Plan: | Omgevingsvergunning wijziging Waalderweg 2 Marienvelde |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1586.PBMAR703-VG01 |
Omgevingsvergunning wijziging Waalderweg 2 Mariënvelde |
Maart 2022 |
Inlichtingen: |
Afdeling Omgeving |
0544-393535 |
Initiatiefnemer heeft een aanvraag voor omgevingsvergunning ingediend om het huidige horecabedrijf aan de Waalderweg 2 te Mariënvelde te wijzigen naar wonen. Hiervoor wordt het aan de achterzijde van het cafégedeelte aangebouwde zaaldeel gesloopt. In het huidige café worden een zestal wooneenheden gerealiseerd. Op de locatie van het gesloopte zaaldeel wordt een twee onder één kap woning gebouwd.
Het perceel Waalderweg 2 te Mariënvelde is gelegen in het geldende bestemmingsplan 'Kern Mariënvelde 2013' en bestemd als 'Horeca' voorzien van een bouwvlak. Daarnaast geldt nog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.
Voorliggende aanvraag om omgevingsvergunning heeft tot doel af te wijken van het bestemmingsplan 'Kern Mariënvelde 2013' om de genoemde ontwikkeling planologisch mogelijk te maken.
Het college heeft op 20 juli 2021 principemedewerking gegeven aan de wijziging van horeca naar wonen waarbij een achttal wooneenheden worden gerealiseerd.
Het plangebied is gelegen aan de Waalderweg 2 te Mariënvelde in de bebouwde kom. Aan de overzijde van het perceel is de Onze Lieve Vrouw van Lourdes kerk gelegen met daarnaast de Brede Maatschappelijke voorziening (BMV). Rondom de locatie zijn in hoofdzaak woningen gelegen met aan de achterzijde van het perceel een bedrijfsbestemming (autobedrijf). Het perceel Waalderweg 2 te Mariënvelde is kadastraal bekend als gemeente Lichtenvoorde, sectie V, nummer 559.
Plangebied Waalderweg 2 Mariënvelde
In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten van het voorliggende plan beschreven.
De eigenaar van het horecabedrijf aan de Waalderweg 2 te Mariënvelde wil stoppen. Het horecabedrijf bestaat uit een voorcafé met een aan de achterzijde aangebouwd zaaldeel. Dit zaaldeel wordt gesloopt. Op deze vrijkomende locatie wordt een twee onder één kap woning gebouwd. In het te behouden deel van het voorcafé worden een zestal wooneenheden gerealiseerd. Bij de wooneenheden worden bergingen opgericht.
Het perceel Waalderweg 2 in Mariënvelde is gelegen in het geldend bestemmingsplan 'Kern Mariënvelde 2013'. Het perceel heeft de bestemming 'Horeca' en is voorzien van een bouwvlak. Daarnaast geldt op het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'. In de regels van het geldend bestemmingsplan zijn geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden opgenomen om de bestemming te wijzigen naar 'Wonen' met realisatie van aaneengebouwde woningen of appartementen. Door middel van een procedure om herziening van het bestemmingsplan of omgevingsvergunning Wabo (afwijken gebruik) kan aan het verzoek tot wijziging of gebruik van de bestemming 'Horeca' naar de bestemming 'Wonen' worden meegewerkt.
Door het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning heeft verzoeker aangegeven om de procedure om omgevingsvergunning Wabo ex. artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3 te willen volgen. Middels deze procedure wordt de bestemming niet gewijzigd, alleen het gebruik op het perceel.
Plankaart uit vigerende bestemmingsplan (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het huidige gebouw is in gebruik als horeca. De initiatiefnemer wil in het bestaande pand 6 appartementen realiseren. Het aangebouwde zaaldeel wordt gesloopt. Op deze vrijkomende grond wordt een twee onder één kap woning gebouwd. Aan de zij- en achterkant van het bestaande gebouw worden voor de zes appartementen bergingen gerealiseerd.
De gewenste situatie ziet er als volgt uit:
Inrichtingsschets
Aanzicht tot woningen te verbouwen horecapand
Aanzicht twee onder één kap woning
De functiewijziging van horecabestemming naar wonen past niet in het geldende bestemmingsplan 'Kern Mariënvelde 2013'. Voor de functiewijziging is een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk of een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het geldende bestemmingsplan. Middels het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning heeft verzoeker aangegeven een procedure om projectafwijking conform artikel 2.12. lid 1 onder a, sub 3 van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo) te willen volgen, zodat medewerking kan worden verleend aan het realiseren van de woningen.
Het bestaande gebouw is gelegen binnen de bebouwde kom van Mariënvelde. Er is daarom niet echt sprake van een landschappelijke inpassing. De ruimte om het gebouw wordt ingericht als tuin bij de te maken woningen.
Het te ontwikkelen plan is stedenbouwkundig akkoord bevonden.
Welstand heeft op 9 september 2021 positief geadviseerd op het plan. Voor het plan is een aanvraag voor omgevingsvergunning ingediend voor de activiteiten bouwen en gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan. De omgevingsvergunning is noodzakelijk vanwege strijdigheid met de huidige bestemming welke extra woningen niet toelaat op dit perceel.
Voor het gebied geldt een groot aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied.
De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.
De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.
De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.
Ter bescherming van de archeologische waarden heeft de gemeente Oost Gelre een beleidsnota met -kaarten vastgesteld en deze doorvertaald en opgenomen in de geldende bestemmingsplannen.
In paragraaf 4.2 wordt archeologie nader toegelicht.
De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:
Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
Bij onderhavig bestemmingsplan is een watertoets uitgevoerd waarbij rekening is gehouden met bovengenoemde doelstellingen.
Conclusie Internationaal beleid
Het Internationaal beleid vormt geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling op perceelniveau.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
2. Duurzaam economisch groeipotentieel
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
3. Sterke en gezonde steden en regio's
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies.
In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
3. Afwentelen wordt voorkomen.
Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten komst gaat van die van toekomstige generaties.
In voorliggend geval betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld.
Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.
Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.
Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer het Natuur Netwerk Nederland (de opvolger van de ecologische hoofdstructuur), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Onderhavige ontwikkeling betreft een functiewijziging van horeca naar wonen waarbij in een bestaand gebouw een zestal wooneenheden worden gerealiseerd. Daarnaast wordt een twee onder één kap woning gerealiseerd. In artikel 1.1.1 van het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader toegelicht, waarbij het gaat om 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. Nu het een woningbouwlocatie betreft met een omvang van maximaal 8 woningen, is hier sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling welke niet ladderplichting is.
Behoefte
Op 15 oktober 2019 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre de 'Woonvisie Kleine kernen' vastgesteld met als titel: 'Ruimtelijke verkenning wonen kleine kernen Oost Gelre'. In deze woonvisie is een duidelijke opgave opgenomen: ‘passende woonruimte voor iedereen in de kleine kernen’.
Er is een behoorlijke actuele behoefte aan nieuwe woningen. De huidige plancapaciteit is niet voldoende om te voorzien in de behoefte. De ruimtelijke opgave voor de kleine kernen is als volgt samengevat:
Aanvullende beschrijving van voornoemde Woonvisie is opgenomen in paragraaf 3.4.1.
Bestaand stedelijk gebied
Het planvoornemen betreft de realisatie van enkele nieuwe woningen in de dorpskern van Mariënvelde. Hiervoor wordt een bestaand horecapand gewijzigd in gebruik en vindt er sloop plaats van een zaaldeel voor twee woningen. Hiermee kan dit project worden beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied.
Conclusie
Uit bovenstaande onderbouwing kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dat de behoefte wel degelijk aanwezig is. Er is sprake van een duurzame verstedelijking.
