ad i. omliggende waarden door de vergroting van de oppervlakte van het bouwvlak niet onevenredig worden aangetast, waartoe in ieder geval onderzoek dient plaats te vinden naar flora en fauna, archeologische waarden, stedenbouwkundige en landschappelijke waarden

Het plangebied heeft een lage tot middelhoge archeologische verwachtingswaarde.

Stedebouwkundig gezien past het plan in de omgeving. De bebouwing vormt in de nieuwe situatie een compact erf. De frontbreedte van het bedrijf blijft beperkt. Het plan maakt het ook niet mogelijk dat er bebouwing voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfsbebouwing gerealiseerd kan worden.

Om de landschappelijke waarden te beschermen en te versterken is de initiatiefnemers gevraagd een plan voor de landschappelijke inpassing van het bedrijf op te stellen. Dit inpassingsplan is besproken met de gemeente en voldoet aan de gemeentelijke eisen voor een inrichtingsplan en is verder uitgewerkt in een beplantingsplan. Het inpassingsplan en beplantingsplan zijn opgenomen in Bijlage 2 Landschappelijk inpassingsplan en Bijlage 3 Beplantingsplan. Het beplantingsplan is als voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan de planregels.

Aan deze voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan.

Ad j. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden, waartoe in ieder geval dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de normen inzake geur, geluid en luchtkwaliteit.

Voor het mogelijk maken van de nieuwe stal en bedrijfsbebouwing zijn meerdere milieuonderzoeken en -toetsen uitgevoerd met het doel na te gaan of het bedrijf in de nieuwe situatie voldoet aan de geldende milieuwet- en regelgeving. Deze regelgeving heeft onder andere als doel omwonenden te beschermen tegen overlast.
Uit alle uitgevoerde onderzoeken en toetsen blijkt dat het bedrijf voldoet aan de normen ten opzichte van de omgeving op het gebied van geur, geluid, luchtkwaliteit (fijn stof), bodemkwaliteit, waterhuishouding, externe veiligheid en stikstofuitstoot. In Hoofdstuk 6 Onderzoeksresultaten is hier nader op ingegaan.

Hoofdstuk 8 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Economische uitvoerbaarheid

Het betreft hier een particulier initiatief. De uiteindelijke uitvoering van de mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt zijn voor rekening van de ondernemer. De gemeente werkt mee aan dit initiatief door het opstellen van dit wijzigingsplan en door de procedures voor haar rekening te nemen.

Het wijzigingsplan voorziet in een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor voor de betrokken gronden een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro dient te worden vastgesteld. Burgemeester en wethouders mogen op grond van artikel 6.12 Wro afzien van een exploitatieplan als het verhaal van kosten voor rekening van verzoeker komt. Met verzoeker is een anterieure overeenkomst afgesloten waardoor geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld. Burgemeester en wethouders achten het plan economisch uitvoerbaar.

8.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.2.1 Inspraak

Het ontwerpwijzigingsplan wordt op grond van artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegd.

8.2.2 Artikel 3.1.1. Bro-overleg

Op basis van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gevoerd worden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en de relevante diensten van provincie en Rijk. Met het waterschap Rijn en IJssel heeft in het kader van de watertoets al overleg plaatsgevonden. Met de Provincie Gelderland heeft informeel vooroverleg plaatsgevonden over de inpassing van het bedrijf in het Nationaal Landschap.