direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Realisatie twee woningen De Vierhoek (ong.) Marienvelde
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.PBMAR704-VG01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Algemene gegevens bestemmingsplan

Omgevingsvergunning Realisatie twee woningen De Vierhoek (ong.) Mariënvelde  
Oktober 2022  
 
Inlichtingen:  
Afdeling Omgeving  
0544-393535  

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk kader

2.1 Aanleiding

Bij de gemeente Oost Gelre is een aanvraag voor omgevingsvergunning ingediend voor realisatie van een twee onder één kap woning (twee woningen) met bijbehorende inritten op een braakliggend perceel aan De Vierhoek ongenummerd te Mariënvelde. Dit perceel is kadastraal bekend als gemeente Lichtenvoorde, sectie V, nummers 926 en 927.

Voornoemd perceel aan De Vierhoek te Mariënvelde is gelegen in het geldende bestemmingsplan 'Kern Mariënvelde 2013' en bestemd als 'Tuin' en 'Wonen'. Daarnaast geldt nog het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie' waardoor voor het perceel ook de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 1 en 4' gelden.

Voorliggende aanvraag om omgevingsvergunning heeft tot doel af te wijken van het bestemmingsplan 'Kern Mariënvelde 2013' om de genoemde ontwikkeling planologisch mogelijk te maken.

Het college heeft op 19 oktober 2021 principemedewerking gegeven aan het verzoek tot realisatie van een twee onder één kap woning (twee woningen) op het braakliggend perceel aan De Vierhoek te Mariënvelde.

2.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied is gelegen aan De Vierhoek te Mariënvelde in de bebouwde kom. Het beoogde bouwperceel ligt tussen de bestaande woningen De Vierhoek 10, 12 en grenst aan de nieuwe bouwontwikkeling aan De Boog. Het perceel grenst met de achterzijde aan de achtertuin van de woning Beenekussteeg 7 te Mariënvelde. Aan de overzijde van het perceel is een recreatief groenperceel aanwezig. Het nog onbebouwde perceel aan De Vierhoek te Mariënvelde is kadastraal bekend als gemeente Lichtenvoorde, sectie V, nummer 926 en 927.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBMAR704-VG01_0001.png"

Plangebied De Vierhoek ong. Mariënvelde

2.3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten van het voorliggende plan beschreven.

2.3.1 Aanleiding realiseren woningen

Er is behoefte aan woningbouw in de kleine kernen van de gemeente Oost Gelre, zo ook in Mariënvelde. Op het nu nog braakliggende perceel wordt een twee onder één kap woning gebouwd (twee woningen).

2.3.2 Vigerende bestemde situatie

Het perceel aan De Vierhoek in Mariënvelde is gelegen in het geldend bestemmingsplan 'Kern Mariënvelde 2013'. Het perceel heeft de bestemming 'Tuin' en 'Wonen'. Daarnaast geldt ook het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie' waardoor voor het perceel ook de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 1 en 4' gelden.

In de regels van het geldend bestemmingsplan zijn geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden opgenomen om zonder een aangewezen bouwvlak woningen(en) te realiseren in een woonbestemming. Door middel van een procedure om herziening van het bestemmingsplan of omgevingsvergunning Wabo (afwijken gebruik) kan aan het verzoek tot realisatie van twee onder één kap woningen worden meegewerkt.

Door het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning heeft verzoeker aangegeven om de procedure om omgevingsvergunning Wabo ex. artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3 te willen volgen (projectafwijking). Middels deze procedure wordt de bestemming niet gewijzigd, alleen het gebruik op het perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBMAR704-VG01_0002.png"

Plankaart uit vigerend bestemmingsplan (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

2.3.3 Gewenste situatie

Het huidige perceel is braakliggend. De initiatiefnemer wil op dit perceel een twee onder één kap woning (twee woningen) met bijbehorende inritten realiseren.

De gewenste situatie ziet er als volgt uit:

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBMAR704-VG01_0003.png"

Beoogde bouwlocatie De Vierhoek

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBMAR704-VG01_0004.png"

Aanzicht te bouwen twee onder één kap woning

De bouw van een twee onder één kap woning en aanleg van inritten past niet in het geldende bestemmingsplan 'Kern Mariënvelde 2013'. Voor de bouw is een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk of een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het geldende bestemmingsplan. Middels het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning heeft verzoeker aangegeven een procedure om projectafwijking conform artikel 2.12. lid 1 onder a, sub 3 van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo) te willen volgen, zodat medewerking kan worden verleend aan het realiseren van de woningen.

2.3.4 Landschappelijke inpassing

Het bestaande gebouw is gelegen binnen de bebouwde kom van Mariënvelde. Er is daarom niet echt sprake van een landschappelijke inpassing. De ruimte om het gebouw wordt ingericht als tuin bij de te realiseren woningen.

2.3.5 Stedenbouwkundig en welstand

Het te ontwikkelen plan is stedenbouwkundig akkoord bevonden.

Welstand heeft op 23 juni 2022 positief geadviseerd op het plan. Voor het plan is een aanvraag voor omgevingsvergunning ingediend voor de activiteiten bouwen en gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan. De omgevingsvergunning is noodzakelijk vanwege strijdigheid met de huidige bestemming welke extra woningen zonder bouwvlak niet toelaat op dit perceel.

Hoofdstuk 3 Beleid

Voor het gebied geldt een groot aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied.

3.1 Internationaal niveau

3.1.1 Vogelrichtlijn

De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.


De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.


Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBMAR704-VG01_0005.png"

3.1.2 Habitatrichtlijn

De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.


Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.

3.1.3 Het verdrag van Valletta (Malta)

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.

Ter bescherming van de archeologische waarden heeft de gemeente Oost Gelre een beleidsnota met -kaarten vastgesteld en deze doorvertaald en opgenomen in de geldende bestemmingsplannen. Nadien is er een 'Parapluplan Archeologie' vastgesteld welke nieuwe inzichten geeft in de archeologische verwachtingswaarden binnen het grondgebied van de gemeente Oost Gelre.

In paragraaf 4.2 wordt archeologie nader toegelicht.

3.1.4 Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:

  • De vervuiler betaalt
  • De gebruiker betaalt
  • Na 2000 geen achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van het water
  • Resultaatsverplichting in 2015
  • Stroomgebiedsbenadering

Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

In paragraaf 4.4 is de watertoets nader beschreven.

Conclusie Internationaal beleid

Het Internationaal beleid vormt geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling op perceelniveau.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
3.2.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.2.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

3.2.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies.

In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;

2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.

Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;

3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten komst gaat van die van toekomstige generaties.

3.2.1.4 Toetsing aan de NOVI

In voorliggend geval betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld.

Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.

3.2.2 Klimaatadaptatie

Klimaatadaptatie heeft in het landelijke beleid een flinke impuls gekregen. Het Deltaprogramma 2018 bevat voor het eerst een Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie: een gezamenlijk plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk dat de aanpak van wateroverlast, hittestress en droogte versnelt en intensiveert.

Daarnaast zijn er in de nabije toekomst diverse ontwikkelingen zoals het stimuleren van de bewustwording in relatie tot klimaatadaptatie, de invoering van de Klimaatwet en de invoering van de Omgevingswet.

