direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Omgevingsvergunning uitbreiden woonhuis Pastoor Deperinkweg 39 Marienvelde
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.PBBUI2029-VG01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Algemene gegevens bestemmingsplan

Omgevingsvergunning uitbreiden woonhuis Pastoor Deperinkweg 39 Marienvelde  
April 2021  
Inlichtingen:  
Afdeling Omgeving  
Telefoonnummer 0544 - 393 535  

Hoofdstuk 2 Inleiding

2.1 Aanleiding

Op 12 november 2020 is bij de gemeente Oost Gelre een aanvraag om omgevingsvergunning ingekomen voor uitbouw van de bestaande woning aan de Pastoor Deperinkweg 39 te Mariënvelde waardoor de inhoud van de bestaande woning wordt vergoot naar maximaal 850 m3. In de woning zijn twee wooneenheden aanwezig en vindt er inwoning plaats door twee huishoudens. Er wordt geen extra woning toegevoegd.

2.2 Ligging en begrenzing

Het betreffende perceel is gelegen aan de Pastoor Deperinkweg 39 te Mariënvelde. Op het perceel is een woonhuis aanwezig met bijbehorende bouwwerken. Het perceel is gelegen ten zuid-oosten van de bebouwde kom van Mariënvelde. In de directe omgeving van het perceel zijn burgerwoningen en agrarische bedrijven gelegen. De omgeving is te omschrijven als een mix tussen woongebied en landelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2029-VG01_0001.png"

Omgeving plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2029-VG01_0002.png"

Pastoor Deperinkweg 39 Mariënvelde met in gele cirkel de te vergroten woning

2.3 Geldend bestemmingsplan

Het perceel Pastoor Deperinkweg 39 te Mariënvelde is gelegen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' met bijbehorende 'Reparatieplannen' en is bestemd als 'Wonen'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische verwachtingswaarde 2'.

In de regels van het geldende bestemmingsplan is aangegeven dat een woning in het buitengebied van Oost Gelre een maximale inhoud mag hebben van 750 m3. Het vergroten van een woning tot een maximale inhoud van 850 m3 is als een wijzigingsbevoegdheid met voorwaarden in het geldende bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2029-VG01_0003.png"

Uitsnede verbeelding van vigerend bestemmingsplan.

2.4 Leeswijzer

In Hoofdstuk 2 is de aanleiding en doel van dit bestemmingsplan uiteengezet. In Hoofdstuk 3 van de toelichting wordt de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. De historie en cultuurhistorie komt aan bod. Ook wordt inzicht gegeven in de opbouw van het plangebied met de daarbij behorende functies. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 4 het beleidskader van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oost Gelre uiteen gezet. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. In Hoofdstuk 6 is bescheven of de ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid. Tot slot volgt in Hoofdstuk 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van overleg en terinzagelegging.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Bestaande en gewenste situatie

Op het perceel Pastoor Deperinkweg 39 te Mariënvelde is een woonhuis aanwezig met bijbehorende bouwwerken. De woning wordt bewoond door één huishouden. In verband met mantelzorg zal er een extra huishouden bij in de woning komen, in de vorm van inwoning. Om extra ruimte hiervoor te creëren wordt de bestaande woning uitgebreid met een aanbouw. De inhoud van de woning wordt hierdoor vergroot tot maximaal 850 m3.

Het perceel zal landschappelijk worden ingepast.

Het vergroten van een woning tot 850 m3 past niet in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011'. Voor het vergroten van de inhoud van een woning is een wijziging van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk of een omgevingsvergunning Wabo waarbij wordt afgeweken van het geldende bestemmingsplan. Middels het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning heeft verzoeker aangegeven een procedure om projectafwijking Wabo conform artikel 2.12. lid 1 onder a sub 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) te willen volgen, zodat medewerking kan worden verleend aan de gewenste uitbouw van de woning en het vergroten van de inhoud hiervan tot maximaal 850 m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2029-VG01_0004.png"

Visualisatie gewenste uitbouw woning

3.2 Landschappelijke inpassing

Ten behoeve van de gewenste ontwikkeling op het perceel dient er landschappelijke inpassing plaats te vinden. Verzoeker heeft een landschapsplan ingediend waarbij het gebouw en het perceel zijn betrokken. Het landschapsplan is door de gemeente goedgekeurd en als bijlage bijgevoegd.

Hoofdstuk 4 Beleid

Voor het gebied geldt een groot aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied.

4.1 Internationaal niveau

4.1.1 Vogelrichtlijn


De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.


De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.


Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.

4.1.2 Habitatrichtlijn


De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.


Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.

4.1.3 Het verdrag van Valletta (Malta)

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.

De archeologische waarden zijn opgenomen als dubbelbestemming in het geldende bestemmingsplan. Hier zijn regels aan gesteld ter bescherming van mogelijke archeologische waarden. In hoofdstuk 5, paragraaf 5.2 wordt dit nader toegelicht.

4.1.4 Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:

  • De vervuiler betaalt
  • De gebruiker betaalt
  • Na 2000 geen achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van het water
  • Resultaatsverplichting in 2015
  • Stroomgebiedsbenadering)

Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

Een watertoets is beschreven in hoofdstuk 5 in paragraaf 5.4.

Algemene conclusie

De internationale regelgeving en/of de europese regelgeving is geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk wil ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Het verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan provincies en gemeenten. De SVIR doet geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor het voorliggende plan.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.

Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer het Natuur Netwerk Nederland (de opvolger van de ecologische hoofdstructuur), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.

4.2.3 Besluit ruimtelijke ordening

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.

De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Onderhavige ontwikkeling betreft het verruimen van de inhoud van een bestaande woning. In artikel 1.1.1 van het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader toegelicht, het gaat hier om 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Het betreft hier een woningbouwlocatie. Bij een kleinschalige woningbouwontwikkeling is de ladder niet van toepassing. Waar de grens precies ligt, blijkt niet expliciet uit het Besluit ruimtelijk ordening. Op basis van jurisprudentie blijkt dat bij woningbouw in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724). Voorliggende ontwikkeling betreft geen realisatie van een nieuwe woning zodat er voor dit project geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Conclusie

De ladder van duurzame verstedelijking vormt dan ook geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de 'Omgevingsvisie Gelderland'. Deze is vastgesteld op 9 juli 2014. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 1 januari 2018 een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld en deze doorvertaald in de Omgevingsverordening. De provincie streeft onder andere naar het versterken en behouden van de vitaliteit van kleinere kernen en dorpen. Om dit te bereiken dienen stedelijke functies waar mogelijk te worden gebundeld en geconcentreerd. Daarnaast ondersteunt de provincie bij de aanpak van leegstand in dorpen en kernen.

In de Omgevingsvisie is de Gelderse Ladder opgenomen. De Gelderse Ladder wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen. Als juridische basis voor de Gelderse Ladder gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking, genoemd in de vorige paragraaf. De juridische borging van de ladder is geregeld in de Bro en is niet nogmaals opgenomen in de provinciale verordening. Consequenties met betrekking tot de voorliggende ontwikkeling zijn dan ook hetzelfde.

De omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

In hoofdzaak geeft de Omgevingsverordening regels bij nieuwe ontwikkelingen. Denk hierbij aan nieuwe woningbouw, het oprichten van bedrijventerreinen, etcetera.

Bij het opstellen van de ruimtelijke onderbouwing en bij de verlening van de omgevingsvergunning is zoveel mogelijk rekening gehouden met de regels uit de Omgevingsverordening Gelderland.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Geldend bestemmingsplan

Het perceel Pastoor Deperinkweg 39 te Mariënvelde is gelegen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011', vastgesteld op 18 december 2012, met bijbehorende Reparatieplannen. Binnen dit bestemmingsplan is het perceel bestemd als 'Wonen'. In de regels van dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het verruimen van de inhoudsmaat van een woning tot maximaal 850 m3. In plaats van gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid kan ook gebruik worden gemaakt van een omgevingsvergunning (projectafwijking Wabo) waarbij in beide gevallen wordt afgeweken van de regels uit het bestemmingsplan.

Door het indienen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning 'handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening' wordt aangegeven om een procedure om een omgevingsvergunning Wabo ex. Artikel 2.12, lid 1, onder a sub 3 (projectafwijking) te willen volgen om de voorgenomen verruiming van de inhoudsmaat van de woning op het perceel mogelijk te maken.

Wel wordt getoetst aan de wijzigingsbevoegdheid met bijbehorende voorschriften, zoals opgenomen in de regels van het Reparatieplan 'Buitengebied, Reparatieplan 2016' van 4 april 2017.

Wijzigingsbevoegdheid Verruiming inhoudsmaat woning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van de inhoud van de woning tot 850 m3 dan wel het betrekken van de deel van de voormalige boerderij bij de woning, met dien verstande dat:

  • het aantal woningen niet mag toenemen;
  • er een bijdrage geleverd dient te worden aan de ontwikkeling van het landschap. Deze bijdrage dient te worden aangetoond door middel van een erfinrichtingsplan; uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
  • er geen sprake is van een locatie waar functieverandering naar wonen is toegepast.

In hoofdstuk 6 zijn bovenstaande regels verder uitgewerkt.

4.4.2 Geluidbeleid gemeente Oost Gelre

Geluid is een belangrijke bron van hinder en zelfs een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid. Naar schatting een miljoen mensen in Nederland ondervinden ernstige hinder van geluid. Belangrijke bronnen zijn wegverkeer en in minder mate railverkeer en industrielawaai. Ook buren zijn belangrijke veroorzakers van geluidhinder. Het is daarom belangrijk om in het gemeentelijke geluidbeleid hinder ten gevolge van geluid te reduceren. Stilte (het ontbreken van hinderlijk geluid) is een belangrijke kernkwaliteit van de Achterhoek. Deze kwaliteit is het waard om beschermd te worden.
Daarnaast is het een belangrijke gemeentelijke taak om ruimte te bieden aan (geluidproducerende) bedrijvigheid en verkeer. Een goede balans daartussen is de uitdaging van het geluidbeleid.


Op 11 februari 2020 heeft de gemeenteraad het nieuwe 'Geluidbeleid Oost Gelre' vastgesteld. Met dit beleid worden de uitgangspunten en de normen van het Activiteitenbesluit als basis genomen voor het bepalen van de geluidsnormen. Uitzondering hierop zijn agrarische bedrijven.

