direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Omgevingsvergunning zonnepark Zieuwent
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.PBBUI2035-VG01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Algemene gegevens bestemmingsplan

Omgevingsvergunning zonnepark Zieuwent  
omgevingsvergunning  
September 2022  
Inlichtingen:  
Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling en Beheer  
Telefoonnummer 0544 - 39 35 35  

Hoofdstuk 2 Inleiding

2.1 Aanleiding en doel

De Nederlandse overheid heeft een grote ambitie op het gebied van duurzaamheid. In het Energieakkoord is afgesproken dat het aandeel hernieuwbare energieopwekking in 2020 14% moet zijn, en in 2023 16%. De provincie Gelderland heeft uitgesproken in 2050 een energieneutraal Gelderland te willen bereiken. Ook de gemeente Oost Gelre is ambitieus en heeft zich ten doel gesteld om energieneutraal te zijn in 2030.

De Achterhoek kiest nadrukkelijk voor een bijdrage aan duurzame energieproductie. De acht Achterhoekse gemeenten hebben een gezamenlijke ambitie: 'energieneutraal in 2030'. 'Energieneutraal' betekent dat er net zo veel duurzame energie wordt opgewekt als er wordt verbruikt. Dit is neergelegd in 'Het akkoord van Groenlo'. De gemeente Oost Gelre maakt onderdeel uit van de Achterhoek en 'Het akkoord van Groenlo'. Het plangebied ligt in een geschikt gebied voor grote zonnevelden volgens de provincie Gelderland.

KAPA Vastgoed BV en Veluwezoom Verkerk Vastgoedontwikkeling BV hebben het initiatief genomen om een grondgebonden zonnepark te realiseren op twee percelen grond gelegen aan de Werenfriedstraat te Zieuwent, waarbij de percelen kadastraal bekend zijn als gemeente Lichtenvoorde, sectie K, nummers 875 (ged.) en 876 (ged.). De locatie is gelegen aan de noord-west zijde van de Werenfriedstraat in het verlengde van de Dorpsstraat te Zieuwent. Het plangebied is ongeveer 3 ha groot. Hiervan wordt circa 2 ha ingevuld met zonnepanelen en het overige deel met landschappelijke inpassing. Het zonnepark wordt gerealiseerd voor een termijn van maximaal 25 jaar, op gronden met de huidige enkelbestemming 'Agrarisch'. De capaciteit van het zonnepark bedraagt ongeveer 2,6 MWp. Na afloop van de termijn van 25 jaar wordt het zonnepark volledig ontmanteld.

Voor het voorliggende plan is een inrichtingsplan opgesteld welke is opgenomen in de bijlagen van de toelichting van dit bestemmingsplan. Aangezien de ontwikkeling niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan, moet een bestemmingsplanherziening plaatsvinden of een afwijking van het bestemmingsplan worden verleend door middel van een omgevingsvergunning Wabo. Door het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning Wabo hebben initiatiefnemers aangegeven de procedure om omgevingsvergunning Wabo (projectafwijking) te willen doorlopen.

2.2 Ligging en begrenzing

Het projectgebied bestaat uit delen van twee agrarische percelen: kadastraal gemeente Lichtenvoorde (LTV00), sectie K, perceelnummers 875 (ged.) en 876 (ged.). Het projectgebied heeft een maximale oppervlakte van ongeveer 3 hectare.

Het projectgebied ligt ten noord-westen van de Werenfriedstraat op enige afstand van het dorp Zieuwent. Aan de west-, noord-, en oostzijde ligt agrarisch gebied met aan de oostzijde aansluitend bedrijfs- en woonbebouwing aan de Dorpsstraat. Aan de zuidzijde is een dorpsuitbreiding van Zieuwent voorzien. In onderstaande figuur is de ligging en begrenzing van het projectgebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2035-VG01_0001.png"

Projectgebied zonnepark Zieuwent

2.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' welke door de gemeenteraad is vastgesteld op 18 december 2012. Daarnaast zijn een tweetal Reparatieplannen vastgesteld zijnde 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre' vastgesteld op 15 juli 2014 en het 'Buitengebied, Reparatieplan 2016' vastgesteld op 4 april 2017. Onderstaande figuur geeft een uitsnede van het bestemmingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2035-VG01_0002.png"

Uitsnede vigerend bestemingsplan (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De bij de locatie betrokken gronden hebben in dit bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch'. Deze gronden zijn bestemd voor: de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen, de nevenactiviteiten welke zijn genoemd in Indicatieve bedrijvenlijst, ondersteunende horeca, behoud en herstel van kleinschalige landschapselementen en extensieve dagrecreatie, met de daarbij behorende erfbeplanting, nutsvoorzieningen, erven en terreinen, waarbij geldt dat erfverharding uitsluitend binnen het bouwvlak is toegestaan, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen in/-en uitritten, mede ten behoeve van de aangrenzende bestemming.

De gronden hebben daarnaast de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische verwachtingswaarde 2', wat betekent dat deze gronden mede bestemd zijn voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Ten aanzien van het oprichten van bebouwing geldt dat bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen waarbij sprake is van het verrichten van bodemingrepen dieper dan 30 cm en een oppervlakte groter dan 2500 m² de aanvrager een rapport dient te overleggen op basis van nader onderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.

De realisatie van een zonnepark binnen het projectgebied is niet in overeenstemming met het vigerende bestemmingsplan. Ten behoeve van de realisatie zal dan ook een planologische procedure moeten worden doorlopen. Door het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning heeft verzoeker aangegeven een afwijkingsprocedure met omgevingsvergunning Wabo te willen doorlopen. Hierbij zal de huidige agrarische bestemming niet wijzigen, alleen het gebruik hiervan. Ten behoeve hiervan is voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgesteld.

2.4 Leeswijzer

In Hoofdstuk 2 is de aanleiding en doel van deze omgevingsvergunning uiteengezet. In Hoofdstuk 3 van de toelichting wordt de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. De historie en omgevingsaspecten komen hier aan bod. Ook wordt inzicht gegeven in de opbouw van het plangebied met de daarbij behorende functies. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 4 het beleidskader van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oost Gelre uiteen gezet. Hoofdstuk 5 gaat over de uitvoeringsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Tot slot volgt in Hoofdstuk 6 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van overleg en terinzagelegging.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie vanuit ruimtelijk oogpunt en per functie, evenals de ontwikkelingen op basis van het vigerende beleid beschreven. Er wordt flexibiliteit geboden daar waar het kan. Rekening wordt gehouden met de dynamiek in het plangebied en ruimte voor 'reguliere' uitbreidingen en veranderingen.

3.1 Bestaande situatie

Het projectgebied ligt aan de westzijde van het dorp Zieuwent en wordt begrensd door de bebouwing van Zieuwent aan de noord-, oost- en zuidzijde. Aan de westzijde is agrarisch gebied aanwezig.

Het projectgebied ligt in een kampenlandschap, dat bestaat uit akkers (kampen) die worden omzoomd door beplanting. Ook zijn bosjes, bomenrijen en lanen aanwezig in dit landschapstype. Het kampenlandschap is ontstaan door individuele ontginningen op de overgang van droge zandgronden naar meer nattere gebieden. Het kampenlandschap wordt gekenmerkt door veel opgaand groen en microreliëf in de vorm van steilranden. Ook is een grote afwisseling in grondgebruik met akkerbouw en graslanden kenmerkend. In de loop van de 20e eeuw zijn veel van de kenmerkende beplantingen verdwenen door modernisatie van de landbouw en ruilverkaveling. Dat is ook in het projectgebied gebeurd, waardoor op dit moment weinig opgaande beplanting aanwezig is. Aan de westzijde staat een bosje en aan de zuidzijde is tevens een bosperceel aanwezig.

Op de hoogtekaart is te zien dat er beperkte hoogteverschillen aanwezig zijn. De oostzijde ligt enkele decimeters hoger dan de westzijde van het projectgebied. De Dorpsstraat ligt op een relatief hooggelegen zandrug. Vanaf de Dorpsstraat loopt het gebied in westelijke richting langzaam af naar de beekloop aan de westzijde van het projectgebied. Dwars door het plangebied loopt een sloot van het dorp Zieuwent naar de beekloop.

De bodemsoorten in het plangebied zijn laarpodzolgrond en beekeerdgrond. Het gaat hierbij om kalkloze zandgronden met lemig zand.

In het plangebied zijn enkele 'eigen' watergangen aanwezig die in stand worden gelaten. Op de leggerkaart van Waterschap Rijn en IJssel is te zien dat er aan de westzijde van het plangebied een leggerwaterloop van het waterschap is gelegen, genaamd 'Afwatering van de Pastorietuin'.

De zichtbaarheid van het zonnepark wordt voor een belangrijk deel bepaald door de ligging van de openbare wegen. Direct langs het zonnepark zijn geen wegen aanwezig. Vanaf de Werenfriedstraat is het zonnepark op een afstand van ruim 100 meter te zien. Vanaf de achterzijde van de woningen aan de Dorpsstraat op circa 150 meter is tevens zicht op het zonnepark. De ontsluiting van het zonnepark zal plaatsvinden via de dichtstbijzijnde weg, de Werenfriedstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2035-VG01_0003.png"

Afbeeldingen uit landschappelijk inpassingsplan van Groendus

3.2 Gewenste situatie

3.2.1 Initiatief voor een zonnepark

Het initiatief is genomen om een grondgebonden zonnepark op te richten op twee percelen grond gelegen aan de Werenfriedstraat te Zieuwent welke kadastraal bekend zijn als gemeente Lichtenvoorde, sectie K, nummer 875 (ged.) en 876 (ged.). Binnen het plangebied komt een zonnepark inclusief landschappelijke inpassing met een netto oppervlak van ca. 3 ha. Het zonnepark bestaat uit 4.820 zonnepanelen met een totaal vermogen van 2.600 kWp en een verwachte productie van circa 2.400.000 kWh per jaar. Uitgaande van een gemiddeld stroomgebruik per woning van 2.730 kWh per jaar, kan het zonnepark voorzien in de jaarlijkse elektriciteitsbehoefte van circa 880 woningen. Hiermee levert dit zonnepark een substantiële bijdrage aan de duurzaamheidsambities van de gemeente Oost Gelre.

Het realiseren van zonneparken is noodzakelijk om de genoemde overheidsdoelstellingen te behalen. Het alleen toestaan van zonnepanelen op daken is niet voldoende. Er zijn diverse redenen waarom veel daken niet geschikt zijn. Ook zijn er nog vele ogenschijnlijk geschikte daken die uiteindelijk toch niet geschikt blijken te zijn. Dit komt bijvoorbeeld door esthetische bezwaren, de aanwezigheid van rieten daken, constructietechnische bezwaren, te klein dakoppervlak en hinderlijke schaduw.

Het zonnepark is georiënteerd op het zuiden voor een maximale productie. Het zonnepark bestaat uit drie vlakken met zonnepanelen, met daar tussen en omheen ruimte voor landschappelijke inpassing. De zonnepanelen worden geplaatst in tafels, waarbij vier zonnepanelen in 'landscape'-modus (liggend) boven elkaar worden geplaatst. De onderzijde van de zonnepanelen komt op ca. 60 centimeter boven maaiveld en de maximale hoogte van de zonnepanelen bedraagt ca. 1,8 meter. De zonnepanelen krijgen een hellingshoek van 15 graden. De draagconstructies worden middels rammen of schroeven in de grond verankerd, afhankelijk van de vereisten uit de benodigde trekproeven.