De Klimaatwet hangt samen met het beleid dat in het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is verwoord. In het regeerakkoord 2017 “Vertrouwen in de toekomst” staat dat de hoofdlijnen van de afspraken op het terrein van klimaat en energie worden verankerd in een klimaatwet. Lessen die Planbureau voor de Leefomgeving (2016) uit de Britse klimaatwet heeft getrokken, zijn onder andere dat het geen probleem is om zowel mitigatie als adaptatie in deze wet te borgen. Naar verwachting volgt Nederland dat voorbeeld gezien de invoering van het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie en de verplichte klimaatstresstest voor gemeenten. Daarnaast werkt het Rijk momenteel aan een Aanpak Klimaatadaptatie Gebouwde Omgeving en wordt nagedacht over regels in het Bouwbesluit voor klimaatadaptief bouwen.

De invoering van de Omgevingswet biedt, naast het al door de gemeente ingezette klimaatbeleid, mogelijkheden om klimaatadaptatie een basis te geven in (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen en zo te werken aan een leefbare en gezonde stad.

Hiervoor kunnen de Omgevingsvisie en het Omgevingsplan als juridische instrumenten worden ingezet. We kunnen zo een afgewogen keuze maken, welke risico's we al dan niet accepteren. De invoering van de Omgevingswet is nu gepland op 1 januari 2023.

3.2.2.1 Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DRPA)

Mede gebaseerd op de adviezen uit het Manifest Klimaatbestendige Stad (2013) is in 2014 de intentieverklaring Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie verschenen. In deze beslissing staat het gezamenlijk doel centraal: in 2050 is het bebouwde gebied in Nederland, inclusief vitale en kwetsbare objecten, zo goed mogelijk “waterrobuust” en “klimaatbestendig” ingericht. Hierbij wordt gewerkt aan maatregelen om de kwetsbaarheid van de stad te verlagen voor drie opgaven: te nat (overstroming en wateroverlast), te droog (wateronderlast) en te warm (hittestress). In het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) staan zeven ambities centraal:

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBMAR704-VG01_0006.png"

Door te werken aan deze zeven ambities wordt de totstandkoming van een waterrobuuste en klimaatbestendige inrichting versneld en geïntensiveerd.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.

Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer het Natuur Netwerk Nederland (de opvolger van de ecologische hoofdstructuur), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.

3.2.4 Besluit ruimtelijke ordening

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.

De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Onderhavige ontwikkeling betreft een wijziging van het gebruik van een braakliggende stuk grond voor de bouw van een twee onder één kap woning (twee woningen). In artikel 1.1.1 van het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader toegelicht, waarbij het gaat om 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. Nu het een woningbouwlocatie betreft met een omvang van maximaal 2 woningen, is hier sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling welke niet ladderplichting is.


Behoefte

Op 15 oktober 2019 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre de 'Woonvisie Kleine kernen' vastgesteld met als titel: 'Ruimtelijke verkenning wonen kleine kernen Oost Gelre'. In deze woonvisie is een duidelijke opgave opgenomen: ‘passende woonruimte voor iedereen in de kleine kernen’.

Er is een behoorlijke actuele behoefte aan nieuwe woningen. De huidige plancapaciteit is niet voldoende om te voorzien in de behoefte. De ruimtelijke opgave voor de kleine kernen is als volgt samengevat:

  • Per kern (m.u.v. Zwolle) op korte termijn ongeveer 15 woningen toevoegen (0-2 jaar) naast de bestaande plannen.
  • Het exacte getal is niet leidend, maar geeft een richting voor de opgave, de kwaliteit van plannen en de actuele behoefte is leidend.
  • Bij het zoeken van locaties rekening houden met de bandbreedte behoefte en wijzigingen in het aantal vestigers; daarom zoeken we locaties voor minimaal 30 woningen.
  • Actuele behoefte blijven monitoren en daarop kunnen anticiperen bij lokale ontwikkelingen.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen rekening houden met het kwalitatief beeld, waarbij we expliciet inzetten op de betaalbaarheid voor koopwoningen. Dit kan ook doorstroming op de markt creëren.

Aanvullende beschrijving van voornoemde Woonvisie is opgenomen in paragraaf 3.4.1.

Bestaand stedelijk gebied

Het planvoornemen betreft de realisatie van twee nieuwe woningen in de dorpskern van Mariënvelde. Hiervoor wordt een braakliggend stuk grond gebruikt. Hiermee kan dit project worden beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied.

Conclusie

Uit bovenstaande onderbouwing kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dat de behoefte wel degelijk aanwezig is. Er is sprake van een duurzame verstedelijking.

Algemene conclusie Bro

De ladder van duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de 'Omgevingsvisie Gelderland'. Deze is vastgesteld op 9 juli 2014. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 1 januari 2018 een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld en deze doorvertaald in de Omgevingsverordening. De meest recente Omgevingsverordening is de geconsolideerde versie van 1 februari 2022. De provincie streeft onder andere naar het versterken en behouden van de vitaliteit van kleinere kernen en dorpen. Om dit te bereiken dienen stedelijke functies waar mogelijk te worden gebundeld en geconcentreerd. Daarnaast ondersteunt de provincie bij de aanpak van leegstand in dorpen en kernen.

De omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Toetsing Omgevingsverordening

Voor het plangebied geldt artikel 2.2 uit de Omgevingsverordening : "Instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda".

1. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.

2. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:

a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;

b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;

c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.

Met dit bestemmingsplan wordt bijgedragen aan het realiseren van voldoende woningen in het kerkdorp Mariënvelde, die daarnaast voldoen aan de recentelijke regionaal en lokaal vastgestelde Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouwinitiatieven, en vindt er een kwalitatieve versterking van de leefomgeving plaats. Voor wat betreft de ladder voor duurzame verstedelijking wordt opgemerkt dat er sprake is van een binnenstedelijke locatie (zie ook paragraaf 3.2.4).

De gemeenteraad van Oost Gelre heeft op 20 september 2016 de Woonvisie 2016 - 2025 vastgesteld en daarnaast recentelijk regionale kwaliteitscriteria vastgesteld. De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld (zie ook paragrafen 3.4.1 en 3.5.1). Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van twee woningen gelegen in de dorpskern Mariënvelde. Het gaat om koopwoningen in de vorm van een twee onder één kap woning voor alleenstaanden, starters, doorstromers gezinnen en senioren. Met dit gemengde programma en deze aantallen wordt aangesloten op het regionale woonbeleid. Hiermee is het plan, kwalitatief en kwantitatief, in overeenstemming met artikel 2.1 en 2.2 van de omgevingsverordening.

Conclusie

Bij het opstellen van de regels van dit bestemmingsplan is zoveel mogelijk rekening gehouden met de regels uit de Omgevingsverordening Gelderland. Nu de ontwikkeling van de woningen ook past binnen de provinciale omgevingsvisie en -verordening past het plan binnen het provinciaal beleid.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale woonagenda 2015 - 2025

De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld. Een demografische ontwikkeling in deze regio is dat het aantal inwoners in de komende periode langzaam maar zeker afneemt. In de Regionale Woonvisie wordt ingespeeld op die bevolkingsdaling en afname van het aantal huishoudens. Concreet betekent dit voor iedere gemeente in de Achterhoek dat de aangegeven bouwvolumes in de gemeentelijke woonvisies naar beneden bijgesteld moeten worden.

