direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigingsplan Buitengebied Kevelderstraat 1a Zieuwent
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.WPBUI1501-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene gegevens bestemmingsplan

Wijzigingsplan Buitengebied Kevelderstraat 1a Zieuwent  
Vastgesteld  
 
Inlichtingen: Nardo Rondeel  
Afdeling Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling  
Telefoonnummer: 0544-393482  

Hoofdstuk 2 Inleiding

2.1 Aanleiding

De heer en mevrouw Waalderbos hebben een verzoek ingediend tot woningsplitsing van hun voormalige karakteristieke boerderij aan de Kevelderstraat 1a te Zieuwent. Momenteel wordt het huis bewoond door twee huishoudens waarbij sprake is van inwoning. Vanwege de grootte van de boerderij wordt verzocht om formele splitsing.

Om te bezien of de gewenste woningsplitsing mogelijk is zal het verzoek getoetst moeten worden aan het (inter-)nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid. In deze toelichting wordt hier verder op ingegaan.

2.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied is gelegen aan de Kevelderstraat 1a te Zieuwent. Het perceel ligt ten zuiden van de bebouwde kom van Zieuwent en staat kadastraal bekend als gemeente Lichtenvoorde, sectie N, nummer 1517 en 1518. In de directe nabijheid zijn hoofdzakelijk burgerwoningen in het buitengebied gelegen, alsmede een enkele agrariër en enkele bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI1501-VG01_0001.png"

Plangebied Kevelderstraat 1a Zieuwent

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie

In het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' en het 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre' zijn de gronden bestemd voor 'Wonen'. De woning is een voormalige boerderij en is aan te merken als 'karakteristiek'. Bij de woning is een bijgebouw gelegen en een carport voor personenauto's. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om woningsplisting van voormalige karakteristieke boerderijen mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI1501-VG01_0002.png"

Bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI1501-VG01_0003.png"

Bestemming Wonen uit Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de belangrijkste juridische kaders en beleidskaders samengevat. Het plan betreft een kleinschalige ontwikkeling op een voormalige boerderij dat niet gelegen is in een beschermd gebied in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Voor zover andere Europese en/of nationale wet- en regelgeving van toepassing is op deze ontwikkeling wordt deze hieronder verder uitgewerkt.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Nota Ruimte

Op achtereenvolgens 17 mei 2005 en 17 januari 2006 hebben de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal ingestemd met de Nota Ruimte. De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Het kabinet gaat daarbij uit van een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen rijk en decentrale overheden. In de Nota Ruimte is de verantwoordelijkheid van kleinschalige ontwikkelingen op perceelsniveau overgedragen aan de decentrale overheden.

Voor geheel Nederland is een basiskwaliteit geformuleerd waaraan voldaan moet worden. De gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht zijn bestemd als Ruimtelijke Hoofdstructuur. Zo heeft het rijk in de Nota Ruimte een aantal Nationale Landschappen aangewezen. Nationale landschappen zijn gebieden met (inter-)nationaal zeldzame of unieke kenmerkende landschaps- kwaliteiten, en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. Het dichtstbijzijnde Nationaal landschap is het Nationaal Landschap Winterswijk. Het plangebied is op grote afstand gelegen van dit landschap waardoor deze dit landschap niet beïnvloed.

4.2.2 Flora en Fauna

Sinds 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. Deze wet biedt het juridisch kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten in Nederland en bevat onder andere de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de gebieden waar deze richtlijnen betrekking op hebben. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde plant- en diersoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). In verband daarmee heeft de initiatiefnemer een inventarisatie laten verrichten teneinde duidelijk te krijgen welke ecologische waarde het plangebied vertegenwoordigt. In ieder geval is het plan niet gelegen binnen de ecologische hoofdstructuur.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Streekplan

Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. De nieuwe Wet ruimtelijke ordening kent geen streekplannen meer, maar een structuurvisie, met een zelfbindende werking. Dat wil zeggen dat ze geen juridische status hebben en geen rechtstreekse doorwerking naar gemeentelijke plannen. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het Streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Op de streekplankaart is Gelderland onderverdeeld in een 'groenblauw' raamwerk, een 'rood' raamwerk en een multifunctioneel gebied. Het plangebied is gelegen in het multifunctioneel gebied en daarbinnen specifiek aangewezen als multifunctioneel platteland. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht.

