Plan: | Omgevingsvergunning verbouw boerderij Pastoor Deperinkweg 41 Marienvelde |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1586.PBBUI2036-VG01 |
Omgevingsvergunning verbouw boerderij Pastoor Deperinkweg 41 Marienvelde |
Juli 2022 |
Inlichtingen: |
Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling en Beheer |
Telefoonnummer 0544-393535 |
Er is een aanvraag om omgevingsvergunning ingekomen voor de activiteiten 'bouwen', 'handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening' en 'handelingen met gevolgen voor beschermde monumenten' voor het perceel naast Pastoor Deperinkweg 41 te Mariënvelde. De aanvraag voorziet in een uit- en verbouw van de op dat perceel aanwezige monumentale voormalige boerderij.
In de zeventiger jaren van de vorige eeuw is er op enige afstand van de boerderij een nieuw woonhuis gebouwd (Pastoor Deperinkweg 41). Sindsdien is de boerderij onbewoond. De boerderij is aangemerkt als gemeentelijk monument. Het restaureren van monumenten heeft een meerwaarde op de ruimtelijke kwaliteit. Op het perceel is een woning planologisch toegestaan. Na restauratie zal de voormalige boerderij de tweede wooneenheid op het perceel zijn. Door middel van deze procedure om omgevingsvergunning wordt van de regels van het geldende bestemmingsplan afgeweken en het toevoegen van een tweede wooneenheid op het perceel planologisch geregeld.
Het college heeft op 26 februari 2019 principemedewerking gegeven om mee te werken aan een tweede wooneenheid op het perceel.
Het beoogde perceel naast Pastoor Deperinkweg 41 te Mariënvelde is gelegen in het buitengebied van de gemeente Oost Gelre, op ongeveer 430 meter van de bebouwde kom van Mariënvelde. De omgeving van het perceel is te omschrijven als gemengd gebied met nog in werking zijnde agrarische bedrijven en particuliere woningen in het buitengebied. De omliggende gronden zijn agrarisch in gebruik. Op het perceel is een voormalige boerderij aanwezig. Het perceel waarop de voormalige boerderij is gelegen is kadastraal bekend als gemeente Lichtenvoorde, sectie V, nummer 852.
Omgeving plangebied
Perceel Pastoor Deperinkweg 41 te Mariënvelde met in gele cirkel de voormalige boerderij
Het perceel Pastoor Deperinkweg 41 te Marienvelde en het naast gelegen perceel met de voormalige boerderij is gelegen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011', met bijbehorende Reparatieplannen, en bestemd als 'Wonen' met dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische verwachtingswaarde 2'. Op het perceel is 1 woning toegestaan.
Het restaureren van de voormalige boerderij en deze weer als woning in gebruik te nemen is in strijd met de regels uit het bovengenoemde bestemmingsplan. Hiervoor zijn geen afwijkings- of wijzigings- bevoegdheden opgenomen. Door middel van een procedure om herziening van het bestemmingsplan of door middel van een omgevingsvergunnning Wabo is het mogelijk om een extra woning op het perceel toe te staan. Verzoeker heeft door het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning aangegeven de procedure om omgevingsvergunning Wabo te willen doorlopen. Hiermee wordt afgeweken van de regels uit het geldend bestemmingsplan.
Uitsnede uit geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011'
In Hoofdstuk 2 is de aanleiding en doel van deze omgevingsvergunning uiteengezet. In Hoofdstuk 3 van de toelichting wordt de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. De historie en cultuurhistorie komt aan bod. Ook wordt inzicht gegeven in de opbouw van het plangebied met de daarbij behorende functies. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 4 het beleidskader van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oost Gelre uiteen gezet. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Tot slot volgt in Hoofdstuk 6 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van overleg en terinzagelegging.
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie vanuit ruimtelijk oogpunt en per functie, evenals de ontwikkelingen op basis van het vigerende beleid beschreven. Er wordt flexibiliteit geboden daar waar het kan. Rekening wordt gehouden met de dynamiek in het plangebied en ruimte voor 'reguliere' uitbreidingen en veranderingen.
Mariënvelde is de jongste nederzetting van de huidige gemeente Groenlo-Lichtenvoorde. Aanvankelijk was het bekend als Achter-Zieuwent; rond 1946 ontstond - naar een idee van pastoor Deperink - de naam Mariënvelde. Voor de gemeentelijke herindeling behoorde het grotendeels tot de gemeente Ruurlo. Aan de verdeling van Mariënvelde over vijf dorpen en drie gemeenten kwam met de gemeentelijke herindeling een einde. De omgeving heette in de volksmond ook wel “de Ballasbulte”.
Met de bouw van een R.K. kerk (1931-1932) en school (1929-1930) werden de eerste aanzetten gegeven tot de ontwikkeling van het huidige dorp, waarvan de verdere bebouwing vooral langs de Waalderweg en de Pastoor Deperinkweg-De Witte Rieteweg werd gerealiseerd. De Pastoor Deperinkweg en De Witte Rieteweg maken deel uit van de oude weg tussen Harreveld en de herberg De Tolhut in het vroegere grensgebied van de voormalige gemeenten Ruurlo en Zelhem. Deze weg, onderdeel van de route van Doetinchem naar Eibergen, werd in de winter van 1924-1925 verhard. Toen de weg nog een zandweg was, noemden de Mariënveldenaars haar Groot'n Diek. De daglonersboerderij, waar deze onderbouwing betrekking op heeft, is vóór 1832 aan de Groot'n Diek gebouwd. Op de kadastrale minuut van dat jaar staat hij namelijk al getekend.