De Regionale Woonvisie is in 2013 geëvalueerd. Dit heeft geleid tot een bijstelling, in de vorm van een Regionale woonagenda 2015-2025. Deze woonagenda richt zich primair op het ontwikkelen van een evenwichtige kwalitatieve en kwantitatieve woningvoorraad en secundair op het voorkomen en aanpakken van leegstand in maatschappelijk vastgoed en op wonen en zorg.

Het Achterhoeks Woonwensen- en Leefbaarheidsonderzoek (AWLO) van maart 2018 laat zien dat er kwalitatieve tekorten en overschotten zijn tussen vraag en aanbod van woningen (mismatch) in de regio Achterhoek. Daarnaast blijkt uit de nieuwste Primosprognose dat het aantal huishoudens in de regio Achterhoek tot 2030 blijft groeien. Er zijn daardoor op regioniveau extra woningen nodig bovenop de bestaande woningbouwafspraken die vastliggen in de Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025.

In 2019 is een regionale set aan kwaliteitscriteria vastgesteld op basis waarvan nieuwe woningbouwplannen worden beoordeeld. Daarmee wordt beoogd dat alleen extra nieuwbouw wordt toegevoegd, als dit bijdraagt aan het oplossen van de mismatch op de lokale woningmarkt. De notitie "Kwalitatieve toetsingscriteria woningbouw Achterhoek" beschrijft dit regionale kader, de te hanteren werkwijze en het monitoren van de nieuwe woningbouwinitiatieven.

De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld, om in te spelen op de veranderde behoefte. In het najaar van 2019 is de Regionale Woonagenda op onderdelen aangepast. Daarmee wordt vooruitgelopen op de nieuwe Regionale Woonagenda. Het beleidskader is in lijn met de koers Ruimte voor goed wonen van de provincie en met het provinciale coalitieakkoord. Een aantal passages zijn niet meer van toepassing, zoals:

  • de afspraken over de woningbouw tot 2025 over de netto toevoegingen incl. 10% extra verlaging (pag. 3 en 4 en uit samenvatting pag. 7,11, 12) en het schema over de bouwopgave (pag. 12) en;
  • hoofdstuk 5, pagina 11 onder kopje 'De gewenste situatie': de passage over de regionale huishoudensgroei in de Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025 is achterhaald door de nieuwe Primos-prognose, waarbij per gemeente of kern wel verschillen in de bevolkingsontwikkeling kunnen bestaan.

Conclusie

Het regionale beleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Woonvisie Kleine kernen

Op 15 oktober 2019 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre de 'Woonvisie Kleine kernen' vastgesteld met als titel: 'Ruimtelijke verkenning wonen kleine kernen Oost Gelre'. In deze woonvisie is een duidelijke opgave opgenomen: ‘passende woonruimte voor iedereen in de kleine kernen’.

Deze ruimtelijke verkenning bestaat uit vier hoofdstukken. Dit is schematisch weergegeven met daarbij de belangrijkste vraag per hoofdstuk. In het hoofstuk “Introductie” wordt de aanleiding, het doel en het proces tot dusver beschreven. In het hoofdstuk “Behoefte & kwaliteit” staan de demografische ontwikkelingen en de woningbouwbehoefte. Daarnaast heeft iedere kleine kern onder haar inwoners de behoefte gepeild, bijvoorbeeld door een enquête en/of informatieavonden. Dit is vertaald in de ruimtelijke woningbouw opgave voor de kleine kernen. Daarnaast is het belangrijkste beleid voor de locatiekeuzes aangegeven.

In het hoofdstuk “Uitvoering” is het beleid vertaald in een “leefbaarheidsthermometer”; hiermee wordt een kwaliteitswaarde aan denkbare woningbouwlocaties gegeven. In dit hoofdstuk staat een ruimtelijke- en landschappelijke beschrijving van iedere kern. Vervolgens is voor iedere kern een kaart opgenomen met woningbouwlocaties en een strategie per kern (waar gaan we gezamenlijk mee aan de slag). In het hoofdstuk “Uitvoering” is globaal aangegeven hoe het vervolg proces wordt ingestoken. Daarnaast is er een “uitnodigingskaart” opgenomen voor nieuwe woningbouw initiatieven.

Er is een behoorlijke actuele behoefte aan nieuwe woningen. De huidige plancapaciteit is niet voldoende om te voorzien in de behoefte. De ruimtelijke opgave voor de kleine kernen is als volgt samengevat:

  • Per kern (m.u.v. Zwolle) op korte termijn ongeveer 15 woningen toevoegen (0-2 jaar) naast de bestaande plannen.
  • Het exacte getal is niet leidend, maar geeft een richting voor de opgave, de kwaliteit van plannen en de actuele behoefte is leidend.
  • Bij het zoeken van locaties rekening houden met de bandbreedte behoefte en wijzigingen in het aantal vestigers; daarom zoeken we locaties voor minimaal 30 woningen.
  • Actuele behoefte blijven monitoren en daarop kunnen anticiperen bij lokale ontwikkelingen.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen rekening houden met het kwalitatief beeld, waarbij we expliciet inzetten op de betaalbaarheid voor koopwoningen. Dit kan ook doorstroming op de markt creëren.

Ruimtelijke structuur kernen

Voor elk kerkdorp is een structuurkaart opgesteld. Beheer, versterken en verduurzamen van de bestaande dorpse bebouwde omgeving is het belangrijkste voor de kleine kernen. Voor iedere kern is gekeken naar de ruimtelijke structuren.

Het voorliggende plan ligt in de bebouwde kom van Mariënvelde maar is niet specifiek aangegeven in de ruimtelijke verkenning. Wel geeft de ruimtelijke verkenning aan dat er gedegen keuzes moeten worden gemaakt over welke gebieden/plekken het meest wenselijk of als meest haalbaar worden geacht als woningbouw locaties. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogeheten 'leefbaarheidsthermometer'. De leefbaarheidsthermometer heeft als uitgangspunt: bouwen op die plekken waar het de leefbaarheid van de kernen het meest ten goede komt. Het uitgangspunt hierbij is “van binnen naar buiten” (te lezen als van bestaand stedelijk gebied naar buitengebied; inbreiding voor uitbreiding). De thermometer slaat uit van groen (wenselijk) naar rood (minst wenselijk) op het vlak van leefbaarheid. Waarbij werkend van groen naar rood het proces van gedegen afpellen van de woningbouwmogelijkheden in elke kern weergeeft. Daarbij is telkens de afweging gemaakt of een locatie binnen 0-2 jaar te realiseren is. Dus mocht er een inbreidingslocatie op korte termijn voorhanden zijn, dan geniet dit de voorkeur. Mocht er geen inbreidingslocatie voorhanden zijn, dan wordt er gekozen voor een dorpslintafronding. Mocht er in de kern op korte termijn ook geen dorpslintlocaties voorhanden zijn, dan wordt er gekozen voor uitbreidingslocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBMAR704-VG01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBMAR704-VG01_0008.png"

Op de kaart hierboven staat het ruimtelijke structuurbeeld voor Mariënvelde weergegeven. Hierop is een overzicht gemaakt van denkbare woningbouwlocaties in Mariënvelde. Op basis van het landschapsbeeld en de leefbaarheidsthermometer is er een locatiestrategie gekozen voor de komende jaren.