Het Activiteitenbesluit kent wat betreft geluidnormering maar twee gebiedstypes (bedrijventerrein en al het overige) met twee bedrijfstypes (agrarisch en tankstations) als uitzondering. Dit staat in schril contrast met het 'oude' geluidbeleid van Oost Gelre waarin negen verschillende gebiedstypes en vele (streef-, grens- en plafond) waarden werden aangeduid. Het Activiteitenbesluit is nu voor het overgrote deel van de bedrijven van toepassing.

Het geluid is nader beschreven in paragraaf 5.5.

4.4.3 Beleidsvisie Externe veiligheid

Als gevolg van enkele rampen en incidenten, zoals de vuurwerkramp in Enschede, is externe veiligheid een belangrijk thema geworden. Deze rampen en incidenten hebben ertoe geleid dat de Rijksoverheid diverse maatregelen heeft genomen om acht te krijgen op de risicobronnen in Nederland en het optimaliseren van de risicobeheersing rondom de risicobronnen. Maatschappelijk gezien hebben deze rampen eveneens een belangrijke bijdrage geleverd aan de bewustwording van het leven met veiligheidsrisico's. Helder is dat de huidige maatschappij nu eenmaal veiligheidsrisico's met zich meebrengt, maar dat er wel grenzen aan deze risico's gesteld moeten worden.

Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente allereerst haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.

Daarnaast wordt aangegeven welke maatregelen genomen moeten worden om de geformuleerde ambities te realiseren en welke instrumenten daarvoor kunnen worden ingezet. De maatregelen worden uitgewerkt in andere gemeentelijke documenten (bestemmingsplannen / streekplannen, milieuvergunningen en rampenbestrijdingsplannen). In die zin bestrijkt de beleidsvisie zowel de beheersing van risico's als de bestrijding van een ramp wanneer die zich voordoet.

Externe veiligheid is nader beschreven in paragraaf 5.9.

4.4.4 Welstandsbeleid Oost Gelre 2017

Met het welstandsbeleid wordt richting gegeven aan gebouwen en het landschap in de gemeente Oost Gelre. Wat is belangrijk om te behouden of te beschermen en op welke plekken kunnen de burgers meer vrijheid van handelen krijgen. Deze keuze vormt de politieke component van het welstandsbeleid. De gemeenteraad heeft aangegeven meer "vrijheid" te willen en meer te willen "inspireren".

Het beleid is gericht op deregulering: voor minder bouwaanvragen een welstandstoets gebaseerd op minder en duidelijkere regels. Op de vraag hoe eventueel welstandstoezicht zou moeten plaatsvinden, wordt hier al een voorlopig antwoord geformuleerd: niet door te omschrijven hoe het gebouw moet worden, maar door aan te geven waarop de beoordeling van het ontwerp gebaseerd moet worden. Het welstandsbeleid biedt concreet gereedschappen (handvatten) voor burgers, ondernemers en gemeente om samen aan de slag te gaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven.

Aan het welstandsbeleid is een Inspiratiedocument gekoppeld. Dit document vormt een belangrijke basis voor het welstandsbeleid,. In dit document zijn de kernkwaliteiten voor Oost Gelre beschreven. Deze kernkwaliteiten en kansen voor de kernen bieden aanknopingspunten ter inspiratie voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

De interne verbouwing is voorgelegd aan de commissie ruimtelijke kwaliteit (welstandscommissie). Op 10 december 2020 is de commissie met de uitbouw akkoord gegaan.

4.4.5 Inspiratiedocument Ruimte Oost Gelre

De gemeente Oost Gelre heeft een Inspiratiedocument Ruimte Oost Gelre opgesteld voor de kernen en buitengebied. Dit inspiratiedocument biedt een visie voor de toekomst van Oost Gelre door middel van het weergeven van de kwaliteiten. Het vormt een leidraad voor ruimtelijke ontwikkelingen.

De voorgenomen ontwikkeling op het perceel past in dit Inspiratiedocument.

4.4.6 Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014 - 2024

Het Rijk en de provincies leggen hun verkeer- en vervoersbeleid vast in een beleidsplan. Gemeenten zijn vrij in de manier waarop zij hun beleid vastleggen. Het is wel een verplichting om aan te geven hoe het verkeer- en vervoersbeleid in de gemeente wordt vormgegeven. Hiervoor heeft de gemeente, in navolging van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoer Plan 2011-2015 (GVVP), het "Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014-2024" vastgesteld.

Het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) heeft betrekking op de periode 2014-2018 en wordt geactualiseerd. Waar voorheen het GVVP zich vrijwel uitsluitend beperkte tot een aantal maatregelen die slechts betrekking hadden op de verkeersproblematiek, is nu gekozen voor een opzet die de oplossing van verkeers- en vervoersproblemen in een breder kader plaatst.

De hernieuwde insteek voorziet in een integrale benadering van het verkeer in een landschappelijke en ruimtelijke omgeving. Verkeer is vaak een afgeleide van ruimtelijke ontwikkelingen. Vanuit deze integrale benadering zijn er ambities, aandachtspunten en beleidsprincipes in beeld gebracht. Dit leidt tot een concreet uitvoeringsprogramma om de komende jaren aan te werken. In het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) is ruimte geboden voor het inbrengen van (lokale) aandachtspunten door burgers/belangengroepen. Deze zijn geïnventariseerd en vervolgens opgenomen in het uitvoeringsprogramma.

4.4.7 Landschapsontwikkelingsplan 'Groen Licht voor het Landschap'

Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapsensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. Die visie in het LOP is in hoofdlijnen: 'Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat!'