Op dat moment was de boerderij in eigendom van de weduwe van Jan Olieslager, dagloner te Ruurlo. In de negentiende eeuw, of misschien het begin van de twintigste eeuw, heeft het voorhuis zijn huidige vorm gekregen. De linker zijgevel van het voorhuis is hierbij naar buiten geplaatst en waarschijnlijk is de voorgevel toen volledig vernieuwd. In het dak is het verloop van het oorspronkelijke dak nog herkenbaar aanwezig. In de jaren zestig van de twintigste eeuw is iets ten zuiden van de boerderij door de eigenaren een nieuwe woning gebouwd. Sindsdien heeft de boerderij geen woonfunctie meer.
Kadastrale kaart 1811-1832 minuutplan Ruurlo, Gelderland, sectie D blad 03. De boerderij met schuur is perceel 1381. Eigendom: Weduwe Jan Olieslager dagloner te Ruurlo.
Bron: http://beeldbank.cultureelerfgoed.nl/
Topografische kaart met Mariënvelde, situatie voor de stichting van de nederzetting (verkend in 1879 en 1886). Geel omcirkeld de locatie Pastoor Deperinkweg 41. Bron: www.oostgelre.nl
Uitsnede uit 1882 (Bron: www.topotijdreis.nl)
Uitsnede uit 1900 (Bron: www.topotijdreis.nl)
Uitsnede uit 1936 (Bron: www.topotijdreis.nl)
Uitsnede uit 1975 (Bron: www.topotijdreis.nl)
Uitsnede uit 2020 (Bron: www.topotijdreis.nl)
Het beoogd perceel met de voormalige boerderij vormt tezamen met het huidige woonhuis Pastoor Deperinkweg 41 te Mariënvelde een woonbestemming. Op het perceel bevindt zich een voormalige boerderij met vrijstaand bijgebouw met op enige afstand het huidige woonhuis. Het perceel is kadastraal gesplitst.
Het bestemmingsplan laat hier één woning toe en 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken. Het perceel ligt buiten de bebouwde kom van Mariënvelde. De omgeving van het perceel is te omschrijven als gemengd gebied met nog in werking zijnde agrarische bedrijven en particuliere woningen. De gronden er om heen worden gebruikt voor agrarische doeleinden. Door middel van een ingediende aanvraag om omgevingsvergunning Wabo wordt nu verzocht om op het perceel twee wooneenheden toe te staan en dit planologisch te regelen.
Door het toevoegen van een extra woning in het buitengebied zal moeten worden beoordeeld of in de nabijheid gelegen bedrijven niet in hun toekomstige ontwikkelingen worden beperkt en omgekeerd of een goed woon- en leefklimaat in de 'nieuwe' woning kan worden gegarandeerd. Dit wordt in de hierna aangegeven hoofdstukken en paragrafen nader omschreven.
Als voorwaarde bij ruimtelijke initiatieven geldt dat er een bijdrage wordt geleverd aan de ontwikkeling van het landschap door middel van een erf- of landschappelijk inpassingsplan. Verzoeker heeft hiervoor een erfinrichtingsplan laten opstellen die als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing is bijgevoegd.
Op het perceel wordt de voormalige boerderij gerenoveerd en weer als woonhuis in gebruik genomen. Er vindt een aanbouw aan deze boerderij plaats. Daarnaast zal het bestaande bijgebouw worden gesloopt en hiervoor wordt een nieuwe berging opgericht. Het plan is stedenbouwkundig akkoord bevonden. Aan de voormalige boerderij vinden cosmetische wijzigingen plaats alsmede een aanbouw welke door de commissie ruimtelijke kwaliteit (welstand) zal worden beoordeeld.
Op 26 februari 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders de status 'gemeentelijk monument' aan deze voormalige boerderij toegekend.
Voor het gebied geldt een groot aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied.
De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.
De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.
De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.
De archeologische waarden zijn opgenomen als dubbelbestemming in het geldende bestemmingsplan. Daarnaast geldt het vastgestelde 'Parapluplan Archeologie'. Hier zijn Regels aan gesteld ter bescherming van mogelijke archeologische waarden. In hoofdstuk 5, paragraaf 5.2 wordt dit nader toegelicht.
De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:
Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
Een watertoets is beschreven in hoofdstuk 5 in paragraaf 5.4.
Algemene conclusie
De internationale regelgeving en/of de europese regelgeving is niet op deze omgevingsvergunning van toepassing.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
2. Duurzaam economisch groeipotentieel
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
3. Sterke en gezonde steden en regio's
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies.
In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
3. Afwentelen wordt voorkomen.
Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
In voorliggend geval betreft het een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld.
Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling op het perceel Pastoor Deperinkweg 41 Mariënvelde.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.
Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.
Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer het Natuur Netwerk Nederland (de opvolger van de ecologische hoofdstructuur), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.
De uitgangspunten van het Barro zijn bij het opstellen van deze omgevingsvergunning betrokken.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Onderhavige ontwikkeling betreft het planologisch regelen van een voormalige boerderij in de bestemming 'Wonen'. In artikel 1.1.1 van het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader toegelicht, het gaat hier om 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Het betreft hier een voormalige boerderij welke weer als woning in gebruik wordt genomen. Bij een kleinschalige woningbouwontwikkeling is de ladder niet van toepassing. Waar de grens precies ligt, blijkt niet expliciet uit het Besluit ruimtelijk ordening. Op basis van jurisprudentie blijkt dat bij woningbouw in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724). Voorliggende ontwikkeling betreft het realiseren van één nieuwe woning in de voormalige boerderij. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Afweging
Uit bovenstaande onderbouwing kan worden geconcludeerd dat het realiseren van één nieuwe woning in de voormalige boerderij niet wordt beschouwd als een stedelijke ontwikkeling zodat gesteld kan worden dat er sprake is van een duurzame verstedelijking.
Conclusie
Daarmee vormt de ladder van duurzame verstedelijking geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
Algemene conclusie
Het Rijksbeleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen die deze omgevingsvergunning mogelijk maakt.