4.3.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) met de daarbij behorende Invoeringswet in werking getreden. Hierbij is een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Belangrijke uitgangspunten van de Wro zijn het duidelijke onderscheid tussen beleid, normstelling en uitvoering en het beginsel dat normstelling plaatsvindt door het meest geschikte overheidsorgaan. Normstelling op een hoger niveau vindt plaats indien een beleidsonderdeel niet op doelmatige of doeltreffende wijze door een lager overheidsorgaan kan worden behartigd, gezien de aard van de betrokken taak of de schaal waarop een aangelegenheid moet worden geregeld. Voor de formulering van het provinciale ruimtelijke beleid is de provinciale structuurvisie ingevolge artikel 2.2 Wro voor het streekplan in de plaats gekomen. Het streekplan Gelderland 2005 heeft op grond van het overgangsrecht de status gekregen van structuurvisie ingevolge artikel 2.2 lid 1 van de Wro. Daarnaast kunnen, indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen. Op 25 november 2008 is door de provincie besloten voor een aantal onderwerpen, conform de Wro-agenda, de voorbereiding van de ruimtelijke verordening ter hand te nemen. Daarnaast is ook het Rijk bezig algemene regels neer te leggen in het "Ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (hierna te noemen Amvb). In deze Amvb worden zowel rechtstreeks, richting de gemeentebesturen, werkende algemene regels neergelegd (algemene regels ter zake van bestemmingsplannen) als ook algemene regels die door de provincie in de verordening neergelegd dienen te worden (algemene regels te stellen door provincies). Op grond hiervan zijn naast de reeds uit de Wro-agenda voortvloeiende onderwerpen nog enkele andere onderwerpen in de verordening opgenomen, te weten: verstedelijking (wonen en werken) buiten bestaand bebouwd gebied, hergebruik van bebouwing in het buitengebied en nationale landschappen. Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden nu vrij gelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen. In het verleden diende ieder bestemmingsplan door GS te worden goedgekeurd. Onder de Wro is het instrument van de goedkeuring komen te vervallen en heeft dit plaats gemaakt voor algemene regels. Gemeenten dienen deze algemene regels weliswaar in hun bestemmingsplannen te verwerken, maar behouden enige vrijheid in de wijze waarop zij dit doen. Deze algemene regels betreffen alleen onderwerpen met een duidelijk provinciaal c.q. nationaal belang.

Bij besluit van 15 december 2010 heeft Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. Op 27 juni 2012 is de eerste herziening hiervan vastgesteld.

4.3.3.1 Relatie plangebied

In onderhavig geval vindt geen nieuwe bebouwing ten behoeve van het wonen plaats. De woningsplitsing vindt plaats in de bestaande boerderij. Hierdoor is de Ruimtelijke Verordening Gelderland niet op dit wijzigingsplan van toepassing.

4.4 Gemeentelijk beleid

Het perceel Kevelderstraat 1a te Zieuwent is gelegen in het op 18 december 2012 vastgestelde bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' en het op 15 juli 2014 vastgestelde 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre'. Binnen deze bestemmingsplannen heeft het perceel de bestemming 'Wonen'. Deze bestemming laat woningsplitsing van een woonhuis niet toe.

Binnen de bestemming 'Wonen' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij burgemeester en wethouders bevoegd zijn het plan te wijzigen ten behoeve van het splitsen van een voormalige boerderij in twee woningen, met dien verstande dat:

  • splitsing van de voormalige boerderij in twee woningen uitsluitend is toegestaan bij karakteristieke gebouwen;
  • de inhoud van het te splitsen gebouw (dus zonder vrijstaande stallen, schuren en loodsen e.d.) niet minder bedraagt dan 900 m3;
  • bij alle woningen 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd;
  • er sprake is van een landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
  • de wijziging mag niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden, waarvan laatstgenoemde door middel van onderzoek dient te worden aangetoond;
  • de wijziging geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft voor:
  • 1. de milieusituatie;
  • 2. de verkeersveiligheid;
  • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • 4. de sociale veiligheid.
  • het wijzigingsplan positief wordt beoordeeld door het kwaliteitsteam.