In het Visiedeel van het landschapsontwikkelingsplan is aangegeven dat de Pastoor Deperinkweg 39 te Mariënvelde in het landschaps-ensemble 'Het Zieuwent' is gelegen, 'Het Kampenlandschap van Zieuwent en Mariënvelde'.

Hierbij geldt het motto: "Koppel de historische karakteristiek aan het eigentijdse gemengd bedrijf. Dat bevordert de leefbaarheid van deze cultuurlandschappen. Breng het water terug in de haarvaten tussen de buurtschappen met kerkepaden, overlopers en elzensingels".

Op te poetsen parels:

  • bliksembomen en andere solitaire bomden
  • Werenfriduskerk en boerderijen
  • kapelletjes
  • bestaande kleine natuurgebiedjes o.a. aan Schoolpad + Witte Riete
  • steilranden
  • typerende erfbeplanting
  • voorbeelden van landschapskunst
  • plekken om te verpozen eventueel met bankjes

Te stimuleren landschapselementen:

  • nieuwe kerkepaden en espaden met knotes, knoteik of knotwilg
  • steilbeplantingen langs essen
  • overloopweides: lagere vochtige weides met elzensingels
  • overloopbroeken: lagere perelen met bosjes of grienden.


Voor de voorgenomen ontwikkelingen op het perceel is een landschappelijk inpassingspan opgesteld. Het LOP alsmede de daarin genoemde parels en landschapselementen hebben de basis gevormd voor het opgestelde landschappelijk inpassingsplan, voorzover van toepassing. Het opgestelde landschappelijk inpassingsplan is als bijlage bijgevoegd.

Conclusie

Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Onderzoeksresultaten

5.1 Milieu-effectrapportage en Ruimtelijke planvorming

Het bestemmingsplan, waarin ruimtelijke belangen worden geborgd, is het resultaat van een integrale ruimtelijke afweging. In deze integrale afweging worden ook alle milieuonderwerpen meegewogen, los van de wettelijke verplichtingen van de milieueffectrapportage. Welke milieuonderwerpen vanuit een duurzame ruimtelijke ordening voor een plangebied van belang zijn, moet per plan in beeld worden gebracht. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied en de opgave en eventuele wettelijke eisen.

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
    Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

Ad.a: Wanneer uit een toets blijkt dat de activiteit (mogelijk) significante negatieve effecten tot gevolg heeft, dan kan een vergunning alleen worden verleend als uit een passende beoordeling blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zullen worden aangetast. Onderdeel van de passende beoordeling vormt de ADC-toets. De ADC-toets houdt een onderzoek in naar Alternatieven, het aantonen van Dwingende redenen van openbaar belang en het vooraf en tijdig treffen van Compenserende maatregelen.

Het Natura 2000-gebied, het Korenburgerveen, is gelegen op meer dan 11 km van de woning op het perceel aan de Pastoor Deperinkweg 39 te Mariënvelde. De woning waarvan de inhoudsmaat wordt verruimd heeft geen negatieve effecten op de instandhoudings doelstellingen voor dit Natura 2000-gebied ook mede gezien de zeer grote afstand. Een passende beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.

Ad.b en c.: Verruiming van de inhoudsmaat van de woning, wordt niet als zodanig genoemd in de onderdelen C en D van de bijlage van het besluit milieueffectrapportage genoemde kolommen 3 en 4. Een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht is dan ook niet nodig.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor elk besluit dat betrekking heeft op activiteiten(en) die voorkomen op de D-lijst (kolom 2) die onder de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Het verruimen van de inhoudsmaat van de woning wordt niet genoemd in kolom 2 van de D-lijst in het Besluit m.e.r. zodat een vormvrije m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk is.

Conclusie

Een milieueffectrapportage, zowel -plicht, -beoordeling als -vormvrij, is niet nodig nu de gewenste ontwikkeling op perceelsniveau niet onder de genoemde drempelwaarden valt en/of wordt genoemd.

Daarnaast is een passende beoordeling op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied niet noodzakelijk.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

De Erfgoedwet bevat de implementatie in de Nederlandse wetgeving van het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, (ook wel het verdrag van Malta genoemd, naar het eiland en de plaats waar het Verdrag in 1992 door verschillende EU-lidstaten is ondertekend). De Erfgoedwet verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

IWAK en AMK

Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, omdat ze grotendeels verborgen liggen in de bodem, waardoor ze niet eenvoudig te karteren zijn. Voor de onbekende waarden heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IWAK) opgesteld. Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgesteld.

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.

Nieuw Archeologiebeleid

Op 14 april 2020 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre nieuw archeologisch beleid vastgesteld met titel 'Archeologische monumentenzorg in de gemeente Oost Gelre, een actualisatie van de archeologische waarden-, verwachtings- en beleidskaart'. Dit nieuwe beleid is nog niet opgenomen in de geldende bestemmingsplannen zodat dit nieuwe beleid dient ter nadere motivering bij plannen die afwijken van het bestemmingsplan.

Een wijziging ten opzichte van wat er in het geldende bestemmingsplan is opgenomen is de mate van oppervlakte waarbij een verkennend archeologisch onderzoek nodig is.

Situatie plangebied

Voro het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' zoals opgenomen in het geldend bestemmingsplan. In de Regels van het bestemmingsplan is aangegeven dat 'bij bodemingrepen dieper dan 30 cm en een oppervlakte groter dan 2500 m² de aanvrager een rapport dient te overleggen op basis van nader onderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld'.