De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de 'Omgevingsvisie Gelderland'. Deze is vastgesteld op 9 juli 2014. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 19 december 2018 een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld en deze doorvertaald in de Omgevingsverordening. De provincie streeft onder andere naar het versterken en behouden van de vitaliteit van kleinere kernen en dorpen. Om dit te bereiken dienen stedelijke functies waar mogelijk te worden gebundeld en geconcentreerd. Daarnaast ondersteunt de provincie bij de aanpak van leegstand in dorpen en kernen.
In de Omgevingsvisie is de Gelderse Ladder opgenomen. De Gelderse Ladder wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen. Als juridische basis voor de Gelderse Ladder gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking, genoemd in de vorige paragraaf. De juridische borging van de ladder is geregeld in de Bro en is niet nogmaals opgenomen in de provinciale verordening. Consequenties met betrekking tot de voorliggende ontwikkeling zijn dan ook hetzelfde.
De meest recente omgevingsverordening van 1 februari 2022 richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
In hoofdzaak geeft de Omgevingsverordening regels bij nieuwe ontwikkelingen dus ook voor het toevoegen van woningen. In de omgevingsverordening wordt aangegeven dat er een regionale woonagenda door Gedeputeerde Staten moet zijn vastgesteld.
De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld, om in te spelen op de veranderde behoefte. In het najaar van 2019 is de Regionale Woonagenda op onderdelen aangepast. Daarmee wordt vooruit gelopen op de nieuwe Regionale Woonagenda. Het beleidskader is in lijn met de Koers Ruimte voor goed wonen van de provincie en met het provinciale coalitieakkoord.
Daarnaast heeft de gemeente Oost Gelre een eigen woonvisie vastgesteld voor de periode 2016 – 2025. Deze is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 september 2016. In paragraaf 4.4.2 wordt deze woonvisie nader toegelicht.
Conclusie
Het realiseren van één nieuwe woning in een voormalige boerderij past in de regionale woonagenda en de daarbij opgesteld woonvisie voor de gemeente Oost Gelre. Hiermee wordt voldaan aan de regels uit de provinciale omgevingsverordening.
Omgevingsvisie en -verordening vormen dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen die deze omgevingsvergunning mogelijk maakt.
Cultuur en erfgoed dragen bij aan de economie en de maatschappij. Zij dragen bij aan het toerisme en aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en bewoners. Door de gemeenten Winterswijk, Aalten en Oost Gelre is gezamenlijk de erfgoednota opgesteld. Het beleven van erfgoed is een van de ambities in deze nota om daarmee het (economisch) rendement te vergroten.
Het doel van de nota is:
Het vaststellen van ambities voor de ontwikkeling en instandhouding van het erfgoed, zodat dit:
De intentie van het bevoegd gezag is gericht op behoud van bestaande tradionele boerderijen. Door restauratie van de voormalige boerderij, wordt een traditionele boerderij in ere hersteld en in stand gehouden.
De wijziging op het perceel heeft geen negatieve gevolgen voor het erfgoed op het perceel. Een goed woon- en leefklimaat kan in de boerderij worden gegarandeerd.
De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld. Een demografische ontwikkeling in deze regio is dat het aantal inwoners in de komende periode langzaam maar zeker afneemt. In de Regionale Woonvisie wordt ingespeeld op die bevolkingsdaling en afname van het aantal huishoudens. Concreet betekent dit voor iedere gemeente in de Achterhoek dat de aangegeven bouwvolumes in de gemeentelijke woonvisies naar beneden bijgesteld moeten worden.
De gemeente Oost Gelre heeft een eigen woonvisie vastgesteld voor de periode 2016 - 2025 waarin de regionale woonvisie in is verweven. Deze is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 september 2016.
De woonvisie Oost Gelre is een kernachtige en toegankelijke visie. De visie is vormgegeven op basis van een drietal thema's: kwantiteit & kwaliteit, beschikbaarheid & betaalbaarheid en wonen met zorg en welzijn. Bij ieder thema is aangegeven wat wordt gezien als ontwikkelingen, wat er bereikt moet worden en wat hiervoor moet worden gedaan. Voorafgaand hierop is ingegaan op de kwaliteiten van Oost Gelre, specifiek de verschillende kernen, en de maatschappelijke ontwikkelingen die het woonbeleid beïnvloeden. In een uitvoeringsprogramma is aangegeven welke activiteiten uit de woonvisie voortvloeien en wanneer en door wie deze worden uitgevoerd. De ruimtelijke uitvoeringmaatregelen zoals het stoplichtmodel, vijfsporenstrategie, sturingstabel en de richtlijnen voor nieuwe principe verzoeken zijn als bijlage bij het uitvoeringsprogramma gevoegd.
Bij het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning is rekening gehouden met de vastgestelde woonvisie. Nu er een nieuwe woning op het perceel wordt toegevoegd heeft dit consequenties voor het woningaantal zoals opgenomen in de Woonvisie. Voor nieuwe woningen in het buitengebied van de gemeente Oost Gelre zijn woningaantallen gereserveerd. Deze nieuwe wooneenheid op het perceel past binnen de gereserveerde aantallen. Hiermee wordt dan ook voldaan aan het gestelde in de Woonvisie.
Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapsensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. Die visie in het LOP is in hoofdlijnen: 'Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat!'
Het plangebied ligt in het landschapsensemble 'Het kampenlandschap van Zieuwent en Mariënvelde'. Koppel de historische karakteristiek aan het eigentijdse gemengd bedrijf. Dat bevordert de leefbaarheid van deze cultuurlandschappen. Breng het water terug in de haarvaten tussen de buurtschappen met kerkepaden, overlopers en elzensingels.