Algemene conclusie Bro
De ladder van duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de 'Omgevingsvisie Gelderland'. Deze is vastgesteld op 9 juli 2014. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 1 januari 2018 een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld en deze doorvertaald in de Omgevingsverordening. De provincie streeft onder andere naar het versterken en behouden van de vitaliteit van kleinere kernen en dorpen. Om dit te bereiken dienen stedelijke functies waar mogelijk te worden gebundeld en geconcentreerd. Daarnaast ondersteunt de provincie bij de aanpak van leegstand in dorpen en kernen.
De omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Toetsing Omgevingsverordening
Voor het plangebied geldt artikel 2.2 uit de Omgevingsverordening : "Instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda".
1. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
2. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.
Met dit bestemmingsplan wordt bijgedragen aan het realiseren van voldoende woningen in het kerkdorp Mariënvelde, die daarnaast voldoen aan de recentelijke regionaal en lokaal vastgestelde Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouwinitiatieven, en vindt er een kwalitatieve versterking van de leefomgeving plaats. Voor wat betreft de ladder voor duurzame verstedelijking wordt opgemerkt dat er sprake is van een binnenstedelijke locatie (zie ook paragraaf 3.2.3).
De gemeenteraad van Oost Gelre heeft op 20 september 2016 de Woonvisie 2016 - 2025 vastgesteld en daarnaast recentelijk regionale kwaliteitscriteria vastgesteld. De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld (zie ook paragrafen 3.4.1 en 3.5.1). Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal 8 woningen gelegen in de dorpskern Mariënvelde. Het gaat om koopwoningen in de vorm van appartementen en een twee onder één kap woning voor alleenstaanden, starters, doorstromers gezinnen en senioren. Met dit gemengde programma en deze aantallen wordt aangesloten op het regionale woonbeleid. Hiermee is het plan, kwalitatief en kwantitatief, in overeenstemming met artikel 2.1 en 2.2 van de omgevingsverordening.
Conclusie
Bij het opstellen van de regels van dit bestemmingsplan is zoveel mogelijk rekening gehouden met de regels uit de Omgevingsverordening Gelderland. Nu de ontwikkeling van de woningen ook past binnen de provinciale omgevingsvisie en -verordening past het plan binnen het provinciaal beleid.
De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld. Een demografische ontwikkeling in deze regio is dat het aantal inwoners in de komende periode langzaam maar zeker afneemt. In de Regionale Woonvisie wordt ingespeeld op die bevolkingsdaling en afname van het aantal huishoudens. Concreet betekent dit voor iedere gemeente in de Achterhoek dat de aangegeven bouwvolumes in de gemeentelijke woonvisies naar beneden bijgesteld moeten worden.
De Regionale Woonvisie is in 2013 geëvalueerd. Dit heeft geleid tot een bijstelling, in de vorm van een Regionale woonagenda 2015-2025. Deze woonagenda richt zich primair op het ontwikkelen van een evenwichtige kwalitatieve en kwantitatieve woningvoorraad en secundair op het voorkomen en aanpakken van leegstand in maatschappelijk vastgoed en op wonen en zorg.
Het Achterhoeks Woonwensen- en Leefbaarheidsonderzoek (AWLO) van maart 2018 laat zien dat er kwalitatieve tekorten en overschotten zijn tussen vraag en aanbod van woningen (mismatch) in de regio Achterhoek. Daarnaast blijkt uit de nieuwste Primosprognose dat het aantal huishoudens in de regio Achterhoek tot 2030 blijft groeien. Er zijn daardoor op regioniveau extra woningen nodig bovenop de bestaande woningbouwafspraken die vastliggen in de Regionale woonagenda.
In 2019 is een regionale set aan kwaliteitscriteria vastgesteld op basis waarvan nieuwe woningbouwplannen worden beoordeeld. Daarmee wordt beoogd dat alleen extra nieuwbouw wordt toegevoegd, als dit bijdraagt aan het oplossen van de mismatch op de lokale woningmarkt. De notitie "Kwalitatieve toetsingscriteria woningbouw Achterhoek" beschrijft dit regionale kader, de te hanteren werkwijze en het monitoren van de nieuwe woningbouwinitiatieven.
Diverse onderzoeken laten zien dat er kwalitatieve tekorten en overschotten zijn tussen vraag en aanbod van woningen in de regio Achterhoek. Daarnaast blijkt uit de nieuwste Primosprognose dat het aantal huishoudens in de regio Achterhoek tot 2030 blijft groeien. Er zijn daardoor op regioniveau extra woningen nodig bovenop de bestaande woningbouwafspraken die vastliggen in de Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025.
De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld, om in te spelen op de veranderde behoefte. In het najaar van 2019 is de Regionale Woonagenda op onderdelen aangepast. Daarmee wordt vooruitgelopen op de nieuwe Regionale Woonagenda. Het beleidskader is in lijn met de koers Ruimte voor goed wonen van de provincie en met het provinciale coalitieakkoord. Een aantal passages zijn niet meer van toepassing, zoals:
Conclusie
Het regionale beleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
Op 15 oktober 2019 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre de 'Woonvisie Kleine kernen' vastgesteld met als titel: 'Ruimtelijke verkenning wonen kleine kernen Oost Gelre'. In deze woonvisie is een duidelijke opgave opgenomen: ‘passende woonruimte voor iedereen in de kleine kernen’.
Deze ruimtelijke verkenning bestaat uit vier hoofdstukken. Dit is schematisch weergegeven met daarbij de belangrijkste vraag per hoofdstuk. In het hoofstuk “Introductie” wordt de aanleiding, het doel en het proces tot dusver beschreven. In het hoofdstuk “Behoefte & kwaliteit” staan de demografische ontwikkelingen en de woningbouwbehoefte. Daarnaast heeft iedere kleine kern onder haar inwoners de behoefte gepeild, bijvoorbeeld door een enquête en/of informatieavonden. Dit is vertaald in de ruimtelijke woningbouw opgave voor de kleine kernen. Daarnaast is het belangrijkste beleid voor de locatiekeuzes aangegeven.
In het hoofdstuk “Uitvoering” is het beleid vertaald in een “leefbaarheidsthermometer”; hiermee wordt een kwaliteitswaarde aan denkbare woningbouwlocaties gegeven. In dit hoofdstuk staat een ruimtelijke- en landschappelijke beschrijving van iedere kern. Vervolgens is voor iedere kern een kaart opgenomen met woningbouwlocaties en een strategie per kern (waar gaan we gezamenlijk mee aan de slag). In het hoofdstuk “Uitvoering” is globaal aangegeven hoe het vervolg proces wordt ingestoken. Daarnaast is er een “uitnodigingskaart” opgenomen voor nieuwe woningbouw initiatieven.
Er is een behoorlijke actuele behoefte aan nieuwe woningen. De huidige plancapaciteit is niet voldoende om te voorzien in de behoefte. De ruimtelijke opgave voor de kleine kernen is als volgt samengevat:
Ruimtelijke structuur kernen
Voor elk kerkdorp is een structuurkaart opgesteld. Beheer, versterken en verduurzamen van de bestaande dorpse bebouwde omgeving is het belangrijkste voor de kleine kernen. Voor iedere kern is gekeken naar de ruimtelijke structuren.