Aan bovengenoemde criteria wordt voldaan met dien verstande dat het verzoek op 1 april 2014 is behandeld in de Adviescommissie woningbouw en ruimtelijke kwaliteit (kwaliteitsteam). De adviescommissie heeft aangegeven in te stemmen met de woningsplitsing mits het perceel landschappelijk wordt ingepast.

Hoofdstuk 5 Onderzoeksresultaten

5.1 Watertoets

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden - Bergen - Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
HOOFDTHEMA'S  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee

Nee  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee

Nee

Nee
Nee  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   Nee
 
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?  
Nee

Nee
Nee  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee  
Inrichting en beheer
 
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee

Nee  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee

Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Vanuit het plangebied wordt hemelwater indirect geloosd op het oppervlaktewater. Via een vijver, welke het water zovel mogelijk vasthoudt, heeft het water de tijd om zich te mengen met het grondwater. Het plan maakt geen functies mogelijk die tot verslechtering van de waterkwaliteit leiden.

5.2 Bodem

De karakteristieke voormalige boerderij wordt gesplitst in twee wooneenheden. In de huidige boerderij vindt momenteel inwoning plaats zodat een groot deel van de woning als verblijfsruimte in gebruik is. Wordt in de gesplitste situatie meer dan 50 m2 extra verblijfsruimte in gebruik genomen dan dient hier een onderzoek naar de gesteldheid van de bodem te worden uitgevoerd door middel van een bodemonderzoek.

Verzoekers hebben aangegeven dat er vooralsnog geen uitbreiding in het verblijfsoppervlak zal plaatsvinden. Een bodemonderzoek is derhalve niet uitgevoerd en gezien de criteria ook niet nodig.

5.3 Flora en Fauna

Bij de woningsplitsing vindt geen aan- en/of verbouw plaats en geen sloopwerkzaamheden. Het verstoren of beschadigen van flora en fauna is hier dus niet aan de orde. Een onderzoek is hier dan ook niet verplicht. Wel telt ten allen tijde de algemene zorgplicht.

Zorgplicht

Ten aanzien van de ingrepen is nog een algemeen geldende voorwaarde vanuit de Flora- en faunawet van toepassing: Op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood.

5.4 Cultuurhistorie en archeologie

Het perceel Kevelderstraat 1a te Zieuwent is gelegen in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' en het 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre'. Dit wil zeggen dat deze gronden mede bestemd zijn voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Ter bescherming van de eventuele waarden in de bodem is in de regels van deze dubbelbestemming opgenomen dat bij het verrichten van bodemingrepen dieper dan 30 cm en een oppervlakte van 2.500 m2 een rapport moet worden overlegd waarin de archeologische waarde van de gronden is vastgelegd.

In onderhavig geval worden geen bodemingrepen verricht. Een onderzoek is hierbij dan ook niet nodig.

5.5 Wegverkeerslawaai

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen een geluidzone met uitzondering van wegen waar een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De te splitsen boerderij is gelegen in de geluidzone van de Zieuwentseweg, een doorgaande weg tussen de plaatsen Zieuwent en Lichtenvoorde. Ook ligt de te splitsen boerderij in de geluidzone van de Kevelderstraat. Voor beide wegen geldt een maximale snelheid van 80 km/uur.

Voor de nieuwe zelfstandige wooneenheid dient op basis van de Wet geluidhinder dus onderzoek gedaan te worden naar de geluidsbelasting op de gevel. Met behulp van de Standaardrekenmethode I van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 is de gevelbelasting op deze woning door het wegverkeer van de Zieuwentseweg en de Kevelderstraat indicatief berekend.

Voor geluidgevoelige objecten in een wegverkeerszone geldt op basis van artikel 82 van de Wet geluidhinder een voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A) op de gevel van een woning. Uit de gedane indicatieve berekeningen, waarbij een aanname is gedaan van het aantal motorvoertuigen per etmaal, blijkt dat de geluidbelasting op de gevel 48 dB bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt dus niet overschreden. De berekeningen zijn bijgevoegd.