De historische karakteristiek bestaat hier vooral uit het kleinschalige cultuurlandschap dat hier ooit was en uit het watersysteem, dat gekenmerkt werd door periodiek stagnerend water in de lagere delen van het landschap, eveneens kleinschalig tussen de zandruggen in. Dit gebied is bij de Ruilverkaveling Harreveld-Zieuwent vrij fors op de schop gegaan ten behoeve van de landbouw, waardoor de kleinschaligheid is verdwenen en het onderscheid met de ontginningslandschappen nauwelijks meer zichtbaar is. Niettemin zijn er toch op veel plaatsen gronden die maar nauwelijks rendabel gemaakt kunnen worden, bijvoorbeeld omdat ze te nat zijn. Zeker als hier een nieuwe wateropgave én een opgave voor de ontwikkeling van natuur bij komt, kan op veel plaatsen een omslagpunt bereikt worden om juist deze moeilijkere gronden af te stoten en de wat hogere, goed ontwaterde gronden te blijven benutten.
Omdat de bodemgesteldheid op veel plaatsen nog kleinschalig wisselt, kan het oude patroon van natte laagtes hier weer relatief gemakkelijk hersteld worden. Door juist deze gronden te benutten voor ontwikkeling van kleinschalige natuur en het vasthouden en bufferen van water, ontstaat een relatief kleinschalige afwisseling van open landbouwgronden en verdichte lagere gronden, waar water, moeras en moerasbos zorgen voor afwisseling in het landschap.
Hierbij wordt beoogd de ondergenoemde parels te beschermen en op te poetsen en aanwezige landschapselementen te stimuleren:
Op te poetsen parels:
Te behouden en stimuleren landschapselementen:
Deze uitgangspunten zijn de basis geweest voor het opgestelde erfinpassingplan voor het plangebied. De geschiedenis van het landschap heeft hierbij als basis gediend voor de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit. Het erf wordt op een dusdanig manier ingepast rekening houdend met de karakteristieke lijnen en steilranden.
Het erfnpassingsplan met een beschrijving is als bijlage bijgevoegd. Hieronder is het inpassingsplan weergegeven.
Het bestemmingsplan, waarin ruimtelijke belangen worden geborgd, is het resultaat van een integrale ruimtelijke afweging. In deze integrale afweging worden ook alle milieuonderwerpen meegewogen, los van de wettelijke verplichtingen van de milieueffectrapportage. Welke milieuonderwerpen vanuit een duurzame ruimtelijke ordening voor een plangebied van belang zijn, moet per plan in beeld worden gebracht. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied en de opgave en eventuele wettelijke eisen.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Ad.a: Wanneer uit een toets blijkt dat de activiteit (mogelijk) significante negatieve effecten tot gevolg heeft, dan kan een vergunning alleen worden verleend als uit een passende beoordeling blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zullen worden aangetast. Onderdeel van de passende beoordeling vormt de ADC-toets. De ADC-toets houdt een onderzoek in naar Alternatieven, het aantonen van Dwingende redenen van openbaar belang en het vooraf en tijdig treffen van Compenserende maatregelen.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Korenburgerveen, is gelegen op ruim 11 km van de voromalige boerderij op het perceel Pastoor Deperinkweg 41 te Mariënvelde. De woning (boerderij) heeft geen negatieve effecten op de instandhoudings doelstellingen voor dit Natura 2000-gebied ook mede gezien de relatief grote afstand. Een passende beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.
Ad.b en c.: toevoegen van een woning in het buitengebied wordt niet als zodanig genoemd in de onderdelen C en D van de bijlage van het besluit milieueffectrapportage genoemde kolommen 3 en 4. Een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht is dan ook niet nodig.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Voor elk besluit dat betrekking heeft op activiteiten(en) die voorkomen op de D-lijst (kolom 2) die onder de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Toevoeging van een woning wordt niet genoemd in kolom 2 van de D-lijst in het Besluit m.e.r. zodat een vormvrije m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk is.
Conclusie
Een milieueffectrapportage, zowel -plicht, -beoordeling als -vormvrij, is niet nodig nu de gewenste activiteiten op perceelsniveau niet onder de genoemde drempelwaarden vallen en/of worden genoemd.
Daarnaast is een passende beoordeling op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied niet noodzakelijk.
De Erfgoedwet bevat de implementatie in de Nederlandse wetgeving van het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, (ook wel het verdrag van Malta genoemd, naar het eiland en de plaats waar het Verdrag in 1992 door verschillende EU-lidstaten is ondertekend). De Erfgoedwet verplicht gemeneten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
IWAK en AMK
Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, omdat ze grotendeels verborgen liggen in de bodem, waardoor ze niet eenvoudig te karteren zijn. Voor de onbekende waarden heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IWAK) opgesteld. Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgesteld.
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.
Situatie plangebied
Het plangebied is gelegen in de in het bestemmingsplan voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen waarbij sprake is van het verrichten van bodemingrepen dieper dan 30 cm en een oppervlakte groter dan 2.500 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen op basis van nader onderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.
Op het perceel vinden nieuwe bodemingrepen plaats door aanbouw aan de te restaureren boerderij en een nieuw te bouwen bijbehorend bouwwerk bij de woning. Deze bodemingrepen overschrijden hierbij niet de oppervlakte van 2.500 m2 zodat een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
Nieuw archeologiebeleid
Op 14 april 2020 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre nieuw archeologisch beleid vastgesteld met titel 'Archeologische monumentenzorg in de gemeente Oost Gelre, een actualisatie van de archeologische waarden-, verwachtings- en beleidskaart'. Dit nieuwe beleid is vertaald in het op 22 februari 2022 vastgestelde bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie'. Er dient dus te worden getoetst aan dit nieuwe archeologisch beleid.
Ingevolge het 'Parapluplan Archeologie' is het perceel in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 2'. Hiervoor geldt een vergunningplicht voor werkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte van meer dan 50 m2.