Het voorliggende plan ligt in de bebouwde kom van Mariënvelde en in de ruimtelijke verkenning aangeduid als 'inbreidingslocatie'. Om gedegen keuzes te maken over welke gebieden/plekken het meest wenselijk of als meest haalbaar worden geacht als woningbouw locaties, wordt gebruik gemaakt van de zogeheten leefbaarheidsthermometer. De leefbaarheidsthermometer heeft als uitgangspunt: bouwen op die plekken waar het de leefbaarheid van de kernen het meest ten goede komt. Het uitgangspunt hierbij is “van binnen naar buiten” (te lezen als van bestaand stedelijk gebied naar buitengebied; inbreiding voor uitbreiding). De thermometer slaat uit van groen (wenselijk) naar rood (minst wenselijk) op het vlak van leefbaarheid. Waarbij werkend van groen naar rood het proces van gedegen afpellen van de woningbouwmogelijkheden in elke kern weergeeft. Daarbij is telkens de afweging gemaakt of een locatie binnen 0-2 jaar te realiseren is. Dus mocht er een inbreidingslocatie op korte termijn voorhanden zijn, dan geniet dit de voorkeur. Mocht er geen inbreidingslocatie voorhanden zijn, dan wordt er gekozen voor een dorpslintafronding. Mocht er in de kern op korte termijn ook geen dorpslintlocaties voorhanden zijn, dan wordt er gekozen voor uitbreidingslocatie.
Op de kaart hierboven staat het ruimtelijke structuurbeeld voor Mariënvelde weergegeven. Hierop is een overzicht gemaakt van denkbare woningbouwlocaties in Mariënvelde. Op basis van het landschapsbeeld en de leefbaarheidsthermometer is er een locatiestrategie gekozen voor de komende jaren.
Voor Mariënvelde zien we twee mogelijke inbreidingslocaties binnen de bestaande bebouwde omgeving. Het gaat om de locatie van de voormalige breimodefabriek aan de Waalderweg, welke al is ontwikkelt tot woningbouw, en de voorliggende locatie van het horecabedrijf Heutinck aan de Waalderweg 2.
De ontwikkeling aan de Waalderweg 2 is een kansrijke locatie en is ook op korte termijn realiseerbaar. De woningen zijn voor gemengde doelgroepen bedoeld, zoals starters en senioren, wat aansluit op de actuele vraag in de kleine kernen.
Cultuur en erfgoed dragen bij aan de economie en de maatschappij. Zij dragen bij aan het toerisme en aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en bewoners. Door de gemeenten Winterswijk, Aalten en Oost Gelre is gezamenlijk de erfgoednota opgesteld. Het beleven van erfgoed is een van de ambities in deze nota om daarmee het (economisch) rendement te vergroten. Het doel van de nota is het vaststellen van ambities voor de ontwikkeling en instandhouding van het erfgoed, zodat dit:
Als gevolg van enkele rampen en incidenten, zoals de vuurwerkramp in Enschede, is externe veiligheid een belangrijk thema geworden. Deze rampen en incidenten hebben ertoe geleid dat de Rijksoverheid diverse maatregelen heeft genomen om acht te krijgen op de risicobronnen in Nederland en het optimaliseren van de risicobeheersing rondom de risicobronnen. Maatschappelijk gezien hebben deze rampen eveneens een belangrijke bijdrage geleverd aan de bewustwording van het leven met veiligheidsrisico's. Helder is dat de huidige maatschappij nu eenmaal veiligheidsrisico's met zich meebrengt, maar dat er wel grenzen aan deze risico's gesteld moeten worden.
Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente allereerst haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.
Daarnaast wordt aangegeven welke maatregelen genomen moeten worden om de geformuleerde ambities te realiseren en welke instrumenten daarvoor kunnen worden ingezet. De maatregelen worden uitgewerkt in andere gemeentelijke documenten (bestemmingsplannen / streekplannen, milieuvergunningen en rampenbestrijdingsplannen). In die zin bestrijkt de beleidsvisie zowel de beheersing van risico's als de bestrijding van een ramp wanneer die zich voordoet.
Externe veiligheid is nader beschreven in paragraaf 4.9.
Met het welstandsbeleid wordt richting gegeven aan gebouwen en het landschap in de gemeente Oost Gelre. Wat is belangrijk om te behouden of te beschermen en op welke plekken kunnen de burgers meer vrijheid van handelen krijgen. Deze keuze vormt de politieke component van het welstandsbeleid. De gemeenteraad heeft aangegeven meer "vrijheid" te willen en meer te willen "inspireren".
Het beleid is gericht op deregulering: voor minder bouwaanvragen een welstandstoets gebaseerd op minder en duidelijkere regels. Op de vraag hoe eventueel welstandstoezicht zou moeten plaatsvinden, wordt hier al een voorlopig antwoord geformuleerd: niet door te omschrijven hoe het gebouw moet worden, maar door aan te geven waarop de beoordeling van het ontwerp gebaseerd moet worden. Het welstandsbeleid biedt concreet gereedschappen (handvatten) voor burgers, ondernemers en gemeente om samen aan de slag te gaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven.
Inspiratiedocument Ruimte Oost Gelre
Aan het welstandsbeleid is een Inspiratiedocument gekoppeld. Dit document vormt een belangrijke basis voor het welstandsbeleid. In dit document zijn de kernkwaliteiten voor Oost Gelre beschreven. Deze kernkwaliteiten en kansen voor de kernen bieden aanknopingspunten ter inspiratie voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Bovendien is aan onderhavig plan nog een beeldkwaliteitsplan gekoppeld, dat ook door de gemeenteraad is vastgesteld en eveneens richtinggevend is.
Een sterke economie is een van de belangrijkste voorwaarden om te kunnen blijven bouwen aan een gezonde gemeente. Werk is daarbij een van de belangrijkste pijlers. Werk biedt mensen de kans tot ontwikkeling, het bevordert de integratie, biedt sociale contacten en structuur en betrekt de burger bij de samenleving. Participatie, zelfontplooiing en inkomen staan in nauwe relatie tot gezondheid en welzijn.
De gemeentelijke rol ligt in het nemen van verantwoordelijkheid voor het algemene vestigingsklimaat, het faciliteren en stimuleren van ondernemerschap, bijdragen aan netwerken en verbindingen in de regio, bijdragen aan de verbinding onderwijs en arbeidsmarkt, zorgen voor goede woonvoorzieningen en geschikte werklocaties.
Op verzoek van het college van burgemeester en wethouders en de raad van de gemeente Oost Gelre is de Economische visie tot stand gekomen. De ontwikkelingen nu en in de toekomst van onze gemeente zijn aanleiding geweest om te onderzoeken waar de gemeente Oost Gelre op dit moment staat, wat al wordt gedaan en wat er de komende jaren moet worden aangepakt om een aantrekkelijke gemeente te blijven en nog aantrekkelijker te worden voor huidige en nieuwe inwoners en ondernemers.
De opgestelde economische visie bestaat uit een aantal speerpunten waar de focus op gelegd wordt en de hierbij behorende doorvertaling in concrete acties en inspanningen. De economische uitvoeringsagenda is een zogenoemd 'levend document', dat na vaststelling bijgewerkt en aangevuld kan worden.
Geluid is een belangrijke bron van hinder en zelfs een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid. Naar schatting een miljoen mensen in Nederland ondervinden ernstige hinder van geluid. Belangrijke bronnen zijn wegverkeer en in minder mate railverkeer en industrielawaai. Ook buren zijn belangrijke veroorzakers van geluidhinder. Het is daarom belangrijk om in het gemeentelijke geluidbeleid hinder ten gevolge van geluid te reduceren. Stilte (het ontbreken van hinderlijk geluid) is een belangrijke kernkwaliteit van de Achterhoek. Deze kwaliteit is het waard om beschermd te worden.
Daarnaast is het een belangrijke gemeentelijke taak om ruimte te bieden aan (geluidproducerende) bedrijvigheid en verkeer. Een goede balans daartussen is de uitdaging van het geluidbeleid.