Tussen de rijen met tafels is een ruimte van circa 2,5 meter vrijgehouden om schaduw van de ene rij op de volgende te voorkomen. Door de afstand tussen de rijen zal het hemelwater gelijkmatig over het perceel op de bodem terecht komen. Daarnaast wordt het zonnepark ontworpen met kleine ruimtes tussen de individuele zonnepanelen. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat een meer gelijkmatige afwatering plaatsvindt op de ondergrond en voldoende water de bodem bereikt onder de zonnepanelen. Door de afstand van 2,5 meter tussen de rijen kan voldoende zonlicht de bodem bereiken.

In onderstaande tekening is schematisch de plaatsing van de zonnepanelen weergegeven. Voor de exacte situering en plaatsing van de panelen wordt verwezen naar de aanvraag omgevingsvergunning met bijbehorende tekeningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2035-VG01_0004.png"

Voorziene opstelling van de zonnepanelen

Het compactstation met de netaansluiting wordt in de zuidoostelijke hoek van het terrein voorzien, op voldoende afstand van mogelijke toekomstige woningen. Het compactstation heeft een hoogte van circa 2,5 meter en staat aan de 'binnenzijde' van de landschappelijke inpassing, zodat de zichtbaarheid wordt geminimaliseerd. In het compactstation worden zowel de netaansluiting van Liander als de transformatoren en de laagspanningsverdelers gerealiseerd. De omvormers worden aan de draagframes onder de zonnepanelen geplaatst.

Rond de zonnepanelen wordt een hekwerk van ca. 2 meter hoogte geplaatst. Het hekwerk wordt uitgevoerd als gaashekwerk in de kleur antraciet en wordt circa 15 centimeter boven het maaiveld aangelegd zodat dieren het hek kunnen passeren en zich door het zonnepark kunnen verplaatsen. Vanuit de omgeving zal het hekwerk nauwelijks zichtbaar zijn doordat dit aan de 'binnenzijde' van de landschappelijke inpassing wordt geplaatst.

Om het zonnepark in te passen in het landschap is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. In paragraaf 3.3 is hiervan een korte toelichting gegeven. Een uitgebreide toelichting op het zonnepark is te raadplegen in de als bijlage bijgevoegd landschappelijk inpassingsplan.

In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich de bebouwde kom van Zieuwent. Hier zijn woningen gevestigd alsmede detailhandel en bedrijven. Er dient te worden beoordeeld wat de impact van het zonnepark op de directe omgeving zal zijn. Dit wordt in de hierna aangegeven hoofdstukken en paragrafen omschreven.

3.2.2 Nadere onderbouwing behoefte aan een zonnepark

De gemeente Oost Gelre wil in 2030 energieneutraal zijn. Dit betekent dat net zoveel energie wordt opgewekt als dat wordt verbruikt. De gemeenteraad heeft hiervoor de 'Uitvoeringsagenda Energietransitie' vastgesteld. Daarin staan concrete plannen om de ambitie van 2030 te halen: Oost Gelre energieneutraal. Dit aan de hand van kleinschalige initiatieven, zoals woning isoleren, enerziezuinige apparaten gebruiken, led-verlichting, minder gas verbruiken, zonnepanelen plaatsen of een warmtepomp of grootschalige initiatieven zoals zonneparken of installaties voor biomassa.

In december 2018 heeft de gemeenteraad het 'Beleid installaties opwekking hernieuwbare energie Oost Gelre' en 'Uitvoeringsprogramma voor grootschalige opwekking van hernieuwbare energie' vastgesteld.

Aan de hand van voornoemd beleid en het daarbij behorend uitvoeringsprogramma wordt een grootschalig zonnepark ontwikkeld om aan de doelstellingen voor 2030 te kunnen voldoen.

Opwekking elektriciteit

Voor de gemeente Oost Gelre is de doelstelling voor 2030 voor de opwekking van elektriciteit in totaal 167 GWh. Er wordt meer opgewekt dan de doelstelling op basis van het besparingspercentage, omdat er een verschuiving plaats zal vinden van gas naar elektriciteit (t.w. 15 GWh). Op basis van de uitgangspunten van de regionale uitvoeringsagenda is de benodigde hoeveelheid elektriciteit als volgt onder te verdelen naar de verschillende type installaties. De hoeveelheid 'zon op daken' bij huishoudens is niet opgenomen in onderstaande tabel. Deze maken onderdeel uit van de energiebesparing op kleine schaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2035-VG01_0005.png"

Alleen het bedekken van daken is onvoldoende om te voldoen aan de doelstelling om energieneutraal te zijn in 2030. De zonneparken hebben een groot aandeel aan deze genoemde doelstelling, zoals ook uit bovenstaande tabel blijkt. De aanleg van een zonnepark met een opbrengst van 2,6 MWp is dan ook nodig om voor een deel bij te dragen aan de doelstelling om in 2030 energieneutraal te zijn

3.2.3 De locatiekeuze

Een zonnepark met een dergelijke omvang is niet te realiseren op gronden binnen de kernen van de gemeente Oost Gelre. Er zijn geen gronden met een dergelijke omvang binnen de kernen beschikbaar, waarbij de realisatie ook financieel uitvoerbaar is. Over het algemeen is er reeds bebouwing (of zijn andere functies) aanwezig, of is de betreffende grond voorzien voor andere functies die niet kunnen wijken, of samen kunnen gaan, met de realisatie van een zonnepark.

Het voorliggende plangebied is gelegen op een plek waarbij de realisatie financieel uitvoerbaar is en een zonnepark goed inpasbaar is (ruimtelijk en landschappelijk). Financieel is het essentieel dat het zonnepark binnen een relatief korte afstand wordt aangesloten op het elektriciteitsnet. Dit is hier het geval nu er een compactstation wordt geplaatst met hierin o.a. de netaansluiting van Liander. Ook is het bijvoorbeeld van belang dat er weinig tot geen schaduw is, zoals in het voorliggend plangebied. Daarnaast betreft het plangebied geen natuurgebied en is deze niet gelegen op een es. Op de gekozen locatie is het zonnepark ook goed te bereiken en kan het zicht voor omwonenden op de zonnepanelen goed worden voorkomen door landschappelijke maatregelen te nemen.

3.2.4 Technische gegevens zonnepark

Binnen het plangebied worden zuid georiënteerde zonnepanelen toegepast. De panelen krijgen een hoogte van maximaal 1,8 m en er wordt rekening gehouden met voldoende afstand tussen de panelen. Tussen de afzonderlijke rijen panelen worden openingen van ca. 2,5 m gelaten ten behoeve van het doorlaten van regenwater naar de er onder groeiende vegetatie. Daarnaast wordt het zonnepark ontworpen met kleine ruimtes tussen de individuele zonnepanelen. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat een meer gelijkmatige afwatering plaatsvindt op de ondergrond en voldoende water de bodem bereikt onder de zonnepanelen. Hierdoor bestaat er genoeg licht- en hemelwatertoetreding naar de grond onder de panelen. Dit komt ten goede aan een rijk bodemleven en biedt de mogelijkheid voor kruidige vegetatie onder de zonnepanelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2035-VG01_0006.png"

Weergave van de constructie

Compactstation

Het onopvallend inpassen van het compactstation heeft de voorkeur. Het compactstation met de netaansluiting wordt in de zuidoostelijke hoek van het terrein voorzien, op voldoende afstand van mogelijke toekomstige woningen. Het compactstation heeft een hoogte van circa 2,5 meter en staat aan de 'binnenzijde' van de landschappelijke inpassing, zodat de zichtbaarheid wordt geminimaliseerd. In het compactstation worden zowel de netaansluiting van Liander als de transformatoren en de laagspanningsverdelers gerealiseerd. De omvormers worden aan de draagframes onder de zonnepanelen geplaatst. Het compactstation is bereikbaar vanaf de Werenfriedstraat middels een aan te leggen toegangsweg, uitgevoerd in grasbeton.

De installatie krijgt een onopvallende donkere kleurstelling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2035-VG01_0007.png"

Figuur: referentiebeeld compactstation

Beveiliging

Rond de zonnepanelen wordt een hekwerk van ca. 2 meter hoogte geplaatst. Dit is een eis vanuit de verzekeraar van het zonnepark. Het hekwerk wordt uitgevoerd als gaashekwerk in de kleur antraciet en wordt circa 15 centimeter boven het maaiveld aangelegd zodat dieren het hek kunnen passeren en zich door het zonnepark kunnen verplaatsen. Vanuit de omgeving zal het hekwerk nauwelijks zichtbaar zijn doordat dit aan de 'binnenzijde' van de landschappelijke inpassing wordt geplaatst.

Opruimplicht

In de exploitatiebegroting van het zonnepark wordt een voorziening opgenomen ten behoeve van de kosten van ontmanteling van het zonnepark. Opgemerkt wordt dat de materialen waaruit de zonnepanelen en de onderconstructuie bestaan waardevol genoeg zijn om te recyclen. Naast de genoemde voorziening die getroffen wordt garandeert deze 'recyclewaarde' dat het zonnepark wordt opgeruimd.

De opruimplicht geldt overigens niet voor mogelijk te behouden landschapselementen.

3.2.5 Inrichtingsplan zonnepark

Ten behoeve van een zorgvuldige inpassing is een inrichtingsplan opgenomen in het landschappelijk inpassingsplan. Het landschappelijk inpassingsplan is bijgevoegd in de bijlage van de toelichting van dit bestemmingsplan. In dit inpassingsplan zijn ook dwarsdoorsnedes opgenomen alsmede visualisaties en vogelvluchtperspectieven. Een weergave van het inrichtingsplan is in onderstaande afbeelding opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2035-VG01_0008.png"

Afbeelding: inrichtingsplan zonnepark Zieuwent

3.2.6 Bouwfase

De bouw van het project is afhankelijk van de vergunningen. Het leggen van de panelen zal enkele weken in beslag nemen. Daarnaast moet het zonnepark worden aangesloten op het net. Deze werkzaamheden kunnen wel enkele maanden in beslag nemen.

3.2.7 Operationele fase

Zodra het zonnepark gerealiseerd is zal het beheerd gaan worden. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het onderhoud van de systemen, maar ook het monitoren van het zonnepark en diverse administratieve werkzaamheden. Het terrein wordt extensief beheerd middels maaien (buiten het hekwerk) of begrazing door schapen (binnen het hekwerk). De looptijd van het zonnepark betreft 25 jaar. Aan het einde van de looptijd wordt de grond weer opgeleverd zoals hij in gebruik was met uitzondering van de aangelegde landschapselementen. Het zonnepark wordt na een exploitatieperiode van 25 jaar volledig ontmanteld.

3.2.8 Financiering

De ontwikkeling van zonneparken doen de initiatiefnemers voor eigen rekening en risico. Daarbij wordt SDE++ subsidie aangevraagd die voor dit type projecten is bedoeld.

3.3 Landschappelijke inpassing

Het Landschapsplan is mede tot stand gekomen na overleg met het Gelders Genootschap en de landschappelijke adviseur van de gemeente Oost Gelre. Ook omwonenden hebben de gelegenheid gehad om mee te denken met het plan.

Het landschappelijk inpassingsplan is hieronder kort toegelicht. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar het in de bijlage van deze onderbouwing opgenomen Landschappelijk inpassingsplan. Hierin zijn tevens doorsneeprofielen en vogelvluchtperspectieven opgenomen van het zonnepark.

De landschappelijke inpassing sluit aan bij de historische landschapsstructuur met kampen door het toevoegen van beplanting langs de randen van het zonnepark. Deze randen worden onderbroken zodat zichtlijnen vanaf een nieuw aan te leggen wandelpad mogelijk zijn door het zonnepark, richting het dorp Zieuwent. Het plangebied wordt ingericht als ecologische zonnepark, waardoor de biodiversiteit in het gebied wordt verhoogd. De landschappelijke inpassing bedraagt circa 35% van de totale oppervlakte van het plangebied.