Op bovengenoemde kaart is de locatie aan De Vierhoek niet specifiek aangegeven. Wel is hier sprake van een braakliggende locatie gelegen tussen bestaande bebouwing. Deze locatie kan dus worden aangeduid als 'inbreidingslocatie' binnen de bestaande bebouwde kom van Mariënvelde. Daarnaast wordt op korte termijn ontwikkelt zodat deze locatie prima past binnen de doelstelling van de Woonvisie kleine kernen.

3.5.2 Erfgoednota 'Wi-j doet 't samen' 2017-2020

Cultuur en erfgoed dragen bij aan de economie en de maatschappij. Zij dragen bij aan het toerisme en aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en bewoners. Door de gemeenten Winterswijk, Aalten en Oost Gelre is gezamenlijk de erfgoednota opgesteld. Het beleven van erfgoed is een van de ambities in deze nota om daarmee het (economisch) rendement te vergroten. Het doel van de nota is het vaststellen van ambities voor de ontwikkeling en instandhouding van het erfgoed, zodat dit:

  • op een goede wijze kan worden doorgegeven aan de volgende generatie;
  • een inspiratiebron en motor kan zijn voor nieuwe ontwikkelingen;
  • een verbinding vormt tussen diverse beleidsterreinen, organisaties en de drie gemeenten;
  • de identiteit onderstreept en versterkt.
3.5.3 Beleidsvisie Externe veiligheid

Als gevolg van enkele rampen en incidenten, zoals de vuurwerkramp in Enschede, is externe veiligheid een belangrijk thema geworden. Deze rampen en incidenten hebben ertoe geleid dat de Rijksoverheid diverse maatregelen heeft genomen om acht te krijgen op de risicobronnen in Nederland en het optimaliseren van de risicobeheersing rondom de risicobronnen. Maatschappelijk gezien hebben deze rampen eveneens een belangrijke bijdrage geleverd aan de bewustwording van het leven met veiligheidsrisico's. Helder is dat de huidige maatschappij nu eenmaal veiligheidsrisico's met zich meebrengt, maar dat er wel grenzen aan deze risico's gesteld moeten worden.


Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente allereerst haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.

Daarnaast wordt aangegeven welke maatregelen genomen moeten worden om de geformuleerde ambities te realiseren en welke instrumenten daarvoor kunnen worden ingezet. De maatregelen worden uitgewerkt in andere gemeentelijke documenten (bestemmingsplannen / streekplannen, milieuvergunningen en rampenbestrijdingsplannen). In die zin bestrijkt de beleidsvisie zowel de beheersing van risico's als de bestrijding van een ramp wanneer die zich voordoet.

Externe veiligheid is nader beschreven in paragraaf 4.9.

3.5.4 Welstandsbeleid Oost Gelre 2017

Met het welstandsbeleid wordt richting gegeven aan gebouwen en het landschap in de gemeente Oost Gelre. Wat is belangrijk om te behouden of te beschermen en op welke plekken kunnen de burgers meer vrijheid van handelen krijgen. Deze keuze vormt de politieke component van het welstandsbeleid. De gemeenteraad heeft aangegeven meer "vrijheid" te willen en meer te willen "inspireren".


Het beleid is gericht op deregulering: voor minder bouwaanvragen een welstandstoets gebaseerd op minder en duidelijkere regels. Op de vraag hoe eventueel welstandstoezicht zou moeten plaatsvinden, wordt hier al een voorlopig antwoord geformuleerd: niet door te omschrijven hoe het gebouw moet worden, maar door aan te geven waarop de beoordeling van het ontwerp gebaseerd moet worden. Het welstandsbeleid biedt concreet gereedschappen (handvatten) voor burgers, ondernemers en gemeente om samen aan de slag te gaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven.

Inspiratiedocument Ruimte Oost Gelre

Aan het welstandsbeleid is een Inspiratiedocument gekoppeld. Dit document vormt een belangrijke basis voor het welstandsbeleid. In dit document zijn de kernkwaliteiten voor Oost Gelre beschreven. Deze kernkwaliteiten en kansen voor de kernen bieden aanknopingspunten ter inspiratie voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Bovendien is aan onderhavig plan nog een beeldkwaliteitsplan gekoppeld, dat ook door de gemeenteraad is vastgesteld en eveneens richtinggevend is.

3.5.5 Economische visie - Economie Voorop !

Een sterke economie is een van de belangrijkste voorwaarden om te kunnen blijven bouwen aan een gezonde gemeente. Werk is daarbij een van de belangrijkste pijlers. Werk biedt mensen de kans tot ontwikkeling, het bevordert de integratie, biedt sociale contacten en structuur en betrekt de burger bij de samenleving. Participatie, zelfontplooiing en inkomen staan in nauwe relatie tot gezondheid en welzijn.

De gemeentelijke rol ligt in het nemen van verantwoordelijkheid voor het algemene vestigingsklimaat, het faciliteren en stimuleren van ondernemerschap, bijdragen aan netwerken en verbindingen in de regio, bijdragen aan de verbinding onderwijs en arbeidsmarkt, zorgen voor goede woonvoorzieningen en geschikte werklocaties.

Op verzoek van het college van burgemeester en wethouders en de raad van de gemeente Oost Gelre is de Economische visie tot stand gekomen. De ontwikkelingen nu en in de toekomst van onze gemeente zijn aanleiding geweest om te onderzoeken waar de gemeente Oost Gelre op dit moment staat, wat al wordt gedaan en wat er de komende jaren moet worden aangepakt om een aantrekkelijke gemeente te blijven en nog aantrekkelijker te worden voor huidige en nieuwe inwoners en ondernemers.

De opgestelde economische visie bestaat uit een aantal speerpunten waar de focus op gelegd wordt en de hierbij behorende doorvertaling in concrete acties en inspanningen. De economische uitvoeringsagenda is een zogenoemd 'levend document', dat na vaststelling bijgewerkt en aangevuld kan worden.

3.5.6 Geluidbeleid gemeente Oost Gelre

Geluid is een belangrijke bron van hinder en zelfs een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid. Naar schatting een miljoen mensen in Nederland ondervinden ernstige hinder van geluid. Belangrijke bronnen zijn wegverkeer en in minder mate railverkeer en industrielawaai. Ook buren zijn belangrijke veroorzakers van geluidhinder. Het is daarom belangrijk om in het gemeentelijke geluidbeleid hinder ten gevolge van geluid te reduceren. Stilte (het ontbreken van hinderlijk geluid) is een belangrijke kernkwaliteit van de Achterhoek. Deze kwaliteit is het waard om beschermd te worden.
Daarnaast is het een belangrijke gemeentelijke taak om ruimte te bieden aan (geluidproducerende) bedrijvigheid en verkeer. Een goede balans daartussen is de uitdaging van het geluidbeleid.