Op 11 februari 2020 heeft de gemeenteraad het nieuwe 'Geluidbeleid Oost Gelre' vastgesteld. Met dit beleid worden de uitgangspunten en de normen van het Activiteitenbesluit als basis genomen voor het bepalen van de geluidsnormen. Uitzondering hierop zijn agrarische bedrijven.
Het Activiteitenbesluit kent wat betreft geluidnormering maar twee gebiedstypes (bedrijventerrein en al het overige) met twee bedrijfstypes (agrarisch en tankstations) als uitzondering. Dit staat in schril contrast met het 'oude' geluidbeleid van Oost Gelre waarin negen verschillende gebiedstypes en vele (streef-, grens- en plafond) waarden werden aangeduid. Het Activiteitenbesluit is nu voor het overgrote deel van de bedrijven van toepassing.
Het geluid is nader beschreven in paragraaf 4.5.
Het Rijk en de provincies leggen hun verkeer- en vervoersbeleid vast in een beleidsplan. Gemeenten zijn vrij in de manier waarop zij hun beleid vastleggen. Het is wel een verplichting om aan te geven hoe het verkeer- en vervoersbeleid in de gemeente wordt vormgegeven. Hiervoor heeft de gemeente, in navolging van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoer Plan 2011-2015 (GVVP), het "Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014-2024" vastgesteld.
Het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) heeft betrekking op de periode 2014-2018 en wordt geactualiseerd. Waar voorheen het GVVP zich vrijwel uitsluitend beperkte tot een aantal maatregelen die slechts betrekking hadden op de verkeersproblematiek, is nu gekozen voor een opzet die de oplossing van verkeers- en vervoersproblemen in een breder kader plaatst.
De hernieuwde insteek voorziet in een integrale benadering van het verkeer in een landschappelijke en ruimtelijke omgeving. Verkeer is vaak een afgeleide van ruimtelijke ontwikkelingen. Vanuit deze integrale benadering zijn er ambities, aandachtspunten en beleidsprincipes in beeld gebracht. Dit leidt tot een concreet uitvoeringsprogramma om de komende jaren aan te werken. In het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) is ruimte geboden voor het inbrengen van (lokale) aandachtspunten door burgers/belangengroepen. Deze zijn geïnventariseerd en vervolgens opgenomen in het uitvoeringsprogramma.
Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapsensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. Die visie in het LOP is in hoofdlijnen: 'Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat!'
In het Visiedeel van het landschapsontwikkelingsplan is aangegeven dat Mariënvelde is gelegen in 'Het Zieuwent'. Binnen deze zone is het landschaps-ensemble aangemerkt als 'Het kampenlandschap van Zieuwent en Mariënvelde'.
Hierbij geldt het motto: "Koppel de historische karakteristiek aan het eigentijdse gemengd bedrijf. Dat bevordert de leefbaarheid van deze cultuurlandschappen. Breng het water terug in de haarvaten tussen de buurtschappen met kerkepaden, overlopers en elzensingels".
Te beschermen of op te poetsen parels:
Te behouden en stimuleren landschapselementen:
Voor het voorliggende plan zijn bovengenoemde uitgangspunten niet relevant gebleken. Het gaat om een ontwikkellocatie met enkele woningen in de bestaande dorpskern van Mariënvelde. Dit plan biedt geen kansen voor landschapsversterking.
Conclusie
Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
Het bestemmingsplan, waarin ruimtelijke belangen worden geborgd, is het resultaat van een integrale ruimtelijke afweging. In deze integrale afweging worden ook alle milieuonderwerpen meegewogen, los van de wettelijke verplichtingen van de milieueffectrapportage. Welke milieuonderwerpen vanuit een duurzame ruimtelijke ordening voor een plangebied van belang zijn, moet per plan in beeld worden gebracht. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied en de opgave en eventuele wettelijke eisen.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Ad.a: Wanneer uit een toets blijkt dat de activiteit (mogelijk) significante negatieve effecten tot gevolg heeft, dan kan een vergunning alleen worden verleend als uit een passende beoordeling blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zullen worden aangetast. Onderdeel van de passende beoordeling vormt de ADC-toets. De ADC-toets houdt een onderzoek in naar Alternatieven, het aantonen van Dwingende redenen van openbaar belang en het vooraf en tijdig treffen van Compenserende maatregelen.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Korenburgerveen, is gelegen op een afstand van ruim 11 km van het plangebied aan de Waalderweg te Mariënvelde. De woonactiviteiten op dit perceel hebben geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor dit Natura 2000-gebied ook mede gezien de grote afstand. Een passende beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.
Ad.b en c.: Woonactiviteiten worden alleen genoemd in relatie tot een stedelijk ontwikkelingsproject, waarbij meer dan 2000 woningen worden gebouwd (onderdeel D. 11.2 van de bijlage van het besluit milieueffectrapportage). Aangezien het hier om een achttal woningen gaat, is een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht dan ook niet nodig.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Voor elk besluit dat betrekking heeft op activiteiten(en) die voorkomen op de D-lijst (kolom 2) die onder de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Kleinschalige woonactiviteiten wordt niet genoemd in kolom 2 van de D-lijst in het Besluit m.e.r. zodat een vormvrije m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk is.
Conclusie
Een milieueffectrapportage, zowel -plicht, -beoordeling als -vormvrij, is niet nodig nu de gewenste activiteiten op perceelsniveau niet onder de genoemde drempelwaarden vallen en/of worden genoemd. Daarnaast is een passende beoordeling op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied niet noodzakelijk.
Wettelijk kader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Archeologie
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient direct door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.
Nieuw Archeologiebeleid
Op 14 april 2020 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre nieuw archeologisch beleid vastgesteld met titel 'Archeologische monumentenzorg in de gemeente Oost Gelre, een actualisatie van de archeologische waarden-, verwachtings- en beleidskaart'. De actualisatie betreft het bijwerken van de bestaande archeologische vindplaatsen-, verwachtings- en beleidskaart uit 2008 alsmede het bijwerken van de achterliggende databestanden met nieuwe/aanvullende archeologische, historische en landschappelijke gegevens en inzichten.
De meest opvallende wijzigingen aan het kaartbeeld ten opzichte van het beleidskader uit 2008 is het toevoegen van historisch gezien belangrijke terreinen waarvan het op basis van historisch onderzoek zeer aannemelijk is dat zich hier archeologische en/of bouwhistorische resten bevinden of hebben bevonden.
Daarnaast zijn in deze actualisatie wijzigingen opgenomen voor wat betreft de mate van oppervlakte waarbij een verkennend archeologisch onderzoek nodig is.
Dit nieuwe beleid is ten tijde van dit bestemmingsplan als ontwerp Parapluplan Archeologie beschikbaar. De planontwikkeling is hieraan getoetst.
Situatie plangebied
Geldend bestemmingsplan
Het voor woningbouw te ontwikkelen perceel aan de Waalderweg 2 te Mariënvelde is gelegen in het geldend bestemmingsplan 'Kern Mariënvelde 2013' welke op 29 april 2014 door de gemeenteraad is vastgesteld. Het perceel heeft de bestemming 'Horeca' met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2
Streven naar behoud in huidige staat. Bodemingrepen dieper dan bouwvoor of bekende bodemverstoring vermijden. Indien behoud niet mogelijk is, dan bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 100 m2 vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek.
Ontwerp Parapluplan Archeologie
Ingevolge het ontwerp Parapluplan Archeologie zijn de meeste gronden in het plangebied gelegen in de bestemming 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 3'. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 3'
Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm en een oppervlakte groter dan 1.000 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen op basis van nader onderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.