Op basis van het nieuwe archeologiebeleid geldt voor het pereel dat 'bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv of dieper dan de bekende bodemverstoring en bij plangebieden groter dan 5000 m² vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek, confom KNA en Norm Archeologisch Vooronderzoek gemeenten Regio Achterhoek (vigerende versies)' moet worden uitgevoerd.

Op het perceel wordt aan de bestaande woning een uitbouw gerealiseerd die steunt op de bodem. De gewenste oppervlakte van de uitbouw is ongeveer 20 m2. Hiermee wordt de kleinste drempelwaarde van 2500 m2 niet overschreden en is een archeologich onderzoek ook niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.


Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:

  • de historisch-geografische waarden (cultuurlandschap, structuren/lijnen en bijzondere punten);
  • de historisch-stedenbouwkundige waarden (stedenbouwkundige opbouw en identiteit);
  • de architectuurhistorische waarden (waardevolle kenmerken van gebouwen).

De intentie van het bevoegd gezag is gericht op behoud van bestaande traditionele boerderijen. De bestaande woning is niet aan te merken als een voormalige boerderij en is niet aangemerkt als karakteristiek en/of monumentaal. De uitbouw aan de woning heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor de cultuurhistorie.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de omgevingsvergunning.

5.3 Bodemonderzoek

Door Milieutechniek Rouwmaat Groenlo BV is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Doel van dit onderzoek is om de algemene bodemkwaliteit te bepalen ter plaatse van de onderzoekslocatie, waarmee bekeken kan worden in hoeverre deze bodemkwaliteit een belemmering kan vormen voor het beoogde gebruik en/of de voorgenomen ontwikkelingen.

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

Het onderzoeksrapport van 11 november 2020 met projectnummer MT-200372 is als bijlage bijgevoegd.

Het onderzoeksrapport is ter beoordeling voorgelegd aan de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA). Deze beoordeling van 1 april 2021 met nummer 2021EA0365 is als bijlage bijgevoegd. Het bodemonderzoek voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen. De bodemkwaliteit voldoet niet aan de functienorm voor wonen met tuin. De bodemkwaliteit is echter geschikt voor het beoogde gebruik. Het uitvoeren van nader bodemonderzoek is niet nodig. Aan de vergunning hoeven geen bodemspecifieke voorschriften te worden verbonden.

Aandachtspunten

In algemene zin worden de volgende aanbevelingen gedaan:

  • Wanneer tijdens graafwerkzaamheden waarnemingen worden gedaan die op een verontreiniging wijzen, dan moet het werk direct gestopt worden en moet met de ODA worden overlegd.
  • Voor de toepassing van vrijkomende grond en bouwstoffen gelden de voorschriften uit het Besluit bodemkwaliteit.
  • Wanneer tijdens de uitvoering van het werk grondwater wordt opgepompt en geloosd, moet eerst contact worden gelegd met het waterschap.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de omgevingsvergunning.

5.4 Watertoets

Wettelijk kader

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.

De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:

  • een goede kwaliteit van het water (grond- en oppervlaktewater);
  • water meer ruimte geven;
  • versterken van de ecologische waarden;
  • creëren van een vitaal watersysteem

Specifiek voor het stedelijk gebied is het volgende van belang:

  • De waterketen moet worden geoptimaliseerd (meer afkoppelen en infiltreren). In het GRP wordt hiertoe een aanzet gegeven;
  • Kwaliteit oppervlaktewater en waterbodem: Saneren overstorten en afkoppeling en ontlasting van het riool;
  • Wateroverlast in stedelijk gebied: reguleren van de piekafvoeren door middel van het vasthouden van het water bovenstrooms, actief stuwbeheer, extra retentie en herverdeling van het water.

Situatie plangebied

Het waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel als hulpmiddel voor het opstellen van de waterparagraaf. De vragen zijn bedoeld om een beoordeling te kunnen geven van de feitelijke, fysiek-technische situatie maar ook om te kunnen beoordelen of de situatie zich verhoudt tot het waterbeleid van Rijk, provincie en waterschap. De vragen zijn zodanig opgesteld dat als een vraag met ja wordt beantwoord het waterthema relevant is. De relevante thema's worden na de watertoetstabel behandeld. Met de omgevingsvergunning wijzigt het gebruik op de percelen niet. Hierdoor zijn een aantal thema's minder relevant.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
HOOFDTHEMA'S  
Veiligheid
 
1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?  
Nee

Nee  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Ja
Nee
Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee*
Nee

Nee
 
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?  
Nee

Nee

Nee
Nee  
Oppervlakte-
waterkwaliteit
 
1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?  
Nee

Nee
Nee
 
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee

 
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?   Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  
Nee
Nee  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee

Nee  
AANDACHTSTHEMA'S  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee
 
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Er is een vraag met 'ja' beantwoord. Deze is hieronder verder uitgewerkt.

Riolering en afvalwaterketen

Een toename van het afvalwater heeft effect op het functioneren van de afvalwaterketen. Het (gemeentelijk) rioolstelsel, de gemalen (overnamepunten) en de rioolwaterzuiveringsinstallatie dienen de toename te kunnen verwerken zonder daarmee het milieu zwaarder te belasten. Voor onderhoud aan het persleidingenstelsel is bereikbaarheid van de leiding noodzakelijk. Tot slot mogen in de milieuzone van de RWZI geen hindergevoelige functies worden opgenomen.