Langs de oostelijke zijde van het zonnepark wordt een struweelhaag met overstaanders aangelegd. Dit wordt ook gedaan aan de noordwestzijde. De struweelhaag heeft een breedte van circa 5 meter en een hoogte van circa 3 tot maximaal 4 meter. Door de beperkte hoogte blijft zicht mogelijk vanaf de Dorpsstraat richting het bosje ten westen van het zonnepark en andersom blijft vanaf het nieuwe voetpad zicht bestaan op de daken en bomen aan de Dorpsstraat. De struweelhaag heeft primair tot doel het zicht vanuit de omgeving op het zonnepark weg te nemen. Secundair hieraan zijn landschapsversterking en ecologie. Het beheer wordt hierop aangepast. De struweelhagen in het plan bestaan uit meidoorn, wilde liguster, hondsroos en uit soorten die jaarrond het zicht op het zonnepark verminderen zoals beuk en gewone hulst. De overstaanders bestaan uit zomereiken en zoete kersen.

In de noordelijke hoek van het zonnepark is ruimte voor een vogelbosje. Dit sluit aan op de struweelhagen. Het bosje bestaat uit boomsoorten als eik, es en zwarte els en struiken als meidoorn, Gelderse roos, hazelaar, vogelkers, lijsterbes en vuilboom. Als ondergroei komt hier vingerhoedskruid, fluitenkruid en dagkoekoeksbloem voor.

De struweelhagen en het bosje bieden leefgebied aan insecten zoals vlinders, bijen, hommels en zweefvliegen, vogels zoals roodborst, winterkoning, sijs, koperwiek, fazant en kramsvogel, reptielen en kleine zoogdieren zoals muizen en marterachtigen. Ook grotere zoogdieren zoals vos, ree en das maken gebruik van houtsingels en struweelhagen. Op het zonnepark worden drie solitaire elzen aangeplant, twee bij de zomp en een aan de westzijde van het zonnepark nabij het bankje.

In de zuidelijke hoek is ruimte voor een zomp, een lager gelegen en daarom natter gedeelte. Dit is het laagste punt van het zonnepark waarbij nog circa 40 cm grond wordt afgegraven. Hier zal een kruidenrijke moerasvegetatie ontstaan met soorten als riet en rietgras, grote zeggen, biezen en galigaan. De zomp biedt leefgebied aan vogels, libellen, vissen, amfibieën en zoogdieren als muizen, bunzing en egel. Door steeds slechts een deel te maaien ontstaat hier veel afwisseling. De grond die vrijkomt bij de aanleg van de zomp zal deels (circa 50%) worden gebruikt voor de aanleg van de uitkijkheuvel. Resterende grond wordt verspreid over het plangebied voor een gesloten grondbalans.

Tussen en rondom de zonnepanelen wordt het terrein ingezaaid met mengsel voor bloemrijk grasland dat geschikt is voor de bodemsoort (humuspodzolgronden/beekeerdgronden) en waterhuishouding. Het terrein wordt extensief beheerd middels maaien (buiten het hekwerk 1 á 2 maal per jaar) of begrazing door schapen (binnen het hekwerk). Hiermee blijft de agrarische functie (deels) behouden. Door het inzaaien van de zonneweide met een mengsel voor bloemrijk grasland, wordt een ideale leefomgeving gecreëerd voor vlinders, bijen en andere insecten. Verspreid door het zonnepark worden insectenhotels en nestkasten geplaatst.

Aan de zuidwestzijde wordt een nieuw wandelpad aangelegd dat aansluit op de bestaande padenstructuur, met een bruggetje over de bestaande waterloop. Via dit pad zijn de zichtlijnen te beleven en kan op de uitkijkheuvel uitgekeken worden over het zonnepark. Ook is hier een informatiepaneel voorzien met informatie over het zonnepark. Het wandelpad komt uit bij een bankje dat uitkijkt over een van de zichtlijnen richting het dorp.

Hoofdstuk 4 Beleid

Voor het gebied geldt een groot aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied.

4.1 Internationaal niveau

4.1.1 Vogelrichtlijn

De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als 'Speciale Beschermingszone'. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.


De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de 'Speciale Beschermingszones', ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van 'Speciale Beschermingszones' worden volgens de richtlijn getoetst.


Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als 'Speciale Beschermingszone' in het kader van de Vogelrichtlijn.

4.1.2 Habitatrichtlijn

De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.


Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als 'Speciale Beschermingszone' in het kader van de Habitatrichtlijn.

4.1.3 Het verdrag van Valletta (Malta)

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.

De archeologische waarden zijn opgenomen als dubbelbestemming in het geldende bestemmingsplan. Hier zijn Regels aan gesteld ter bescherming van mogelijke archeologische waarden. In hoofdstuk 5, paragraaf 5.5 wordt dit nader toegelicht.

4.1.4 Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:

  • De vervuiler betaalt
  • De gebruiker betaalt
  • Na 2000 geen achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van het water
  • Resultaatsverplichting in 2015
  • Stroomgebiedsbenadering)

Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

Een watertoets is beschreven in hoofdstuk 5 in paragraaf 5.3. 

4.1.5 Conclusie

De internationale regelgeving en/of de europese regelgeving is geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
4.2.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

4.2.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

4.2.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies.

In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;

2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.

Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;

3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten komst gaat van die van toekomstige generaties.

4.2.1.4 Toetsing aan de NOVI

In voorliggend geval betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld.

Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling van het zonnepark.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau, in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR). Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's. Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer het Natuur Netwerk Nederland (de opvolger van de ecologische hoofdstructuur), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Duurzame energie

Het Rijk zet in op een transitie naar een duurzame, hernieuwbare energievoorziening en het geschikt maken van de elektriciteitsinfrastructuur op de langere termijn voor meer decentrale opwekking van elektriciteit. In de Structuurvisie wordt aangegeven dat het aandeel van duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie in de totale energievoorziening omhoog moet. De ambitie is dat Nederland in 2040 een robuust internationaal energienetwerk kent en dat de energietransitie vergevorderd is.

Het is primair de taak van provincies en gemeenten voldoende ruimte te bieden voor duurzame energievoorziening (zoals zonne-energie en biomassa). Het ruimtelijk rijksbeleid voor (duurzame) energie beperkt zich daarom enkel tot grootschalige windenergie op land en op zee, gelet op de grote invloed op de omgeving en de omvang van deze opgave. Voor andere energiefuncties is geen nationaal ruimtelijk beleid nodig, naast het faciliteren van ontwikkelingen door het aanpassen van wet- en regelgeving en het delen en ontwikkelen van kennis.

Toetsing

Voorliggend project moet ruimte gaan bieden aan de realisatie van een zonnepark. Het project levert daarmee een bijdrage aan de doelstelling voor 2040 uit het Rijksbeleid.

4.2.3 Besluit ruimtelijke ordening

Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek is opgenomen. In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (welke is vervangen door het Novi) binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing

Stedelijke ontwikkeling

Volgend uit jurisprudentie wordt een zonnepark niet als een stedelijke ontwikkeling beschouwd. Op basis van eerdere uitspraken van de Raad van State blijkt dat soortgelijke projecten, die niet tot leegstand van bestaande bebouwing leiden, niet als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro kunnen worden aangemerkt. Voorbeelden hiervan zijn de aanleg van een weg, windpark of een hoogspanningsleiding. Ook de Rechtbank Overijssel heeft in april 2018 geoordeeld dat een zonnepark geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft (zaaknummer ak_zwo_17_2460 en ak_zwo_17_2461). In hoger beroep is dit door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 23 januari 2019 bekrachtigt cq. bevestigd (zaaknummer 201804681/1/A1). Een toets aan de Ladder is daarom niet van toepassing. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is wel ingegaan op de onderbouwing van de behoefte en de argumentatie achter de omvang en de locatie.

Behoefte, omvang en locatie

Er bestaat een behoefte om te komen tot een duurzame energievoorziening. Deze behoefte staat o.a. aangegeven in de Omgevingsvisie van de Provincie Gelderland. Zowel de provincie als de gemeente willen zich profileren als duurzame overheidsinstanties.

Binnen bestaand bebouwd gebied zijn geen locaties beschikbaar met een omvang van aaneensluitend circa 3 ha grond. Binnen de bebouwde kom is wel ruimte voor zonnepanelen op daken. De daken zijn veelal in particulier eigendom, waardoor de eventuele realisatie van zonnepanelen afhankelijk is van het initiatief van de eigenaar. De realisatie van zonnepanelen op daken is sterk afhankelijk van de wil van de particulier en draagt in beperkte mate bij aan de ambitieuze duurzaamheidsambitie. Niet iedereen heeft de mogelijkheid om op het eigen dak zelf in eigen duurzame elektriciteitsopwekking te voorzien. Er zijn diverse redenen waarom daken niet geschikt zijn en ook nog vele ogenschijnlijk geschikte daken toch niet geschikt blijken te zijn. Dit zijn bijvoorbeeld esthetische bezwaren, de aanwezigheid van rieten daken, constructietechnische bezwaren, te klein dakoppervlak, hinderlijk schaduw en netwerkaansluiting-beperkingen. Om voldoende zonne-energie op te kunnen wekken om te kunnen voldoen aan de ambities die zijn verwoord in overheidsbeleid, zijn daartoe ook zonneparken noodzakelijk. Voor een economisch rendabel zonnepark dat substantieel bijdraagt aan de duurzaamheidsopgave is een grote oppervlakte nodig die effectief gebruikt kan worden. Een zonnepark met een dergelijke omvang is niet te realiseren op gronden binnen de kernen van de gemeente Oost Gelre. Er zijn geen gronden met een dergelijke omvang binnen de kernen beschikbaar, waarbij de realisatie ook financieel uitvoerbaar is.

4.2.4 Energieakkoord voor duurzame groei

In het Energieakkoord voor duurzame groei is de basis gelegd voor een breed gedragen, robuust en toekomstbestendig energie- en klimaatbeleid. Het akkoord biedt een langetermijnperspectief met afspraken voor de korte en middellange termijn. Een van de te realiseren doelen is een toename van hernieuwbare energieopwekking naar 14% in 2020 met een verdere stijging van dit aandeel naar 16% in 2023.

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt naar verwachting 2.400.000 KWh duurzame energie opgewekt. Dit staat ongeveer gelijk aan het verbruik van 880 gemiddelde huishoudens. Hiermee levert de voorgenomen ontwikkeling een forse bijdrage in de doelstelling van het Rijk om te komen tot een aandeel van 14% duurzaam opgewekte energie in 2020 en 16% in 2023.

4.2.5 Klimaatakkoord

De Nederlandse overheid wil klimaatverandering tegengaan en stelt daarom het doel dat Nederland in 2030 49% minder CO2 uitstoot ten opzichte van 1990. Om deze doelstelling te realiseren, heeft het kabinet het pakket aan maatregelen voor het Klimaatakkoord vastgesteld.

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt naar verwachting 2.400.000 kWh duurzame energie opgewekt. Dit staat ongeveer gelijk aan het verbruik van 880 gemiddelde huishoudens. Hiermee levert de voorgenomen ontwikkeling een bijdrage in de doelstelling van het Rijk om te komen tot 49% minder CO2 uitstoot in 2030.

4.2.6 Rijk investeert in duurzame groei

De afgelopen jaren heeft de overheid diverse doelstellingen geformuleerd betreffende het opwekken van duurzame energie. Om deze doelstellingen te behalen worden initiatieven voor het opwekken van duurzame energie gestimuleerd en gesubsidieerd. Voor de realisatie van zonneparken kan SDE++ subsidie worden aangevraagd.