Archeologisch onderzoek
Voor het plangebied is door het onderzoeksbureau Synthegra in februari 2021 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) door middel van boringen uitgevoerd. Dit onderzoek is verwoord in een archeologisch rapport met nummer S210012 d.d. 25 februari 2021. Dit rapport is als bijlage bijgevoegd.
In het onderzoeksrapport wordt aangegeven dat op grond van de resultaten van het onderzoek voor de voorgenomen herinrichting en ontwikkeling van het plangebied geen nader archeologisch onderzoek wordt geadviseerd.
Conclusie archeologie
Op het perceel is sprake van sloop van bedrijfsgebouwen. De grond onder deze bedrijfsgebouwen is daardoor al geroerd en heeft een archeologisch onderzoek hiervan geen meerwaarde. Daarbij zal nieuwbouw plaatsvinden op deze geroerde grond.
Er heeft een archeologisch onderzoek plaatsgevonden waarbij wordt aangegeven dat er geen nader archeologisch onderzoek wordt geadviseerd.
Cultuurhistorie
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:
De beoogde woningbouwlocatie aan de Waalderweg 2 te Mariënvelde heeft geen historisch-geografische of stedenbouwkundige waarden. Architectuurhistorische waarden zijn niet aanwezig. De gemeentelijke erfgoednota is niet van toepassing bij de boogde ontwikkelingen op dit perceel. De voorliggende omgevingsvergunning tast de cultuurhistorische waarden niet aan. Ook zijn binnen het plangebied geen monumenten aanwezig.
Conclusie
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wettelijk kader
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart in werking getreden. De Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.
Situatie plangebied
In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bodemonderzoeken mogen niet meer dan vijf jaar oud zijn. Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Uitgevoerd bodemonderzoek
Door het onderzoeksbureau Montferland Milieu is in 2020 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn verwoord in een bodemonderzoeksrapport met projectnummer MM20148, d.d. 7 september 2020. Het bodemonderzoeksrapport is als bijlage bijgevoegd.
Dit verkennend bodemonderzoek is nader beoordeeld door de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA). De beoordeling is verwoord in een advies met kenmerk 2021EA0495, d.d. 18 mei 2021 welke als bijlage is bijgevoegd.
De ODA adviseert het volgende: "Het bodemonderzoek voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen. De bodemkwaliteit is geschikt voor een gebruik als wonen. Het uitvoeren van nader bodemonderzoek is niet nodig. Aan de bestemmingsplanprocedure/omgevingsvergunning bouw hoeven geen bodempecifieke voorschriften te worden verbonden.
In verband met de aanwezige asbestdakbedekking en de in de bodem aangetoonde licht verhoogde gehalten is het belangrijk dat de algemene aanbevelingen in acht worden gehouden".
Algemene aanbevelingen
Al het aanwezige asbesthoudend materiaal moet door een erkend bureau cf. de daarvoor geldende regelgeving worden verwijderd om besmetting van de omliggende bodem te voorkomen.
Wanneer tijdens graafwerkzaamheden waarnemingen worden gedaan die op een verontreiniging wijzen, dan moet het werk direct gestopt worden en moet met de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) worden overlegd.
Voor de toepassing van vrijkomende grond en bouwstoffen gelden de voorschriften uit het Besluit bodemkwaliteit.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel dienen de Algemene aanbevelingen in acht te worden genomen. Deze zijn in het omgevingsbesluit opgenomen.
Wettelijk kader
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.
De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:
Situatie plangebied
Het waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel als hulpmiddel voor het opstellen van de waterparagraaf. De vragen zijn bedoeld om een beoordeling te kunnen geven van de feitelijke, fysiek-technische situatie maar ook om te kunnen beoordelen of de situatie zich verhoudt tot het waterbeleid van Rijk, provincie en waterschap. De vragen zijn zodanig opgesteld dat als een vraag met ja wordt beantwoord het waterthema relevant is. De relevante thema's worden na de watertoetstabel behandeld. Het bestemmingsplan legt voornamelijk de bestaande legale situatie vast, hierdoor zijn een aantal thema's minder relevant.
Thema | Toetsvraag |
Rele- vant |
Hoofdthema's | ||
Veiligheid | 1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? | Nee |
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? | Nee | |
Riolering en afvalwaterketen | 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)? | Ja |
2. Ligt in het plangebied een persleiding van Waterschap Rijn en IJssel? | Nee | |
3. Ligt in of nabij het plangebied een rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap? | Nee | |
Wateroverlast (oppervlaktewater) | 1. Is sprake van toename van verhard oppervlak? | Nee |
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? | Ja | |
3. Bevinden zich in of nabij het plangebied natte en laaggelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes? | Nee | |
Grondwateroverlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? | Nee |
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? | Nee | |
3. Is in het plangebied sprake van kwel? | Nee | |
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? | Nee | |
Oppervlaktewater- kwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? | Nee |
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? | Nee | |
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een strategisch actiegebied? | Nee | |
Grondwaterkwaliteit | 1. Ligt in het plangebied een beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel? | Nee |
2. Bevinden zich of komen er functies in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? | Nee | |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een hydrologisch beïnvloedingsgebied voor natte land natuur? | Nee |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte ecologische verbindingzone? | Nee |
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte landnatuur? | Nee | |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn van het waterschap? | Nee |
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? | Nee | |
Aandachtsthema's | ||
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
Tabel: Watertoetstabel met waterhuishoudkundige thema's
De ondergrond is ongeschikt voor infiltratie, zie onderstaande kaart. Om deze reden is gerekend met statische berging in de aan te leggen infiltratievoorziening. Het project valt binnen het gebied waarbij afkoppelen niet mogelijk is ingevolge de Afkoppelkansenkaart Gemeente Oost Gelre, opgesteld door BZ Ingenieurs en Managers.
Infiltratiekaart
Het Waterschap Rijn en IJssel heeft de volgende voorkeursvolgorde voor hemelwater: “vasthouden – bergen – afvoeren”. Dit is in te vullen door in de bouwvoorschriften op te nemen dat op eigen terrein 40 mm berging van het dakoppervlak geborgen moet worden.
Het hemelwater van de nieuwe woningen en het bestaande gebouw wordt verzameld in een infiltratievoorziening cq. opvangvoorziening met een capaciteit van minimaal 20 mm per m2 verhard oppervlak. Is infiltratie niet meer mogelijk, door bijv. hevige regenval, dan zal de infiltratievoorziening overlopen en wordt het hemelwater bovengronds aangeboden aan de openbare weg. Dit is op onderstaande tekening aangegeven.
De planontwikkeling voldoet aan de eisen die gesteld worden door het Waterschap Rijn en IJssel. Hierdoor wordt er voldaan aan bovengenoemde watertoets.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wettelijk kader
In het kader van de Wet geluidhinder is bij de wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.
Naast het wettelijk kader van de Wet geluidhinder moet ook een afweging gemaakt worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Gemeente Oost Gelre heeft in eigen geluidsbeleid ontwikkeld om zo richting te kunnen geven aan het geluidsaspect in bestemmingsplannen, vergunningen en dergelijke.
Bij nieuwe activiteiten dient de geluidsbelasting te voldoen aan de streefwaarden.
Industrielawaai en wegverkeer
Grenzend aan het plangebied aan de Waalderweg 2 te Mariënvelde is een autoherstelinrichting aanwezig (De Witte Rieteweg 3). Daarnaast grenst het plangebied aan een tweetal binnenstedelijke wegen zijnde De Witte Rieteweg en de Waalderweg. De autoherstelinrichting en de wegen zijn akoestische bronnen die nader onderzocht moeten worden. Hiervoor zijn een tweetal akoestische onderzoeken uitgevoerd die hieronder verwoord worden.