Op 11 februari 2020 heeft de gemeenteraad het nieuwe 'Geluidbeleid Oost Gelre' vastgesteld. Met dit beleid worden de uitgangspunten en de normen van het Activiteitenbesluit als basis genomen voor het bepalen van de geluidsnormen. Uitzondering hierop zijn agrarische bedrijven.

Het Activiteitenbesluit kent wat betreft geluidnormering maar twee gebiedstypes (bedrijventerrein en al het overige) met twee bedrijfstypes (agrarisch en tankstations) als uitzondering. Dit staat in schril contrast met het 'oude' geluidbeleid van Oost Gelre waarin negen verschillende gebiedstypes en vele (streef-, grens- en plafond) waarden werden aangeduid. Het Activiteitenbesluit is nu voor het overgrote deel van de bedrijven van toepassing.

Het geluid is nader beschreven in paragraaf 4.5.

3.5.7 Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014 - 2024

Het Rijk en de provincies leggen hun verkeer- en vervoersbeleid vast in een beleidsplan. Gemeenten zijn vrij in de manier waarop zij hun beleid vastleggen. Het is wel een verplichting om aan te geven hoe het verkeer- en vervoersbeleid in de gemeente wordt vormgegeven. Hiervoor heeft de gemeente, in navolging van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoer Plan 2011-2015 (GVVP), het "Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014-2024" vastgesteld.

Het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) heeft betrekking op de periode 2014-2018 en wordt geactualiseerd. Waar voorheen het GVVP zich vrijwel uitsluitend beperkte tot een aantal maatregelen die slechts betrekking hadden op de verkeersproblematiek, is nu gekozen voor een opzet die de oplossing van verkeers- en vervoersproblemen in een breder kader plaatst.

De hernieuwde insteek voorziet in een integrale benadering van het verkeer in een landschappelijke en ruimtelijke omgeving. Verkeer is vaak een afgeleide van ruimtelijke ontwikkelingen. Vanuit deze integrale benadering zijn er ambities, aandachtspunten en beleidsprincipes in beeld gebracht. Dit leidt tot een concreet uitvoeringsprogramma om de komende jaren aan te werken. In het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) is ruimte geboden voor het inbrengen van (lokale) aandachtspunten door burgers/belangengroepen. Deze zijn geïnventariseerd en vervolgens opgenomen in het uitvoeringsprogramma.

3.5.8 Landschapsontwikkelingsplan 'Groen Licht voor het Landschap'

Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapsensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. Die visie in het LOP is in hoofdlijnen: 'Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat!'

In het Visiedeel van het landschapsontwikkelingsplan is aangegeven dat Mariënvelde is gelegen in 'Het Zieuwent'. Binnen deze zone is het landschaps-ensemble aangemerkt als 'Het kampenlandschap van Zieuwent en Mariënvelde'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBMAR704-VG01_0009.png"

Hierbij geldt het motto: "Koppel de historische karakteristiek aan het eigentijdse gemengd bedrijf. Dat bevordert de leefbaarheid van deze cultuurlandschappen. Breng het water terug in de haarvaten tussen de buurtschappen met kerkepaden, overlopers en elzensingels".

Te beschermen of op te poetsen parels:

  • bliksembomen en andere solitaire bomen
  • Werenfriduskerk en boerderijen
  • bestaande kleine natuurgebiedjes o.a. aan Schoolpad + Witte Riete
  • steilranden
  • typerende erfbeplantingen
  • voorbeelden van landschapskunst
  • plekken om te verpozen eventueel met bankjes

Te behouden en stimuleren landschapselementen:

  • nieuwe kerkepaden en espaden met knotes, knoteik en knotwilg
  • steilrandbeplantingen langs essen
  • overloopweides: lagere vochtige weides met elzensingels
  • overloopbroeken: lagere percelen met bosjes of grienden


Voor het voorliggende plan zijn bovengenoemde uitgangspunten niet relevant gebleken. Het gaat om een inbreidingslocatie met een tweetal woningen in de bestaande dorpskern van Mariënvelde. Dit plan biedt geen kansen voor landschapsversterking.

Conclusie

Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

 

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

4.1 Milieu-effectrapportage en Ruimtelijke planvorming

Het bestemmingsplan, waarin ruimtelijke belangen worden geborgd, is het resultaat van een integrale ruimtelijke afweging. In deze integrale afweging worden ook alle milieuonderwerpen meegewogen, los van de wettelijke verplichtingen van de milieueffectrapportage. Welke milieuonderwerpen vanuit een duurzame ruimtelijke ordening voor een plangebied van belang zijn, moet per plan in beeld worden gebracht. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied en de opgave en eventuele wettelijke eisen.

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • a. Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • b. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • c. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
    Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

Ad.a: Wanneer uit een toets blijkt dat de activiteit (mogelijk) significante negatieve effecten tot gevolg heeft, dan kan een vergunning alleen worden verleend als uit een passende beoordeling blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zullen worden aangetast. Onderdeel van de passende beoordeling vormt de ADC-toets. De ADC-toets houdt een onderzoek in naar Alternatieven, het aantonen van Dwingende redenen van openbaar belang en het vooraf en tijdig treffen van Compenserende maatregelen.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Korenburgerveen, is gelegen op een afstand van ruim 11 km van het plangebied aan De Vierhoek te Mariënvelde. De woonactiviteiten op dit perceel hebben geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor dit Natura 2000-gebied ook mede gezien de grote afstand. Een passende beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.

Ad.b en c.: Woonactiviteiten worden alleen genoemd in relatie tot een stedelijk ontwikkelingsproject, waarbij meer dan 2000 woningen worden gebouwd (onderdeel D. 11.2 van de bijlage van het besluit milieueffectrapportage). Aangezien het hier om een tweetal woningen gaat, is een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht dan ook niet nodig.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor elk besluit dat betrekking heeft op activiteiten(en) die voorkomen op de D-lijst (kolom 2) die onder de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Kleinschalige woonactiviteiten wordt niet genoemd in kolom 2 van de D-lijst in het Besluit m.e.r. zodat een vormvrije m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk is.

Conclusie

Een milieueffectrapportage, zowel -plicht, -beoordeling als -vormvrij, is niet nodig nu de gewenste activiteiten op perceelsniveau niet onder de genoemde drempelwaarden vallen en/of worden genoemd. Daarnaast is een passende beoordeling op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied niet noodzakelijk.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

De Erfgoedwet bevat de implementatie in de Nederlandse wetgeving van het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, (ook wel het verdrag van Malta genoemd, naar het eiland en de plaats waar het Verdrag in 1992 door verschillende EU-lidstaten is ondertekend). De Erfgoedwet verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

IWAK en AMK

Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, omdat ze grotendeels verborgen liggen in de bodem, waardoor ze niet eenvoudig te karteren zijn. Voor de onbekende waarden heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IWAK) opgesteld. Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgesteld.

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.

Nieuw Archeologiebeleid

Op 14 april 2020 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre nieuw archeologisch beleid vastgesteld met titel 'Archeologische monumentenzorg in de gemeente Oost Gelre, een actualisatie van de archeologische waarden-, verwachtings- en beleidskaart'.

Dit nieuwe beleid is opgenomen in het op 22 februari 2022 door de gemeenteraad vastgestelde 'Parapluplan Archeologie'. Onderhavig perceel is aan dit Parapluplan getoetst.

