direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Woningsplitsing met premantelzorgwoning Beltrumseweg 6 Groenlo
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.PBBUI2046-VG01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Algemene gegevens bestemmingsplan

Woningsplitsing met premantelzorgwoning Beltrumseweg 6 Groenlo  
omgevingsvergunningfase 1  
Juni 2024  
Inlichtingen:  
Afdeling Ruimte en Economie  

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk kader

2.1 Aanleiding

Er is een aanvraag omgevingsvergunning fase 1 ingekomen voor de activiteit 'handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening' voor het perceel Beltrumseweg 6 te Groenlo. De aanvraag voorziet in splitsing van de bestaande woning op voornoemd perceel waarbij twee zelfstandige wooneenheden ontstaan. Op het perceel is een woonhuis aanwezig met een door een tussenlid verbonden aangebouwd bijbehorend bouwwerk. Dit aangebouwde bijbehorend bouwwerk wordt nu intern verbouwd en ingericht als woonhuis. Op het perceel ontstaan hierdoor twee zelfstandige wooneenheden die wel door het bestaande tussenlid aan elkaar blijven verbonden.

Op het perceel wordt tevens een prémantelzorgwoning geplaatst. In combinatie hiermee wordt een deel van het naastgelegen agrarisch bouwvlak Beltrumseweg 8 en 10 te Groenlo planologisch beperkt qua agrarische bouw- en gebruiksmogelijkheden. De prémantelzorgwoning komt hiermee buiten de agrarische milieucontour te liggen van dit in werking zijnde agrarisch bedrijf. Dit zal echter tijdelijk zijn. De prémantelzorgwoning is van tijdelijke aard en zal na verloop van tijd van het perceel verdwijnen. Hiermee wordt dan ook de planologische beperking op het naastgelegen agrarisch bouwvlak opgeheven.

Deze ruimtelijke onderbouwing richt zich met name op de woningsplitsing en prémantelzorgwoning op het perceel Beltrumseweg 6 te Groenlo. Daar waar nodig wordt het perceel Beltrumseweg 8 en 10 te Groenlo betrokken in deze onderbouwing.

Het college heeft op 24 januari 2023 principemedewerking gegeven om de bestaande woning te splitsen in twee zelfstandige wooneenheden. Op 26 maart 2024 heeft het college principemedewerking gegeven aan het plaatsen van de prémantelzorgwoning.

2.2 Ligging en begrenzing

Het perceel Beltrumseweg 6 te Groenlo is gelegen in het buitengebied van de gemeente Oost Gelre, op ongeveer 200 meter van de bebouwde kom van Groenlo. De omgeving van het perceel is te omschrijven als gemengd gebied met nog een in werking zijnde agrarisch bedrijf, een bedrijfsbestemming en particuliere woningen in het buitengebied. De omliggende gronden zijn agrarisch in gebruik. Op het perceel is een woning met een aangebouwd bijbehorend bouwwerk aanwezig. Het perceel Beltrumseweg 6 te Groenlo is kadastraal bekend als gemeente Groenlo, sectie D, nummer 409.

Naast het perceel Beltrumseweg 6 te Groenlo is het agrarisch bedrijf Beltrumseweg 8 en 10 te Groenlo gelegen. Deze intensieve veehouderij bestaat uit een woonhuis met een tweetal agrarische gebouwen waarin dieren worden gehouden. Op het perceel is een bouwvlak aanwezig waarin agrarische bebouwing mag plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2046-VG01_0001.png"

Omgeving plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2046-VG01_0002.png"

Perceel Beltrumseweg 6, 8 en 10 Groenlo

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2046-VG01_0003.png"

In rood omlijnd het agrarisch bouwvlak Beltrumseweg 8 en 10 Groenlo

2.3 Geldend bestemmingsplan

Beltrumseweg 6 Groenlo

Het perceel Beltrumseweg 6 te Groenlo is gelegen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011', met bijbehorende Reparatieplannen, en bestemd als 'Wonen' met dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische verwachtingswaarde 2'. Ingevolge het geldend bestemmingsplan is 1 woning op het perceel toegestaan.

Voor het perceel geldt tevens het 'Parapluplan Archeologie'. Ingevolge dit parapluplan is het perceel gelegen binnen de bestemming "Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2". Deze bestemming vervangt hiermee voornoemde dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' zoals opgenomen in het geldend bestemmingsplan.

Beltrumseweg 8 en 10 Groenlo

Het perceel Beltrumseweg 8 en 10 te Groenlo is gelegen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011', met bijbehorende Reparatieplannen, en bestemd als 'Agrarisch', voorzien van een 'bouwvlak' met een nadere functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische verwachtingswaarde 1 en 2'. Ingevolge het geldend bestemmingsplan is 1 woning op het perceel toegestaan.

Voor het perceel geldt tevens het 'Parapluplan Archeologie'. Ingevolge dit parapluplan is het perceel gelegen binnen de bestemming "Waarde - Archeologisch waardevol gebied 2" en "Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2". Deze bestemmingen vervangen hiermee voornoemde dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1 en 2' zoals opgenomen in het geldend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2046-VG01_0004.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Buirengebied Oost Gelre 2011'

Afwijken bestemmingsplan

Woningsplitsing is als een wijzigingsbevoegdheid met voorwaarden in het geldende bestemmingsplan opgenomen. Daarnaast is er separaat beleid vastgesteld voor woningsplitsingen en voor het plaatsen van een (pré)mantelzorgwoning. Vanaf 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Vanaf die datum zijn de bestemmingsplannen opgenomen in een gemeentelijk Omgevingsplan en kan van voornoemde wijzigingsbevoegdheid geen gebruik meer worden gemaakt. Wel geldt een overgangstermijn voor aanvragen om omgevingsvergunningen die voor 1 januari 2024 zijn ingedient. Deze aanvragen mogen nog met de 'oude' procedure worden afgehandeld. Nu de aanvraag omgevingsvergunning fase 1 dateert van 5 december 2023 wordt gebruik gemaakt van een afwijking van het bestemmingsplan door middel van een omgevingsvergunning (projectafwijking). In relatie hiermee wordt de prémantelzorgwoning mogelijk gemaakt waarin tevens het agrarisch bouwvlak van Beltrumseweg 8 en 10 te Groenlo wordt meegenomen.

2.4 Leeswijzer

In Hoofdstuk 2 is de aanleiding en doel van dit bestemmingsplan uiteengezet. In Hoofdstuk 3 van de toelichting wordt de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. De historie en cultuurhistorie komt aan bod. Ook wordt inzicht gegeven in de opbouw van het plangebied met de daarbij behorende functies. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 4 het beleidskader van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oost Gelre uiteen gezet. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. In hoofdstuk 6 is getoetst aan de voorwaarden uit de vastgestelde beleidsregels voor woningsplitsing en premantelzorg. Tot slot volgt in Hoofdstuk 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van overleg en terinzagelegging.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie vanuit ruimtelijk oogpunt en per functie, evenals de ontwikkelingen op basis van het vigerende beleid beschreven. Er wordt flexibiliteit geboden daar waar het kan. Rekening wordt gehouden met de dynamiek in het plangebied en ruimte voor 'reguliere' uitbreidingen en veranderingen.

3.1 Historische ontwikkeling

Op de topografische kaart uit 1937 is voor het eerst bebouwing te zien op of nabij het huidige perceel Beltrumseweg 8 en 10 te Groenlo. Op het perceel Beltrumseweg 6 te Groenlo is pas voor het eerst bebouwing te zien op de kaart uit 1965. Wat opvalt is de toen nog meanderende watergang De Slinge die later is verlegd tot de huidige rechte watergang en dichter bij het perceel Beltrumseweg 6, 8 en 10 kwam te liggen. Op de kaart uit 1977 is dit voor het eerst aangegeven. Groenlo is in de jaren uitgebreid met nieuwe woonwijken, zo ook richting het perceel Beltrumseweg 6, 8 en 10 waardoor de percelen dichter bij de bebouwde kom van Groenlo zijn komen te liggen, zie kaart huidige situatie uit 2023.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2046-VG01_0005.png"

Uitsnede uit 1937 (Bron: www.topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2046-VG01_0006.png"

Uitsnede uit 1965 (Bron: www.topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2046-VG01_0007.png"

Uitsnede uit 1977 (Bron: www.topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2046-VG01_0008.png"

Uitsnede uit 2023 (Bron: www.topotijdreis.nl)

3.2 Bestaande en nieuwe situatie

Het perceel Beltrumseweg 6 te Groenlo heeft een woonbestemming. Op het perceel bevindt zich een woonhuis met een door een tussenlid verbonden aangebouwd bijbehorend bouwwerk. Dit bijbehorend bouwwerk wordt in de nieuwe situatie ingericht als woonhuis waardoor er twee afzonderlijke vwooneenheden ontstaan die wel verbonden blijven door het aanwezige tussenlid. Het perceel wordt ontsloten aan de Beltrumseweg.

Naast de woningsplitsing wordt een prémantelzorgwoning geplaatst op het perceel binnen 25 m van de bestaande woning en binnen het in het bestemmingsplan aangegeven woonperceel.

Het bestemmingsplan laat op het woonperceel één woning toe en 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken. Het perceel ligt buiten de bebouwde kom van Groenlo. De omgeving van het perceel is te omschrijven als gemengd gebied met nog een in werking zijnd agrarisch bedrijf, een in werking zijnd bedrijf in landbouwmachines en particuliere woningen. In de directe omgeving ligt de watergang 'De Slinge' welke in eigendom is van Waterschap Rijn en IJssel. De gronden rondom het perceel Beltrumseweg 6 worden gebruikt voor agrarische doeleinden.

Door middel van een ingediende aanvraag om omgevingsvergunning Wabo wordt nu verzocht om af te wijken van het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' en een tweede wooneenheid op het perceel toe te staan door middel van woningsplitsing en een prémantelzorgwoning op het perceel te plaatsen. In relatie met laatstgenoemde zorgwoning wordt het naastgelegen agrarisch bouwvlak op het perceel Beltrumseweg 8 en 10 bij de beoordeling betrokken.

Door het splitsen van de woning in twee zelfstandige wooneenheden en het plaatsen van een prémantelzorgwoning zal moeten worden beoordeeld of in de nabijheid gelegen bedrijven niet in hun toekomstige ontwikkelingen worden beperkt en omgekeerd of een goed woon- en leefklimaat in de 'nieuwe' woningen kan worden gegarandeerd. Dit wordt in de hierna aangegeven hoofdstukken en paragrafen nader omschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2046-VG01_0009.png"

Bestaande en nieuwe situatie

3.3 Landschappelijke inpassing

Als voorwaarde bij woningsplitsing geldt dat er een bijdrage wordt geleverd aan de ontwikkeling van het landschap door middel van een erfinrichtingsplan. Het perceel is groen ingericht en voorzien van een grote vijver in het achtererfgebied. Aan de wegzijde zal de inrichting op het perceel wijzigen. Hiervoor is een erfinrichtingsplan ingediend welke op 7 februari 2024 akkoord is bevonden. Dit erfinrichtingsplan is als bijlage bijgevoegd.

3.4 Stedenbouw en welstand

Stedenbouwkundig is de splitsing van de woning akkoord bevonden. Zowel aan de bestaande woning als aan het gebouw met daarin de nieuwe wooneenheid zal het uiterlijk iets wijzigen. De wijzigingen aan de gevels is in concept beoordeeld door de commissie ruimtelijke kwaliteit (welstand). De wijzigingen zijn op 7 februari 2024 in concept akkoord bevonden. De uiteindelijke beoordeling vindt plaats bij de behandeling van een aanvraag omgevingsvegrunning fase 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2046-VG01_0010.png"

Hoofdstuk 4 Beleid

Voor het gebied geldt een groot aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied.

4.1 Internationaal niveau

4.1.1 Vogelrichtlijn

De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten. 