Akoestisch onderzoek industrielawaai
Door Adviesbureau De Haan bv is een akoestisch onderzoek uitgevoerd welk onderzoek is verwoord in een onderzoeksrapport met nummer AH.2021.0889.001.R001, d.d. 15 oktober 2021. Dit onderzoeksrapport is als bijlage bijgevoegd.
Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Door SPA WNL Ingenieurs is een akoestisch onderzoek uitgevoerd welke onderzoek is verwoord in een onderzoeksrapport met nummer 22100011.r01, d.d. 4 maart 2021. Dit onderzoeksrapport is als bijlage bijgevoegd.
De akoestische onderzoeken zijn nader beoordeeld door de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA). De beoordeling is verwoord in een advies met kenmerk 2021EA1132, d.d. 18 november 2021 welke als bijlage is bijgevoegd.
Beoordeling wegverkeerslawaai
Ten aanzien van het uitgevoerde akoestisch onderzoek inzake wegverkeerslawaai adviseert de ODA het volgende:
De geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woningen welke liggen aan de zijde van De Witte Rieteweg hebben een te hoge geluidsbelasting afkomstig van het wegverkeer op deze weg.
Gelet op de beleidsregel van de gemeente Oost Gelre moet een voldoende karakteristieke geluidwering (GA;k) van de gevels worden bereikt. Bij het ontwerp van nieuwe woningen moet hier rekening mee worden gehouden.
In het Bouwbesluit 2012 worden eisen gesteld aan de karakteristieke geluidwering GA;k van de uitwendige scheidingsconstructies van de verblijfsgebieden en verblijfsruimten in nieuw te bouwen woningen. Deze eisen zijn voor:
Bij de hoogst berekende geluidbelasting van 58 dB moet de karakteristieke geluidwering GA;k minimaal 58 – 33 = 25 dB bedragen. Dit kan met goede kierdichting, HR++ glas en susroosters goed worden bereikt en moet bij de aanvraag Omgevingsvergunning Bouwen worden aangetoond.
Deze eis aan de geluidwering is in het omgevingsbesluit opgenomen.
Beoordeling Industrielawaai
Ten aanzien van het uitgevoerde akoestisch onderzoek inzake industrielawaai adviseert de ODA het volgende:
Deze afwijking van het geluidbeleid wordt bij de te verlenen omgevingsvergunning bouwen meegenomen. Door het verlenen van de omgevingsvergunning gaat het bevoegd gezag akkoord met de afwijking van het gemeentelijk geluidbeleid.
Conclusie
Door het opnemen van voorwaarden in de te verlenen omgevingsvergunning bouwen voor realisatie van de woningen kan worden voldaan aan de geluidsvoorschriften die gelden voor zowel het industrielawaai als aan het wegverkeerslawaai.
Hiermee worden de toekomstige ontwikkelingen van het naastliggende garagebedrijf niet beperkt en kan er een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woningen worden gewaarborgd.
Het aspect geluid vormt hiermee dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wettelijk kader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.
Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
In 2015 is door Infomil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt Infomil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5".
Voor woningbouwlocaties is een nibm-grens opgenomen van 1.500 woningen bij minimaal één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersdeling. Een project dat kleiner is dan deze grenzen, is in beginsel 'niet in betekenende mate'.
Situatie plangebied
Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van 8 nieuwe woningen. Het blijft daarmee ruimschoots onder de nibm-grens van 1.500 woningen en kan als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit worden beschouwd.
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het projectgebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2011. De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen zijn stikstofoxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5).
Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de achtergrondniveaus voor NO2, PM10 en PM2,5 in zowel 2011, 2015 als 2020 onder de grenswaarden liggen.
Conclusie
Het plan moet worden beschouwd als een nibm-project. Uit de achtergrondniveaus blijkt dat deze onder de wettelijke normen blijven. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een Natuurwaardenonderzoek (17 maart 2021, rapportnummer ER20210305v01) door Ecoresult uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als bijlage bijgevoegd. Het doel hiervan is om in te schatten of er in het plangebied planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden van de voorgenomen ingreep. Tevens is beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op Natura 2000-gebieden, op houtopstanden die middels de Wet natuurbescherming zijn beschermd of op gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland.
Het Natuurwaardenonderzoek is nader beoordeeld door de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA). De beoordeling is verwoord in een advies met kenmerk 2021EA0495, d.d. 17 mei 2021 welke als bijlage is bijgevoegd.
Soortenbescherming
Voor de (algemene) broedvogelsoorten die mogelijk op of in de directe omgeving van de onderzoekslocatie broeden geldt dat, indien de vegetatie buiten het broedseizoen wordt verwijderd, er geen overtreding van artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming (het is verboden nesten te beschadigen, te vernielen of weg te nemen) plaats zal vinden met betrekking tot deze soorten. De nesten mogen alleen worden weggenomen wanneer deze op dat moment niet in gebruik zijn. Daarom wordt geadviseerd om eventuele snoeiwerk- en graafwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In de Wet natuurbescherming wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan de periode maart tot half augustus als broedseizoen worden aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen. Indien toch binnen het broedseizoen wordt gewerkt, dient er voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelinspectie uitgevoerd te worden door een ter zake kundige.
Voor de op de onderzoekslocatie incidenteel te verwachten algemene zoogdieren en amfibieën geldt dat de werkzaamheden verstorend kunnen werken. Als gevolg van graafwerkzaamheden kunnen dieren worden verwond of gedood en verblijfplaatsen kunnen worden vernietigd. Dit houdt normaliter een overtreding van artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming in. Voor de te verwachten soorten geldt, op grond van het provinciale soortenbeleid, bij ruimtelijke ontwikkelingen echter een vrijstelling, waardoor geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Het is in het kader van de zorgplicht wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen.
Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.
Gebiedsbescherming
NATURA 2000
Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied bevindt zich op circa 11 kilometer afstand ten oosten van het plangebied.
In het bovengenoemd rapport van Staring Advies wordt geconcludeerd dat "bij eventuele toekomstige ontwikkelingen binnen het plangebied zijn significante negatieve effecten van stikstofemissie, geluid, trilling of verlichting op nabijgelegen Natura 2000-gebieden als gevolg van de afstand van het plangebied tot deze Natura 2000-gebieden uitgesloten. Passend nader onderzoek (bijv. naar stikstofemissies – middels Aerius Calculator) is niet noodzakelijk. Het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbescherming met betrekking tot gebiedsbescherming is niet nodig.
Stikstof
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 mei 2019 uitgesproken dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet meer als basis voor toestemming voor activiteiten gebruikt mag worden. Daarmee vervalt de in het PAS gehanteerde grenswaarde voor stikstofdepositie van 0,05 mol N/ha/jaar. Gevolg hiervan is dat alle ingrepen die de stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied in de omgeving ook maar enigszins verhogen in principe niet zijn toegestaan. Ondanks de relatief grote afstand van circa 8 km tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, kan een verhoging van de stikstofdepositie door de voorgenomen ingreep op dit gebied niet op voorhand worden uitgesloten. Derhalve wordt geadviseerd om een stikstoftoets uit te laten voeren.
Met het rekenmodel AERIUS kan de stikstofuitstoot van een planontwikkeling worden berekend. Op 15 oktober 2020 is een nieuwe versie van het rekenmodel AERIUS beschikbaar gesteld. Heeft de planontwikkeling geen toename van stikstof op nabij gelegen natuurgebieden tot gevolg dan kan aan de planontwikkeling worden meegewerkt.