Situatie plangebied

Ingevolge het 'Parapluplan Archeologie' is het beoogd perceel voor de gewenste woningen gelegen in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 1 en 4'.

Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 1

Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Er geldt hierbij een vergunningplicht voor werkzaamheden in op of de bodem dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte gelijk aan of groter dan 250 m2.

Op het perceel wordt een twee onder een kap woning, twee woningen, gerealiseerd met een totale oppervlakte van ongeveer 180 m2, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken. Hiervan wordt binnen deze genoemde archeologische dubbelbestemming ongeveer 60 m2 bebouwd. Daarnaast mag er nog een bijbehorend bouwwerk op het perceel worden opgericht van maximaal 70 m2 (exclusief de al aan de woningen gebouwde bijbehorende bouwwerken). In totaal wordt de 250 m2 hiermee niet overschreden. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 4

Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Er geldt hierbij een vergunningplicht voor werkzaamheden in op of de bodem dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte gelijk aan of groter dan 5.000 m2.

Het perceel is al kleiner dan 5.000 m2. Bij graafwerkzaamehden in de bodem wordt deze oppervlakte dan ook niet overschreden. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBMAR704-VG01_0010.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBMAR704-VG01_0011.png"

Archeologisch verwachtingsgebied 4Archeologisch verwachtingsgebied 1

Wettelijke meldingsplicht

In de Erfgoedwet is in artikel 5.10 en 5.11 de wettelijke meldingsplicht beschreven. Dit is om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: 'Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij onze minister'. Deze aangifte dient te gebeuren bij de RCE te Amersfoort. Het verdient aanbeveling ook de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Oost Gelre hiervan per direct in kennis te stellen.

Conclusie archeologie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Wel geldt de algehele zorgplicht waarin wordt aangegeven dat bij toevalsvondsten het bevoegd gezag op de hoogte moet worden gesteld.

Cultuurhistorie
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.


Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:

  • de historisch-geografische waarden (cultuurlandschap, structuren/lijnen en bijzondere punten);
  • de historisch-stedenbouwkundige waarden (stedenbouwkundige opbouw en identiteit);
  • de architectuurhistorische waarden (waardevolle kenmerken van gebouwen).

De intentie van het bevoegd gezag is gericht op behoud van bestaande traditionele boerderijen en/of monumentale en cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en bouwwerken. Het betreft hier nieuwbouw van een twee onder één kap woning.

Conclusie cultuurhistorie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

 

4.3 Bodem

Wettelijk kader

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart in werking getreden. De Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.

Situatie plangebied

In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Bodemonderzoeken mogen niet meer dan vijf jaar oud zijn. Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Uitgevoerd bodemonderzoek

Door het onderzoeksbureau Rouwmaat is in 2021 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn verwoord in een bodemonderzoeksrapport met projectnummer MT-210419, d.d. 9 december 2021. Het bodemonderzoeksrapport is als bijlage bijgevoegd.

Dit verkennend bodemonderzoek is nader beoordeeld door de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA). De beoordeling is verwoord in een advies met kenmerk 2022EA0587, d.d. 11 mei 2022 welke als bijlage is bijgevoegd.

De ODA adviseert het volgende: "Het bodemonderzoek voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen. De toetsing van de analyseresultaten is op een juiste manier uitgevoerd.

In de grond zijn geen verhoogde gehalten gemeten. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten gemeten. Er is geen nader bodemonderzoek nodig. De gehalten voldoen aan de functienorm voor Wonen. De bodemkwaliteit is geschikt voor het beoogd gebruik. Aan de bestemmingsplanprocedure en omgevingsvergunning bouw hoeven geen bodemspecifieke voorwaarden te worden verbonden

Geadviseerd wordt de initiatiefnemer op de hoogte te stellen van de aandachtspunten, zoals verwoord in het advies."

 

Aandachtspunten uit het rapport

Eventueel vrijkomende grond kan niet zondermeer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Mocht grondwater onttrokken worden t.b.v. bemaling, dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt.

In de omgevingsvergunning zal hier aandacht voor worden gevraagd.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel dienen de aandachtspunten uit het onderzoeksrapport in acht te worden genomen. Deze zijn in het omgevingsbesluit opgenomen.

4.4 Water

Wettelijk kader

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.

De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:

  • een goede kwaliteit van het water (grond- en oppervlaktewater);
  • water meer ruimte geven;
  • versterken van de ecologische waarden;
  • creëren van een vitaal watersysteem

Situatie plangebied

Het waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel als hulpmiddel voor het opstellen van de waterparagraaf. De vragen zijn bedoeld om een beoordeling te kunnen geven van de feitelijke, fysiek-technische situatie maar ook om te kunnen beoordelen of de situatie zich verhoudt tot het waterbeleid van Rijk, provincie en waterschap. De vragen zijn zodanig opgesteld dat als een vraag met ja wordt beantwoord het waterthema relevant is. De relevante thema's worden na de watertoetstabel behandeld. Het bestemmingsplan legt voornamelijk de bestaande legale situatie vast, hierdoor zijn een aantal thema's minder relevant.

Thema   Toetsvraag   Rele-
vant  
Hoofdthema's      
Veiligheid   1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?   Nee  
  2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?   Nee  
Riolering en afvalwaterketen   1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?   Ja  
  2. Ligt in het plangebied een persleiding van Waterschap Rijn en IJssel?   Nee  
  3. Ligt in of nabij het plangebied een rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap?   Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)   1. Is sprake van toename van verhard oppervlak?   Ja  
  2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?   Nee  
  3. Bevinden zich in of nabij het plangebied natte en laaggelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes?   Nee  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?   Nee  
  2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?   Nee  
  3. Is in het plangebied sprake van kwel?   Nee  
  4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?   Nee  
Oppervlaktewater- kwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   Nee  
  2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?   Nee  
  3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een strategisch actiegebied?   Nee  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt in het plangebied een beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?   Nee  
  2. Bevinden zich of komen er functies in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?   Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een hydrologisch beïnvloedingsgebied voor natte land natuur?   Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte ecologische verbindingzone?   Nee  
  2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte landnatuur?   Nee  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn van het waterschap?   Nee  
  2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?   Nee  
Aandachtsthema's      
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Tabel: Watertoetstabel met waterhuishoudkundige thema's

De met 'ja' beantwoorde vragen zijn hieronder nader uitgewerkt.


Riolering en Afvalwaterketen

Een toename van het afvalwater heeft effect op het functioneren van de afvalwaterketen. Het
(gemeentelijk) rioolstelsel, de gemalen (overnamepunten) en de rioolwaterzuiveringsinstallatie dienen de toename te kunnen verwerken zonder daarmee het milieu zwaarder te belasten. Voor onderhoud aan het persleidingenstelsel is bereikbaarheid van de leiding noodzakelijk. Tot slot mogen in de milieuzone van de RWZI geen hindergevoelige functies worden opgenomen.
In De Vierhoek is riolering aanwezig. De nieuwe woningen worden hierop aangesloten. De dimensionering van de riolering is dusdanig groot dat het afvalwater dat afkomstig is van de te realiseren woningen, op dit riool geloosd mag worden.