Het rioolstelsel heeft voldoende capaciteit om de toename in het afvalwater van een extra huishouden in een woning te verwerken. Het hemelwater wordt niet aangesloten op het rioolstelsel en zal ter plaatse infiltreren/geborgen worden. Het functioneren van de riolering wordt niet nadelig beïnvloed en het milieu wordt niet zwaarder belast dan in de huidige situatie.

In de zonering van de persleiding van Waterschap Rijn en IJssel worden geen ontwikkelingen toegestaan die de bereikbaarheid van de persleiding kunnen belemmeren.

In de milieuzone van de RWZI worden geen hindergevoelige functies opgenomen die het functioneren van de installatie nu of in de toekomst kunnen belemmeren.

Wateroverlast (oppervlaktewater)

Een toename in het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Als dit hemelwater niet vertraagd wordt afgevoerd wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar naar benedenstroomse gebieden afgewenteld. Ook is er geen aanvulling van het grondwater. Uitgangspunt is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering ten opzichte van de huidige situatie.

In de hierboven opgenomen lijst is de vraag 'is er sprake van toename van het verhard oppervlak ?' met nee* beantwoord. Hierop volgt een korte toelichting.

Door de bestaande woning uit te bouwen zal het verhard oppervlak toenemen. Op de plaats van de uitbouw is verharding gelegen, deel uitmakende van een in-/uitrit naar de woning. Nu deze grond al is verhard en plaats gaat maken voor de uitbouw van de woning zal het verhard oppervlak niet toenemen.

Conclusie water

Het aspect water vormt geen belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.

5.5 Geluid

Wettelijk kader

In het kader van de Wet geluidhinder is bij iedere ruimtelijke ontwikkeling een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

Naast het wettelijk kader van de Wet geluidhinder moet ook een afweging gemaakt worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Industrielawaai

In de directe nabijheid van de woning Pastoor Deperinkweg 39 te Marienvelde zijn geen (agrarische) bedrijven aanwezig waarvan de woning geluidsoverlast zou kunnen ondervinden. Hiermee zal een goed woon- en leefklimaat kunnen worden gegarandeerd in de woning.

Verkeerslawaai
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs wegen geluidszones. In buitenstedelijk gebied geldt voor wegen, bestaande uit vijf of meer rijstroken een zone van 600 m, voor drie of vier rijstroken een zone van 400 m en voor wegen bestaande uit één of twee rijstroken een zone van 250 m, gemeten vanuit de as van de weg. Voor wegen binnen de bebouwde kom geldt een zone van 200 m. Binnen de zone moet in het geval van een nieuwe situatie met een geluidsgevoelige bestemming onderzoek worden verricht naar de optredende geluidsbelasting. Een aantal wegen heeft geen zone, te weten:

  • wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.

Pastoor Deperinkweg

Het plangebied is gelegen op 14 m van de Pastoor Deperinkweg te Mariënvelde. Er is hier sprake van een weg met één rijstrook buiten de bebouwde kom (ingevolge wegenverkeerswet) zodat hier een zone geldt van 250 m. De maximum snelheid op deze weg bedraagt 60 km/uur. Een onderzoek naar de optredende geluidsbelasting van het wegverkeer is noodzakelijk.

Met behulp van het rekenprogramma SRM1 is een indicatieve berekening gemaakt van de geluidsbelasting op de voorgevel van de bestaande woning Pastoor Deperinkweg 39 te Mariënvelde afkomstig van het wegverkeer op de Pastoor Deperinkweg. Hierbij is een inschatting gedaan naar de verkeersintensiteit op genoemde weg. Uit de indicatieve berekeningen blijkt dat bij gebruik van 2.500 motorvoertuigen per etmaal, waarbij onderscheid is gemaakt tussen licht, middelzwaar en zwaar verkeer, de geluidsbelasting op de gevel van het woonhuis, op leef- en slaapniveau (begane grond en 1e verdieping), boven de richtwaarde van 48, 43 en 38 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode komt. Hiermee kan een binnenwaarde van 33 dB(A) niet worden gewaarborgd.

De gewenste uitbouw wordt geplaatst aan de bestaande woning. Om een binnenwaarde van 33 dB(A) in de uitbouw te waarborgen dient er bij de nieuwbouw rekening te worden gehouden met een goede isolatie van de buitengevels en het aanbrengen van dubbelglas in de ramen. Dit zal in het besluit omgevingsvergunning worden opgenomen. Hierdoor kan de binnenwaarde van 33 dB(A) worden gewaarborgd.


Railverkeerlawaai is niet van toepassing op dit plangebied nu in de directe nabijheid van het plangebied geen railverkeer aanwezig is.

Conclusie

Het aspect geluid zal geen directe belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning zijn. Wel dient bij bouw van de uitbouw aan de bestaande woning rekening te worden gehouden met een goede isolatie van de buitengevels en het gebruik van dubbelglas in de ramen.

5.6 Geur

Beoordelingskader

Voor de beoordeling van geurhinder van veehouderijen gelden de volgende kaders:

  • 1. Wet geurhinder en veehouderij;
  • 2. Activiteitenbesluit milieubeheer;
  • 3. Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008.

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is van toepassing op vergunningplichtige veehouderijen. Het betreft alle bedrijven die niet volledig onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer vallen.