Ondanks dat er geen passend onderzoek naar de stikstofdepositie noodzakelijk is heeft Kubiek Ruimtelijke Plannen toch een onderzoek hierna gedaan. De resultaten hiervan zijn opgenomen in een onderzoeksrapport met nummer K21002, d.d. 19 maart 2021 welke als bijlage is bijgevoegd. Daarbij zijn stikstofberekeningen gemaakt die ook als bijlage zijn bijgevoegd.
Het Stikstofonderzoek en de bijbehorende berekeningen zijn nader beoordeeld door de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA). De beoordeling is verwoord in een advies met kenmerk 2021EA0495, d.d. 6 mei 2021 welke als bijlage is bijgevoegd.
De ODA geeft aan dat "Het Natura 2000-onderzoek voldoet aan de eisen en toont aan dat er geen sprake is van negatieve effecten op Natura 2000-gebieden. Er is geen natuurvergunning nodig."
Ligging onderzoekslocatie ten opzichte van Natura 2000-gebieden (Bron: provincie Gelderland 2020).
NATUURNETWERK NEDERLAND
De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. De gebieden van het Natuurnetwerk Nederland worden in de provincie Gelderland het Gelders Natuurnetwerk genoemd. In het Gelders Natuurnetwerk komen twee natuurcategorieën voor: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO). In onderstaande kaart is de ligging van de onderzoekslocatie ten opzichte van het Gelders Natuurnetwerk weergegeven. Externe effecten als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden op de onderzoekslocatie zijn, gezien de afstand tot het meest nabijgelegen gebied aangewezen als GNN in combinatie met de aard en de omvang van de voorgenomen ingreep (nieuwbouw) niet te verwachten. Vervolgonderzoek in het kader van de gebiedsbeschermingsparagrafen uit de Wet natuurbescherming wordt niet noodzakelijk geacht.
Afbeelding 5: Ligging plangebied (rode stip) ten opzichte van Gelders Natuurnetwerk, Groene ontwikkelzone en Weidevogelgebieden. Bron: https://gldanders.planoview.nl/planoview/
Houtopstanden
De Wet natuurbescherming beschermt bos van minimaal 10 are en bomenrijen van minimaal 21 bomen, gelegen buiten de bebouwde kom (de zogenaamde 'houtopstanden'). Het is verboden deze houtopstanden geheel of gedeeltelijk te vellen zonder voorafgaande melding bij gedeputeerde staten. In dit hoofdstuk wordt beschreven of er bij de voorgenomen kap sprake is van meldingsplicht en herplantplicht conform artikel 4.2 en artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming. Verder wordt beschreven of er vervolgmaatregelen getroffen dienen te worden ten behoeve van de voorgenomen houtkap.
Er zijn geen bomen binnen het plangebied aanwezig. Derhalve is een overtreding van de Wet natuurbescherming ten aanzien van beschermde houtopstanden uitgesloten. Er geldt derhalve geen meldingsplicht en herplantplicht en vervolgmaatregelen zijn niet nodig.
Conclusie
Het aspect natuurwaarden vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Wet natuurbescherming in acht te worden genomen, hetgeen goed mogelijk is.
Er dient rekening te worden gehouden met het volgende:
Kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan wij het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is (dit is niet altijd de werkelijke gevel, maar de plek waar de gevel van de woning volgens het bestemmingsplan inclusief vergunningvrij bouwen mogelijk is). De in deze uitgave voor bedrijven opgenomen richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. De richtafstanden zijn voor drukkere gebieden (gemengd gebied) naar beneden bij te stellen. Aanvullend milieuonderzoek kan uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Verder hebben wettelijke afstanden voorrang op de richtafstanden.
Situatie plangebied
De omgeving van het te ontwikkelen plangebied aan de Waalderweg 2 te Mariënvelde bestaat hoofdzakelijk uit woningen en is hierdoor aan te merken als woongebied. Aan de achterzijde van het plangebied is een autoherstelinrichting aanwezig. Aan de zuidzijde van het perceel, aan de overzijde van de Waalderweg, ligt de Rooms Katholieke kerk 'Onze Lieve Vrouw van Lourdes'. Door de aanwezigheid van een bedrijf en een maatschappelijke voorziening zou kunnen worden gesteld dat het plangebied niet is gelegen in een rustig woongebied maar in een gemengd gebied.
Autoherstelinrichting
Ingevolge de handboek "Bedrijven en milieuzonering" valt een autoherstelinrichting in de categorie 'handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven'. Hierbij hoort een richtafstand van 30 m waarbij 'geluid' de bepalende afstandsfactor is. De woningen komen binnen de richtafstand te liggen zodat er een akoestisch onderzoek is uitgevoerd om te bepalen of de autoherstelinrichting niet door de komst van de nieuwe woningen wordt beperkt en omgekeerd of er een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woningen kan worden gegarandeerd.
Zoals in paragraaf 4.5 'Geluid' is opgenomen wordt de autoherstelinrichting niet in haar toekomstige ontwikkelingen beperkt en kan er een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woningen worden gegarandeerd.
Rooms katholieke kerk
Ingevolge de handboek "Bedrijven en milieuzonering" valt een kerk in de categorie 'kerkgebouwen'. Hierbij hoort een richtafstand van 30 m waarbij 'geluid' de bepalende afstandsfactor is. De te ontwikkelen woningen komen op ongeveer 34 meter van het kerkgebouw te liggen zodat aanvullend onderzoek naar het aspect 'geluid' niet noodzakelijk is.
Algemeen
Zoals hierboven omschreven worden de nieuwe woningen in het plangebied geprojecteerd op voldoende afstand van de omliggende functies en/of kunnen voldoen aan de gestelde geluidsnormen. Hierbij dient te worden vermeld dat de hierboven genoemde richtafstanden voor rustige woongebieden zijn. Al eerder is geconcludeerd dat er door de aanwezigheid van deze functies sprake is van een 'gemengd gebied' en de richtafstanden naar beneden kunnen worden bijgesteld. Nu al aan de richtafstanden voor een rustig woongebied wordt voldaan is bijstelling van de richtafstanden voor een gemengd gebied niet noodzakelijk en ook niet toegepast.
Wel is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd om te bepalen of er een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd in de nieuwe woningen afkomstig van het achterliggende autoherstelbedrijf. In paragraaf 4.6 'Geluid' is dit nader omschreven.
Conclusie
Het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
Wettelijk kader
Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:
In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Derhalve is de risicokaart geraadpleegd.
Gemeentelijk externe veiligheidsbeleid
De gemeente Oost Gelre heeft in 2008 een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld.
Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.
Situatie plangebied
Op het perceel zullen geen activiteiten plaatsvinden en/of opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvinden waarbij de grenswaarden voor groepsrisico en plaatsgebonden risico worden overschreden. Op ruim 900 m ligt een buisleiding van Defensie. Daarnaast is het perceel op ruim 5,9 km gelegen van de dichtstbijzijnde route voor gevaarlijke stoffen (N18).
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wettelijk kader
Bij de realisatie van gevoelige bestemmingen, zoals woningen, is het van belang dat er een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd wordt. Daarom moet rekening worden gehouden met geurcontouren van bijvoorbeeld bestaande veehouderijen. Hiervoor bieden het Activiteitenbesluit en de Wet geurhinder en veehouderij (Wgh) een toetsingskader.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgh) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning.Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor geldt minimaal aan te houden afstanden. De Regeling geurhinder en veehouderij is gepubliceerd op 18 december 2006.
Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008
De raad heeft bij besluit van 12 maart 2008 de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008 vastgesteld. Deze verordening is op 28 maart 2008 in werking getreden.