De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.

Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2046-VG01_0011.png"

4.1.2 Habitatrichtlijn

De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.

Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.

4.1.3 Het verdrag van Valletta (Malta)

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.

Ter bescherming van de archeologische waarden heeft de gemeente Oost Gelre een beleidsnota met -kaarten vastgesteld en deze doorvertaald en opgenomen in de geldende bestemmingsplannen. Nadien is er een 'Parapluplan Archeologie' vastgesteld welke nieuwe inzichten geeft in de archeologische verwachtingswaarden binnen het grondgebied van de gemeente Oost Gelre.

In paragraaf 5.2 wordt archeologie nader toegelicht.

4.1.4 Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:

  • De vervuiler betaalt
  • De gebruiker betaalt
  • Na 2000 geen achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van het water
  • Resultaatsverplichting in 2015
  • Stroomgebiedsbenadering

Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand). Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

In paragraaf 5.4 is de watertoets nader beschreven.

Conclusie Internationaal beleid

Het Internationaal beleid vormt geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling op perceelniveau.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Nationale Woon- en Bouwagenda

In de Nationale Woon- en Bouwagenda (NWBA) brengt het ministerie de oorzaken van de wooncrisis in beeld. De conclusie is dat de Rijksoverheid veel meer moet gaan sturen in de woningbouw. Als je het overlaat aan de bouwbedrijven en projectontwikkelaars, dan komt het niet van de grond, zo blijkt. En ook de provincies en de gemeenten kunnen samen het tekort aan woningen niet oplossen. Het rijk gaat nu bepalen dat we meer gaan bouwen en ook voor wie.

Er moeten genoeg goede en betaalbare woningen komen. Daar moeten alle partijen aan meedoen: het Rijk, de andere overheden, corporaties, bouwbedrijven en architecten, stedenbouwkundigen, vastgoedontwikkelaars, investeerders en alle andere betrokkenen.

Programma’s

Als vervolg op deze Nationale Woon- en Bouwagenda zijn zes programma’s opgesteld.

Programma Woningbouw gaat over hoe de woningbouw van initiatief tot oplevering kan worden versnelt. Dat vraagt een sterke regie vanuit de overheid. Daarbij is aandacht voor het bouwen op grote locaties. De Rijksoverheid helpt regio’s – ook financieel - om deze bouwopdracht uit te werken in regionale woondeals.

Programma Betaalbaar wonen wordt gekeken naar de bestaande woningvoorraad. Door het tekort aan woningen zijn de prijzen heel hoog. De prijzen zullen dalen als meer woningen worden gebouwd voor mensen met een middeninkomen. Dit programma wil ook voor de mensen met een laag inkomen minder woonlasten gaan betalen. Huurders en kopers moeten beter beschermd worden.

Programma Een thuis voor iedereen richt zich op genoeg betaalbare woningen voor aandachtsgroepen. Die groepen vragen om de juiste zorg, ondersteuning en begeleiding. Daarom nemen verschillende gemeenten een deel van dit soort woningen voor hun rekening. Er zijn trouwens ook aandachtsgroepen die nauwelijks behoefte hebben aan zorg en ondersteuning. In deze agenda is extra aandacht voor het combineren van wonen, zorg, welzijn en werk. Gemeenten moeten het bouwen van woningen voor alle aandachtgroepen opnemen in de woonzorgvisie. Die woonzorgvisie zal voor Oost Gelre, naar verwachting, medio 2024 klaar zijn.

Programma Wonen en zorg richt zich speciaal op ouderen. Voor hen betekent goed wonen vooral dat er zorg en ondersteuning in de buurt is. En omdat er de komende jaren meer ouderen bij komen, is er ook meer vraag naar dit soort woningen. Ouderen verwachten in hun woning comfort en gebruiksgemak. Ze willen goede voorzieningen in de buurt, zoals openbaar vervoer, winkels en een plek om elkaar te ontmoeten en om te bewegen.

Programma Duurzaamheid richt zich op verduurzaming van woningen. Het programma wil dit proces, dat al enige tijd gaande is, versnellen. Dat gebeurt aan de hand van vijf programmalijnen, waarvan vooral de eerste twee voor deze woonvisie belangrijk zijn. Bij de eerste programmalijn gaat het om de gebiedsgerichte aanpak van warmtetransitie. Daarin spelen de gemeenten een centrale rol. Zij schrijven een ‘transitievisie warmte’. Die wordt vertaald naar een uitvoerings- en omgevingsplan. Met de tweede programmalijn wil de overheid woningeigenaren en verhuurders in actie laten komen. De overheid zorgt dat zij toegang hebben tot informatie, helpt hen in het hele proces en stelt subsidies en financiering beschikbaar. Het gemeentelijk energieloket speelt hierin een belangrijke rol.

Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid welke vooral is gericht op ‘kwetsbare gebieden’ in 19 gemeenten. Daar zijn geen Achterhoekse gemeenten bij. Dit zijn namelijk wijken en buurten waar veel mensen wonen die hulp en ondersteuning nodig hebben. Vaak zijn het arme mensen zonder werk, met psychische problemen.

4.2.2 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

4.2.2.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

4.2.2.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

4.2.2.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies.

In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.

2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.

Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.

3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten komst gaat van die van toekomstige generaties.

4.2.2.4 Toetsing aan de NOVI

In voorliggend geval betreft het een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in deze omgevingsvergunning opgenomen ontwikkeling.

4.2.3 Klimaatadaptatie

Klimaatadaptatie heeft in het landelijke beleid een flinke impuls gekregen. Het Deltaprogramma 2018 bevat voor het eerst een Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie: een gezamenlijk plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk dat de aanpak van wateroverlast, hittestress en droogte versnelt en intensiveert.

Daarnaast zijn er in de nabije toekomst diverse ontwikkelingen zoals het stimuleren van de bewustwording in relatie tot klimaatadaptatie, de invoering van de Klimaatwet en de invoering van de Omgevingswet.

De Klimaatwet hangt samen met het beleid dat in het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is verwoord. In het regeerakkoord 2017 “Vertrouwen in de toekomst” staat dat de hoofdlijnen van de afspraken op het terrein van klimaat en energie worden verankerd in een klimaatwet. Lessen die Planbureau voor de Leefomgeving (2016) uit de Britse klimaatwet heeft getrokken, zijn onder andere dat het geen probleem is om zowel mitigatie als adaptatie in deze wet te borgen. Naar verwachting volgt Nederland dat voorbeeld gezien de invoering van het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie en de verplichte klimaatstresstest voor gemeenten. Daarnaast werkt het Rijk momenteel aan een Aanpak Klimaatadaptatie Gebouwde Omgeving en wordt nagedacht over regels in het Bouwbesluit voor klimaatadaptief bouwen.

De invoering van de Omgevingswet biedt, naast het al door de gemeente ingezette klimaatbeleid, mogelijkheden om klimaatadaptatie een basis te geven in (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen en zo te werken aan een leefbare en gezonde stad.

Hiervoor kunnen de Omgevingsvisie en het Omgevingsplan als juridische instrumenten worden ingezet. We kunnen zo een afgewogen keuze maken, welke risico's we al dan niet accepteren. De invoering van de Omgevingswet heeft op 1 januari 2024 plaatsgevonden.

4.2.3.1 Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DRPA)

Mede gebaseerd op de adviezen uit het Manifest Klimaatbestendige Stad (2013) is in 2014 de
intentieverklaring Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie verschenen. In deze beslissing staat het
gezamenlijk doel centraal: in 2050 is het bebouwde gebied in Nederland, inclusief vitale en kwetsbare
objecten, zo goed mogelijk “waterrobuust” en “klimaatbestendig” ingericht. Hierbij wordt gewerkt aan
maatregelen om de kwetsbaarheid van de stad te verlagen voor drie opgaven: te nat (overstroming en
wateroverlast), te droog (wateronderlast) en te warm (hittestress). In het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) staan zeven ambities centraal:

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2046-VG01_0012.png"

Door te werken aan deze zeven ambities wordt de totstandkoming van een waterrobuuste en klimaatbestendige inrichting versneld en geïntensiveerd.

4.2.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader
van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over
bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het
Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken
uitdrukkelijk te motiveren.

Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal
niveau.

Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal
niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte
hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een
vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie
Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.

Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer het Natuur Netwerk Nederland (de opvolger van de
ecologische hoofdstructuur), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke
universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.

4.2.5 Besluit ruimtelijke ordening

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking
geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit
ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede
ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij
dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit
ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed
te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking
opgesteld.

De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een
stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de
omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden
of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt
gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de
mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en
dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt
verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Onderhavige ontwikkeling betreft het toevoegen van een woning door middel van woningsplitsing en een tijdelijke prémantelzorgwoning op perceelniveau. In artikel 1.1.1 van het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader toegelicht, waarbij het gaat om 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. Nu er door woningsplitsing een nieuwe woning wordt gerealiseerd en tijdelijk een zorgwoning wordt geplaatst is hier geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling welke ladderplichting is.

Behoefte

Vanaf 2010 kreeg de gemeente Oost Gelre de stempel van krimpgemeente. De krimp heeft minder doorgezet dan verwacht waardoor er, net als in andere gemeenten, bevolkingsgroei heeft opgetreden. De voornaamste redenen zijn dat mensen ouder worden en door een positief migratiesaldo.

Binnen de regio Achterhoek zijn afspraken gemaakt voor woningbouw. Voor Oost Gelre geldt een woningbouwopgaaf van 1.265 woningen waarbij de lokale woonbehoefte in acht wordt gehouden. Omdat de vergrijzing toeneemt is het van belang om genoeg levensloopbestendige woningen te bouwen zodat de mensen langer thuis kunnen blijven wonen. Daarnaast moeten er voldoende woningen gebouwd worden voor jongeren en starters zodat zij in onze gemeente kunnen settelen.

De behoefte aan nieuwe woningen in onze gemeente is groot. Met de realisatie van dit project wordt een nieuwe permanente woning en een tijdelijke woning gerealiseerd.

Bestaand stedelijk gebied

Het planvoornemen betreft het toevoegen van een wooneenheid in een bestaande bijbehorend bouwwerk in het buitengebied van Oost Gelre. Daarnaast wordt er naast de bestaande bebouwing een tijdelijke woning gerealiseerd. Hiermee hoeft dit project niet te worden beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Conclusie

Uit bovenstaande onderbouwing kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling maar dat de behoefte voor woningen wel degelijk aanwezig is. Er is geen sprake van een duurzame verstedelijking.

Algemene conclusie Bro

De ladder van duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de 'Omgevingsvisie Gelderland'. Deze is vastgesteld op 9 juli 2014. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 19 december 2018 een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld en deze doorvertaald in de Omgevingsverordening. De meest recente Omgevingsverordening is de geconsolideerde versie van 21 december 2022 met daarnaast een ontwerp wijzigingsplan omgevingsverordening van 18 april 2023. De provincie streeft onder andere naar het versterken en behouden van de vitaliteit van steden, dorpen en kleinere kernen. Om dit te bereiken dienen stedelijke functies waar mogelijk te worden gebundeld en geconcentreerd. Daarnaast ondersteunt de provincie bij de aanpak van leegstand in dorpen en kernen.

De omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Toetsing Omgevingsverordening

Voor het plangebied geldt artikel 2.2 uit de Omgevingsverordening : "Instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda".

1. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.

2. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:

a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;

b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;

c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.

Met deze planontwikkeling wordt bijgedragen aan het realiseren van voldoende woningen in Oost Gelre, die daarnaast voldoen aan de recentelijke regionaal en lokaal vastgestelde Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouwinitiatieven, en vindt er een kwalitatieve versterking van de leefomgeving plaats. Voor wat betreft de ladder voor duurzame verstedelijking wordt opgemerkt dat er geen sprake is van een binnenstedelijke locatie (zie ook paragraaf 4.2.5).