4.2.7 Nationaal waterplan 2016 - 2021

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 op basis van de Waterwet vastgesteld. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;

Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;

Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;

Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;

Nederlanders leven waterbewust.

Toetsing

Wateroverlast kan ontstaan door hoge grondwaterstanden, overstromend oppervlaktewater (inundatie), overbelasting van het riool of een combinatie van deze drie. Het is dan ook van belang om bij nieuwe ontwikkelingen rekening te houden met de wateropgave. De wijze waarop met het onderhavige planvoornemen wordt omgegaan met de wateropgave, is nader beschouwd in hoofdstuk 5.

4.2.8 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskaders en regelgeving. Vanuit deze beleidsdocumenten en regelgeving zijn geen randvoorwaarden of uitgangspunten die rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan. Daarnaast draagt het plan bij aan het behalen van de vastgestelde doelstellingen in het Energieakkoord voor duurzame groei.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

In de omgevingsvisie Gaaf Gelderland zijn verschillende ambities opgenomen. Eén van deze ambities is dat Gelderland in het jaar 2050 klimaatneutraal is. Dit moet worden bereikt door grootschalige besparing en opwekking uit verschillende duurzame bronnen van energie, zoals wind, zon, waterkracht, biomassa en bodemenergie. Als tussendoel is gesteld dat in 2030 55% broeikasgasreductie in Gelderland moet zijn gerealiseerd.

Specifiek voor de opwek van zonne-energie en windenergie is onderstaande kaart opgesteld, waarin is aangegeven waar zonne- en windenergie mogelijk zijn. Op de themakaart ruimtelijk beleid valt het terrein bovendien in een gebied waar grote zonneparken mogelijk zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2035-VG01_0009.png"

Gebieden waar zonne- en windenergie mogelijk zijn

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2035-VG01_0010.png"

Uitsnede themakaart Ruimtelijk Beleid, grote zonneparken mogelijk

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van een grondgebonden zonnepark. Dit is volgens het provinciale beleid mogelijk (zie bovenstaande afbeelding) nu het plangebied is aangewezen als een gebied waarin grote zonneparken mogelijk zijn. Dit zijn gebieden waar de gebiedskwaliteiten geen obstakel vormen voor de ontwikkeling van grote zonneparken. De gemeente heeft de uiteindelijke bevoegdheid om hier een groot zonnepark toe te staan.

Het zonnepark draagt bij aan het provinciale doel om duurzame energie op te wekken. Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen de algemene doelstellingen in de Omgevingsvisie Gelderland.

4.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening hangt samen met de hiervoor genoemde Omgevingsvisie. Het is de doorvertaling van de visie naar regels voor de fysieke leefomgeving. Het wordt ingezet om bepaalde essentiële onderdelen van het beleid juridisch te borgen. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. Gemeenten en waterschappen krijgen zoveel mogelijk ruimte daar zelf nadere invulling aan te geven.

In het ontwerp-actualisatieplan 8 van de Omgevingsverordening is een motivering gegeven voor zonneparken in het buitengebied. Inpassing van zonne-energie in het stedelijk gebied (zoals op daken, parkeerplaatsen, bedrijventerreinen) heeft hierbij de voorkeur. Zonneparken in het buitengebied zijn nodig om de klimaatdoelen te halen, maar vergen een zorgvuldige ruimtelijke afweging (en inrichting) gelet op de kwaliteit van inrichting van de Gelderse leefomgeving. Hierbij wordt rekening gehouden met:

  • 1. de behoefte aan energieopwekking met zonne-energie;
  • 2. de mogelijkheid om binnen het stedelijk gebied en op daken van gebouwen in die behoefte te voorzien;
  • 3. de mogelijke nadelige gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit van gebieden of locaties waar zonneparken mogelijk zijn;
  • 4. de samenhang met het omringende landschap;
  • 5. de consequenties voor het elektriciteitsnet; en
  • 6. het huidige grondgebruik.

Daarnaast is een maximale gebruikstermijn van 30 jaar opgenomen en de voorwaarde dat het zonnepark na gebruik moet worden verwijderd.

Afweging

Het project betreft de realisatie van een zonnepark van circa 3 ha met een netto oppervlak voor de zonnepanelen van ongeveer 2 ha. Het project levert daarmee een bijdrage aan de doelstelling van de Provincie Gelderland om in 2050 klimaatneutraal te zijn en in 2030 55% minder broeikasgassen uit te stoten. De locatie ligt in een gebied waar grote zonneparken ingevolge de Omgevingsverordening zijn toegestaan.

Om de gemeentelijke doelstelling voor 2030 te behalen moeten we aan de slag met energiebesparing en het opwekken van duurzame energie. Behalve dat niet alle daken constructief geschikt zijn, zal ook met het alleen vol leggen van daken de doelstelling niet worden gehaald. Daar is meer voor nodig. De gemeente heeft in haar vastgestelde energiebeleid (Grootschalige hernieuwbare energieopwekking) gekozen voor een én én strategie. Met name windmolens en grote zonneparken dragen in grote mate bij aan de benodigde op te wekken Megawatts aan elektriciteit. Dat geldt ook voor de agrarische gronden. Hiermee zal de inrichting van onder andere het buitengebied van onze gemeente veranderen. De gemeente streeft met het beleid naar meervoudig gebruik van bijvoorbeeld agrarische én energieopwekking. Bovendien kan de grond desgewenst na de energiefunctie weer teruggaan naar agrarisch gebruik.

Door het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning Wabo heeft initiatiefnemer aangegeven niet de bestemming van het perceel te willen veranderen maar het gebruik ervan. Het agrarisch gebruik van het perceel wordt voor een periode van 25 jaar gewijzigd, zoals opgenomen in de omgevingsvergunning, naar een gebruik als zonnepark. In de omgevingsvergunning is tevens aangegeven dat het zonnepark na 25 jaar exploitatie moet worden ontmantelt met uitzondering van de in het landschapsplan aangegeven onderdelen van de landschappelijke inpassing.

Daarnaast zijn in hoofdstuk 5 van deze ruimtelijke onderbouwing alle milieu-aspecten beschreven en onderzocht om nadelige gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit uit te sluiten. Daarbij wordt het zonnepark landschappelijk in haar omgeving ingepast.

Liander als netwerkbeheerder blijft verantwoordelijk voor levering van elektriciteit en het beheer van het elektriciteitsnetwerk. Het zonnepark zal niet eerder op het elektriciteitsnet worden aangesloten als daarvoor ruimte is. Liander dient hiervoor zorg te dragen.

4.3.3 Conclusie

Het zonnepark draagt bij aan het provinciale doel om duurzame energie op te wekken. Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen de algemene doelstellingen in de Omgevingsvisie en -verordening Gelderland.

4.4 Regionaal beleid

4.4.1 Structuurvisie Achterhoek 2020

De regio Achterhoek besteedt in haar Structuurvisie Achterhoek 2020 ook aandacht aan de energietransitie. De regio wil inzetten op een klimaat- en energiezuinige 'groene' Achterhoek met een uitgekiende hernieuwbare energiemix waarbij biomassa zeer kansrijk lijkt. Opwekking, transport en gebruik van energie moeten in de Achterhoek meer dan voorheen gericht zijn op duurzame bronnen, methoden en technieken.

De Structuurvisie geeft aan dat energiekansen verder benoemd moeten worden. Er is ruimtelijk beleid nodig met concrete locaties, zoekgebieden en netwerken dat duurzame energie gaat stimuleren. Dit is onder andere uitgewerkt in de 'Uitvoeringsagenda Achterhoek Energieneutraal 2030'.

De verschillen in landschapstypen zijn een belangrijke identiteitsdrager van de Achterhoek. De Achterhoekse gemeenten willen die kenmerken en de landschappelijke verschillen behouden, versterken of herstellen. Het gaat er daarbij om het opdoen van inspiratie uit het verleden, voor de inpassing van nieuwe ontwikkelingen. De karakteristieken van deze landschapstypen bieden aanknopingspunten voor de inpassing van nieuwe ontwikkelingen. Het Achterhoekse landschap kan veel functies absorberen.

Het plangebied valt volgens de landschapstypenkaart onder het kampen-of hoevenlandschap. Dit betreft een coulisselandschap met een afwisseling van essen, houtwallen, bosjes, lanen, beken, boerderijen, met een bijzondere beslotenheid en kleinschaligheid als gevolg. Bebouwing is in kleine clusters gelegen, niet per definitie direct langs de weg. Het kavel- en wegenpatroon heeft een kronkelig karakter. Deels zijn de wegen onverhard. De aanwezige essen zijn herkenbaar aan het hoogteverschil. Beken slingeren zich als een van de weinige doorgaande structuren door het landschap. De overgang van kernen naar het landelijk gebied is geleidelijk.

De Structuurvisie richt zich op het versterken van de aanwezige kwaliteiten door aandacht voor beek begeleidende beplanting en de lokale aanleg van kleine landschapselementen zoals houtwallen en poelen.

4.4.2 Uitvoeringsagenda Achterhoek Energieneutraal 2030

In oktober 2014 is door de Colleges van de acht Achterhoekse gemeenten besloten om de regionale 'Uitvoeringsagenda van de Regio Achterhoek' aan te vullen met een 'Uitvoeringsagenda Achterhoek Energieneutraal 2030'. Deze uitvoeringsagenda moet energiebesparende en duurzame energieopwekkende projecten omvatten waaruit resultaten voortvloeien. Deze agenda is noodzakelijk om de gezamenlijke ambitie, Achterhoek energieneutraal in 2030, te behalen. Uit die agenda moeten per (samenwerkende) gemeente(n) concrete projecten met bijbehorende financieringswijzen komen rollen. Juist deze agenda moet concreet bijdragen aan het behalen van de doelstelling op de lange termijn.

Een 'Energieneutrale Achterhoek' betekent dat er binnen de grenzen van de Achterhoek net zo veel energie op duurzame wijze wordt opgewekt, als er wordt verbruikt in gebouwen en door bedrijven.

Energiebesparing

Om te beginnen moet er in 2030 (ten opzichte van 2012) 55% op het gasverbruik en 20% op het elektriciteitsverbruik worden bespaart. Het energieloket krijgt hierin, voor de uitvoerende werkzaamheden, een centrale rol. De gemeentelijke duurzaamheidscoördinatoren kunnen hun focus dan volledig op het beleid voor de energietransitie en het faciliteren van de opwekking leggen. Het energieloket zal zich wat de energiebesparing betreft met name richten op isolatie, warmtepompen en elektrische verwarming. Als hulpmiddelen bieden de gemeenten de duurzaamheidslening en waar mogelijk subsidies.

Opwekking duurzame energie

Naast energiebesparing moet er een grote hoeveelheid duurzame energie opgewekt worden. Hiervoor zijn in de Achterhoek tot 2030 de volgende installaties nodig:

  • 124 windmolens (naast de 14 bestaande) (circa 7 ha. grondoppervlak);
  • 958 zonnestroominstallaties op bedrijfsdaken (circa 150 ha. dakoppervlak);
  • 355 zonneparken (veldopstellingen, waarvan 300 Zon op Erf projecten, met een totaal grondoppervlak van 415 ha.);
  • 69 biomassacentrales (naar schatting 20 ha. grondoppervlak) en
  • 27 biovergistingsinstallaties (naast de 9 bestaande) (circa 25 ha. grondoppervlak).