Daarbij zijn de bebouwde kommen van Groenlo, Lievelde en Vragender aangewezen als gedeelte van het gemeentelijk grondgebied waarvoor een andere geurnorm van toepassing is. Op grond van de verordening gelden de volgende waarden als maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij:
Situatie plangebied
Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf bevindt zich op een afstand van ruim 450 m ten noodwesten van het plangebied. Daarnaast ligt er op ongeveer 500 m ten zuiden en op ruim 600 m ten zuidoosten een agrarisch bedrijf. Tussen het plangebied en genoemde agrarische bedrijvn bevinden zich bestaande geurgevoelige objecten, in de vorm van woningen.
Het bestemmingsplan biedt ten opzichte van de voorgaande bestemmingplannen niet de mogelijkheid om nieuwe geurgevoelige objecten op kleinere afstand van omliggende veehouderijen te realiseren. Veehouderijen worden dus, ten opzichte van voorgaande bestemmingsplannen, niet verder in de ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd. Daarbij bestaan geen aanwijzingen voor een zodanig slecht woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied dat hierop in het kader van dit bestemmingsplan moet worden ingegrepen.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Waalderweg en De Witte Rieteweg.
Parkeren
Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre
De nota ‘Parkeernormen gemeente Oost Gelre’ is een nadere uitwerking van het parkeerbeleid zoals dat is opgenomen in het integraal verkeersprogramma.
In deze nota is een eenduidig toepassingskader vastgelegd van de parkeernormen. Tevens zijn in deze nota de toe te passen parkeernormen van de gemeente Oost Gelre vastgelegd.
Het hanteren van parkeernormen is van belang om de vraag naar en aanbod van parkeerplaatsen met elkaar in evenwicht te houden. Bij bouwplannen (nieuwbouw, verbouw, herontwikkeling etc.) kan extra parkeerbehoefte ontstaan. De hoeveelheid en de kwaliteit van de extra te realiseren parkeer-plaatsen wordt berekend aan de hand van parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet de initiatiefnemer in principe op eigen terrein in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Hierdoor wordt een verhoging van de parkeerdruk in de openbare ruimte voorkomen.
De basis voor deze Nota Parkeernormen is het ASVV 2012 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) en publicatie 317 'Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering' van CROW - het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.
Op basis van het autobezit in Oost Gelre is ervoor gekozen om de gemiddelde CROW-parkeerkencijfers als uitgangspunt te hanteren. Bij de toekomstige werkwijze bij het aanvragen van een omgevingsvergunning wordt de gemiddelde norm gehanteerd voor het aantal aan te leggen parkeerplaatsen. De normen zijn opgenomen in de nota. De parkeernormen zijn opgenomen per functie, onderverdeeld naar de stedelijke zones: centrum Groenlo en Lichtenvoorde, schil rond centrum Groenlo en Lichtenvoorde, rest bebouwde kom (overige gebieden binnen de bebouwde kom van Groenlo en Lichtenvoorde evenals de kernen Zieuwent, Mariënvelde, Harreveld, Vragender en Lievelde) en buitengebied. In de normering is rekening gehouden met een aandeel van bezoekers van 0,3 parkeerplaatsen per woning. In de nota zijn ook richtlijnen gegeven voor bijvoorbeeld maatvoering van de parkeerplaatsen en de locatie van de parkeerplaatsen. Verder is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen.
Situatie plangebied
Ter plaatse geldt het Facetbestemmingsplan parkeren met identificatienummer NL.IMRO.1586.BPPAR1800-VG01 van de gemeente Oost Gelre. Binnen het Facetbestemmingsplan is een regeling opgenomen, waarin wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota of een rechtsopvolger daarvan. Expliciet is aangegeven dat ook een rechtsopvolger het kader kan vormen. Als de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader.
Uitgangspunt is parkeren op eigen terrein.
Het totale plan omvat 8 wooneenheden waarvan 2 woningen in de vorm van twee onder één kap. Bij deze laatst genoemde woningen geldt een normering van 1,8 parkeerplaats per woning waardoor er minimaal 4 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd moeten worden. Deze worden hiervoor aangelegd.
Voor de 6 te realiseren woningen in het bestaande deel van het huidige café geldt, bij koopwoningen, ook een parkeernormering van 1,8 waardoor er voor de 6 woningen minimaal 11 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd moeten worden. Op het perceel is alleen aan de wegzijde ruimte om te parkeren. Om een ruimtelijke uitstraling te behouden is ervoor gekozen om een deel aan de zijde van de Waalderweg vrij te houden van parkeerplaatsen. Dit wil zeggen dat aan de zijde van De Witte Rieteweg 4 parkeerplaatsen worden gerealiseerd en aan de Waalderweg 2 parkeeerplaatsen. Zo hebben alle 6 woningen 1 eigen parkeerplaats. Volgens de normering dienen er nog 5 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Hiervan heeft het bevoegd gezag aangegeven dat hiervan mag worden afgeweken en gebruik mag worden gemaakt van de openbare parkeergelegenheid in de nabijheid van het plangebied.
Conclusie
Voor de 6 woningen in het voormalige deel van het café wordt afgeweken van de parkeernormering en mag gebruik gemaakt worden van de openbare parkeergelegenheid. Op eigen terrein worden 10 parkeerplaatsen gerealiseerd.
In en rondom het plangebied zijn verschillende algemene nutskabels en -leidingen aanwezig. Hiermee wordt bij de planuitwerking rekening gehouden. Er bevinden zich in of nabij het plangebied geen kabels of leidingen waarvoor in het bestemmingsplan een beschermende regeling moet worden opgenomen.
Het project en bijbehorende procedure worden door verzoeker bekostigd. Indien het project aanleiding geeft tot vergoeding van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst afgesloten met verzoeker inzake planschade.
De omgevingsvergunning voorziet in het realiseren van enkele woningen in het bestaande gebouw en niuwebouw. Hierdoor is er sprake van een bouwactiviteit zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor voor de betrokken gronden een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro dient te worden vastgesteld. Hiervan kan worden afgeweken indien de kosten anderszins zijn verzekerd. Met verzoeker is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin is opgenomen dat de te maken kosten, waaronder eventuele planschade, voor rekening van verzoeker zijn. Burgemeester en wethouders achten het plan hierdoor economisch uitvoerbaar.
Voor het plan wordt de uitgebreide procedure doorlopen zoals bepaald in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dit betekent dat de ontwerp omgevingsvergunning voor een periode van zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder kan gedurende deze periode een zienswijze indienen. Het ontwerp heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegen van 10 december 2021 tot en met 20 januari 2022. Gedurende deze termijn zijn er twee zienswijzen ingekomen.
De ingekomen zienswijzen zijn verwoord en beantwoord in een 'Nota Inhoud en beantwoording zienswijzen' die als bijlage is bijgevoegd. De ingekomen zienswijzen hebben niet geleid tot wijzigingen in het besluit omgevingsvergunning met bijbehorende ruimtelijke onderbouwing met bijlagen t.o.v. het ontwerpbesluit omgevingsvergunning.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Binnen het plan zijn geen nationale en provinciale belangen in het geding. Vooroverleg met de Vrom-inspectie en de provincie Gelderland is dan ook geen verplichting. Daarnaast zijn er geen wateraspecten in het geding waardoor er vooroverleg moet worden gevoerd met het Waterschap Rijn en IJssel.
In de ontwerpfase zijn de diensten van provincie en het Waterschap door middel van een kennisgeving op de hoogte gebracht van de ontwerp omgevingsvergunning. Gedurende de inzage termijn zijn er geen zienswijzen en/of op- en/of aanmerkingen ingekomen van deze diensten.