De gemeenteraad van Oost Gelre heeft op 4 juli 2023 de Woonvisie 2023 - 2027 vastgesteld en daarnaast recentelijk regionale kwaliteitscriteria vastgesteld. De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld (zie ook paragrafen 4.4.1 en 4.5.3). Deze planontwikkeling waarbij door woningsplitsing een woning wordt toegevoegd en een tijdelijke woonunit wordt geplaatst op perceelniveau past binnen deze regionale woonvisie waarmee het plan, kwalitatief en kwantitatief, in overeenstemming is met artikel 2.1 en 2.2 van de omgevingsverordening.

Voor het plangebied gelden daarnaast regels voor Glastuinbouw en, ingevolge het ontwerp wijzigingsplan omgevingsverordening, de regels voor Agrifood en Landschap 2.

a. Glastuinbouw is hier niet aan de orde waardoor verdere toetsing niet aan de orde is.

b. Afgrifood heeft betrekking op Glastuinbouwbedrijf buiten een Glastuinbouwontwikkelingsgebied (2023) wat op dit plangebied niet van toepassing is.

c. Landschap 2 heeft betrekking op de 'Gelderse streek Achterhoek' waarbij compensatie in landschap en natuur wordt gevraagd bij grotere ontwikkelingen, met name in het buitengebied. De woningsplitsing van een bestaande woning vindt plaats in het buitengebied van Oost Gelre. De ontwikkeling is echter dermate klein dat compensatie in het landschap hierbij niet van toepassing is. Door erf-inpassing zullen de aanwezige natuurwaarden in het omliggende agrarisch gebied worden versterkt.

Conclusie

Bij het opstellen van deze ruimtelijke onderbouwing is zoveel mogelijk rekening gehouden met de regels uit de (ontwerp) Omgevingsverordening Gelderland. Nu de beoogde woningsplitsing van een bestaande woning en het plaatsen van een tijdelijke woonunit passen binnen de provinciale omgevingsvisie en -verordening past het plan binnen het provinciaal beleid.

4.4 Regionaal beleid

4.4.1 Regionale Woonagenda Achterhoek 2023 - 2030

In de regionale Woonagenda worden vier - uitdagende - opgaven benoemd:

  • zorg dat je kan voldoen aan de grote én veranderende behoefte;
  • zorg voor extra woningen voor arbeidskrachten en talenten;
  • zorg voor voldoende woningen voor mensen van buiten de regio;
  • blijf investeren in de woon- en leefomgeving.

En zijn drie ambities:

  • een passende woning voor iedereen;
  • goed wonen voor een gezonde en duurzame Achterhoekse economie en
  • wonen als basis voor de leefbaarheid.

Om deze ambities te bereiken, werken overheden, woningcorporaties, maatschappelijke organisaties, de markt en de inwoners samen. Er wordt daarbij uitgegaan van vier regionale programmalijnen:

• Programmalijn 1: Vergroten woningvoorraad en versnelling productie. Om de doelstelling van 1265 woningen in Oost Gelre in 2030 te halen is versnelling in de productie noodzakelijk. Dit zal een grote opgave zijn. Hoe die extra woningen gebouwd gaan worden hangt af van de situatie en de woningmarkt. Misschien wel zelfs tot voorbij 2030. Naast woningen gericht op jonge huishoudens en gezinnen van buiten de regio zijn er woningen nodig voor de binnenlandse en buitenlandse arbeidskrachten.

• Programmalijn 2: Investeren in kwaliteit bestaande woningvoorraad. De insteek hierbij is om zoveel mogelijk woningen in kwaliteit en energiegebruik te verbeteren. Dat betekent o.a. isoleren en voorzien van groene energie en levensloopbestendig maken. Maar denk daarbij ook aan het slopen en nieuw bouwen, het splitsen van woningen of bestaande gebouwen veranderen in woningen.

• Programmalijn 3: De Achterhoek, een plek voor iedereen. Het gaat hierin vooral om het bouwen van woningen voor jonge huishoudens en starters, levensloopbestendige woningen en de combinatie wonen en zorg. Met de Rijksoverheid is afgesproken dat in ieder geval 1/3 sociale huur- en 1/3 betaalbare koopwoningen komen. Er is extra aandacht voor (geclusterde) woonvormen tussen thuis en verpleeghuis.

• Programmalijn 4: Wonen als integrale gebiedsopgave. Met deze programmalijn wordt gestreefd naar het behoud en de versterking van brede welvaart voor alle Achterhoekers. Er moet meer geld komen voor betere wegen en openbaar vervoer. Daarmee is de regio goed bereikbaar. Daarnaast zal de komende tijd veel boerderijen en stallen vrijkomen. De kwaliteit van de natuur verdient aandacht, evenals het watersysteem en klimaatneutraliteit. Er dient variatie in het woningaanbod te zijn. Het is goed dat mensen gaan wonen in de buurt van trein- of busstations. Tot slot meer ruimte geven aan nieuwe woonconcepten in een toekomstbestendig landelijk gebied.

Conclusie

Door de woningsplitsing van een bestaande woning wordt een nieuwe wooneenheid toegevoegd. Daarnaast wordt, door het plaatsen van een prémantelzorgwoning, voorzien in een woonbehoefte waarbij langer op het eigen perceel gewoond kan blijven worden. Dit past binnen de doelstellingen van het regionaal woonbeleid.

Het regionale beleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

4.5 Gemeentelijk beleid

4.5.1 Beleid woningsplitsing Oost Gelre 2021

Door de gemeenteraad is op 14 december 2021 het Beleid 'woningsplitsingen Oost Gelre 2021' vastgesteld. Dit beleid is aangevuld en door de gemeenteraad vastgesteld op 22 december 2022.

Het verzoek voldoet aan het vastgestelde beleid voor woningsplitsingen nu de wooneenheid wordt gecreëerd in het bestaande bouwwerk welke tezamen met het bestaande hoofdgebouw, waarin al een woning is gevestigd, eventueel met een bestaande bovengrondse verbinding aan elkaar zijn verbonden, een stedenbouwkundige (architectonische) eenheid vormt. De tweede wooneenheid kan niet aangemerkt worden als een opzichzelfstaand gebouw (vrijstaand bouwwerk) nu het is verbonden met een tussenlid.

Het aanzicht (uiterlijk) wordt bouwkundig niet gewijzigd en de bestaande inhoud wordt gebruikt voor realisatie van een woning in het bestaande gebouw.

De woningsplitsing voldoet hiermee aan de voorwaarden die zijn gesteld bij dit vastgestelde beleid voor woningsplitsingen.

4.5.2 Premantelzorgbeleid

Op 12 maart 2024 is door het college van burgemeester en wethouders van Oost Gelre het (pré)mantelzorgbeleid vastgesteld. De huidige wetgeving biedt mogelijkheden voor het realiseren van mantelzorgwoningen om iemand die zorg behoeftig is te ondersteunen vanuit een huiselijke plek. Er is een landelijke trend naar preventieve mantelzorgwoningen om de grote dubbele vergrijzingsgolf op te vangen. Een prémantelzorgwoning is een levensloopbestendige, nul-tredenwoning met een tijdelijke woonbestemming.

Het prémantelzorgbeleid heeft zes effecten die binnen de kaders van het woning- en zorgtekort positieve ontwikkelingen bieden: 1) het zorgt ervoor dat ouderen op een voor hun bekende plek kunnen blijven wonen; 2) het genereert doorstroming van huizen binnen de relationele sfeer; 3) het anticipeert op de toekomstige zorgbehoefte en het zorgtekort van reeds verouderende samenleving; 4) het stimuleert sociale constructies en welzijn; 5) het stimuleert en versterkt onderlinge band om toekomstige zwaardere zorg binnen relationele sfeer op te vangen en 6) het zorgt ervoor dat mantelzorgtaken dichtbij huis uitgevoerd kunnen worden om overbelasting van de mantelzorger te voorkomen.

De bewoners van de prémantelzorgwoning hebben met de bewoners van de oorspronkelijke woning op het perceel een intentieverklaring afgesloten waarmee zorg van de bewoners van de prémantelzorgwoning is gewaarborgd.

De beoogde prémantelzorgwoning voldoet hiermee aan dit vastgestelde beleid.

4.5.3 Woonvisie 2023 - 2027

Op 4 juli 2023 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre de 'Woonvisie 2023 - 2027' vastgesteld met als titel: 'Ruimte voor groei'. In deze woonvisie is een duidelijke opgave opgenomen: 'bouwen van woningen'. In de woonvisie wordt aangegeven hoeveel woningen er in Oost Gelre de komende jaren gebouwd gaan worden, wat voor een soort woningen en waarom.

In de Woonvisie zijn een drietal ambities omschreven.

Ambitie 1: Meer woningen bouwen

In de gemeente Oost Gelre zijn er te weinig woningen. Daarom is het streven om in negen jaar tijd 1.265 woningen te bouwen die passen bij wat de inwoners van Oost Gelre nodig hebben. Het gaat daarbij vooral om betaalbare woningen in de grote, maar ook in de kleine kernen. Die woningen zijn bestemd voor de eigen inwoners, binnen- en buitenlandse arbeidskrachten en mensen die van buiten de regio hier komen wonen. Als regio Achterhoek is met de rijksoverheid een afspraak gemaakt voor de jaren tot en met 2030. De gemeente Oost Gelre gaat tenminste 895 woningen bouwen. Dat zijn er elk jaar bijna 100. Maar de ambitie van Oost Gelre ligt dus hoger: 140 woningen per jaar. Dat zijn er meer dan de 60 woningen die gemiddeld in de afgelopen 6 jaar zijn gebouwd.

Ambitie 2: Meer variatie in woningen

Zoveel mensen, zoveel wensen. Want waar ga je bouwen? In welke stijl, voor welke prijs? Hoe groot moet die woning zijn? En zijn er misschien nog bijzondere aanpassingen nodig? Voor Oost Gelre is het vooral belangrijk dat er betaalbare woningen worden gebouwt. Daarom is een derde van de woningen die gebouwt gaan worden bedoeld voor de sociale huur. Nog eens een derde bestaat uit betaalbare koopwoningen tot € 355.000. Verder is er aandacht voor woningen die vooral voor ouderen geschikt zijn. Denk daarbij aan huizen zonder drempels en trappen. Of aan het wonen in hofjes, zodat mensen elkaar gemakkelijk ontmoeten. En natuurlijk is er ook aandacht voor woningen voor mensen die zorg nodig hebben, zoals mensen met dementie.

Er is ook veel vraag naar woningen voor één of twee personen. Is dat voor een korte periode, dan komt ‘flexwonen’ in beeld. Dat zijn kleine betaalbare woningen die op zichzelf staan, met een eigen keuken, badkamer en toilet. Ze worden vaak gebouwd in groepen. Ze zijn geschikt voor mensen die snel en tijdelijk een woonplek nodig hebben. Maar ook voor mensen die voor langere tijd een woning zoeken, kan een klein formaat een oplossing zijn. Een uitkomst hiervoor zijn ‘small houses’ (van maximaal 70 m2), boven- en benedenwoningen, kleinere appartementen en kleinere huizen met een tuintje, die geschikt zijn voor starters en ouderen.

Ambitie 3: Duurzaamheid, natuur en klimaat

Oost Gelre wil graag een ‘groene’ gemeente zijn. Dat betekent dat het klimaat en de natuur om ons heen belangrijk zijn. Oost Gelre sluit zich dan ook aan bij het advies van de Rijksoverheid. Het te veel aan regenwater wordt opgevangen om droogte te voorkomen. Als er te veel water is, wordt er gezorgd dat onze straten niet overstromen. In de zomer de hitte beperken. Dat kan bijvoorbeeld door tegels te vervangen door gras of boomschors en meer bomen te planten en meer struiken en bomen in de wijken. Dit zijn onderwerpen die in 2023 worden aangepakt. Door huizen goed te isoleren, wordt minder energie verbruikt. Ook is de ambitie om minder CO2 te laten vrijkomen en daarom overschakelen van aardgas naar elektriciteit. Daar moet rekening mee worden houden bij het ontwerpen van nieuwe woningen.