Op het perceel vinden nieuwe bodemingrepen plaats door aanbouw aan de te restaureren boerderij en een nieuw te bouwen bijbehorend bouwwerk bij de woning. Deze bodemingrepen overschrijden hierbij de oppervlakte van 50 m2 zodat een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
In het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' is aangegeven dat er een archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen over een gezamenlijke oppervlakte van 2.500 m2. Deze oppervlakte wordt op dit perceel niet overschreden. Het onlangs vastgestelde parapluplan archeologie is op dat vlak aanzienlijk strenger geworden nu al onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen over een oppervlakte van 50 m2.
In de gewenste ontwikkeling worden oude bedrijfsgebouwen gesloopt en zal er een nieuw bijbehorend bouwwerk met een uitbouw aan de voormalige boerderij worden opgericht, tezamen met een oppervlakte van ongeveer 80 m2. Nu recentelijk het parapluplan is vastgesteld en de onderzoeken voor deze planologische ontwikkeling al waren ingediend en beoordeeld, is het wenselijk om geen archeologisch onderzoek te laten uitvoeren maar bij bodemingrepen ten behoeve van de gewenste uitbouw en bijgebouw deze archeologisch te laten begeleiden. Hiermee worden mogelijke archeologsiche vondsten zeker gesteld. Dit zal als voorwaarde in het besluit omgevingsvergunning worden opgenomen.
Cultuurhistorie
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:
De intentie van het bevoegd gezag is gericht op behoud van bestaande tradionele boerderijen. Door renovatie van de monumentale voormalige boerderij wordt deze boerderij in ere hersteld en in stand gehouden.
De wijziging op het perceel heeft geen negatieve gevolgen voor het erfgoed op het perceel.
Status Monument
Op 26 februari 2019 heeft het college besloten de status 'gemeentelijk Monument' toe te kennen aan deze voormalige boerderij naast de bestaande woning Pastoor Deperinkweg 41 te Mariënvelde.
In de bijlage is een omschrijving gegeven van de waardenstelling van dit gemeentelijk monument. Bij de renovatie zal zoveel mogelijk monumentale waarden worden gehandhaafd of in ere worden hersteld.
Conclusie archeologie en cultuurhistorie
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.
Wettelijk kader
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart in werking getreden. De Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.
Situatie plangebied
In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Een voormalige boerderij is al jaren niet als woonhuis in gebruik geweest. Deze wordt nu gerestaureerd en weer als woonhuis geschikt gemaakt. Door Montferland Milieu is op het perceel een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn opgenomen in een onderzoeksrapport met nummer MM21130, d.d. 28 juli 2021 welke als bijlage is bijgevoegd.
Het verkennend bodemonderzoek is beoordeeld door de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA). Het advies van de ODA is opgenomen in een beoordelingsrapport met nummer 2021EA1211, d.d. 15 november 2021 welke als bijlage is bijgevoegd.
De ODA geeft aan dat het bodemonderzoek voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen. Met het onderzoek zijn hooguit licht verhoogde gehalten in de grond of grondwater vastgesteld. De bodemkwaliteit is geschikt voor een gebruik als Wonen. Het uitvoeren van nader bodemonderzoek is niet nodig.
Aan de bestemmingsplanprocedure hoeven geen bodemspecifieke voorschriften te worden verbonden.
Conclusie bodem
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.
Wettelijk kader
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.
De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:
Specifiek voor het stedelijk gebied is het volgende van belang:
Situatie plangebied
Het waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel als hulpmiddel voor het opstellen van de waterparagraaf. De vragen zijn bedoeld om een beoordeling te kunnen geven van de feitelijke, fysiek-technische situatie maar ook om te kunnen beoordelen of de situatie zich verhoudt tot het waterbeleid van Rijk, provincie en waterschap. De vragen zijn zodanig opgesteld dat als een vraag met ja wordt beantwoord het waterthema relevant is. De relevante thema's worden na de watertoetstabel behandeld. Het bestemmingsplan wijzigt alleen de bestemming. Het gebruik op de percelen zal niet wijzigen. Hierdoor zijn een aantal thema's minder relevant.
Thema | Toetsvraag | Rele- vant |
Hoofdthema's | ||
Veiligheid | 1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? | Nee |
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? | Nee | |
Riolering en afvalwaterketen | 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)? | Ja |
2. Ligt in het plangebied een persleiding van Waterschap Rijn en IJssel? | Nee | |
3. Ligt in of nabij het plangebied een rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap? | Nee | |
Wateroverlast (oppervlaktewater) | 1. Is sprake van toename van verhard oppervlak? | Nee |
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? | Nee | |
3. Bevinden zich in of nabij het plangebied natte en laaggelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes? | Nee | |
Grondwateroverlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? | Nee |
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? | Nee | |
3. Is in het plangebied sprake van kwel? | Nee | |
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? | Nee | |
Oppervlaktewaterkwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd? | Nee |
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? | Nee | |
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een strategisch actiegebied? | Nee | |
Grondwaterkwaliteit | 1. Ligt in het plangebied een beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel? | Nee |
2. Bevinden zich of komen er functies in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? | Nee | |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een hydrologisch beïnvloedingsgebied voor natte land natuur? | Nee |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte ecologische verbindingzone? | Nee |
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte landnatuur? | Nee | |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn van het waterschap? | Nee |
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? | Nee | |
Aandachtsthema's | ||
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
Tabel: Watertoetstabel met waterhuishoudkundige thema's
In bovenstaand tabel is een enkele vraag met 'ja' beantwoord. Deze wordt hieronder verder uitgewerkt.
Riolering en afvalwaterkering
Een toename van het afvalwater, doordat een nieuw huishouden gebruik gaat maken van de te restaureren boerderij, heeft effect op het functioneren van de afvalwaterketen. Het (gemeentelijk) rioolstelsel, de gemalen (overnamepunten) en de rioolwaterzuiveringsinstallatie dienen de toename te kunnen verwerken zonder daarmee het milieu zwaarder te belasten. Voor onderhoud aan het persleidingenstelsel is bereikbaarheid van de leiding noodzakelijk. Tot slot mogen in de milieuzone van de RWZI geen hindergevoelige functies worden opgenomen.