Voor het bereiken van een energieneutrale Achterhoek in 2030 is het volgende van belang: 

  • Focus op grootschalige projecten voor opwek, met name windparken en zonneparken;
  • Intensieve samenwerking met andere beleidsvelden in gemeente: integrale visie;
  • Vraag burgers en bedrijven om projecten, initiatieven en goede locaties;
  • Bereid (in tweede instantie) geschikte locaties voor;
  • 'Ja, mits' houding;
  • Intensieve samenwerking gemeente, burgers, ontwikkelaars en Liander;
  • Risicovolle voorfinanciering: inzet resolverende middelen, fonds;
  • Bij pensioenfondsen en verzekeraars is veel geld beschikbaar. Zet volop in om arrangementen te ontwikkelen waar deze partijen bereid zijn in te stappen;
  • Participatiemodellen inzetten, meeprofiteren omwonenden;
  • Gebiedsprojectbenadering: alle stakeholders, winst voor omgeving;
  • Informeer omwonenden en belanghebbenden realistisch met visualisatiemodellen;
  • De besparingsopgave vraagt een grote inzet.

Investeringen in energiebesparing en de duurzame opwekking van energie worden op termijn terugverdiend. In de meeste gevallen levert het voor de investeerders ook geld op. Daarnaast blijven er meer geldstromen binnen de Achterhoek en heeft het een positieve impuls op de werkgelegenheid. Naast energie-onafhankelijkheid en een bijdrage aan het tegengaan van de klimaatverandering levert het de Achterhoekse maatschappij dus veel op.

4.4.3 Energietransitienota Duurzame Energie Achterhoek

Bovengenoemde Structuurvisie en Uitvoeringsagenda hebben geleid tot de 'Energietransitienota Duurzame Energie Achterhoek'. Deze Energietransitienota vormt het vertrekpunt om invulling te geven aan 'Achterhoek Energieneutraal in 2030'. Nu de ambitie bekend is moet iedere Achterhoekse gemeente bepalen welke bijdrage zij willen leveren aan de regionale duurzame opgave. De gemeentelijke bijdrage bestaat uit het maken van een keuze van de energiemix (zon, wind en/of biomassa) en het beschikbaar stellen van tijd, geld en ruimte voor de gekozen energiemix.

Zonne-energie

De Achterhoek wil in 2030 100% duurzame energie opwekken. Hiervoor is in totaal een oppervlakte van ongeveer 415 ha aan zonnepanelen benodigd.

Voor de gemeente Oost Gelre is in de Energietransitienota aangegeven dat voor zonne-energie 50 ha benodigd is. Onderhavig plan omvat een plan voor zonnepanelen op een oppervlakte van circa 3 ha. Hiermee wordt ongeveer 6% van de benodigde grond voor grootschallige zonneparken opgevuld.

RES 1.0

De Achterhoek werkt al langer aan verduurzaming van de energievoorziening in de regio. Met het tot stand komen van de RES 1.0 is een volgende stap gezet in de regionale samenwerking en het ontwikkelen van een regionale visie.

Tijdens de gemeenteraadsvergadering van 21 september 2021 heeft de raad van Oost Gelre ingestemd met het ontwerp van de Regionale Energiestrategie 1.0 van de Achterhoek. Hierin staat dat de regio in 2030 1,35 TWh aan duurzame energie wil opwekken met zon en wind.

Met de RES 1.0 bouwt de Achterhoek voort op het eigen regionale beleid dat in 2016 geactualiseerd is in de Regionale Uitvoeringsagenda Achterhoek (RUA). Hier ligt de basis voor de regionale bijdrage van 1,35 TWh aan duurzame energie opgewekt met zon en wind. Ruim een derde hiervan is al gerealiseerd door de bestaande zonne- en windparken en door projecten die in de pijplijn zitten. Het resterende deel wordt zoveel mogelijk met grootschalige zon-op-dak projecten gerealiseerd en deels met windenergie. Tijdens de gemeenteraadsvergadering van 21 september 2021 heeft de raad van Oost Gelre ingestemd met het ontwerp van de Regionale Energiestrategie 1.0 van de Achterhoek.

De aanvraag voor het zonnepark Zieuwent is getoetst aan het geldende beleid in Oost Gelre (Beleid installaties opwekking hernieuwbare energie Oost Gelre 19 december 2018) en de hierop aanvullende beleidsregel (Beleidsregel planologische medewerking zonneparken groter dan 2 ha in het buitengebied van Oost Gelre) (zie ook hoofdstuk 4.5). In dit beleid is aangegeven dat door middel van een tender tot 15 ha aan zonneparken zal worden meegewerkt indien aan de voorwaarden wordt voldaan. Dit zonnepark Zieuwent maakt onderdeel uit van de 1e tender. De ontwerp RES 1.0 is door de gemeenteraad vastgesteld. Deze is echter nog niet doorvertaald naar het geldend beleid in Oost Gelre.

Bij de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het zonnepark Zieuwent is rekening gehouden met de doelstellingen uit de RES 1.0. Echter nu deze nog niet zijn doorvertaald naar het geldend vastgestelde beleid in Oost Gelre is bij deze aanvraag om omgevingsvergunning uitgegaan van het geldend beleid voor het toestaan van individuele zonneparken.

4.4.4 Conclusie

Met de realisatie van een zonnepark in Zieuwent wordt een deel van de gewenste duurzame energie opgewekt. Hiermee wordt voldaan aan het regionale beleid en energietransitie.

4.5 Gemeentelijk beleid

4.5.1 Beleid installaties opwekking hernieuwbare energie Oost Gelre

De gemeente Oost Gelre heeft als doelstelling om energieneutraal te zijn in 2030. Dit betekent dat net zoveel energie duurzaam wordt opgewekt als dat er wordt verbruikt. Om dit mogelijk te maken heeft de gemeente Oost Gelre voor grootschalige energieopwekking het Beleid installaties opwekking hernieuwbare energie Oost Gelre opgesteld.

In de beleidsnota is uitgegaan van bewezen en betaalbare technieken om hernieuwbare energie op te wekken. Dit zijn zon, wind en biomassa. Qua installaties voor hernieuwbare energie gaat het over zon (zonnepanelen en zonnecollectoren) over wind (windturbines in verschillende vormen) en over installaties die biomassa omzetten in energie (met als bron bijvoorbeeld mest, maaisel, snoeiafval, gft, rioolslib, gebruikte voorraden olie en vet). Voor alle type installaties zijn uitgangspunten geformuleerd:

1. Draagvlak: draagvlak is belangrijk, er moet daarom door initiatiefnemers met betrokkenen gesproken worden.

2. Financiële participatie: bewoners en bedrijven moeten kunnen delen in de revenuen.

3. Landschappelijke inpassing: installaties voor hernieuwbare energie moeten zorgvuldig worden ingepast in het landschap. Bij de uitwerking hiervan wordt gewerkt vanuit de kenmerken van het betrokken landschapstype.

4. Economie: voor de realisering worden bij voorkeur regionale bedrijven ingezet.

Voor grootschalige zonneparken (groter dan 2 ha) geldt voor het buitengebied met besloten karakter dat deze zonneparken niet in het Gelders Natuur Netwerk gerealiseerd mogen worden, dat de gedragscode van de NWEA van toepassing is voor wat betreft de participatie en dat de zonneparken voor maximaal 25 jaar zijn toegestaan waarna ze worden opgeruimd. Voor grootschalige zonneparken wordt gewerkt met een tenderprocedure waarin een maximum aantal hectares wordt toegestaan. Concreet gelden de volgende minimumeisen:

1. Een landschappelijk inpassingsplan opgesteld door een erkend landschapsarchitect. Bij de inpassing wordt rekening gehouden met de beleefbaarheid en karakteristiek van het landschap.

2. Ecologie: geen negatief effect op beschermde ecologische waarden, niet in GNN en alleen in de Groene ontwikkelingszone, mits er sprake is van een bijdrage aan de natuur- en landschapsdoelstellingen.

3. Draagvlak: weergeven in een participatieverslag hoe rekening is gehouden met draagvlak.

4. Financiële participatie: streven dat lokale bedrijven en inwoners participeren voor minimaal 50%.

5. Opruimplicht: de inrichting is tijdelijk voor een periode van maximaal 25 jaar en er wordt een voorziening getroffen waarmee de opstelling kan worden verwijderd na deze 25 jaar.

Beleidsregel planologische medewerking zonneparken groter dan 2 ha in het buitengebied van Oost Gelre

In de Beleidsregel planologische medewerking zonneparken groter dan 2 ha in het buitengebied van Oost Gelre is vastgelegd op welke wijze de hierboven genoemde tenderprocedure is vormgegeven. Per tenderprocedure wordt toestemming gegeven voor maximaal 15 hectare netto (exclusief landschappelijke inpassing) aan zonneparken.

Per tenderprocedure kunnen initiatiefnemers hun plannen indienen, bestaande uit een ingevuld aanvraagformulier, kadastrale tekening en inrichtingsschets, conceptplan voor de landschappelijke inpassing, plan van aanpak voor participatieproces met de omgeving, instemmingsverklaring grondeigenaren van de locatie en een voorstel voor de mogelijkheden om financieel te participeren in het project.

De aanvragen worden beoordeeld op:

1. Compleetheid.

2. Voldoen aan de ruimtelijke minimumeisen (meervoudig ruimtegebruik, landschappelijke inpassing, participatieaanpak, financiële participatiemogelijkheden, invulling opruimplicht en ligging buiten GNN en essen).

3. Waarderingssysteem.

Afweging

Het project betreft de realisatie van een zonnepark van circa 3 ha, inclusief landschappelijke inpassing. Voor het zonnepark is door de initiatiefnemers ingeschreven op de tenderprocedure conform de Beleidsregel planologische medewerking zonneparken groter dan 2 ha in het buitengebied. Alhoewel dit zonnepark bij de beoordeling van de ingebrachte initiatieven in de 1e tranche kleiner was dan 2 ha, namelijk 1,2 ha, is ervoor gekozen dit zonnepark toch hierin mee te nemen. Zo kan ook dit zonnepark worden meegenomen in de evaluatie die na de 1e tender gaat plaatsvinden. Zo kan zo breed mogelijk worden geëvalueerd.

Nadien is dit zonnepark, na overleg met omwonenden, gedeeltelijk verlegd en kon de oppervlakte ook worden vergroot naar 2 ha, exclusief landschappelijke inpassing

De gemeente Oost Gelre heeft aan de medewerking de voorwaarde verbonden dat het zonnepark onderdeel wordt van de gebiedsontwikkeling die plaatsvindt in het kader van de woonvisie kleine kernen. In dat kader heeft de afgelopen 1,5 jaar een proces plaatsgevonden waarin de gemeente Oost Gelre, samen met de initiatiefnemers van het zonnepark, omwonenden en andere inwoners en belanghebbenden in Zieuwent onder leiding van Buro Ontwerp en Omgeving een ontwikkelkader hebben vastgesteld voor het gebied ten westen van Zieuwent. Daaruit is gekomen dat het zonnepark is verplaatst en op wat grotere afstand van het dorp Zieuwent zal worden gerealiseerd. Hiermee is voor het zonnepark breder draagvlak binnen Zieuwent gecreëerd.

4.5.2 Landschapsontwikkelingsplan 'Groen Licht voor het Landschap'

Het plangebied ligt in het landschapsensemle 'Het kampenlandschap van Zieuwent en Mariënvelde'. De historische karakteristiek bestaat hier vooral uit het kleinschalige cultuurlandschap dat hier ooit was en uit het watersysteem, dat gekenmerkt werd door periodiek stagnerend water in de lagere delen van het landschap, eveneens kleinschalig tussen de zandruggen in. Dit gebied is bij de Ruilverkaveling Harreveld-Zieuwent vrij fors op de schop gegaan ten behoeve van de landbouw, waardoor de kleinschaligheid is verdwenen en het onderscheid met de ontginningslandschappen nauwelijks meer zichtbaar is.