Dit geldt trouwens ook voor de bestaande huizen. Daarvoor is de Transitievisie Warmte voor geschreven. Daarin is onderzocht hoe je zonder aardgas je huis kunt verwarmen. Dat kan bijvoorbeeld met warmtepompen, zonnepanelen of andere groene energie. Een uitvoering hiervan wordt medio 2023 uitgevoerd in een tweetal wijken in Lichtenvoorde en Groenlo. Daar doen de belangrijkste partners in mee, zoals de woningcorporaties, Agem, Liander en uiteraard de bewoners. In het totaal worden hierbij 2.600 woningen verbetert. Hierbij wordt gebruik gemaakt van bestaande subsidie mogelijkheden.

Bouwbedrijven worden aangemoedigd om biobased te bouwen waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van natuurlijke bouwmaterialen. Die blijken vaak bijzonder goed te isoleren. Het doel is om hierdoor minder gebruik te hoeven maken van aardolie en aardgas. Daardoor komt er minder CO2 in de atmosfeer. Met de Rijksoverheid is afgesproken om zuinig om te gaan met energie en grondstoffen zoals ook vermeld in de regionale woonagenda.

Conclusie:

De beoogde woningsplitsing van een bestaande woning en het tijdleijk plaatsen van een prémantelzorgwoning past binnen de doelstellingen van de vastgestelde Woonvisie 2023 - 2027.

4.5.4 Erfgoednota 'Wi-j doet 't samen'

Cultuur en erfgoed dragen bij aan de economie en de maatschappij. Zij dragen bij aan het toerisme en aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en bewoners. Door de gemeenten Winterswijk, Aalten en Oost Gelre is gezamenlijk de erfgoednota opgesteld. Het beleven van erfgoed is een van de ambities in deze nota om daarmee het (economisch) rendement te vergroten. Het doel van de nota is het vaststellen van ambities voor de ontwikkeling en instandhouding van het erfgoed, zodat dit:

  • op een goede wijze kan worden doorgegeven aan de volgende generatie;
  • een inspiratiebron en motor kan zijn voor nieuwe ontwikkelingen;
  • een verbinding vormt tussen diverse beleidsterreinen, organisaties en de drie gemeenten;
  • de identiteit onderstreept en versterkt.

De bestaande te splitsen woning is geen monument en is niet aangewezen als een gebouw voor de ontwikkeling en in standhouding van het erfgoed.

4.5.5 Beleidsvisie Externe veiligheid

Als gevolg van enkele rampen en incidenten, zoals de vuurwerkramp in Enschede, is externe veiligheid een belangrijk thema geworden. Deze rampen en incidenten hebben ertoe geleid dat de Rijksoverheid diverse maatregelen heeft genomen om acht te krijgen op de risicobronnen in Nederland en het optimaliseren van de risicobeheersing rondom de risicobronnen. Maatschappelijk gezien hebben deze rampen eveneens een belangrijke bijdrage geleverd aan de bewustwording van het leven met veiligheidsrisico's. Helder is dat de huidige maatschappij nu eenmaal veiligheidsrisico's met zich meebrengt, maar dat er wel grenzen aan deze risico's gesteld moeten worden.

Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente allereerst haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.

Daarnaast wordt aangegeven welke maatregelen genomen moeten worden om de geformuleerde ambities te realiseren en welke instrumenten daarvoor kunnen worden ingezet. De maatregelen worden uitgewerkt in andere gemeentelijke documenten (bestemmingsplannen / streekplannen, milieuvergunningen en rampenbestrijdingsplannen). In die zin bestrijkt de beleidsvisie zowel de beheersing van risico's als de bestrijding van een ramp wanneer die zich voordoet. Externe veiligheid is nader beschreven in paragraaf 5.10.

4.5.6 Welstandsbeleid Oost Gelre 2017

Met het welstandsbeleid wordt richting gegeven aan gebouwen en het landschap in de gemeente Oost Gelre. Wat is belangrijk om te behouden of te beschermen en op welke plekken kunnen de burgers meer vrijheid van handelen krijgen. Deze keuze vormt de politieke component van het welstandsbeleid. De gemeenteraad heeft aangegeven meer "vrijheid" te willen en meer te willen "inspireren".

Het beleid is gericht op deregulering: voor minder bouwaanvragen een welstandstoets gebaseerd op minder en duidelijkere regels. Op de vraag hoe eventueel welstandstoezicht zou moeten plaatsvinden, wordt hier al een voorlopig antwoord geformuleerd: niet door te omschrijven hoe het gebouw moet worden, maar door aan te geven waarop de beoordeling van het ontwerp gebaseerd moet worden. Het welstandsbeleid biedt concreet gereedschappen (handvatten) voor burgers, ondernemers en gemeente om samen aan de slag te gaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven.

Inspiratiedocument Ruimte Oost Gelre

Aan het welstandsbeleid is een Inspiratiedocument gekoppeld. Dit document vormt een belangrijke basis voor het welstandsbeleid. In dit document zijn de kernkwaliteiten voor Oost Gelre beschreven. Deze kernkwaliteiten en kansen voor de kernen bieden aanknopingspunten ter inspiratie voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

4.5.7 Economische visie - Economie Voorop !

Een sterke economie is een van de belangrijkste voorwaarden om te kunnen blijven bouwen aan een gezonde gemeente. Werk is daarbij een van de belangrijkste pijlers. Werk biedt mensen de kans tot ontwikkeling, het bevordert de integratie, biedt sociale contacten en structuur en betrekt de burger bij de samenleving. Participatie, zelfontplooiing en inkomen staan in nauwe relatie tot gezondheid en welzijn.

De gemeentelijke rol ligt in het nemen van verantwoordelijkheid voor het algemene vestigingsklimaat, het faciliteren en stimuleren van ondernemerschap, bijdragen aan netwerken en verbindingen in de regio, bijdragen aan de verbinding onderwijs en arbeidsmarkt, zorgen voor goede woonvoorzieningen en geschikte werklocaties.

Op verzoek van het college van burgemeester en wethouders en de raad van de gemeente Oost Gelre is de Economische visie tot stand gekomen. De ontwikkelingen nu en in de toekomst van onze gemeente zijn aanleiding geweest om te onderzoeken waar de gemeente Oost Gelre op dit moment staat, wat al wordt gedaan en wat er de komende jaren moet worden aangepakt om een aantrekkelijke gemeente te blijven en nog aantrekkelijker te worden voor huidige en nieuwe inwoners en ondernemers.

De opgestelde economische visie bestaat uit een aantal speerpunten waar de focus op gelegd wordt en de hierbij behorende doorvertaling in concrete acties en inspanningen. De economische uitvoeringsagenda is een zogenoemd 'levend document', dat na vaststelling bijgewerkt en aangevuld kan worden.

4.5.8 Geluidbeleid gemeente Oost Gelre

Geluid is een belangrijke bron van hinder en zelfs een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid. Naar schatting een miljoen mensen in Nederland ondervinden ernstige hinder van geluid. Belangrijke bronnen zijn wegverkeer en in minder mate railverkeer en industrielawaai. Ook buren zijn belangrijke veroorzakers van geluidhinder. Het is daarom belangrijk om in het gemeentelijke geluidbeleid hinder ten gevolge van geluid te reduceren. Stilte (het ontbreken van hinderlijk geluid) is een belangrijke kernkwaliteit van de Achterhoek. Deze kwaliteit is het waard om beschermd te worden. Daarnaast is het een belangrijke gemeentelijke taak om ruimte te bieden aan (geluidproducerende) bedrijvigheid en verkeer. Een goede balans daartussen is de uitdaging van het geluidbeleid.

Op 11 februari 2020 heeft de gemeenteraad het nieuwe 'Geluidbeleid Oost Gelre' vastgesteld. Met dit beleid worden de uitgangspunten en de normen van het Activiteitenbesluit als basis genomen voor het bepalen van de geluidsnormen. Uitzondering hierop zijn agrarische bedrijven.

Het Activiteitenbesluit kent wat betreft geluidnormering maar twee gebiedstypes (bedrijventerrein en al het overige) met twee bedrijfstypes (agrarisch en tankstations) als uitzondering. Dit staat in schril contrast met het 'oude' geluidbeleid van Oost Gelre waarin negen verschillende gebiedstypes en vele (streef-, grens- en plafond-) waarden werden aangeduid. Het Activiteitenbesluit is nu voor het overgrote deel van de bedrijven van toepassing.

Het geluid is nader beschreven in paragraaf 5.5.

4.5.9 Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014 - 2024

Het Rijk en de provincies leggen hun verkeer- en vervoersbeleid vast in een beleidsplan. Gemeenten zijn vrij in de manier waarop zij hun beleid vastleggen. Het is wel een verplichting om aan te geven hoe het verkeer- en vervoersbeleid in de gemeente wordt vormgegeven. Hiervoor heeft de gemeente, in navolging van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoer Plan 2011-2015 (GVVP), het "Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014-2024" vastgesteld.

Het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) heeft betrekking op de periode 2014-2018 en wordt geactualiseerd. Waar voorheen het GVVP zich vrijwel uitsluitend beperkte tot een aantal maatregelen die slechts betrekking hadden op de verkeersproblematiek, is nu gekozen voor een opzet die de oplossing van verkeers- en vervoersproblemen in een breder kader plaatst.

De hernieuwde insteek voorziet in een integrale benadering van het verkeer in een landschappelijke en ruimtelijke omgeving. Verkeer is vaak een afgeleide van ruimtelijke ontwikkelingen. Vanuit deze integrale benadering zijn er ambities, aandachtspunten en beleidsprincipes in beeld gebracht. Dit leidt tot een concreet uitvoeringsprogramma om de komende jaren aan te werken. In het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) is ruimte geboden voor het inbrengen van (lokale) aandachtspunten door burgers/- belangengroepen. Deze zijn geïnventariseerd en vervolgens opgenomen in het uitvoeringsprogramma.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

5.1 Milieu-effectrapportage en Ruimtelijke planvorming

Het bestemmingsplan, waarin ruimtelijke belangen worden geborgd, is het resultaat van een integrale ruimtelijke afweging. In deze integrale afweging worden ook alle milieuonderwerpen meegewogen, los van de wettelijke verplichtingen van de milieueffectrapportage. Welke milieuonderwerpen vanuit een duurzame ruimtelijke ordening voor een plangebied van belang zijn, moet per plan in beeld worden gebracht. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied en de opgave en eventuele wettelijke eisen.

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • a. Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • b. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • c. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
    Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

Ad.a: Wanneer uit een toets blijkt dat de activiteit (mogelijk) significante negatieve effecten tot gevolg heeft, dan kan een vergunning alleen worden verleend als uit een passende beoordeling blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zullen worden aangetast. Onderdeel van de passende beoordeling vormt de ADC-toets. De ADC-toets houdt een onderzoek in naar Alternatieven, het aantonen van Dwingende redenen van openbaar belang en het vooraf en tijdig treffen van Compenserende maatregelen.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Korenburgerveen, is gelegen op 7 km van de woning op het perceel aan de Beltrumseweg 6 te Groenlo. De woning heeft geen negatieve effecten op de instandhoudings doelstellingen voor dit Natura 2000-gebied ook mede gezien de relatief grote afstand. Een passende beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.

Ad.b en c.: woningsplitsing naar twee wooneenheden van een bestaande woning of het plaatsen van een tijdelijke woonunit wordt niet als zodanig genoemd in de onderdelen C en D van de bijlage van het besluit milieueffectrapportage genoemde kolommen 3 en 4. Een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht is dan ook niet nodig.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor elk besluit dat betrekking heeft op activiteiten(en) die voorkomen op de D-lijst (kolom 2) die onder de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Toevoeging van een permanente en tijdelijke woning wordt niet genoemd in kolom 2 van de D-lijst in het Besluit m.e.r. zodat een vormvrije m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk is.