De Wgv maakt onderscheid tussen:

  • diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, zoals varkens en pluimvee:
    • 1. dieraantallen zijn om te rekenen naar totale geuremissie;
    • 2. geurbelasting is te bepalen door de geuremissie te berekenen in het rekenprogramma V-Stacks Vergunning of V-Stacks Gebied;
    • 3. de berekende geurbelasting moet worden getoetst aan de geurnormen van 3 odour units per kubieke meter lucht (voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom) en 14 odour units per kubieke meter lucht (voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom);
  • diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, zoals melkrundvee en paarden (extensieve veehouderij);
    • 1. hiervoor gelden vaste minimumafstanden (geen berekeningen mogelijk);
    • 2. de minimaal in acht te nemen afstanden bedragen 100 meter voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en 50 meter voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom.

De minimumafstanden van 50 en 100 meter gelden ook voor geurgevoelige objecten die:

  • deel uitmaken van een andere veehouderij (of die op of na 19 maart 2000 geen deel meer uitmaken van een andere veehouderij);
  • op of na 19 maart 2000 in samenhang met beëindiging van de veehouderij zijn/worden gerealiseerd.

Activiteitenbesluit milieubeheer

Agrarische bedrijven hebben geen vergunning nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Daarnaast zijn er bedrijven die nog wel een omgevingsvergunning milieu nodig hebben. Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv).

Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008

De raad heeft bij besluit van 12 maart 2008 de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008 vastgesteld. Deze verordening is op 28 maart 2008 in werking getreden.

Daarbij zijn de bebouwde kommen van Groenlo, Lievelde en Vragender aangewezen als gedeelte van het gemeentelijk grondgebied waarvoor een andere geurnorm van toepassing is. Op grond van de verordening gelden de volgende waarden als maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij:

  • 1. bebouwde kom van Groenlo: 5 odour units per kubieke meter lucht;
  • 2. bebouwde kom van Lievelde: 7 odour units per kubieke meter lucht;
  • 3. bebouwde kom van Vragender: 7 odour units per kubieke meter lucht.

Overwegingen

Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen gaat het erom voor geurhinder van veehouderijen de volgende vragen te beantwoorden:

  • 1. Is ter plaatse van geurgevoelige objecten een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd?
  • 2. Wordt niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad?

Welke afstand voldoende is, vloeit op grond van de jurisprudentie over de omgekeerde werking voort uit de regelgeving voor geurhinder. In het algemeen is het zo, dat wanneer geurgevoelige objecten op voldoende afstand van veehouderijen zijn gepland, het woon- en leefklimaat als goed wordt aangemerkt en niemand onevenredig in zijn belangen wordt geschaad.

De aangevraagde ontwikkeling vindt plaats buiten de bebouwde kom. In de omgeving van de locatie Pastoor Deperinkweg 39 te Mariënvelde bevinden zich enkele extensieve veehouderijbedrijven. Zoals hierboven is aangegeven dienen ten opzichte van extensieve veehouderijbedrijven een minimale afstand van 50 m te worden aangehouden. De beoogde ontwikkeling aan de Pastoor Deperinkweg 39 te Mariënvelde is gelegen op ongeveer 200 m van het dichtstbijzijnde extensieve veehouderijbedrijf. Hiermee zal de woning geen geuroverlast ondervinden van de omliggende veehouderijbedrijven waardoor een goed woon- en leefklimaat in de woning wordt gewaarborgd en de omliggende extensieve veehouderijbedrijven niet belemmert worden in hun toekomstige ontwikkelingen.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de gevraagde omgevingsvergunning.

5.7 Natuurbescherming

Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de provinciale omgevingsvisie en -verordening.

Gebiedsbescherming

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

De provincie Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Dit vindt plaats in de Omgevingsverordening Gelderland. De GNN en GO kent formeel geen externe werking.

Natura 2000

Natura 2000-gebieden zijn door de Europese Unie (EU) aangewezen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Binnen deze gebieden mogen geen significant negatieve effecten optreden vanwege nieuwe ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2029-VG01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2029-VG01_0006.jpg"

Afbeelding Ligging Natura 2000-gebieden binnen de gemeente en in de omgeving, bron http://natura2000.eea.europa.eu/

Stikstof

Deze omgevingsvergunning maakt het mogelijk om een uitbouw te realiseren aan de bestaande woning. Hiervoor zullen bouwwerkzaamheden plaatsvinden waarbij stikstof zal vrijkomen. Ruimtelijke ontwikkelingen die de stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied in de omgeving ook maar enigszins verhogen zijn in principe niet toegestaan. Ondanks de relatief grote afstand tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, kan een verhoging van de stikstofdepositie door de voorgenomen ontwikkeling op dit gebied niet op voorhand worden uitgesloten.

Met behulp van het rekenprogramma Aerius kan de stikstofuitstoot van een planontwikkeling worden berekend. Heeft de planontwikkeling geen toename van stikstof op nabij gelegen natuurgebieden tot gevolg dan kan aan de planontwikkeling worden meegewerkt.