Wateroverlast (oppervlaktewater)

Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak voor de bouw van de twee woningen toe met ongeveer 200 m2. Voor het straatwerk zal nog ongeveer 80m2 worden verhard. Om wateroverlast, kwantitatief en kwalitatief, nu en in de toekomst te voorkomen wordt het regenwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen - afvoeren behandeld. Het hemelwater kan ter plekke niet ïnfiltreren in de bodem nu de ondergrond ongeschikt is voor infiltratie. Het hemelwater wordt dan ook bovengronds aangeleverd en middels een afloop van de openbare weg De Vierhoek richting een aan de overzijde aangelegde wadi afgevoerd.

De planontwikkeling voldoet aan de eisen die gesteld worden door het Waterschap Rijn en IJssel. Hierdoor wordt er voldaan aan bovengenoemde watertoets.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Geluid

Wettelijk kader

In het kader van de Wet geluidhinder is bij een afwijking van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen met uitzondering van wegen waarvoor een maximale snelheid van 30 km/uur geldt.

Naast het wettelijk kader van de Wet geluidhinder moet ook een afweging gemaakt worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Gemeente Oost Gelre heeft in eigen geluidsbeleid ontwikkeld om zo richting te kunnen geven aan het geluidsaspect in bestemmingsplannen, vergunningen en dergelijke.
Bij nieuwe activiteiten dient de geluidsbelasting te voldoen aan de streefwaarden.

Industrielawaai

In de directe nabijheid van het plangebied is een sportveld aanwezig. Daarnaast zijn wegen aanwezig. Het sportveld en de wegen zijn akoestische bronnen die nader onderzocht moeten worden.

Naast de boogde locatie aan De Vierhoek is de nieuwbouwlocatie voor woningen aan De Boog gelegen. Deze nieuwbouwlocatie grenst direct aan de naastgelegen sportvelden. Ten behoeve van deze ruimtelijke ontwikkeling met woningen is een procedure om herziening van het bestemmingspan doorlopen. Bij deze procedure is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit dit akoestisch onderzoek bleek dat, met een nadere motivatie, er in de nieuw te realiseren woningen aan De Boog een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat er geen belemmering is van de bedrijfsvoering van de sportvelden.

De huidige planlocatie aan De Vierhoek is op grotere afstand gelegen dan de nieuwbouw woningen aan De Boog. Nu er geen akoestische belemmeringen zijn op de woningen aan De Boog zal er ook geen akoestische belemmeringen zijn voor de te realiseren twee woningen op onderliggende locatie.

Wegverkeerlawaai

De Vierhoek is gelegen in de bebouwde kom van Marienvelde. Op deze openbare weg geldt een maximale snelheid van 30 km/uur. Bij deze snelheid geldt er geen zone langs de openbare weg. Een akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Spoorweglawaai

Er is in de directe nabijheid van het plangebied aan De Vierhoek geen spoorlijn aanwezig.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. In de nieuwe woningen kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

4.6 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

In 2015 is door Infomil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt Infomil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5".

Voor woningbouwlocaties is een nibm-grens opgenomen van 1.500 woningen bij minimaal één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersdeling. Een project dat kleiner is dan deze grenzen, is in beginsel 'niet in betekenende mate'.

Situatie plangebied

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van 2 nieuwe woningen. Het blijft daarmee ruimschoots onder de nibm-grens van 1.500 woningen en kan als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit worden beschouwd.

Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het projectgebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2011. De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen zijn stikstofoxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5).

Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de achtergrondniveaus voor NO2, PM10 en PM2,5 in zowel 2011, 2015 als 2020 onder de grenswaarden liggen.

Conclusie

Het plan moet worden beschouwd als een nibm-project. Uit de achtergrondniveaus blijkt dat deze onder de wettelijke normen blijven. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

4.7 Natuurwaarden

Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is door Natuurbank Overijssel een briefnotitie opgesteld met een effectbeoordeling van de nieuwbouw woningen aan De Vierhoek te Mariënvelde in het kader van soort- en gebiedsbescherming. De briefnotitie heeft als kenmerk 3838, d.d. 3 november 2021 en is als bijlage bijgevoegd. Het doel hiervan is om in te schatten of er in het plangebied planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden van de voorgenomen ingreep. Tevens is beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op Natura 2000-gebieden.

Conclusie uit briefnotitie

Gebiedsbescherming

Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, toename verkeer in gebruiksfase en de afstand tussen het plangebied en Natura 2000-gebied, is het niet aannemelijk dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten zal leiden tot een negatief effect op Natura 2000-gebied. Nader onderzoek, zoals het opstellen van een stikstofberekening, wordt niet noodzakelijk geacht.

Soortbescherming

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet verstoord, beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de beplanting verwijderd wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën die een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘vangen’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen niet gedood worden als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten. Wel geldt een vrijstelling voor het beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor sommige foeragerende diersoorten af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Wet natuurbescherming in acht te worden genomen, hetgeen goed mogelijk is.

Er dient rekening te worden gehouden met het volgende:

  • snoei- en graafwerkzaamheden uitvoeren buiten het broedseizoen van maart tot half augustus;
  • snoei- en graafwerkzaamheden uitvoeren binnen het broedseizoen alleen na een broedvogelinspectie door een ter zake kundige;

4.8 Bedrijven en milieuzonering

Kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan wij het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is (dit is niet altijd de werkelijke gevel, maar de plek waar de gevel van de woning volgens het bestemmingsplan inclusief vergunningvrij bouwen mogelijk is). De in deze uitgave voor bedrijven opgenomen richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. De richtafstanden zijn voor drukkere gebieden (gemengd gebied) naar beneden bij te stellen. Aanvullend milieuonderzoek kan uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Verder hebben wettelijke afstanden voorrang op de richtafstanden.

Situatie plangebied

De omgeving van het te ontwikkelen plangebied aan De Vierhoek bestaat hoofdzakelijk uit woningen en is hierdoor aan te merken als woongebied. Ten zuidoosten van het plangebied is een voetbalveld gelegen van HMC'17. Dit veld wordt veelal als trainingsveld gebruikt. Hierdoor is geen sprake meer van een rustig woongebied maar van een gemengd gebied. De richtafstand van een sportveld in een gemengd gebied is 30 meter voor geluid.

De twee nieuwbouwwoningen in het plangebied aan De Vierhoek komen te liggen op ongeveer 90 m van het aanwezige sportveld. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand van 30 m. Aanvullend onderzoek naar geluid is dan ook niet noodzakelijk. In paragraaf 4.6 is het aspect 'geluid' nader omschreven.

Conclusie

Het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

4.9 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Derhalve is de risicokaart geraadpleegd.

Gemeentelijk externe veiligheidsbeleid

De gemeente Oost Gelre heeft in 2008 een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld.

Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.

Situatie plangebied

Op het perceel zullen geen activiteiten plaatsvinden en/of opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvinden waarbij de grenswaarden voor groepsrisico en plaatsgebonden risico worden overschreden. Op ruim 900 m ligt een buisleiding van Defensie. Daarnaast is het perceel op ruim 5,9 km gelegen van de dichtstbijzijnde route voor gevaarlijke stoffen (N18).