Conclusie

Een milieueffectrapportage, zowel -plicht, -beoordeling als -vormvrij, is niet nodig nu de gewenste activiteiten op perceelsniveau niet onder de genoemde drempelwaarden vallen en/of worden genoemd.

Daarnaast is een passende beoordeling op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied niet noodzakelijk.

5.2 Archeologie en cultuurhistorie

De Erfgoedwet bevat de implementatie in de Nederlandse wetgeving van het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, (ook wel het verdrag van Malta genoemd, naar het eiland en de plaats waar het Verdrag in 1992 door verschillende EU-lidstaten is ondertekend). De Erfgoedwet verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

IWAK en AMK

Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, omdat ze grotendeels verborgen liggen in de bodem, waardoor ze niet eenvoudig te karteren zijn. Voor de onbekende waarden heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IWAK) opgesteld. Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgesteld.

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.

Situatie plangebied

Op 14 april 2020 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre nieuw archeologisch beleid vastgesteld met titel 'Archeologische monumentenzorg in de gemeente Oost Gelre, een actualisatie van de archeologische waarden-, verwachtings- en beleidskaart'. Dit nieuwe beleid is opgenomen in het 'Parapluplan Archeologie' en vervangt de archeologische dubbelbestemmingen uit het geldend bestemmingsplan Buitengebied.

Ingevolge het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie' is het perceel bestemd als 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2' waarbij "Bij bodemingrepen dieper dan 40 cm -Mv en bij plangebieden groter dan 250 m² er een vergunningplicht geldt en waarbij archeologisch onderzoek zal moeten plaatsvinden.

Op het perceel vinden geen nieuwe bodemingrepen plaats nu in een bestaand gebouw een nieuwe wooneenheid wordt gerealiseerd. Indien er bodemingrepen plaatsvinden bij het plaatsen van de tijdelijke prémantelzorgwoning, dan zal hierbij de oppervlakte van 250 m2 niet worden overschreden nu de maximale oppervlakte van een prémantelzorgwoning 100 m2 mag zijn. Een aanvullend archeologisch onderzoek op basis van het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie' is dan ook niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.


Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:

  • de historisch-geografische waarden (cultuurlandschap, structuren/lijnen en bijzondere punten);
  • de historisch-stedenbouwkundige waarden (stedenbouwkundige opbouw en identiteit);
  • de architectuurhistorische waarden (waardevolle kenmerken van gebouwen).

De intentie van het bevoegd gezag is gericht op behoud van bestaande traditionele boerderijen. Op het perceel is een bestaande woning aanwezig met een aangebouwd bijbehorend bouwwerk. Deze gebouwen zijn niet aangeduid als een monument.

De wijziging op het perceel heeft geen negatieve gevolgen voor het erfgoed op het perceel. Een goed woon- en leefklimaat kan in beide wooneenheden worden gegarandeerd.

Conclusie archeologie en cultuurhistorie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.

5.3 Bodem

Wettelijk kader

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart in werking getreden. De Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.

Situatie plangebied

In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Door de realisatie van een woning in het bestaand bijbehorend bouwwerk en door het plaatsen van een tijdelijke prémantelzorgwoning ontstaan er een tweetal verblijfsobjecten waarvoor een onderzoek naar de bodemgesteldheid verplicht is. Door Milieutechniek Rouwmaat Groenlo bv is voor beide locaties een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd waarbij de resultaten hiervan zijn opgenomen in een onderzoeksrapport met nummer MT-230278 van 10 oktober 2023. Dit onderzoeksrapport is als bijlage bijgevoegd.

Dit onderzoeksrapport is ter beoordeling voorgelegd aan de Omgevingsdienst Achterhoek. In hun advies van 4 januari 2024 geven zij aan dat "het bodemonderzoek voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen. In de grond zijn geen verhoogde gehalten gemeten. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte barium gemeten. Er is geen nader bodemonderzoek nodig. De gehalten voldoen aan de functienorm voor Wonen. De bodemkwaliteit is geschikt voor het beoogde gebruik. Aan de Omgevingsvergunning ten behoeve van de ruimtelijke ontwikkeling hoeven geen bodemspecifieke voorwaarden te worden verbonden." Ook dit advies is als bijlage bijgevoegd.

Conclusie bodem

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.

5.4 Water

Wettelijk kader

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.

De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:

  • een goede kwaliteit van het water (grond- en oppervlaktewater);
  • water meer ruimte geven;
  • versterken van de ecologische waarden;
  • creëren van een vitaal watersysteem

Specifiek voor het stedelijk gebied is het volgende van belang:

  • De waterketen moet worden geoptimaliseerd (meer afkoppelen en infiltreren). In het Gemeentelijk RioleringsPlan (GRP) wordt hiertoe een aanzet gegeven;
  • Kwaliteit oppervlaktewater en waterbodem: Saneren overstorten en afkoppeling en ontlasting van het riool;
  • Wateroverlast in stedelijk gebied: reguleren van de piekafvoeren door middel van het vasthouden van het water bovenstrooms, actief stuwbeheer, extra retentie en herverdeling van het water.

Situatie plangebied

Het waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel als hulpmiddel voor het opstellen van de waterparagraaf. De vragen zijn bedoeld om een beoordeling te kunnen geven van de feitelijke, fysiek-technische situatie maar ook om te kunnen beoordelen of de situatie zich verhoudt tot het waterbeleid van Rijk, provincie en waterschap. De vragen zijn zodanig opgesteld dat als een vraag met ja wordt beantwoord het waterthema relevant is. De relevante thema's worden na de watertoetstabel behandeld. Het bestemmingsplan wijzigt alleen de bestemming. Het gebruik op het perceel zal niet wijzigen. Hierdoor zijn een aantal thema's minder relevant.

Thema   Toetsvraag   Rele-
vant  
Hoofdthema's      
Veiligheid   1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?   Nee  
  2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?   Nee  
Riolering en afvalwaterketen   1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?   Ja  
  2. Ligt in het plangebied een persleiding van Waterschap Rijn en IJssel?   Nee  
  3. Ligt in of nabij het plangebied een rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap?   Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)   1. Is sprake van toename van verhard oppervlak?   Ja  
  2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?   Nee  
  3. Bevinden zich in of nabij het plangebied natte en laaggelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes?   Nee  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?   Nee  
  2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?   Nee  
  3. Is in het plangebied sprake van kwel?   Nee  
  4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?   Nee  
Oppervlaktewaterkwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?   Nee  
  2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?   Nee  
  3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een strategisch actiegebied?   Nee  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt in het plangebied een beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?   Nee  
  2. Bevinden zich of komen er functies in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?   Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een hydrologisch beïnvloedingsgebied voor natte land natuur?   Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte ecologische verbindingzone?   Nee  
  2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte landnatuur?   Nee  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn van het waterschap?   Ja  
  2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?   Nee  
Aandachtsthema's      
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Tabel: Watertoetstabel met waterhuishoudkundige thema's

In bovenstaand tabel is een enkele vraag met 'ja' beantwoord. Deze wordt hieronder verder uitgewerkt.

Riolering en afvalwaterkering

Een toename van het afvalwater, doordat op het perceel in plaats van één huishouden nu drie huishoudens gebruik gaan maken van de woonvoorzieningen, heeft effect op het functioneren van de afvalwaterketen. Het (gemeentelijk) rioolstelsel, de gemalen (overnamepunten) en de rioolwaterzuiveringsinstallatie dienen de toename te kunnen verwerken zonder daarmee het milieu zwaarder te belasten. Voor onderhoud aan het persleidingenstelsel is bereikbaarheid van de leiding noodzakelijk. Tot slot mogen in de milieuzone van de RWZI geen hindergevoelige functies worden opgenomen.

Het rioolstelsel heeft voldoende capaciteit om de toename in het afvalwater van twee extra huishoudens te verwerken. Het hemelwater is niet aangesloten op het rioolstelsel en zal ter plaatse infiltreren/geborgen worden. Het functioneren van de riolering wordt niet nadelig beïnvloed en het milieu wordt niet zwaarder belast dan in de huidige situatie.

Wateroverlast

Door het plaatsen van een tijdelijke woonunit in het klader van premantelzorg en een herinrichting van het voorterrein op het perceel zal de verharding op het perceel toenemen.

Een toename in het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Als dit hemelwater niet vertraagd wordt afgevoerd wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar naar benedenstroomse gebieden afgewenteld. Ook is er geen aanvulling van het grondwater. Uitgangspunt is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering ten opzichte van de huidige situatie.

Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld. Het hemelwater wordt ter plaatse geïnfiltreerd/geborgen in een bergingsvijver welke al op het perceel aanwezig is. Op deze wijze kan regenbui T=10+10% (40mm) worden opgevangen in het plangebied en vertraagd worden afgevoerd. In extreme situaties zou bui T=100+10% tot aan maaiveld of op maaiveld geborgen kunnen worden zonder dat er waterschade optreedt.

Inrichting en beheer

Het beheer en onderhoud van het watersysteem dient met het reguliere onderhoudsmaterieel van het waterschap mogelijk te zijn. Daarnaast dienen wijzigingen aan het watersysteem en werkzaamheden in de keurzone met een watervergunning te worden uitgevoerd.

De voorgenomen ontwikkelingen op het perceel is op redelijke afstand gelegen van de watergang 'De Slinge' en zal geen belemmering geven voor het reguliere beheer en onderhoud van het watersysteem.

Conclusie water

Het aspect water vormt geen belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.

5.5 Geluid

Wettelijk kader

In het kader van de Wet geluidhinder is bij de wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

Naast het wettelijk kader van de Wet geluidhinder moet ook een afweging gemaakt worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Gemeente Oost Gelre heeft in regionaal verband geluidsbeleid ontwikkeld, om de stilte als kwaliteit van de Achterhoek te versterken en richting te geven aan het geluidsaspect in bestemmingsplannen, vergunningen en dergelijke.
Bij nieuwe activiteiten dient de geluidsbelasting te voldoen aan de streefwaarden. Een goed akoestisch leefklimaat kan soms ten koste gaan van nieuwe (te luidruchtige) activiteiten.

Wegverkeerslawaai
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs wegen geluidszones. In buitenstedelijk gebied geldt voor wegen, bestaande uit vijf of meer rijstroken een zone van 600 m, voor drie of vier rijstroken een zone van 400 m en voor wegen bestaande uit één of twee rijstroken een zone van 250 m, gemeten vanuit de as van de weg. Voor wegen binnen de bebouwde kom geldt een zone van 200 m. Binnen de zone moet in het geval van een nieuwe situatie met een geluidsgevoelige bestemming onderzoek worden verricht naar de optredende geluidsbelasting. Een aantal wegen heeft geen zone, te weten:

  • wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.

Het perceel Beltrumseweg 6 te Groenlo is gelegen in het buitengebied aan de doorgaande Beltrumseweg welke bestaat uit twee rijstroken. Voor deze weg geldt dus een geluidzone van 250 m. Daarnaast ligt het perceel in de nabijheid van de doorgaande weg Deventer Kunstweg welke bestaat uit één rijstrook. Ook hiervoor geldt een geluidzone van 250 m. Zowel de nieuwe woning, verkregen door middel van woningsplitsing, als de prémantelzorgwoning komen te liggen in de geluidzone van beide wegen.

Door Adviesburo Van der Boom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd in het kader van het wegverkeerslawaai. De resultaten hiervan zijn opgenomen in een onderzoeksrapport met nummer 23-077, d.d. 6 november 2023 welke als bijlage is bijgevoegd.