Het rioolstelsel heeft voldoende capaciteit om de toename in het afvalwater van een extra huishouden te verwerken. Het hemelwater wordt niet aangesloten op het rioolstelsel en zal ter plaatse infiltreren/geborgen worden. Het functioneren van de riolering wordt niet nadelig beïnvloed en het milieu wordt niet zwaarder belast.
Conclusie water
Het aspect water vormt geen belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.
Wettelijk kader
In het kader van de Wet geluidhinder is bij een planologische ontwikkeling een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.
Naast het wettelijk kader van de Wet geluidhinder moet ook een afweging gemaakt worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Gemeente Oost Gelre heeft in regionaal verband geluidsbeleid ontwikkeld, om de stilte als kwaliteit van de Achterhoek te versterken en richting te geven aan het geluidsaspect in bestemmingsplannen, vergunningen en dergelijke.
Bij nieuwe activiteiten dient de geluidsbelasting te voldoen aan de streefwaarden. Een goed akoestisch leefklimaat kan soms ten koste gaan van nieuwe (te luidruchtige) activiteiten.
Wegverkeerslawaai
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs wegen geluidszones. In buitenstedelijk gebied geldt voor wegen, bestaande uit vijf of meer rijstroken een zone van 600 m, voor drie of vier rijstroken een zone van 400 m en voor wegen bestaande uit één of twee rijstroken een zone van 250 m, gemeten vanuit de as van de weg. Voor wegen binnen de bebouwde kom geldt een zone van 200 m. Binnen de zone moet in het geval van een nieuwe situatie met een geluidsgevoelige bestemming onderzoek worden verricht naar de optredende geluidsbelasting. Een aantal wegen heeft geen zone, te weten:
Het plangebied is gelegen op ongeveer 23 m van de doorgaande weg Pastoor Deperinkweg te Mariënvelde. De Pastoor Deperinkweg is een weg met één rijstrook in het buitengebied van de gemeente Oost Gelre waarvoor een geluidzone geldt van 250 m. Nu de woning dus binnen deze geluidzone is gelegen is een nader onderzoek naar het wegverkeerslawaai, afkomstig van de Pastoor Deperinkweg, noodzakelijk.
Door Soundforceone BV is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting afkomstig van het wegverkeer op de Pastoor Deperinkweg. De onderzoeksresultaten zijn opgenomen in een onderzoeksrapport met nummer Mari202153 versie 1.0, d.d. 19 juli 2021, welke als bijlage is bijgevoegd.
Door het onderzoeksburo wordt geconcludeerd dat "In het geval van de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen voor wegverkeer een voorkeurswaarde geldt van 48 dB en nieuwbouw buiten de bebouwde kom geldt een maximale grenswaarde van 53 dB. Nabij het plangebied ligt de gezoneerde geluidsbron Pastoor Deperinkweg die het plangebied belast.
Uit het onderzoek is gebleken dat vanwege de Pastoor Deperinkweg de gevelbelasting maximaal 46 dB inclusief aftrek conform art 110g Wgh bedraagt. De voorkeurswaarde wordt daarmee niet overschreden.
Volgens de methode Miedema is het leefklimaat redelijk tot goed te noemen. De woning beschikt aan de west- en noordzijde over een geluidluwe gevel en buitenruimte.
Een gevelweringsonderzoek is hier niet benodigd omdat aan de voorkeurswaarde wordt voldaan."
Het akoestisch onderzoek is beoordeeld door de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA). Het advies van de ODA is opgenomen in een beoordelingsrapport met nummer 2021EA1211, d.d. 15 novemder 2021 welke als bijlage is bijgevoegd. De ODA geeft hierbij aan dat "het akoestisch onderzoek voldoende representatief en betrouwbaar is. Er kan voldaan worden aan de voorkeurswaarde van de Wet geluidhinder."
Railverkeers- en industrieel lawaai zijn niet van toepassing op dit plangebied nu beide niet in de directe nabijheid van het plangebied aanwezig zijn.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen directe belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.
In de directe omgeving van het plangebied Pastoor Deperinkweg 41 te Mariënvelde zijn nog enkele in werking zijnde veehouderijbedrijven gelegen. Bij ruimtelijke besluitvorming is het volgende belangrijk:
Hiervoor is het nodig om voldoende afstand aan te houden tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten.
Aan de Ballasweg 2 en aan de Pastoor Deperinkweg 8 zijn de dichtstbijzijnde agrarische bedrijven gelegen ten opzichte van de voormalige boerderij aan de Pastoor Deperinkweg 41 te Mariënvelde. Het gaat hierbij om extensieve veehouderijbedrijven waarvoor, ingevolge de Wet geurhinder en veehouderij, vaste afstanden gelden van 50 m ten opzichte van burgerwoningen in het buitengebied.
De werkelijke afstand wordt gemeten vanaf het agrarisch bouwvlak tot aan de gevel van de voormalige boerderij Pastoor Deperinkweg 41 te Mariënvelde. De werkelijke afstanden bedragen:
Ballasweg 2: 135 meter,
Pastoor Deperinkweg 8: 255 meter.
Nu de afstanden voldoen aan de minimale afstand van 50 m kan worden gesteld dat de toekomstige ontwikkelingen van de genoemde agrarische bedrijven niet wordt belemmerd en dat er in de te restaureren boerderij naast Pastoor Deperinkweg 41 een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.
Wettelijk kader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m³, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Situatie plangebied
Door Soundforceone BV is een luchtkwaliteits onderzoek uitgevoerd. De onderzoeksresultaten zijn opgenomen in een onderzoeksrapport met kenmerk 20210713/01 en nummer Marie202153, d.d. 13 juli 2021, welke als bijlage is bijgevoegd.