Het wegverkeerslawaai is op basis van deze indicatieve berekening geen belemmering voor de woningsplitsing.

5.6 Luchtkwaliteit

De luchtkwaliteit is afhankelijk van de mate van verontreiniging door diverse luchtverontreinigende stoffen waarbij de voornaamste bronnen van luchtverontreiniging het wegverkeer, industriële bedrijven en de landbouw zijn. Vanuit Europese richtlijnen wordt aangegeven welke luchtkwaliteitsnormen voor deze stoffen gelden. In Nederland zijn deze richtlijnen sinds 15 november 2007 geïmplementeerd in de Wet milieubeheer middels een wetswijziging van hoofdstuk 5 (milieukwaliteitseisen) titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, beter bekend als de Wet Luchtkwaliteit.

Artikel 5.16 lid 1 en 2 van de Wet milieubeheer geeft aan dat bestuursorganen bevoegdheden of wettelijke voorschriften, waarvan de uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit uit kunnen oefenen dan wel toepassen, hetzij:

  • het aannemelijk is gemaakt dat het niet leidt tot het overschrijden, of tot het op of na het tijdstip van ingang waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde;
  • het aannemelijk is gemaakt dat de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van die uitoefening of toepassing per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft of bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
  • het aannemelijk is gemaakt dat die uitoefening of toepassing niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 Wet milieubeheer een grenswaarde is opgenomen;
  • indien een uitoefening dan wel toepassing is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een op grond van artikel 5.12 lid 1 of artikel 5.13 lid 1 van de Wet Milieubeheer vastgesteld programma.

De hierboven aangegeven grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn voor de luchtverontreinigende stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2), lood, koolmonoxide (CO), fijn stof (PM10), en benzeen (C6H6) en worden in de hieronder staande tabel aangegeven:

Stof   Grenswaarde  
SO2   350 µg/m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 24 maal per kalenderjaar mag worden overschreden  
  125 µg/m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 3 maal per kalenderjaar mag worden overschreden  
NO2   200 µg/m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 18 maal per kalenderjaar mag worden overschreden  
  40 µg/m³ als jaargemiddelde concentratie, uiterlijk op 1 januari 2010  
PM10   40 µg/m³ als jaargemiddelde concentratie  
  50 µg/m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden  
Lood   0,5 µg/m³ als jaargemiddelde concentratie  
CO   10.000 µg/m³ als 8 uursgemiddelde concentratie  
C6H6   10 µg/m³ tot 1-1-2010 en 5 µg/m³ na 1-1-2010 als jaargemiddelde concentratie  

5.6.1 Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)' legt vast wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Dat is het geval wanneer aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. De systematiek voor het bepalen of een project NIBM is vóór en na de vaststelling van het NSL dezelfde en voor het grootste gedeelte geregeld in de 'Regeling NIBM' (luchtkwaliteitseisen).

De 'Regeling NIBM' (luchtkwaliteitseisen) geeft voor een aantal categorieën van projecten een, getalsmatige, invulling aan de NIBM-grens. Het gaat ondermeer om woningbouw- en kantoorprojecten en enkele soorten van inrichtingen (bijv. emplacementen, kassen en andere landbouwinrichtingen). Als een project binnen de, getalsmatige, begrenzing van de Regeling NIBM valt, dan is geen verdere toetsing aan de 1% of 3% grens en de grenswaarden nodig en kan het project doorgaan zonder dat extra maatregelen worden genomen.

Voor woningbouw is het huidige 1% criterium (interimperiode) 500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en 1000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. De woningsplitsing van de voormalige boerderij naar twee wooneenheden aan de Kevelderstraat 1a in Zieuwent maakt wel een extra wooneenheid mogelijk, echter ruim minder woningen dan het hier genoemde criterium, waardoor het aannemelijk is gemaakt dat die uitoefening of toepassing niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 Wet milieubeheer een grenswaarde is opgenomen.

Er is geen sprake van ontoelaatbare luchtverontreiniging als gevolg van de woningsplitsing naar twee wooneenheden aan de Kevelderstraat 1a te Zieuwent.