Uit een voorbeeldberekening voor de bouw van woningen in het kerkdorp 'Vragender', waarbij de woningen op ongeveer 1,6 km van het Natura 2000-gebied het Korenburgerveen zijn gelegen, blijkt dat pas bij de bouw van meer dan 10 woningen er een significante bijdrage aan stikstof op dit Natura 2000-gebied is te verwachten. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de bouw van een aanbouw aan een bestaande woning op meer dan 11 km van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, geen significante bijdrage zal leveren aan stikstofdepositie op dit Natura 2000-gebied. Aanvullende berekeningen met het programma Aerius zijn dan ook niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4)
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Voor een groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Situatie plangebied

In dit geval betreft het een bestaande woning die wordt voorzien van een uitbouw. Een onderzoek is daarom niet nodig.

Conclusie

De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.

 

5.8 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m³, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Situatie plangebied

Het voorgenomen plan betreft de realisatie van een uitbouw aan de bestaande woning. Hierbij is geen sprake van een significante verkeersaantrekkende werking. Het aantal woningen neemt niet toe. Het voorgenomen plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging en is daarmee uitvoerbaar.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de te verlenen omgevingsvergunning.

5.9 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Derhalve is de risicokaart geraadpleegd.

Gemeentelijk externe veiligheidsbeleid

De gemeente Oost Gelre heeft in 2008 een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld.

Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten. Het externe veiligheidsbeleid is samengevat in onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2029-VG01_0007.jpg"

Situatie plangebied

In de directe omgeving van de voorgenomen planontwikkeling zijn geen bedrijven en/of vinden activiteiten plaats die een risico vormen voor deze ontwikkelingen. Omgekeerd vinden bij de voorgenomen planontwikkeling geen activiteiten plaats die een risico vormen voor de directe omgeving. In de omgeving is geen route en/of opslag voor gevaarlijke stoffen aanwezig.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.10 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Pastoor Deperinkweg. Dit is een doorgaande weg in het buitengebied. Meerdere woningen van derden en agrarische bedrijven worden ontsloten via deze weg. Het verkeer naar en afkomstig van het plangebied maakt hiervan deel uit. Door het plaatsen van een uitbouw aan de bestaande woning, waarna een extra huishouden gebruik zal maken van de woning, zal het verkeer op de Pastoor Deperinkweg minimaal toenemen door vervoersbewegingen van het extra huishouden.

Parkeren

Door de komst van een extra huishouden in de bestaande woning zal het aantal vervoersmiddelen kunnen toenemen. Parkeren zal plaatsvinden op eigen terrein. Hiervoor is voldoende ruimte beschikbaar.

Conclusie

Verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor het planvoornemen. Er wordt gebruik gemaakt van een bestaande in- en uitrit ontsloten via de Pastoor Deperinkweg. Parkeren geschiedt op eigen terrein.

Hoofdstuk 6 Toetsing van het plan aan de wijzigingsbevoegdheid

De voorgenomen ontwikkeling wordt getoetst aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid voor verruiming van de inhoudsmaat van de woning binnen de bestemming 'Wonen'.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van de inhoud van de woning tot 850 m3 dan wel het betrekken van de deel van de voormalige boerderij bij de woning, met dien verstande dat:

  • a. het aantal woningen niet mag toenemen;

Ad a. Ook in de nieuwe situatie blijft sprake van 1 woning. Het aantal woningen neemt dus niet toe. Daarmee wordt aan deze voorwaarde voldaan.

  • b. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;

Ad b. Er is een goedgekeurd plan voor erfinpassing. Deze is opgenomen in de bijlagen. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

  • c. er geen sprake is van een locatie waar functieverandering naar wonen is toegepast.

Ad c. Er is geen sprake van een locatie waar functieverandering naar wonen is toegepast, waardoor ook aan deze voorwaarde wordt voldaan.

Uit bovenstaande blijkt dat de beoogde planontwikkeling voldoet aan de in het geldende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 7 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Haalbaarheid

Het project en bijbehorende procedure worden door verzoeker bekostigd. Indien het project aanleiding geeft tot vergoeding van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst afgesloten met verzoeker inzake planschade.

7.2 Exploitatieplan

De omgevingsvergunning voorziet in het plaatsen van een uitbouw aan de bestaande woning waarbij de inhoudsmaat van de woning wordt verruimd, waarbij dus sprake is van een bouwactiviteit zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor voor de betrokken gronden een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro dient te worden vastgesteld. Burgemeester en Wethouders mogen op grond van artikel 6.12 Wro afzien van een exploitatieplan indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderzins verzekerd is. Met verzoeker is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin is opgenomen dat de te maken kosten, waaronder eventuele planschade, voor rekening van verzoeker zijn. Burgemeester en wethouders achten het plan economisch uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.3.1 Inspraak

Voor het plan wordt de uitgebreide procedure doorlopen zoals bepaald in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dit betekent dat de ontwerp omgevingsvergunning voor een periode van zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder kan gedurende deze periode een zienswijze indienen. Gedurende de inzagetermijn zijn er geen zienswijzen ingekomen.

7.3.2 Artikel 3.1.1.-overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Binnen het plan zijn geen nationale en provinciale belangen in het geding. Vooroverleg met de Vrom-inspectie en de provincie Gelderland is dan ook geen verplichting. Daarnaast zijn er geen wateraspecten in het geding waardoor er vooroverleg moet worden gevoerd met het Waterschap Rijn en IJssel. Zowel het waterschap als de provincie kunnen gedurende de inzage termijn reageren op de ontwerp omgevingsvergunning. Van beide partners zijn geen op- en/of aanmerkingen binnengenkomen.