Het luchtkwaliteits onderzoek is beoordeeld door de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA). Het advies van de ODA is opgenomen in een beoordelingsrapport met nummer 2021EA1211, d.d. 2 november 2021 welke als bijlage is bijgevoegd. De ODA geeft hierbij aan dat "het luchtkwaliteitsonderzoek voldoet aan de eisen en maakt inzichtelijk dat geen sprake is van overschrijding van luchtkwaliteitsnormen".
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Darnaast dient rekening te worden gehouden met de provinciale omgevingsvisie en -verordening.
Gebiedsbescherming
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.
De provincie Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Dit vindt plaats in de Omgevingsverordening Gelderland. De GNN en GO kent formeel geen externe werking.
Natura 2000
Natura 2000-gebieden zijn door de Europese Unie (EU) aangewezen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Binnen deze gebieden mogen geen significant negatieve effecten optreden vanwege nieuwe ontwikkelingen.
Afbeelding Ligging Natura 2000-gebieden binnen de gemeente en in de omgeving, bron http://natura2000.eea.europa.eu/
Soortenbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Voor een groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
Situatie plangebied
Door Natuurbank Overijssel is een Quickscan Natuurwaardenonderzoek op het perceel uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn opgenomen in een onderzoeksrapport met nummer 3724 versie 1.0, d.d 5 oktober 2021 welke als bijlage is bijgevoegd.
In het onderzoeksrapport wordt het volgende geconcludeerd:
Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:
Het plangebied behoort niet tot het Gelders natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone geen externe werking kennen. Het is niet aannemelijk dat voorgenomen ontwikkeling zal leiden tot een negatief effect op Natura 2000-gebied. Nader onderzoek of het opstellen van een passende beoordeling wordt niet nodig geacht.
Beoordeling Stikstof
• Ontwikkelfase
Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering van kracht. Dat houdt in dat stikstofemissie welke ontstaat tijdens de ontwikkelfase, niet beoordeeld hoeft te worden op mogelijk negatieve effecten op Natura 2000-gebied. Wel dient de gebruiksfase beoordeeld te worden.
• Gebruiksfase
Het aantal woningen in het plangebied verdubbeld van één naar twee. Als gevolg van het bewonen van de extra woning, neemt het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied toe. Gelet op de afstand tussen de nieuwe woning en Natura 2000-gebied, is het niet aannemelijk dat dit zal leiden tot toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied. Nader onderzoek, zoals het uitvoeren van een stikstofberekening, wordt niet noodzakelijk geacht.
Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats en bezetten amfibieën er een (winter)verblijfplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de beplanting verwijderd en de bebouwing gesloopt wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën gedood en wordt mogelijk een vaste rust- en voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier en amfibie beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren amfibieënsoorten, die een vaste rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen `beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van beschermde dieren.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor de voorkomende diersoorten niet af.
Wettelijke consequenties samengevat:
• Geen beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën doden;
• Slopen/verbouwen bebouwing buiten de voortplantingsperiode (of broedvogelscan uitvoeren).
Deze wettelijke consequenties zijn in het besluit omgevingsvergunning opgenomen.
Conclusie
De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.
Kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan wij het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is (dit is niet altijd de werkelijke gevel, maar de plek waar de gevel van de woning volgens het bestemmingsplan inclusief vergunningvrij bouwen mogelijk is). De in deze uitgave voor bedrijven opgenomen richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. De richtafstanden zijn voor drukkere gebieden (gemengd gebied) naar beneden bij te stellen. Aanvullend milieuonderzoek kan uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Verder hebben wettelijke afstanden voorrang op de richtafstanden.
Belemmering bedrijven en woon- en leefklimaat
In de directe nabijheid van het plangebied zijn een drietal agrarische bedrijven gelegen (extensieve veehouderijen). De grootste afstanden voor agrarische bedrijven wordt veroorzaakt door het milieuaspect geur. Voor het onderdeel geur geldt specifieke wetgeving, die voorrang heeft op de richtafstanden (Wet geurhinder en veehouderij en Activiteitenbesluit milieubeheer).
In paragraaf 5.6 is het aspect 'Geur' beschreven.
In bovengenoemde VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" geldt voor agrarische bedrijven, welke rundvee fokken en houden, afstanden van 100 m voor 'geur', 30 m voor 'stof' en 'geluid' en 0 m voor 'gevaar'. In paragraaf 5.6 is aangegeven wat de werkelijke afstanden zijn van de woningen ten opzichte van de agrarische bedrijven. Nu de werkelijke afstanden groter zijn dan 100 m zullen de woningen geen belemmering vormen voor de toekomstige ontwikkeling van deze agrarische bedrijven en zal er een goed woon- en leefklimaat in de voormalige boerderij naast Pastoor Deperinkweg 41 Mariënvelde kunnen worden gewaarborgd.
Conclusie
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.
Wettelijk kader
Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:
In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Derhalve is de risicokaart geraadpleegd.
Gemeentelijk externe veiligheidsbeleid
De gemeente Oost Gelre heeft in 2008 een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld.
Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten. Het externe veiligheidsbeleid is samengevat in onderstaand figuur.
Situatie plangebied
In de directe nabijheid van het plangebied is geen weg gelegen die is aangemerkt als een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Daarnaast zijn er in de directe nabijheid van het plangebied geen bedrijven aanwezig welke gevaar, schade of hinder voor de leefomgeving zullen veroorzaken.
Op een afstand van ongeveer 700 meter is een ondergrondse buisleiding van defensie gelegen zoals op onderstaande kaart als rode stippellijn is aangegeven. Op 1 januari 2011 zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De aangegeven buisleiding heeft een veiligheidszone waarin zich geen nieuwe kwetsbare objecten mogen vestigen. Deze veiligheidszone is op de verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' aangegeven en heeft een breedte van ongeveer 12 m aan iedere zijde van de buisleiding. De nieuwe woning komt niet in deze veiligheidszone te liggen en wordt de aangegeven grens- en richtwaarden van PR 10-6 voor kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten niet overschreden.