Bij nieuwe ontwikkelingen kan de kleinschaligheid worden teruggebracht door het aanbrengen van beplanting. Daarnaast worden mogelijkheden voor nieuwe kerkepaden, steilrandbeplantingen, overloopweides en overloopbroeken als te stimuleren landschapselementen gezien. De voorgenomen ontwikkeling voorzien in het behalen van doelstellingen uit het LOP. Het versterkt het kampenlandschap door het terugbrengen van beplanting langs de perceelsgrenzen.

Deze doelstellingen zijn opgenomen in een door Groendus opgestelde landschappelijk inpassingsplan voor het plangebied. In hoofstuk 3, paragraaf 3.3 is de landschappelijke inpassing nader omschreven.

4.5.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het gemeentelijk beleid. Het draagt bij aan de doelstelling om het aandeel hernieuwbare energie te verhogen en het zonnepark wordt landschappelijk zorgvuldig ingepast, aansluitend op de geldende landschapskenmerken.

4.6 Algehele conclusie beleid

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet in de realisatie van een nieuw zonnepark met een omvang van circa 3 hectare. De ontwikkelingen passen binnen zowel de (inter)nationale, provinciale, regionale als gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

Voor een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan (projectafwijking) moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de uitvoerbaarheid aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met natuurwaarden en milieuaspecten. Een aantal van deze natuurwaarden en milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste en voor het planproject relevante aspecten nader beschreven.

5.2 Milieu

5.2.1 Bodem

Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (2008) dient bij elke ruimtelijke ontwikkeling aangetoond te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota 'Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart' in werking getreden. De Nota 'Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart' zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota 'Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart' is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van de Nota 'Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart' is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota 'Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart' vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.

Situatie

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een nieuw zonnepark met een omvang van circa 3 hectare. De betreffende gronden zijn al sinds zeer geruime tijd in gebruik als agrarische grond. Agrarische gronden hebben een lage verdenking ten aanzien van bodemverontreinigingen.

Een zonnepark is geen bodemgevoelige functie, waarmee op voorhand kan worden gesteld dat de kwaliteit van de bodem in lijn is met het toekomstig functiegebruik.

Het zonnepark wordt gevormd door bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waar geen personen verblijven. Daarnaast is er in het plangebied een bouwwerk, geen gebouw zijnde aanwezig, het compactstation. Ook hier verblijven geen personen. Daarnaast zijn bij de aanleg geen grootschalige bodemingrepen aan de orde. Onderzoek naar de kwaliteit van de bodem is dan ook niet noodzakelijk.

De zonnepanelen worden bevestigd op palen, welke de grond worden ingedreven. Hiermee wordt verstoring van de bodem zoveel mogelijk tegen gegaan.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

5.2.2 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Indien geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegen, spoorwegen en inrichtingen.

Situatie

Wegverkeerslawaai

De ontwikkeling voorziet niet in de toevoeging van een geluidsgevoelige functie. Om die reden kan aanvullend onderzoek achterwege blijven.

Spoorweglawaai

Met de beoogde ontwikkeling wordt niet voorzien in een geluidgevoelige functie. Ook valt het projectgebied niet binnen de geluidszone van een spoorweg. Om die reden kan onderzoek achterwege blijven.

Industrielawaai

Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk. Om die reden kan onderzoek achterwege blijven.

Het zonnepark zelf vormt een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Het zonnepark is een type A-inrichting. De inrichting valt daarmee onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. De omvormers en het compactstation met transformator kunnen geluid produceren; het maximaal geluidsniveau ligt onder de norm van het Activiteitenbesluit. In de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' vallen de omvormers en het compactstation met transformator onder de activiteit 'elektriciteitsdistributiebedrijven met transformatorvermogen tot 10 MVA'. Voor deze activiteit is in de richtafstanden tabel voor het aspect geluid 30 meter. Het compactstation wordt daarom op minimaal 30 meter gerealiseerd van de zuidelijke perceelsgrens, aangezien hier in de toekomst mogelijk woningbouw gaat plaatsvinden.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

5.2.3 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Bepaalde maatschappelijke en bedrijfsmatige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen.

De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het Bevi). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, bejaardentehuizen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Situatie

Gezien het feit dat voorliggende ruimtelijke onderbouwing geen nieuwe kwetsbare objecten toestaat, vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

5.2.4 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder meer grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijnstof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen.

Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder meer het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Situatie

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een nieuw zonnepark met een omvang van circa 3 hectare. Een dergelijke functie heeft, met uitzondering van verkeer in verband met onderhoudswerkzaamheden, geen verkeersaantrekkende werking. Het aantal verkeersbewegingen in verband met de installatie en reparatie van de zonnepanelen neemt niet toe ten opzichte van de bestaande verkeersbewegingen behorende bij het agrarisch landgebruik van de locatie. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten aantal verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Conclusie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied aanvaardbaar. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

5.2.5 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Planspecifiek

Een zonnepark is geen geurgevoelig object volgens de Wgv. Het zonnepark zorgt ook niet voor geurbelasting op geurgevoelige objecten in de omgeving.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

5.2.6 Bedrijven- en milieuzonering

Wettelijk kader

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het projectgebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt. Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen of terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de nieuwe gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven alsmede een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)' geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie met de reden hiervan te worden voorgelegd.

Situatie

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet in de realisatie van een nieuw zonnepark met een omvang van circa 3 hectare. Zonnepanelen zijn niet als bedrijfsactiviteit opgenomen in de VNG-publicatie. Het zonnepark heeft naar verwachting geen invloed op de woningen (gevoelige bestemmingen) in de omgeving.

Wel wordt voorzien in een compactstation met transformatoren voor het zonnepark. Voor transformatoren geldt een richtafstand van 30 meter op basis van bedrijven en milieuzonering. Het compactstation wordt daarom op minimaal 30 meter gerealiseerd van de zuidelijke perceelsgrens, aangezien hier in de toekomst mogelijk woningbouw gaat plaatsvinden.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

5.2.7 Milieueffectrapportage

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) onderzoekt de milieugevolgen van een plan of project en de (milieuvriendelijkere) alternatieven. Een m.e.r. is verplicht bij grote ruimtelijke ingrepen zoals de bouw van industriële complexen en aanleg van auto(snel)wegen maar een m.e.r. is bijvoorbeeld ook verplicht voor de aanleg van een golfbaan en bij bepaalde uitbreidingen van agrarische bedrijven. Het milieueffectrapport (MER) is onderdeel van de m.e.r.-procedure.

Of een project m.e.r.-plichtig is moet ten eerste worden getoetst aan het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlage C en D. In die twee bijlagen zijn de activiteiten aangewezen waarvoor een m.e.r. beoordelingsplicht geldt. Ten tweede kan de provinciale milieuverordening aanvullend op het Besluit m.e.r. nog meer activiteiten aanwijzen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht. Ten derde kan uit een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 ook een m.e.r.-plicht volgen.

Ook als de drempelwaarden in het Besluit m.e.r. (duidelijk) niet gehaald worden dient aandacht uit te gaan naar de milieugevolgen van een plan of project. Die aandacht naar de milieugevolgen heet dan 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Een m.e.r. kan ook nodig zijn als de betreffende activiteit niet wordt genoemd in het Besluit m.e.r. en ook niet op andere wijze (bijvoorbeeld op grond van de provinciale milieuverordening) m.e.r.-plichtig is. Dit heet de onverplichte m.e.r.

Planspecifiek

Het onderhavige plan behelst het mogelijk maken van een zonnepark met een netto oppervlak van ongeveer 2 hectare (bruto oppervlak van ongeveer 3 ha inclusief landschappelijke inpassing). Een zonnepark is in te delen als oprichting van een installatie bestemd voor de productie van elektriciteit. Deze activiteit staat in het Besluit m.e.r. in de D-lijst onder nummer D22.1. De drempelwaarde bedraagt een activiteit met een vermogen van 200 megawatt of meer. Gelet op het totale vermogen van dit zonnepark, circa 2,6 MWp, wordt de drempelwaarde niet overschreden. Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r. beoordeling. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing bevat die vormvrije m.e.r.-beoordeling omdat de belangrijkste milieuaspecten in beeld zijn gebracht.

In lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten' wordt in Hoofdstuk 2 en 3 van deze ruimtelijke onderbouwing ingegaan op de kenmerken van de activiteit en de locatie van de activiteit. In hoofdstuk 5 wordt de aard en omvang van de milieueffecten beschreven. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in deze ruimtelijke onderbouwing geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit plan te nemen. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet mer-plichtig.

Conclusie

Het project is uitvoerbaar nu deze niet mer-plichtig is.

5.3 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin dient te worden ingegaan op de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het projectgebied ligt in het beheergebied van Waterschap Rijn en IJssel.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Situatie

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet in de realisatie van een nieuw zonnepark met een omvang van circa 3 hectare. Ten behoeve hiervan worden zonnepanelen op een stalen frame geplaatst in een schuine positie. Het verharde oppervlak neemt door de realisatie van het zonnepark toe. Het gaat hierbij primair om de palen waarop de panelen rusten. Er worden geen gesloten oppervlakten gecreëerd. Het hemelwater kan tussen de panelen door in de bodem infiltreren. Wel zal er een compactstation gebouwd worden.

In 2015 is door Waterschap Rijn en IJssel de beleidsnotitie Water Raakt! Bestuurlijk vastgesteld. Hierin zijn de volgende concrete onderwerpen opgenomen

1. Beheer en onderhoud (en inrichting)

Het beheer en onderhoud van het watersysteem is erop gericht om de waterhuishouding op orde te houden of te verbeteren. Het gaat bij watergangen zowel om waterkwantiteit en -kwaliteit, als om beeldkwaliteit en waterbeleving. Het reguliere onderhoud bestaat voornamelijk uit het maaien van de water- en oevervegetatie. Het beheer en onderhoud van het watersysteem dient met het reguliere onderhoudsmaterieel van het waterschap (of zijn aannemers) mogelijk te zijn.

In het voorliggende plan worden geen watergangen gedempt en er wordt minimaal 5 meter ruimte gehouden tot de watergang aan de westzijde van het plangebied.

2. Waterveiligheid en waterkeringen

Met de aanleg en instandhouding van waterkeringen beschermen we inwoners tegen overstromingen door rivieren. Primaire en regionale waterkeringen hebben een functie voor de waterveiligheid, overige keringen en kades voor het beperken van wateroverlast.

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van waterkeringen, in een winterbed of in een overstromingsgevoelig gebied.

3. Klimaatadaptatie

Het watersysteem zo inrichten, dat het beter bestand is tegen de effecten van de verwachte klimaatverandering, zoals zwaardere buien en langere droge perioden. Bevorderen om bewuste keuzes te maken om risico s te beperken of accepteren. De klimaatverandering heeft betrekking op onze taken voor waterveiligheid, waterkwaliteit en waterkwantiteit.

Een ruimtelijk plan is in principe waterneutraal, dus veroorzaakt geen wijziging van waterpeilen of aan-/afvoer van water. Een toename in het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Door versnelde afvoer van hemelwater wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar op benedenstroomse gebieden afgewenteld. Ook is er geen aanvulling van het grondwater.

Om versnelde afvoer tegen te gaan hanteren we bij ruimtelijke plannen de trits vasthouden-bergen-afvoeren. Dit betekent dat hemelwater zoveel mogelijk wordt vastgehouden op de plek waar het valt. Hiervandaan kan het infiltreren in de bodem of vertraagd worden afgevoerd naar het watersysteem.

Het voorliggende plan is waterneutraal, doordat een montagewijze wordt toegepast waarbij tussen de zonnepanelen met behulp van speciale klemmen of afstandhouders een ruimte van ca. 2 centimeter wordt gecreëerd. Water wordt hierdoor na elk zonnepaneel afgevoerd naar de grond, waar het kan infiltreren.