Het akoestisch onderzoek is voor beoordeling en advies voorgelegd aan de Omgevingsdienst Achterhoek. Deze beoordeling is als bijlage bijgevoegd. De Omgevingsdienst heeft het volgende advies per nieuwe woning gegeven:

Woning in bijbehorend bouwwerk

De voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen binnen een geluidszone bedraagt 48 dB. Op de extra woning in het bijgebouw wordt voor zowel de Beltrumseweg als de Deventer Kunstweg aan de voorkeursgrenswaarde voldaan.

Prémantelzorgwoning

Ook voor deze woning geldt de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder voor woningen binnen een geluidszone van 48 dB. Op deze prémantelzorgwoning bedraagt de geluidbelasting ten gevolge van de Beltrumseweg ten hoogste 51 dB (incl. aftrek) en wordt de voorkeursgrenswaarde dus overschreden. De geluidsbelasting past binnen de bandbreedte (48-53 dB) voor buitenstedelijk gebied volgens de Wet Geluidhinder. Het treffen van bron- of overdrachtsmaatregelen is gezien de geluidbelasting en de omvang van het project in relatie tot de geluidsbelastingen niet realistisch.

Voor de geluidsbelasting van 51 dB op de gevel van de prémantelzorgwoning kan een hogere grenswaarde inzake de Wet geluidhinder worden verleend tot maximaal 53 dB. Hierbij is het echter van belang of deze prémantelzorgwoning voor ten hoogste 10 jaar wordt toegestaan of dat een langere termijn mogelijk is. Voor ten hoogste 10 jaar is namelijk een hogere grenswaarde niet nodig.

In het vastgestelde beleid voor prémantelzorgwoning is aangegeven dat er in eerste instantie een tijdelijke omgevingsvergunning voor de te plaatsen prémantelzorgwoning wordt afgegeven voor de duur van 10 jaar. Ook is in dit beleid aangegeven dat verlenging van deze termijn mogelijk is waarbij wel een nieuwe afweging zal plaatsvinden.

In onderhaving geval is de vooruitzicht dat de bewoners langer dan 10 jaar van de prémantelzorgwoning gebruik gaan maken. Uit het advies van de Omgevingsdienst blijkt dan dat er voor deze prémantelzorgwoning een hogere grenswaarde verleend dient te worden en deze, op basis van het door de gemeente Oost Gelre vastgestelde beleid hogere grenswaarde, ook verleend kan worden.

Door een hogere grenswaarde inzake de Wet geluidhinder te verlenen kan er een goed woon- en leefklimaat in de prémantelzorgwoning worden gegarandeerd en voldoet deze woning aan de eisen uit de Wet geluidhinder inzake wegverkeerslawaai.

Industrielawaai

In de directe nabijheid van het plangebied Beltrumseweg 6 te Groenlo vindt bedrijvigheid plaats in de vorm van agrarisch en groothandel en detailhandel.

Door een ruimtelijke ontwikkeling kunnen geluidgevoelige objecten dichter naar bedrijven toe komen. Bedrijven moeten ten aanzien van deze objecten voldoen aan geluidsnormen. Het realiseren van geluidsgevoelige objecten dichter naar de bedrijven kan een beperking voor de bedrijven betekenen. Of deze beperking ook leidt tot directe gevolgen voor de bedrijfsvoering, dient te worden vastgesteld. In dergelijke gevallen is akoestisch onderzoek nodig om te onderzoeken welke geluidsbelasting het bedrijf op het plangebied heeft. Blijkt uit het onderzoek dat de bedrijven ook in de nieuwe situatie kunnen voldoen aan de gestelde geluidsnormen, dan is in feite voldaan aan dit punt.

  • Aan de westkant ligt een varkenshouderij aan de Beltrumseweg 8-10.
  • Aan de zuidwestkant ligt een groothandel en detailhandel aan de Beltrumseweg 9.
  • Aan de oostkant een groothandel en detailhandel aan de Beltrumseweg 4.

Deze inrichtingen vallen allemaal onder het Activiteitenbesluit.

Beltrumseweg 8-10

Ingevolge het Handboek Bedrijven en milieuzonering geldt voor het fokken en houden van varkens een afstand van 50 m ten opzichte van geluidgevoelige bestemmingen zoals woningen. De te plaatsen prémantelzorgwoning zal komen te liggen op 50 m van het dichtstbijzijnde bedrijfsgebouw waarin varkens worden gehouden. Hiermee wordt dan ook voldaan aan de minimale afstand en is geluidoverlast van dit bedrijf niet te verwachten.

Beltrumseweg 9

Op dit adres bevindt zich een groothandel en detailhandel in landbouwmachines. Ingevolge het Handboek Bedrijven en milieuzonering valt een dergelijk bedrijf in de categorie "groothandel in machines en apparaten (overig)" waarbij een minimale afstand wordt aangegeven van 50 m ten opzichte van geluidgevoelige bestemmingen zoals woningen. Ten opzichte van dit bedrijf zal de prémantelzorgwoning het dichtst bij dit bedrijf zijn gelegen, namelijk op ongeveer 65 m. Er wordt dan ook voldaan aan de minimale afstand van 50 m waardoor geluidoverlast van dit bedrijf niet valt te verwachten.

Beltrumseweg 4

Op dit adres wordt hoofdzakelijk gewoond maar vindt tevens opslag en verkoop van vuurwerk plaats als zijnde een nevenactiviteit. Ingevolge het Handboek Bedrijven en milieuzonering valt een dergelijk bedrijf in de categorie "detailhandel in vuurwerk tot 10 ton verpakt". Hierbij is een minimale afstand van 10 m aangegeven ten opzichte van geluidgevoelige bestemmingen zoals woningen. De te realiseren woning in het bijbehorend bouwwerk is het dichtstbij gelegen op deze vuurwerkopslag en -verkoop op ongeveer 30 m. Er wordt dan ook voldaan aan de minimale afstand van 10 m waardoor geluidoverlast van de opslag en verkoop van vuurwerk niet valt te verwachten.

Conclusie: de twee te realiseren woningen op het perceel Beltrumseweg 6 te Groenlo voldoen aan de minimale afstandseisen voor geluid, zoals aangegeven in het Handboek Bedrijven en milieuzonering, waardoor deze bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en omgekeerd kan er een goed woon- en leefklimaat in de woningen worden gegarandeerd.

Railverkeerslawaai

Dit is niet van toepassing op dit plangebied nu er geen spoor in de directe nabijheid van het plangebied aanwezig zijn.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen directe belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.

5.6 Geur

In de directe omgeving van het plangebied Beltrumseweg 6 te Groenlo is een in werking zijnde veehouderijbedrijf gelegen. Bij ruimtelijke besluitvorming is het volgende belangrijk:

  • 1. het kunnen garanderen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • 2. het niet onevenredig schaden van iemands belangen oftewel de toekomstige ontwikkelingen van omliggende veehouderijbedrijven of overige bedrijven niet belemmeren.

Hiervoor is het nodig om voldoende afstand aan te houden tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten.

Op het perceel Beltrumseweg 8, 10 te Groenlo is een in werking zijnde intensieve veehouderijbedrijf aanwezig voor het houden van vleesvarkens. Voor woningen en andere geurgevoelige objecten bij veehouderijen geldt in het buitengebied een minimumafstand van 50 meter. Dit is inclusief woningen en andere geurgevoelige objecten die daar op na 19 maart 2000 geen deel meer van uitmaken. Ook voor woningen en andere geurgevoelige objecten die op of na 19 maart 2000 zijn gebouwd in samenhang met de beëindiging van de veehouderij geldt deze minimumafstand van 50 meter.

Het agrarisch bedrijf is voorzien van een bouwvlak waarbinnen bedrijfsgebouwen aanwezig zijn en mogen worden opgericht. Om de toekomstige ontwikkelingen van dit agrarisch bedrijf niet te beperken wordt gemeten vanaf de grens van het agrarisch bouwvlak tot aan een geurgevoelig object zoals woningen. De prémantelzorgwoning zal worden geplaatst op een afstand van ongeveer 29 m van het agrarisch bouwvlak. Hiermee wordt dit agrarisch bedrijf beperkt in haar ontwikkelingen.

Om te kunnen voldoen aan de minimale afstand van 50 m, om zodoende de prémantelzorgwoning toch te kunnen plaatsen, dient de mogelijkheid voor realisatie van bedrijfsgebouwen voor het bedrijfsmatig houden van dieren binnen dat deel van het agrarisch bouwvlak, dat binnen de 50 m is gelegen, te worden beperkt. Op onderstaande kaart is dat deel van het agrarisch bouwvlak in geel aangegeven. De bestaande en in werking zijnde bedrijfsgebouwen voor het houden van dieren liggen net buiten deze 50 m cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2046-VG01_0013.png"

De eigenaar van het perceel Beltrumseweg 8, 10 te Groenlo heeft schriftelijk aangegeven met deze 'tijdelijke' beperking binnen zijn agrarisch bouwvlak akkoord te gaan.

Hiermee kan aan plaatsing van de prémantelzorgwoning worden meegewerkt, is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd en wordt het agrarisch bedrijf niet onevenredig in haar belangen geschaad.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.

5.7 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m³, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Situatie plangebied

De Omgevingsdienst Achterhoek heeft advies uitgebracht over het aspect Luchtkwaliteit. In dit advies wordt aangegeven dat de aangevraagde ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Er is geen sprake van een gevoelige bestemming. De locatie ligt bovendien op voldoende afstand van rijks- en provinciale wegen. Er is geen sprake van feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden, waardoor omliggende veehouderijen niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden. Er is daarom geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig. Het onderwerp luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling. De luchtkwaliteit afkomstig van het verkeer ter plaatse van de Beltrumseweg vormt geen belemmering voor de realisatie van de woning.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.

5.8 Natuurbescherming

Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Darnaast dient rekening te worden gehouden met de provinciale omgevingsvisie en -verordening.

Gebiedsbescherming

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

De provincie Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Dit vindt plaats in de Omgevingsverordening Gelderland. De GNN en GO kent formeel geen externe werking.

Natura 2000

Natura 2000-gebieden zijn door de Europese Unie (EU) aangewezen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Binnen deze gebieden mogen geen significant negatieve effecten optreden vanwege nieuwe ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2046-VG01_0014.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2046-VG01_0015.jpg"

Afbeelding Ligging Natura 2000-gebieden binnen de gemeente en in de omgeving, bron http://natura2000.eea.europa.eu/

Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4)
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Voor een groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Situatie plangebied

Op het perceel wordt een bestaand bijbehorend bouwwerk bij een bestaande woning als woning in gebruik genomen. Hiervoor zal in het bestaande gebouw bouwwerkzaamheden plaatsvinden. Daarnaast wordt een prémantelzorgwoning als woonunit tijdelijk op het perceel geplaatst waarbij de ondergrond al als tuin in gebruik is en met regelmaat wordt gemaaid. Het plangebied is gelegen op 7 km van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Het Korenburgerveen'. Er vindt hierdoor geen aantasting plaats van gebieden en soorten welke bescherming behoeven.

Stikstof

De Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) bevat maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie en maatregelen die leiden tot een versterking van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Bij planologische ontwikkelingen moet dan ook worden aangetoond dat het project of plan geen significant schadelijke effecten heeft op de Natura 2000-gebieden.

Deze omgevingsvergunning maakt het mogelijk om een bestaand bijbehorend bouwwerk bij een bestaande woning als woning in gebruik te nemen. Daarnaast wordt een prémantelzorgwoning als woonunit tijdelijk op het perceel geplaatst. De woningen worden gasloos uitgevoerd. Ten opzichte van de huidige situatie heeft deze toevoeging van twee woningen dan ook geen negatieve invloed op de stikstofdepositie op het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied, het Korenburgerveen. Ook mede gezien de zeer ruime afstand van 7 km tot aan dit Natura 2000-gebied.

Conclusie

De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.