Op het perceel Pastoor Deperinkweg 41 te Mariënvelde worden ook geen gevaarlijke en/of ontplofbare stoffen opgeslagen of verhandeld zodat aanvullend onderzoek naar externe veiligheid niet noodzakelijk is.
Onderzoek naar externe veiligheid is in onderhavig geval niet noodzakelijk.
Uitsnede Risicokaart gelderland (Bron: provincie Gelderland)
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Pastoor Deperinkweg. Dit is een doorgaande weg in het buitengebied waaraan meerdere woon- en bedrijfspercelen zijn gevestigd. Het verkeer naar en afkomstig van het plangebied maakt hiervan deel uit. Door het toevoegen van een wooneenheid op het perceel Pastoor Deperinkweg 41 te Mariënvelde zal het verkeer op deze weg minimaal toenemen.
Parkeren
Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre
De nota ‘Parkeernormen gemeente Oost Gelre’ is een nadere uitwerking van het parkeerbeleid zoals dat is opgenomen in het integraal verkeersprogramma.
In deze nota is een eenduidig toepassingskader vastgelegd van de parkeernormen. Tevens zijn in deze nota de toe te passen parkeernormen van de gemeente Oost Gelre vastgelegd.
Het hanteren van parkeernormen is van belang om de vraag naar en aanbod van parkeerplaatsen met elkaar in evenwicht te houden. Bij bouwplannen (nieuwbouw, verbouw, herontwikkeling etc.) kan extra parkeerbehoefte ontstaan. De hoeveelheid en de kwaliteit van de extra te realiseren parkeer-plaatsen wordt berekend aan de hand van parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet de initiatiefnemer in principe op eigen terrein in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Hierdoor wordt een verhoging van de parkeerdruk in de openbare ruimte voorkomen.
De basis voor deze Nota Parkeernormen is het ASVV 2012 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) en publicatie 317 'Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering' van CROW - het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.
Op basis van het autobezit in Oost Gelre is ervoor gekozen om de gemiddelde CROW-parkeerkencijfers als uitgangspunt te hanteren. Bij de toekomstige werkwijze bij het aanvragen van een omgevingsvergunning wordt de gemiddelde norm gehanteerd voor het aantal aan te leggen parkeerplaatsen. De normen zijn opgenomen in de nota. De parkeernormen zijn opgenomen per functie, onderverdeeld naar de stedelijke zones: centrum Groenlo en Lichtenvoorde, schil rond centrum Groenlo en Lichtenvoorde, rest bebouwde kom (overige gebieden binnen de bebouwde kom van Groenlo en Lichtenvoorde evenals de kernen Zieuwent, Mariënvelde, Harreveld, Vragender en Lievelde) en buitengebied. In de normering is rekening gehouden met een aandeel van bezoekers van 0,3 parkeerplaatsen per woning. In de nota zijn ook richtlijnen gegeven voor bijvoorbeeld maatvoering van de parkeerplaatsen en de locatie van de parkeerplaatsen. Verder is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen.
Aanvulling
Binnen het plangebied is voldoende parkeergelegenheid aanwezig op eigen terrein.
In het bestemmingsplan is een regeling opgenomen, waarin wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota of een rechtsopvolger daarvan. Expliciet is aangegeven dat ook een rechtsopvolger het kader kan vormen. Als de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader.
In de parkeernota is ook aangesloten op de bepalingen die waren opgenomen in de bouwverordening, maar door de recente wetswijziging zijn vervallen. Voor specifieke gevallen is een afwijkingsbevoegdheid (onder voorwaarden) opgenomen. Door het laten doorwerken van deze parkeerbepaling in alle geldende plannen is het wegvallen van de parkeerregels door de wetswijziging, hersteld.
Conclusie
Verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor het planvoornemen. Parkeren geschiedt op eigen terrein.
Het project en bijbehorende procedure worden door verzoeker bekostigd. Indien het project aanleiding geeft tot vergoeding van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst afgesloten met verzoeker inzake planschade.
De omgevingsvergunning voorziet in het restaureren van een voormalige boerderij waarna deze als woning in gebruik wordt genomen. Er vindt hierbij verbouw en nieuwbouw plaats, zodat er sprake is van een bouwactiviteit zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor voor de betrokken gronden een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro dient te worden vastgesteld. Burgemeester en Wethouders mogen op grond van artikel 6.12 Wro afzien van een exploitatieplan indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderzins verzekerd is. Met verzoeker is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin is opgenomen dat de te maken kosten, waaronder eventuele planschade, voor rekening van verzoeker zijn. Burgemeester en wethouders achten het plan economisch uitvoerbaar.
Voor het plan wordt de uitgebreide procedure doorlopen zoals bepaald in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dit betekent dat de ontwerp omgevingsvergunning voor een periode van zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder kan gedurende deze periode een zienswijze indienen. Het ontwerp heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegen van 6 mei 2022 tot en met 16 juni 2022. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingekomen.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Binnen het plan zijn geen nationale en provinciale belangen in het geding. Vooroverleg met de Vrom-inspectie en de provincie Gelderland is dan ook geen verplichting. Daarnaast zijn er geen wateraspecten in het geding waardoor er vooroverleg moet worden gevoerd met het Waterschap Rijn en IJssel.
In de ontwerpfase zijn de diensten van provincie en het Waterschap door middel van een kennisgeving op de hoogte gebracht van de ontwerp omgevingsvergunning. Gedurende de inzage termijn zijn er geen zienswijzen en/of op- en/of aanmerkingen ingekomen van deze diensten.