4. Waterkwaliteit (schoon water)

De kwaliteit van het oppervlaktewater op orde brengen en houden. Hiervoor zijn afspraken vastgelegd in de Kaderrichtlijn Water (KRW). De waterschappen hebben voor alle wateren in hun beheersgebied aangegeven wat de ecologische doelstellingen zijn. Voor de chemische kwaliteit zijn normen vastgelegd door de EU. Nieuwe ontwikkelingen mogen geen verslechtering van de waterkwaliteit tot gevolg hebben en de doelstellingen vanuit de KRW niet belemmeren.

De watergang ten westen van het plangebied heeft geen doelstellingen in het kader van de KRW of op gebied van natuur.

5. Afvalwaterketen

Wij streven naar een doelmatige werking van de gehele afvalwaterketen. Hemelwater wordt niet afgevoerd naar de afvalwaterzuivering, zodat de efficiëntie van de waterzuivering wordt vergroot en het aantal riooloverstorten op het oppervlaktewater wordt teruggedrongen. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt hemelwater in het plangebied geïnfiltreerd of geborgen en vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater.

Bestaande verharding wordt waar mogelijk afgekoppeld van de riolering.

Zoals reeds aangegeven onder punt 3 wordt regenwater niet afgevoerd maar geïnfiltreerd op het terrein. Er is geen sprake van afvalwater vanuit het zonnepark.

6. Grondwaterbeheer

We streven naar doelmatig waterbeheer dat optimaal de functies en het huidige gebruik ondersteunt. Nieuwe functies sluiten aan bij het gewenst grond- en oppervlaktewaterregime. Hiermee willen we structurele overlast door te hoog grondwater voorkómen en verdroging door te laag grondwater tegengaan.

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn ten minste grondwaterneutraal. Dit betekent dat ze niet mogen leiden tot wijziging van de grondwaterstand. We adviseren niet te bouwen in gebieden met een hoge grondwaterstand of kwel, of de bouwwijze hierop aan te passen. In zettings- gevoelige gebieden wordt rekening gehouden met de bodemgesteldheid en de relatief hoge grondwaterstanden. Ook als slecht doorlatende lagen in het plangebied voorkomen, worden maatregelen genomen om grondwateroverlast te voorkomen. Aangepaste bouwwijzen zijn o.a. extra ophogen of kruipruimteloos en waterdicht bouwen.

Om de bestaande grondwaterstanden op peil te houden worden in nieuwe ruimtelijke plannen voldoende maatregelen genomen om neerslag in de bodem te infiltreren of in andere voorzieningen vast te houden of te bergen. Als ten behoeve van de nieuwe ontwikkeling bestaande watergangen moeten worden gedempt worden maatregelen genomen om wateroverlast als gevolg van de demping tegen te gaan.

Nieuwe functies mogen geen negatieve invloed hebben op de kwaliteit van het grondwater. We adviseren in nieuwe bebouwing en verharding geen uitlogende en milieubelastende materialen te gebruiken.

Zoals reeds aangegeven onder punt 3 wordt regenwater niet afgevoerd maar geïnfiltreerd op het terrein. Er worden geen uitlogende of milieubelastende materialen gebruikt, alleen de onderconstructie bestaat naar verwachting uit verzinkt staal. Dit levert geen problemen op.

7. Recreatie en beleving

Zichtbaar en beleefbaar water draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. We streven naar een aantrekkelijk, herkenbaar en leefbaar watersysteem. Recreanten gebruiken het oppervlaktewater en de waterkeringen om te wandelen, te varen, te zwemmen, te vissen en te schaatsen. We stimuleren dit gebruik waar mogelijk en stemmen het waar nodig af op de belangen van anderen. We beschermen cultuurhistorische objecten die een link hebben met water(beheersing) door behoud en ontwikkeling.

Recreatief medegebruik is in de huidige situatie niet mogelijk. In de nieuwe situatie blijft dit gelijk. Er zijn geen cultuurhistorische objecten met een link met water aanwezig.

Op 9 juni 2021 is de digitale watertoets doorlopen. Hieruit blijkt dat de normale procedure doorlopen moet worden, vanwege de watergang aan de westzijde van het plangebied. Aanvullend heeft daarom op 28 juni 2021 een gesprek plaatsgevonden met Waterschap Rijn en IJssel. Het Waterschap heeft aangegeven de watergang aan de westzijde te willen afvoeren van de legger waardoor beheer door het Waterschap niet meer noodzakelijk is. Dit is echter niet gebeurt. Het Waterschap heeft dus nog een belang in de directe nabijheid van het plangebied waardoor wateradvies van het Waterschap noodzakelijk blijft.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

5.4 Ecologie (Flora en Fauna)

Wettelijk kader

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.

Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Situatie

Door Natuurbank Overijssel is een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd voor de locatie. De resultaten van dit onderzoek zijn als bijlage bijgevoegd bij deze ruimtelijke onderbouwing.

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Gelders Natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone en Natura 2000-gebied. Omdat de bescherming van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone geen externe werking kent, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. Gelet op de aard, omvang en duur van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen Natura 2000-gebied en het plangebied, kan een negatief effect op Natura 2000-gebied uitgesloten worden.

Als gevolg van de aanleg van het zonnepark wordt geen vogel of amfibie gedood en wordt geen vaste rust- of voortplantingsplaats van een vogel of amfibie negatief beïnvloed. Wel worden tijdens de aanleg van het zonnepark mogelijk veldmuizen gedood en wordt mogelijk een vaste rust- of voortplantingsplaats van een veldmuis beschadigd en vernield. Voor de veldmuis geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'vangen' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Veldmuizen mogen niet gedood worden als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten. Wel geldt een vrijstelling voor het beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.

Als gevolg van het inrichten van het plangebied als zonnepark neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor sommige beschermde dieren af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

Stikstof

Als gevolg van het opschorten van de PAS-systematiek, mogen plannen die leiden tot een verhoogde depositie van NOx/NH3 op Natura 2000-gebied, niet in uitvoering gebracht worden zonder Wet natuurbeschermingsvergunning.

Het plangebied ligt op minimaal 8,58 kilometer afstand van Natura 2000-gebied. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, is het Korenburgerveen. Niet alle habitattypen in Natura 2000-gebied zijn even gevoelig voor verzuring, als gevolg van stikstofdepositie, maar het Natura 2000-gebied Korenburgerveen bestaat voor een groot deel uit stikstofgevoelige habitattypen.

Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, en de afstand tussen het plangebied en Natura 2000-gebied, is het niet aannemelijk dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten zal leiden tot een verhoogde stikstofdepositie in Natura 2000-gebied, maar ook niet uitgesloten. Echter kan gebruik worden gemaakt van de partiële vrijstelling van de vergunningplicht voor stikstofemissies afkomstig van bouw- en sloopwerkzaamheden. De aanlegfase kan buiten beschouwing gelaten worden voor de beoordeling van de vergunningplicht. De uitvoering van een AERIUS-berekening om de negatieve effecten van de aanlegfase van het zonnepark in beeld te brengen is door gebruik te maken van de vrijstelling niet noodzakelijk. Nadat het aangelegde zonnepark in gebruik is genomen is er in het plangebied enkel een transformatorstations dat aan staat, waarbij geen stikstof vrij komt. Een AERIUS-berekening om de negatieve effecten van de gebruiksfase in beeld te brengen is niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect flora & fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

5.5 Cultuurhistorie en archeologie

Wettelijk kader

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet in een toelichting van een bestemmingsplan bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen zijn vormen van in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer.

Situatie

Archeologie

Het terrein heeft, ingevolge het geldende bestemmingsplan, de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische verwachtingswaarde 2', wat betekent dat deze gronden mede bestemd zijn voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing geldt dat bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen waarbij sprake is van het verrichten van bodemingrepen dieper dan 30 cm en een oppervlakte groter dan 2.500 m² de aanvrager een rapport dient te overleggen op basis van nader onderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.

Met de realisatie van het zonnepark zal de ondergrens van 2.500 m² niet worden overschreden. Om die reden kan archeologisch onderzoek achterwege blijven.

Nieuw archeologiebeleid

Op 14 april 2020 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre nieuw archeologisch beleid vastgesteld met titel 'Archeologische monumentenzorg in de gemeente Oost Gelre, een actualisatie van de archeologische waarden-, verwachtings- en beleidskaart'. Dit nieuwe beleid is momenteel als ontwerp bestemmingsplan beschikbaar en ter inzage gelegd. Er dient dus te worden getoetst aan dit nieuwe archeologisch beleid.

Ingevolge het ontwerpbestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie' is een groot deel van het plangebied gelegen in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 3'. Het gaat hierbij met name om dat deel van het plangebied waar de zonnepanelen worden gerealiseerd. Een klein deel van het plangebied, de rand aan de westzijde langs de zonnepanelen, komt te liggen in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 4'.

Toets

Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 3

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de genoemde werken of werkzaamheden aan of in de bodem uit te voeren of te laten uitvoeren, waarbij de vergunningplicht geldt voor werkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte van 1.000 m2.

Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 4

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de genoemde werken of werkzaamheden aan of in de bodem uit te voeren of te laten uitvoeren, waarbij de vergunningplicht geldt voor werkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte van 5000 m2.

De zonnepanelen worden geplaatst op stellages waarvoor steunpalen de grond in worden gedreven. Hiervoor wordt de minimale oppervlakte van 1.000 m2 niet overschreden. Daarnaast wordt er een compactstation op het maaiveld geplaatst. Indien nodig wordt hiervoor een kleine fundering gegraven die minimaal zal zijn. In z'n totaliteit wordt de minimale oppervlaktemaat van 1.000 m2 voor het zonnepark niet overschreden. Een aanvullend archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Het plangebied ligt ten westen van Zieuwent, in een landschap van kampontginningen. Karakteristiek voor dit kampenlandschap zijn de akkers (kampen) omzoomd met houtwallen, bospercelen bomenrijen en lanen. Het kampenlandschap is sinds meer dan 1000 jaar geleden ontstaan uit kleine individuele ontginningen op de overgang van de droge zandgronden naar de meer nattere gebieden. Door modernisering van de landbouw zijn ook in het plangebied in de loop van de jaren veel houtwallen, bomenrijen, lanen en bospercelen verdwenen.

Door de toevoeging van nieuwe beplantingsstructuren (struweelhagen, bosje, zomp) middels de landschappelijke inpassing worden de karakteristieken van het kampenlandschap versterkt.

Conclusie

Het project is uitvoerbaar vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie.

5.6 Electromagnetische straling

Bij transformatoren zullen extreem laagfrequente elektromagnetische velden (ELF) vrijkomen.Ten aanzien van elektromagnetische straling bij hoogspanningsmasten hanteert de overheid een voorzorgprincipe waarbij een grens wordt aangehouden van 0,4 micro Tesla (iT). De GGD-en adviseren om ook bij andere bronnen van ELF-EM velden, zoals transformatorhuisjes, dit voorzorgsprincipe te hanteren. Vandaar het advies om dit voorzorgsprincipe ook te hanteren bij de ontwikkeling van een zonnepark door de afstand van een zonnepark tot woningen en gevoelige bestemmingen zodanig te laten zijn dat de magnetische veldsterkte bij de gevoelige bestemmingen niet boven de advieswaarde van 0,4 iT komt. Gezien de relatief grote afstand van de transformatorhuisjes tot de dichtstbijzijnde woningen (minimaal 30 m) zal de advieswaarde van 0,4 iT niet worden overschreden.

Antennemasten defensie

Op een afstand van ongeveer 13 kilometer van het zonnepark bevindt zich een ontvangststation van het ministerie van Defensie. Dit is een gevoelige antenne waarop het zonnepark mogelijk invloed heeft in verband met mogelijke uitzending van storende signalen door onderdelen van het zonnepark binnen het frequentiegebied waarin het ontvangststation functioneert.