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBMAR704-VG01_0012.png"

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Geur

Wettelijk kader

Bij de realisatie van gevoelige bestemmingen, zoals woningen, is het van belang dat er een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd wordt. Daarom moet rekening worden gehouden met geurcontouren van bijvoorbeeld bestaande veehouderijen. Hiervoor bieden het Activiteitenbesluit en de Wet geurhinder en veehouderij (Wgh) een toetsingskader.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgh) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning.Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor geldt minimaal aan te houden afstanden. De Regeling geurhinder en veehouderij is gepubliceerd op 18 december 2006.

Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008

De raad heeft bij besluit van 12 maart 2008 de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008 vastgesteld. Deze verordening is op 28 maart 2008 in werking getreden.

Daarbij zijn de bebouwde kommen van Groenlo, Lievelde en Vragender aangewezen als gedeelte van het gemeentelijk grondgebied waarvoor een andere geurnorm van toepassing is. Op grond van de verordening gelden de volgende waarden als maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij:

  • bebouwde kom van Groenlo: 5 odour units per kubieke meter lucht;
  • bebouwde kom van Lievelde: 7 odour units per kubieke meter lucht;
  • bebouwde kom van Vragender: 7 odour units per kubieke meter lucht.

Situatie plangebied

Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf bevindt zich op een afstand van circa 360 meter ten noord-oosten van het plangebied. Enkele agrarische bedrijven aan de zuid-oostkant van het plangebied bevinden zich op ruim 450 meter. Tussen het plangebied en deze agrarische bedrijven bevinden zich bestaande geurgevoelige objecten, in de vorm van woningen.

Het bestemmingsplan biedt ten opzichte van de voorgaande bestemmingplannen niet de mogelijkheid om nieuwe geurgevoelige objecten op kleinere afstand van omliggende veehouderijen te realiseren. Veehouderijen worden dus, ten opzichte van voorgaande bestemmingsplannen, niet verder in de ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd. Daarbij bestaan geen aanwijzingen voor een zodanig slecht woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied dat hierop in het kader van dit bestemmingsplan moet worden ingegrepen.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.11 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Waalderweg en De Witte Rieteweg.

Parkeren

Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre

De nota ‘Parkeernormen gemeente Oost Gelre’ is een nadere uitwerking van het parkeerbeleid zoals dat is opgenomen in het integraal verkeersprogramma.

In deze nota is een eenduidig toepassingskader vastgelegd van de parkeernormen. Tevens zijn in deze nota de toe te passen parkeernormen van de gemeente Oost Gelre vastgelegd.

Het hanteren van parkeernormen is van belang om de vraag naar en aanbod van parkeerplaatsen met elkaar in evenwicht te houden. Bij bouwplannen (nieuwbouw, verbouw, herontwikkeling etc.) kan extra parkeerbehoefte ontstaan. De hoeveelheid en de kwaliteit van de extra te realiseren parkeer-plaatsen wordt berekend aan de hand van parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet de initiatiefnemer in principe op eigen terrein in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Hierdoor wordt een verhoging van de parkeerdruk in de openbare ruimte voorkomen.

De basis voor deze Nota Parkeernormen is het ASVV 2012 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) en publicatie 317 'Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering' van CROW - het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.

Op basis van het autobezit in Oost Gelre is ervoor gekozen om de gemiddelde CROW-parkeerkencijfers als uitgangspunt te hanteren. Bij de toekomstige werkwijze bij het aanvragen van een omgevingsvergunning wordt de gemiddelde norm gehanteerd voor het aantal aan te leggen parkeerplaatsen. De normen zijn opgenomen in de nota. De parkeernormen zijn opgenomen per functie, onderverdeeld naar de stedelijke zones: centrum Groenlo en Lichtenvoorde, schil rond centrum Groenlo en Lichtenvoorde, rest bebouwde kom (overige gebieden binnen de bebouwde kom van Groenlo en Lichtenvoorde evenals de kernen Zieuwent, Mariënvelde, Harreveld, Vragender en Lievelde) en buitengebied. In de normering is rekening gehouden met een aandeel van bezoekers van 0,3 parkeerplaatsen per woning. In de nota zijn ook richtlijnen gegeven voor bijvoorbeeld maatvoering van de parkeerplaatsen en de locatie van de parkeerplaatsen. Verder is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen.

Situatie plangebied

Ter plaatse geldt het Facetbestemmingsplan parkeren met identificatienummer NL.IMRO.1586.BPPAR1800-VG01 van de gemeente Oost Gelre. Binnen het Facetbestemmingsplan is een regeling opgenomen, waarin wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota of een rechtsopvolger daarvan. Expliciet is aangegeven dat ook een rechtsopvolger het kader kan vormen. Als de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader.

Uitgangspunt is parkeren op eigen terrein.

Het totale plan omvat 2 wooneenheden in de vorm van twee onder één kap. Bij deze genoemde woningen geldt een normering van 1,8 parkeerplaats per woning waardoor er minimaal 4 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd moeten worden. Deze worden hiervoor aangelegd.

Conclusie

Op eigen terrein worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd.

 

4.12 Kabels en leidingen

In en rondom het plangebied zijn verschillende algemene nutskabels en -leidingen aanwezig. Hiermee wordt bij de planuitwerking rekening gehouden. Er bevinden zich in of nabij het plangebied geen kabels of leidingen waarvoor in het bestemmingsplan een beschermende regeling moet worden opgenomen.

Hoofdstuk 5 Economische en maatschappelijk uitvoerbaarheid

5.1 Haalbaarheid

Het project en bijbehorende procedure worden door verzoeker bekostigd. Indien het project aanleiding geeft tot vergoeding van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst afgesloten met verzoeker inzake planschade.

5.2 Exploitatieplan

De omgevingsvergunning voorziet in het realiseren van twee nieuwbouwwoningen. Hierdoor is er sprake van een bouwactiviteit zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor voor de betrokken gronden een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro dient te worden vastgesteld. Hiervan kan worden afgeweken indien de kosten anderszins zijn verzekerd. Met verzoeker is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin is opgenomen dat de te maken kosten, waaronder eventuele planschade, voor rekening van verzoeker zijn. Burgemeester en wethouders achten het plan hierdoor economisch uitvoerbaar.

5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.3.1 Inspraak

Voor het plan wordt de uitgebreide procedure doorlopen zoals bepaald in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dit betekent dat de ontwerp omgevingsvergunning voor een periode van zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder kan gedurende deze periode een zienswijze indienen. Het ontwerp heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegen van 16 september 2022 tot en met 27 oktober 2022. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingekomen.

5.3.2 Artikel 3.1.1.-overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Binnen het plan zijn geen nationale en provinciale belangen in het geding. Vooroverleg met de Vrom-inspectie en de provincie Gelderland is dan ook geen verplichting. Daarnaast zijn er geen wateraspecten in het geding waardoor er vooroverleg moet worden gevoerd met het Waterschap Rijn en IJssel.

In de ontwerpfase zijn de diensten van provincie en het Waterschap door middel van een kennisgeving op de hoogte gebracht van de ontwerp omgevingsvergunning. Gedurende de inzage termijn zijn er geen zienswijzen en/of op- en/of aanmerkingen ingekomen van deze diensten.