5.7 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader bij vergunningverlening voor geur veroorzaakt door dierenverblijven van veehouderijen. Indirect heeft de Wgv consequenties voor de ruimtelijk ordening, dit wordt wel de omgekeerde werking genoemd. Voor het beoordelen van ruimtelijke plannen moet een toets op de 'omgekeerde werking' van de Wgv worden uitgevoerd. De 'Handreiking Wgv paragraaf 3.4, Beoordeling ro-plannen, (SenterNovem, d.d. 23-05-2007)' beschrijft de wijze waarop dit moet gebeuren.

Bij het voorbereiden en opstellen van een ruimtelijk plan gaat het erom voor geurhinder van veehouderijen de volgende vragen te beantwoorden:

1. Is er ter plaatse een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd ? (belang geurgevoelig object)

2. Wordt niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad ? (belangen veehouderij en derden)

5.7.1 Goed woon- en leefklimaat

Welke afstand voldoende is, vloeit op grond van de jurisprudentie over de omgekeerde werking voort uit de regelgeving voor geurhinder. In het algemeeen is het zo, dat wanneer geurgevoelige objecten op voldoende afstand van veehouderijen zijn gepland, het woon- en leefklimaat als goed wordt aangemerkt.

In de gemeente Oost Gelre is de Verordening geurhinder en veehouderij met bijbehorende Gebiedsvisie Oost Gelre (1-11-2007) opgesteld. De geursituatie van de veehouderijen in Oost Gelre zijn in deze gebiedsvisie betrokken. Op basis hiervan heeft de gemeente afwegingen gemaakt en de voorkeur gegeven aan o.a. een hogere norm rond de kernen van Groenlo, Lievelde en Vragender (respectievelijk, 5 ouE/m3, 7 ouE/m3 en 7 ouE/m3 ). Hiermee is voldaan aan de eis van de Wgv om rekening te houden met de huidige en te verwachten geursituatie in het gebied.

In de Gebiedsvisie Oost Gelre is aangegeven dat uit de uitgevoerde berekeningen van de achtergrondwaarden blijkt dat het leefklimaat rondom Kevelderstraat 1a te Zieuwent als goed kan worden bestempeld.

5.7.2 Belangen veehouderij en derden

Uit een uitspraak d.d. 26 juli 2006 van de afdeling Bestuursrechtspraak van de RvS (AY5076, Raad van State, 200509410/1) en het rapport 'Bouwen binnen stankcirkels' (www.Infomil.nl) blijkt dat de bouw van een woning binnen de stankcirkel van een veehouderij kan worden toegestaan indien de voorziene woning geen verdergaande beperking voor de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf tot gevolg heeft dan de reeds bestaande beperkingen die andere woningen binnen de stankcirkel al met zich brengen.

Bij de woningsplitsing op het perceel Kevelderstraat 1a te Zieuwent wordt een nieuwe wooneenheid gecreëerd die een beperkende factor kan zijn voor omliggende agrarische bedrijven indien deze woning is gelegen in de stankcirkel van een agrarsich bedrijf of als eerst beperkende factor kan worden aangemerkt. De nieuwe wooneenheid is niet gelegen in een agrarische geurcirkel (geurcontour) of is aan te merken als eerst beperkende factor omdat er al andere woningen van derden dichter bij de agrarische bedrijven zijn gelegen. De belangen van veehouderijen en derden worden dan ook niet geschaad.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

Het perceel Kevelderstraat 1a te Zieuwent is gelegen in de bestemming 'Wonen' binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' en het 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre'. In deze bestemming is woningsplitsing niet mogelijk. Door middel van een opgenomen wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan binnen de bestemming 'Wonen' is het onder voorwaarden mogelijk om woningsplitsing toe te staan. In paragraaf 4.4 zijn de voorwaarden beschreven. Wel dient het perceel nog landschappelijk te worden ingepast.

6.1 Landschappelijk inpassing

Landschappelijke inpassing op perceelsniveau aan de Kevelderstraat 1a te Zieuwent zal geen toegevoegde meerwaarde hebben. Het perceel is al landschappelijk ingepast.