In samenspraak met het ministerie van Defensie heeft Agentschap Telecom onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke invloed van zonneparken op het ontvangststation. Hieruit blijkt dat zonneparken, die op enkele kilometers van het ontvangststation zijn gelegen, een negatieve invloed kunnen hebben op het ontvangststation. Niet geheel duidelijk is op welke afstand een zonnepark nog negatieve invloed zal hebben op het ontvangststation van defensie. Nui hier nog geen 100% duidelijkheid over is adviseert het Rijksvastgoedbedrijf Defensie om de aangeleverde clausule van Agentschap telecom op te nemen bij de omgevingsvergunning.

De clausule is dan ook opgenomen in de ontwerp omgevingsvergunning. Het gevraagde zonnepark kan, op basis van de regels uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro), worden gerealiseerd.

Conclusie

Het aspect electromagnetische straling zal geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling zijn. Uit voorzorg wordt de clausule van het Agentschap telecom in de ontwerp omgevingsvergunning opgenomen.

5.7 Verkeer en parkeren

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet in de realisatie van een nieuw zonnepark met een omvang van circa 3 hectare. Een dergelijke functie heeft, met uitzondering van verkeer in verband met onderhoudswerkzaamheden, geen verkeersaantrekkende werking. Ook wordt niet voorzien in een aanvullende parkeerbehoefte. De verkeers- en parkeergeneratie van de nieuwe functie is dan ook nihil.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project.

5.8 Reflectie

Algemeen

Voor hinder ten gevolge van reflectie bestaat géén specifiek beleid of regelgeving. Voor hinder voor omwonenden geldt echter dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening alle relevante aspecten moeten worden meegenomen. Reflectie door zonnepanelen kan hinderlijk zijn wanneer zonnepanelen de zonnestralen zó reflecteren dat deze in het oog worden opgevangen. Drie factoren spelen hierbij een rol:

  • De stand van de zon aan de hemel.
  • De opstellingshoek van de zonnepanelen.
  • De locatie van de observeerder ten opzichte van de panelen.

Of reflectie als hinderlijk wordt ervaren is afhankelijk van meerdere factoren:

  • De felheid van de reflectie.
  • De hoeveelheid achtergrondlicht.
  • De positie van de reflectie in het gezichtsveld van de observeerder.
  • De duur van de verlichting.

Situatie

Voor eventuele reflectie van het zonnepark worden verschillende preventieve maatregelen genomen. Zonnepark Zieuwent wordt gerealiseerd met een zuidopstelling, waardoor reflectie de woningen en bedrijven aan de noordkant van het zonnepark niet kan bereiken. Door de zuidopstelling zal ook reflectie richting het oosten minimaal zijn en waar deze kan optreden komt ook direct zonlicht uit dezelfde richting. Doordat direct zonlicht aanzienlijk feller is dan de reflectie van het zonnepark, zal eventuele hinder van de reflectie grotendeels overstemd worden door, of opgaan in, de hinder van het direct zonlicht. Voor woningen aan de zuidkant van het zonnepark geldt dat het zonlicht vooral verticaal zal worden gereflecteerd doordat de panelen onder een hoek van 15 graden staan, waardoor de reflectie niet richting de woningen gaat.

Voor alle woningen en bedrijven geldt dat het zonnepark wordt voorzien van landschappelijke inpassing met struweelhagen, bosjes en reeds aanwezige bomen(rijen) en bosschages. Deze landschappelijke elementen zijn met minimaal 3 meter hoogte hoger dan de zonnepanelen (max. 2 meter), waardoor eventuele reflectie zal worden tegengehouden of gebroken door het groen. Bovendien staan de zonnepanelen op minimaal ca. 100 meter van bestaande woningen en op minimaal ca. 40 meter van nieuw te bouwen woningen.

Om eventuele reflectie van het zonnepark verder te minimaliseren, wordt gebruik gemaakt van zonnepanelen met “High transmission tempered glass” en anti-reflectie coating. Dit type panelen heeft een maximale absorptie van zonlicht (voor maximale productie) en dus een lage reflectie.

Conclusie

Het aspect reflectie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Algemeen

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan wel ruimtelijke onderbouwing onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een project kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Bij het eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is. Bij het tweede gaat het erom hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Exploitatieplan

In artikel 6.12, lid 1 Wro is bepaald dat de gemeenteraad naar aanleiding van een omgevingsvergunning moet besluiten al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. In artikel 6.12, lid 2 is echter opgenomen dat de gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Voorliggend project betreft een particulier initiatief dat op particuliere gronden plaatsvindt. Met initiatief zijn geen kosten voor de gemeente gemoeid, anders dan kosten die op basis van de gemeentelijke legesverordening in rekening zullen worden gebracht. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst aangegaan waarin alle kosten conform artikel 6.2.3/6.2.4 Bro zijn opgenomen. Het verhaal van kosten is daarmee anderszins verzekerd, waarmee het opstellen van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Planschade

Een belanghebbende kan, na een besluit tot verlening van een omgevingsvergunning, een verzoek indienen om een tegemoetkoming in de schade, indien die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in artikel 6.1 tweede lid Wro genoemde oorzaak (artikel 6.1 Wro). Eventuele planschade wordt verhaald op de initiatiefnemer.


Conclusie

Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten van de ruimtelijk-juridische procedure zullen door middel van leges worden verrekend met de initiatiefnemer. De initiatiefnemer en de gemeente zijn een anterieure overeenkomst aangegaan waarmee de economische uitvoerbaarheid is vastgelegd. Een exploitatieplan is niet nodig.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overlegpartners

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een uitgebreide procedure om omgevingsvergunning (projectafwijking) overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ter voldoening hieraan is een voorontwerp omgevingsvergunning toegestuurd aan de vooroverlegpartners.

Provincie

Bij e-mail van 24 januari 2022 geeft de provincie een reactie op het voorontwerp zonnepark Zieuwent.

De provincie geeft aan dat de (instructie)regels, zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland, en de RES 1.0 voor de Achterhoek niet in de ruimtelijke onderbouwing zijn meegenomen. Dit is in het ontwerp omgevingsvergunning gecorrigeerd en de (instructie)regels uit de Omgevingsverordening zijn opgenomen in hoofdstuk 4.3, paragraaf 4.3.2. De RES 1.0 is beschreven in hoofdstuk 4.4, paragraaf 4.4.3.

Rijk

Bij e-mail van 25 januari 2022 geeft het Rijksvastgoedbedrijf Defensie namens het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een reactie op het voorontwerp zonnepark Zieuwent.

Het Rijksvastgoedbedrijf Defensie geeft aan dat het voor defensie nog niet 100% zeker is dat, ondanks de afstand van dit zonnepark tot het antennesysteem (Holterhoek, gemeente Berkelland), er geen EMC problemen optreden. De inschatting is wel dat die kans klein is.

Om zeker te zijn, mocht er toch verstoring optreden, verzoekt het Rijksvastgoedbedrijf Defensie om de clausule van Agentschap telecom als voorwaarden op te nemen in de ruimtelijke onderbouwing. Hoofdstuk 5.6 is hierop aangepast.

De genoemde clausule is opgenomen in de omgevingsvergunning.

Waterschap Rijn en IJssel

Bij e-mail van 26 januari 2022 geeft het Waterschap Rijn en IJssel (WRIJ) een reactie op het voorontwerp zonnepark Zieuwent.

In de Ruimtelijke Onderbouwing is op blz. 38, onder de paragraaf “Water” vermeld, dat de watergang aan de westzijde van het plangebied niet meer in het beheer is bij het Waterschap Rijn en IJssel. Indertijd is dit zelfs door het waterschap per mail aangegeven. Achteraf klopt dit niet helemaal. Er is inderdaad het voornemen om de watergang van de legger af te voeren, maar omdat de ondergrond van de watergang in eigendom is bij het waterschap, is deze watergang nog niet afgevoerd van de legger. Het waterschap wil eerst het eigendom overdragen en daarna de watergang afvoeren van de legger, om te voorkomen dat er later op diverse plekken eigendommen liggen, waarbij het waterschap geen belang meer heeft.

In dezelfde Ruimtelijke Onderbouwing is op blz. 37, onder de sub. par. 5.3.10 over Beheer en onderhoud aangegeven, dat er minimaal 5 meter ruimte wordt vrij gehouden tot de watergang aan de westzijde van het plangebied. Dit betekent dat het onderhoud kan blijven plaats vinden.

Om misverstanden te voorkomen, zouden we het op prijs stellen dat de opmerking op blz. 38, over het afvoeren van de watergang van de legger, wordt verwijderd.

Deze is dan ook verwijderd.

Overigens zijn alle wateraspecten, goed en voldoende uitgewerkt in de waterparagraaf.

Overleg buurt en belangstellenden

Voorafgaand aan deze omgevingsvergunningaanvraag heeft participatie plaatsgevonden in het kader van de gebiedsontwikkeling voor het gebied ten westen van Zieuwent. Hiervoor heeft de afgelopen 1,5 jaar een proces plaatsgevonden waarin de gemeente Oost Gelre, samen met de initiatiefnemers van het zonnepark, omwonenden en andere inwoners en belanghebbenden in Zieuwent onder leiding van Buro Ontwerp en Omgeving een ontwikkelkader hebben vastgesteld voor het gebied. Het ontwikkelkader bevat een integrale opzet voor zowel woningbouw als zonnepark en is als bijlage bijgevoegd. In dit ontwikkelkader is het doorlopen participatieproces vastgelegd.

Zoals in het ontwikkelkader omschreven, hebben de initiatiefnemer en een agrariër een grondruilovereenkomst gesloten. Hierdoor is tegemoet gekomen aan de wens van omwonenden om het zonnepark verder van de dorpsrand af te leggen.

Na vaststellen van het ontwikkelkader door de Raad heeft tevens participatie plaatsgevonden. Op 14 oktober 2021 zijn de plannen voor het zonnepark in een fysieke bijeenkomst aan de omwonenden gepresenteerd en zijn suggesties gewogen en indien mogelijk meegenomen in de vergunningaanvraag.

Daarnaast is op 3 februari 2022 door de gemeente een digitale bijeenkomst georganiseerd waarbij omwonenden werden geïnformeerd over de te volgen procedure voor deze omgevingsvergunning voor het zonnepark Zieuwent.

Zienswijzen

Tegen de ontwerp omgevingsvergunning zijn zienswijzen ingekomen. De zienswijzen zijn verwoord en beantwoord in een 'Nota Inhoud en beantwoording zienswijzen' die als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing is bijgevoegd.

Hoofdstuk 7 Algehele conclusie

In de voorgaande hoofdstukken is de realisatie besproken van een nieuw zonnepark met een omvang van circa 3 hectare ten westen van het dorp Zieuwent in de gemeente Oost Gelre.

De ontwikkeling voorziet in de plaatsing van een zonnepark op gronden die in het bestemmingsplan zijn aangemerkt met gebiedsaanduiding 'Agrarisch'. Met de realisatie van het zonnepark wordt voorzien in de opwekking van duurzame energie. Verder is voorzien in landschappelijke inpassing, waarmee het zonnepark op verantwoorde wijze wordt ingepast in het landschap. In voorliggende ruimtelijke onderbouwing is een toets naar relevante beleids-, milieu- en omgevingsaspecten uitgevoerd.

Uit de toetsing aan de verschillende milieu- en haalbaarheidsaspecten blijkt dat voldaan wordt aan de wet- en regelgeving voor wat betreft de diverse aspecten en dat geen nadelige effecten op de bestaande situatie in en in de omgeving van het projectgebied te verwachten zijn.