5.9 Bedrijven en milieuzonering

Kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan wij het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave "Handboek Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is (dit is niet altijd de werkelijke gevel, maar de plek waar de gevel van de woning volgens het bestemmingsplan inclusief vergunningvrij bouwen mogelijk is). De in deze uitgave voor bedrijven opgenomen richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. De richtafstanden zijn voor drukkere gebieden (gemengd gebied) naar beneden bij te stellen. Aanvullend milieuonderzoek kan uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Verder hebben wettelijke afstanden voorrang op de richtafstanden.

Belemmering bedrijven en woon- en leefklimaat

Beltrumseweg 8, 10 Groenlo

In de directe nabijheid van het plangebied is het agrarisch bedrijf Beltrumseweg 8, 10 gelegen (intensieve veehouderij). De grootste afstanden voor agrarische bedrijven wordt veroorzaakt door het milieuaspect geur. Voor het onderdeel geur geldt specifieke wetgeving, die voorrang heeft op de richtafstanden (Wet geurhinder en veehouderij en Activiteitenbesluit milieubeheer).

In paragraaf 5.6 is het aspect 'Geur' beschreven. Hierin geconcludeerd dat door het aanpassen van het agrarisch bouwvlak er een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe wooneenheid is te waarborgen en dat het bedrijf niet in haar toekomstige ontwikkelingen zal worden beperkt.

Beltrumseweg 9 Groenlo

Daarnaast ligt in de directe nabijheid van het perceel Beltrumseweg 6 een bedrijfsbestemming met een in werking zijnde bedrijf met handel in landbouwmachines, Beltrumseweg 9. In bovengenoemde VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" geldt voor een dergelijk bedrijf een grootste afstand van 50 m waarbij het aspect 'geluid' het belangrijkste is. De nieuw te realiseren wooneenheid in een bestaand bijbehorend bouwwerk op het perceel Beltrumseweg 6 te Groenlo komt te liggen op ongeveer 95 m van het bedrijfsgebouw. De prémantelzorgwoning op ongeveer 65 m. Hiermee wordt voldaan aan de minimale afstand van 50 m. Hierdoor is er een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe wooneenheid te waarborgen en zal het bedrijf niet in haar toekomstige ontwikkelingen worden beperkt.

Daarbij dient te worden vermeld dat er al een woning in een woonbestemming op ongeveer 32 m van het bedrijfsgebouw Beltrumseweg 9 is gelegen. Bij mogelijke toekomstige ontwikkelingen van het bedrijf zal deze woning de eerst beperkende factor zijn.

Beltrumseweg 4 Groenlo

Op dit adres wordt hoofdzakelijk gewoond maar vindt tevens opslag en verkoop van vuurwerk plaats als zijnde een nevenactiviteit. Ingevolge het Handboek Bedrijven en milieuzonering valt een dergelijk bedrijf in de categorie "detailhandel in vuurwerk tot 10 ton verpakt". Hierbij is een minimale afstand van 10 m aangegeven ten opzichte van gevoelige bestemmingen zoals woningen. De te realiseren woning in het bijbehorend bouwwerk is het dichtstbij gelegen op deze vuurwerkopslag en -verkoop op ongeveer 30 m. Er wordt dan ook voldaan aan de minimale afstand van 10 m waardoor er een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woning is te waarborgen en zal het bedrijf niet in haar toekomstige ontwikkelingen worden beperkt.

Conclusie

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.

5.10 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Derhalve is de risicokaart geraadpleegd.

Gemeentelijk externe veiligheidsbeleid

De gemeente Oost Gelre heeft in 2008 een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld.

Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten. Het externe veiligheidsbeleid is samengevat in onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2046-VG01_0016.jpg"

Situatie plangebied

In de directe nabijheid van het plangebied is geen weg gelegen die is aangemerkt als een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Daarnaast zijn er in de directe nabijheid van het plangebied geen bedrijven aanwezig welke gevaar, schade of hinder voor de leefomgeving zullen veroorzaken.

Op een afstand van ongeveer 300 meter is een tankstation voor het wegverkeer gelegen. Op de risicokaart Gelderland, zoals hieronder is aangegeven, heeft het tankstation een risicocontour ten behoeve van brand (roodgestreept) en een contour voor explosie (geel gestreept). Het plangebied ligt buiten de aangegeven contouren.

De groene lijn op de risicokaart is de N18 welke als transportroute voor gevaarlijke stoffen is aangewezen. Het plangebied ligt op voldoende afstand van deze transportroute.

Onderzoek naar externe veiligheid is in onderhavig geval dan ook niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2046-VG01_0017.png"

Uitsnede Risicokaart Gelderland (Bron: provincie Gelderland)

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.

5.11 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Beltrumseweg. Dit is een doorgaande weg in het buitengebied waaraan meerdere woon- en bedrijfspercelen zijn gevestigd. Het verkeer naar en afkomstig van het plangebied maakt hiervan deel uit. Door het toevoegen van twee wooneenheden op het perceel zal het verkeer op deze weg minimaal toenemen.

Parkeren

Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre

De nota ‘Parkeernormen gemeente Oost Gelre’ is een nadere uitwerking van het parkeerbeleid zoals dat is opgenomen in het integraal verkeersprogramma.

In deze nota is een eenduidig toepassingskader vastgelegd van de parkeernormen. Tevens zijn in deze nota de toe te passen parkeernormen van de gemeente Oost Gelre vastgelegd.

Het hanteren van parkeernormen is van belang om de vraag naar en aanbod van parkeerplaatsen met elkaar in evenwicht te houden. Bij bouwplannen (nieuwbouw, verbouw, herontwikkeling etc.) kan extra parkeerbehoefte ontstaan. De hoeveelheid en de kwaliteit van de extra te realiseren parkeer-plaatsen wordt berekend aan de hand van parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet de initiatiefnemer in principe op eigen terrein in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Hierdoor wordt een verhoging van de parkeerdruk in de openbare ruimte voorkomen.

De basis voor deze Nota Parkeernormen is het ASVV 2012 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) en publicatie 317 'Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering' van CROW - het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.

Op basis van het autobezit in Oost Gelre is ervoor gekozen om de gemiddelde CROW-parkeerkencijfers als uitgangspunt te hanteren. Bij de toekomstige werkwijze bij het aanvragen van een omgevingsvergunning wordt de gemiddelde norm gehanteerd voor het aantal aan te leggen parkeerplaatsen. De normen zijn opgenomen in de nota. De parkeernormen zijn opgenomen per functie, onderverdeeld naar de stedelijke zones: centrum Groenlo en Lichtenvoorde, schil rond centrum Groenlo en Lichtenvoorde, rest bebouwde kom (overige gebieden binnen de bebouwde kom van Groenlo en Lichtenvoorde evenals de kernen Zieuwent, Mariënvelde, Harreveld, Vragender en Lievelde) en buitengebied. In de normering is rekening gehouden met een aandeel van bezoekers van 0,3 parkeerplaatsen per woning. In de nota zijn ook richtlijnen gegeven voor bijvoorbeeld maatvoering van de parkeerplaatsen en de locatie van de parkeerplaatsen. Verder is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen.

Aanvulling

Binnen het plangebied is voldoende parkeergelegenheid aanwezig op eigen terrein.

In het bestemmingsplan is een regeling opgenomen, waarin wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota of een rechtsopvolger daarvan. Expliciet is aangegeven dat ook een rechtsopvolger het kader kan vormen. Als de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader.

In de parkeernota is ook aangesloten op de bepalingen die waren opgenomen in de bouwverordening, maar door de recente wetswijziging zijn vervallen. Voor specifieke gevallen is een afwijkingsbevoegdheid (onder voorwaarden) opgenomen. Door het laten doorwerken van deze parkeerbepaling in alle geldende plannen is het wegvallen van de parkeerregels door de wetswijziging hersteld.

Conclusie

Verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor het planvoornemen. Parkeren geschiedt op eigen terrein.

Hoofdstuk 6 Toetsing van het plan aan het geldend beleid

Woningsplitsing

De voorgenomen ontwikkeling is getoetst aan de voorwaarden uit het geldende beleid woningsplitsingen Oost Gelre 2021 van 20 december 2022.

De volgende uitgangspunten staan centraal bij de voorwaarden voor woningsplitsing:

  • • Het behoud van het landelijke karakter van het landelijk gebied;
  • • Het toevoegen van nieuwe woningen vormt geen belemmering voor bestaande (agrarische) bedrijven;
  • • Een toename van 'verstening' in het landelijk gebied wordt zo veel mogelijk voorkomen;
  • • Een kwaliteitsverbetering van de bestaande bebouwing;
  • • Het herstel of de versterking van landschaps- en/of natuurwaarden;
  • • Verduurzaming van de te splitsen woning.

 Voorwaarden woningsplitsing burger- en bedrijfswoningen in het buitengebied

1. Met woningsplitsing mag in een bestaande woning één keer maximaal één extra woning worden gerealiseerd voor de huisvesting van één huishouden. Na splitsing zijn er twee zelfstandige woningen, elk voor de huisvesting van één huishouden.

Ad.1: na splitsing zijn er twee zelfstandige woningen op het perceel aanwezig.

2. De tweede wooneenheid wordt gecreëerd in het bestaande bouwwerk welke tezamen met het bestaande hoofdgebouw, waarin al een woning is gevestigd, eventueel met een bestaande bovengrondse verbinding aan elkaar zijn verbonden, een stedenbouwkundige (architectonische) eenheid vormt. De tweede wooneenheid kan vanuit het hoofdgebouw via een bestaande bovengrondse verbinding worden betreden en kan niet aangemerkt worden als een opzichzelfstaand gebouw (vrijstaand bouwwerk).

Het aanzicht (uiterlijk) van de gebouwen wordt niet gewijzigd.

Daarbij geldt de bestaande inhoud van de voor de woningen te gebruiken gebouwen. Een bouwkundige uitbreiding om de woning te vergroten is niet toegestaan.

Op de verbeelding van de plankaart wordt de woningsplitsing aangeduid met de aanduiding 'aaneengebouwd'.

Ad.2: Het met een bovengrondse verbinding aan het hoofdgebouw verbonden bijbehorend bouwwerk wordt als woning ingericht. Het aanzicht wordt niet gewijzigd en er vindt geen bouwkundige uitbreiding plaats waardoor de inhoud van de gebouwen hetzelfde blijft. Nu wordt afgeweken van het geldend bestemmingsplan, waarbij geen verbeelding nodig is, is deze voorwaarde niet van toepassing.

3. Het gebouw waarin de bestaande woning aanwezig is heeft een inhoud van minimaal 600 m3. De maximale gezamenlijk inhoud van de na splitsing aanwezige woningen bedraagt 850 m3. De woningen hebben een minimale bruto vloeroppervakte van 55 m2.

Ad.3: Deze voorwaarde heeft betrekking op het traditioneel splitsen van een woning in een voor- en achterhuis. Dat is hier dus niet van toepassing nu de bestaande inhoud van de gebouwen als uitgangspunt geldt.

4. Het splitsen van het pand in twee zelfstandige woningen leidt niet tot belemmering of aantasting van bestaande functies en waarden in de omgeving. Ook moet er sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Ad.4: Uit bovenstaande hoofdstukken is op te maken dat door de woningsplitsing geen bestaande functies en waarden worden belemmerd of aangetast en dat er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat in de nieuw te realiseren wooneenheid.

5. Nieuwbouw mag onder voorwaarden.

Ad.5: Er vindt geen nieuwbouw plaats.

6. Bij splitsing van een bedrijfswoning moet van beide woningen een bewoner werkzaam zijn in het bedrijf.

Ad.6: Er is hier geen sprake van splitsing van een bedrijfswoning.

7. Als sprake is van splitsing van een monumentaal pand, dan moet duidelijk zijn dat de splitsing niet ten koste gaat van de waarden van het monument.

Ad.7: Er is hier geen sprake van een monumentaal pand(en).