Om aan de voorwaarde landschappelijke inpassing te voldoen heeft verzoeker aangegeven de landschappelijke verplichting te willen 'afkopen'. Dit afkopen gebeurt door middel van het storten van een geldbedrag in een fonds. Dit geld zal in een later stadium worden gebruikt om elders in de gemeente landschappelijke inpassing toe te passen. Verzoeker heeft aangegeven het geldbedrag te willen storten in het fonds 'Besselinkschans'. Door middel van een anterieure overeenkomst wordt dit met verzoeker geregeld.

 

Hoofdstuk 7 Juridisch planbeschrijving

7.1 Algemeen

Op 1 juli 2008 zijn de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (en het Besluit ruimtelijke ordening) in werking getreden. Daarnaast heeft het ministerie VROM het rapport Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP-2008) gepresenteerd. Deze standaard geeft aanbevelingen en richtlijnen voor de opzet van bestemmingsplannen. Op aan groot aantal punten wijkt deze standaard af van de tot nu toe gebruikelijke vormgeving van bestemmingsplannen. Bij het opstellen van deze standaard is overigens ook rekening gehouden met het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2008 (IMRO-2008) en de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen 2008 (PRBP-2008).De bestemmingen in het voorliggende bestemmingsplan passen binnen die standaard. De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit -met inachtneming van het vorenstaande- zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.

Bovengenoemd rapport, model en richtlijn zijn in 2012 gewijzigd in SVBP-2012, IMRO-2012 en PRBP-2012. Dit wijzigingsplan is met deze standaarden tot stand gekomen.

7.2 Bestemmingsplan

Het digitale bestemmingsplan Wijzigingsplan Buitengebied Kevelderstraat 1a Zieuwent is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand NL.IMRO.1586.WPBUI1501- de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand met bijbehorende regels. De papieren plankaart (nu bekend als de analoge verbeelding van het voorliggende bestemmingsplan) is getekend op een schaal 1:1.000 en omvat 1 kaartblad. Het kaartblad geeft de bestemming van de gronden aan. Waar nodig zijn aanduidingen op de kaart opgenomen waarvan de betekenis in de regels wordt verklaard. Indien er verschillen aanwezig mochten zijn tussen de digitale en de analoge verbeelding dan is op grond van artikel 1.2.3 Bro de digitale verbeelding beslissend.

7.3 Regels

De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Deze hoofdstukken zijn:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs-, en slotregels.

Hoofdstuk 8 Economische en maatschappelijk uitvoerbaarheid

8.1 Haalbaarheid

De woningsplitsing en de bijbehorende procedure worden door verzoeker bekostigd. Indien het project aanleiding geeft tot uitkering van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst inzake grondexploitatie en planschade afgesloten met verzoeker.

8.2 Exploitatieplan

Het bestemmingsplan voorziet in een uitbreiding van een gebouw met een wooneenheid als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor voor de betrokken gronden een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro dient te worden vastgesteld. Burgemeester en Wethouders mogen op grond van artikel 6.12 Wro afzien van een exploitatieplan indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderzins verzekerd is. Met verzoeker is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin is opgenomen dat de te maken kosten, waaronder eventuele planschade, voor rekening van verzoeker zijn. Burgemeester en wethouders achten het plan economisch uitvoerbaar.

8.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van de wijziging van het bestemmingsplan zal het ontwerpwijzigingsplan voor een periode van zes weken ter inzage worden gelegd (overeenkomstig afdeling 3:4 Algemene Wet bestuursrecht). Binnen deze termijn kan een ieder zijn/haar zienswijze omtrent de wijziging indienen. Dan zal ook duidelijk worden hoe omwonenden tegen het plan aankijken. Ingebrachte zienswijzen worden betrokken bij de besluitvorming.

8.3.1 Artikel 3.1.1.-overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Binnen het plan zijn geen nationale en provinciale belangen in het geding. Vooroverleg met de Vrom-inspectie en de provincie Geldeland is dan ook geen verplichting. Daarnaast zijn er geen wateraspecten in het geding waardoor er vooroverleg moet worden gevoerd met het Waterschap Rijn en IJssel.

In de ontwerpfase worden de diensten van provincie en het Waterschap door middel van een kennisgeving op de hoogte gebracht van het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de inzage termijn zijn er geen zienswijzen en/of op- en/of aanmerkingen ingekomen.