8. Voldaan wordt aan de van toepassing zijnde voorschriften uit het Bouwbesluit.

Ad.8: Daar wordt de aangevraagde omgevingsvergunning fase 2 aan getoetst.

9. Wens: de splitsing van het pand in twee zelfstandige woningen gaat gepaard met een verduurzaming van het gehele gebouw (bestaande woning en nieuwe woning) naar minimaal energielabel B.

Ad.9: Dit is en blijft een wens en is aan bewoners cq. eigenaren hoe hiermee om te gaan.

10. Tenminste een van de twee zelfstandige woningen die na splitsing ontstaat is levensloopbestendig. Dat wil zeggen dat alle voorzieningen bereikbaar zijn voor mensen met een lichamelijke beperking. Indien uit een bouwtechnische onderbouwing blijkt dat een levensloopbestendige inrichting van geen van beide woningen mogelijk is, ontheffing van deze voorwaarde wordt verleend.

Ad.10: De nieuwe wooneenheid wordt dermate ingericht dat na op een eenvoudige wijze deze woning levensloopbestendig gemaakt kan worden.

11. De na splitsing ontstane woningen hebben gezamenlijk recht op maximaal 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken.

Ad.11: Na splitsing van de woning in twee zelfstandige wooneenheden zijn er geen bijbehorende bouwerken op het perceel aanwezig. Aan deze voorwaarde wordt dus voldaan en kunnen er op het perceel nog maximaal 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken worden opgericht.

12. De woningsplitsing draagt bij aan de versterking van het omliggende landschap. Dit moet blijken uit een door de gemeente goedgekeurd (samenhangend) erf- en landschappelijk inrichtingsplan. Daarbij moet ook aandacht zijn voor een natuur inclusieve en klimaat adaptieve inrichting van erf en bebouwing, en de positie en verdeling van bijbehorende bouwwerken. Het erfinrichtingsplan moet uitgevoerd zijn binnen 1 jaar nadat de extra woning door middel van woningsplitsing gereed is. Het erfinrichtingsplan moet nadien ook in stand blijven.

Ad.12: Het erf- en landschappelijk inpassingsplan is beschreven in hoofdstuk 3.3.

13. Parkeren moet op eigen terrein.

Ad.13: Parkeren geschiedt op eigen terrein.

Uit bovenstaande blijkt dat de beoogde planontwikkeling voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in het Beleid woningsplitsingen Oost Gelre 2021 van 20 december 2022.

Prémantelzorgwoning

Getoetst aan de beleidsregels voor (pré)mantelzorgwoning zoals vastgesteld op 12 maart 2024.

1. Er dient sprake te zijn van een sociale relatie tussen de bewoner(s) van de (pré)mantelzorgwoning en de hoofdwoning op het perceel. Dit is een voorwaarde voor het verlenen van de vergunning.

Ad.1: de huidige bewoners gaan de premantelzorgwoning bewonen en twee dochters gaan het bestaande hoofdgebouw en de nieuw te realiseren woning in het bestaande bijbehorend bouwwerk bewonen.

2. De bewoners van de (pré)mantelzorgwoning worden op het adres van die woning ingeschreven in de Basis Registratie Personen (BRP) en krijgen een 'eigen huisnummer', gebaseerd op het huisnummer van de hoofdwoning, aangevuld door de toevoeging 'm01'.

Ad.2: er wordt het huisnummer 6m01 toegekend.

  • 3. De (pré)mantelzorgwoning wordt gerealiseerd als zelfstandige wooneenheid binnen de bestaande bebouwing of in een woonunit.

  Ad.3: de premantelzorgwoning wordt in de vorm van een woonunit gerealiseerd.

  • 4. Een (pré)mantelzorgwoning dient te voldoen aan de bepalingen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving ten aanzien van permanente gebouwen en dient qua uitstraling passend te zijn in de omgeving, zulks ter beoordeling aan het bevoegd gezag.

Ad.4: voor realisatie van de premantelzorgwoning is een omgevingsvergunning fase 2 noodzakelijk waarbij de commissie ruimtelijke kwaliteit het uiterlijk van de woonunit zal beoordelen.

  • 5. Ten aanzien van de (pré)mantelzorgwoning gelden de volgende eisen aan maatvoering en situering:
  • de oppervlakte van een (pré)mantelzorgwoning mag maximaal 100 m² bedragen met dien verstande dat bij permanente bebouwing de maximale oppervlakte zoals opgenomen in het omgevingsplan niet overschreden mag worden; de woonunit bedraagt maximaal 100 m2;
  • een (pré)mantelzorgwoning mag maximaal bestaan uit 1 bouwlaag en dient op de begane grond gesitueerd te zijn; de woonunit bestaat uit 1 bouwlaag;
  • een (pré)mantelzorgwoning heeft een maximale goothoogte van 3,50 meter en een nokhoogte van 5 meter (indien niet in bestaande bebouwing gerealiseerd), conform de meet- en rekenbepalingen van het geldende (tijdelijke) omgevingsplan; de woonunit zal de afmetingen niet overschrijden;
  • de maximale afstand tussen hoofdwoning en (pré)mantelzorgwoning bedraagt: 25 meter, bij uitzonderingen kan er maatwerk toegepast worden; de afstand bedraagt hooguit 15 m;
  • de (pré)mantelzorgwoning wordt geplaatst op minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn van de bestaande hoofdwoning en op een afstand van de perceelsgrens (zijdelingse en achter) van tenminste 1 meter of, bij ramen aan de zijde van de perceelsgrenzen, minimaal 2 meter. Bij hoekpercelen of andere bijzondere situaties kan maatwerk geleverd worden; de woonunit wordt 1 m achter de voorgevelrooilijn van de bestaande woning geplaatst en op minimaal 1 m van de zijdelingse perceelsgrens;
  • de (pré)mantelzorgwoning moet worden geplaatst op de gronden die horen bij de bestaande hoofdwoning van de toekomstige zorgverlener. De (pré)mantelzorgwoning mag uitsluitend geplaatst worden op gronden waar de woonfunctie is toegestaan, al dan niet in de vorm van een bedrijfswoning. de woonunit komt op eigen perceel in de woonbestemming te liggen;

6. De (pré)mantelzorgwoning is levensloopbestendig in de vorm van een nul-tredenwoning en kan op basis van geringe aanpassingen geschikt worden gemaakt aan de ontstane of gewijzigde zorgbehoefte op termijn.

Ad.6: de te plaatsen woonunit voldoet hieraan.

7. Per hoofdwoning mag maximaal één (pré)mantelzorgwoning gerealiseerd worden.

Er mogen geen milieubelemmeringen aanwezig zijn ten aanzien van het plaatsen van de (pré)mantelzorgwoning , alsook ten aanzien van de situering hiervan. Ook de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven mag niet worden beperkt.

Ad.7: er wordt 1 woonunit geplaatst. In hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten zijn alle relevante milieuonderwerpen besproken.

8. Het gebruik van de (pré)mantelzorgwoning mag niet leiden tot overlast voor de openbare veiligheid, de openbare gezondheid, het woonmilieu, onevenredige afbreuk doen aan het (woon)karakter van de wijk of buurt en/of onevenredig afbreuk doen aan erfgoedwaarden, waardoor geen sprake is van een veilige fysieke leefomgeving en/of goede ruimtelijke ordening.

Ad.8: hier wordt aan voldaan.

9. Parkeren moet plaatsvinden op eigen terrein voor wat betreft de toegenomen parkeerbehoefte door het plaatsen van de (pré)mantelzorgwoning, tenzij aangetoond kan worden dat het niet tot een toename leidt.

Ad.9: parkeren vindt op eigen perceel plaats.

10. Hemelwater van het bouwoppervlak van de (pré)mantelzorgwoning en nieuwe verharding worden op eigen terrein geïnfiltreerd.

Ad.10: zie ook paragraaf 5.4 van deze onderbouwing waarin de wateraspecten zijn beschreven.

11. Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient een verslag van een omgevingsgesprek gevoegd te zijn. Het doel van dit omgevingsgesprek is het informeren van de buurt over de plannen en de buurt krijgt de mogelijkheid mee te denken over verbetering van het plan. De omgevingsvergunnings- aanvraag bevat een verslag met daarin de resultaten van het omgevingsgesprek. Het verslag bevat hoe er invulling is gegeven aan het omgevingsgesprek en wat hier de resultaten van zijn. Door alle deelnemers wordt aangegeven of ze akkoord zijn met het verslag.

Ad.11: dit zal nog worden aangeleverd bij de omgevingsvergunning fase 2. De buren zijn al mondeling geinformeerd.

12. Bewoning van de prémantelzorgwoning is toegestaan door maximaal twee personen waarvan tenminste 1 persoon de leeftijd van 67 jaar heeft bereikt. Dit is een voorwaarde voor het verlenen van de vergunning.

Ad.12: de bewoners voldoen hieraan.

13. Er is geen mantelzorgverklaring vereist – wel moet er een intentieverklaring ondertekend worden waarbij de bewoner(s) van de hoofdwoning bewust is / zijn van de toekomstige mantelzorgtaken en welwillend tegenover de uitvoering staat / staan. Uit de intentieverklaring blijkt dat de toekomstige mantelzorgers deze zorg zullen verlenen zodra en zolang dat nodig is. Daarnaast wordt deze verklaring door alle, op het moment van aanvraag, meerderjarige bewoners van de hoofdwoning ondertekend waarmee zij aangeven in te stemmen met de prémantelzorgwoning. Ook de toekomstige bewoners van de prémantelzorgwoning dienen de intentieverklaring te ondertekenen. Bij deze verklaring dient tevens de sociale relatie tussen de bewoners van de hoofdwoning en de prémantelzorgwoning aangetoond te worden.

Ad.13: de intentieverklaring is ondertekent en akkoord bevonden.

Hoofdstuk 7 Economische en maatschappelijk uitvoerbaarheid

7.1 Haalbaarheid

Het project en bijbehorende procedure worden door verzoeker bekostigd. Indien het project aanleiding geeft tot vergoeding van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst afgesloten met verzoeker inzake planschade.

7.2 Exploitatieplan

De omgevingsvergunning voorziet in het splitsen van een woning door een woning te realiseren in een aangebouwd bijbehorend bouwwerk. Er vindt hierbij interne verbouw van het bijbehorend bouwwerk plaats, zodat er sprake is van een bouwactiviteit zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor voor de betrokken gronden een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro dient te worden vastgesteld. Dit geldt ook voor het plaatsen van een woonunit op het eprceel. Een exploitatieplan is niet nodig indien de kosten anderszins zijn verzekerd. Met verzoeker is hiervoor een anterieure overeenkomst afgesloten waarin is opgenomen dat de te maken kosten, waaronder eventuele planschade, voor rekening van verzoeker zijn. Burgemeester en wethouders achten het plan hierdoor economisch uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.3.1 Inspraak

Voor het plan wordt de uitgebreide procedure doorlopen zoals bepaald in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dit betekent dat de ontwerp omgevingsvergunning voor een periode van zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder kan gedurende deze periode een zienswijze indienen. Het ontwerp heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegen van 19 april 2024 tot en met 30 mei 2024. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingekomen.

7.3.2 Artikel 3.1.1.-overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan of afwijking hiervan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Binnen het plan zijn geen nationale en provinciale belangen in het geding. Vooroverleg met de Vrom-inspectie en de provincie Gelderland is dan ook geen verplichting. Daarnaast zijn er geen wateraspecten in het geding waardoor er vooroverleg moet worden gevoerd met het Waterschap Rijn en IJssel.

In de ontwerpfase zijn de diensten van provincie en het Waterschap door middel van een kennisgeving op de hoogte gebracht van de ontwerp omgevingsvergunning. Gedurende de inzage termijn zijn er geen zienswijzen en/of op- en/of aanmerkingen ingekomen van deze diensten.