direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Omgevingsvergunning vergroten woning Rector Hulshofstraat 14 Harreveld
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.PBBUI2001-VG01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Algemene gegevens bestemmingsplan

Omgevingsvergunning vergroten woning Rector Hulshofstraat 14 Harreveld  
 
Inlichtingen:  
Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling en Beheer  
de heer N. Rondeel  
Telefoonnummer 0544-393482  

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk kader

2.1 Aanleiding

Op 7 juni 2017 is bij de gemeente Oost Gelre een aanvraag om omgevingsvergunning ingekomen voor verbouw en vergroting van de bedrijfswoning aan de Rector Hulshofstraat 14 te Harreveld. Van de bestaande bedrijfswoning wordt een bestaande verouderde aanbouw en schuur/garage gesloopt. Na sloop zal er een nieuw deel bij de woning worden aangebouwd. Hierdoor zal de inhoudsmaat meer bedragen dan 750 m3 maar niet meer dan 850 m3. Na verbouw van de woning zal de woning geschikt worden gemaakt voor inwoning oftewel bewoning van de woning door twee huishoudens.

2.2 Ligging en begrenzing

De bedrijfswoning maakt deel uit van een in het buitengebied van de gemeente Oost Gelre gelegen 'niet aan het buitengebied gebonden bedrijf'. Dit bedrijf is gelegen op het perceel Rector Hulshofstraat 14 te Harreveld, gelegen aan de noord-oost kant van de bebouwde kom Harreveld. De directe omgeving is te omschrijven als een mix tussen woningen, agrarische bedrijven en enkele overige bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2001-VG01_0001.png"

Omgeving plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2001-VG01_0002.png"

Bedrijfslocatie met bedrijfswoning Rector Hulshofstraat 14 Harreveld

2.3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten van het voorliggende plan beschreven.

2.3.1 Aanleiding

De bedrijfswoning Rector Hulshofstraat 14 te Harreveld wordt bouwkundig uitgebreid. Hiervoor zal een verouderd deel van de bestaande woning worden gesloopt alsmede een berging/garage. Aan de woning wordt na sloop een nieuwe uitbouw met carport gerealiseerd. Door deze nieuwbouw zal de inhoud van de woning toenemen tot 843 m3. Na uitbouw met de carport zal er inwoning in de woning plaatsvinden.

 

2.3.2 Vigerende bestemde situatie

Het plangebied is in het geheel gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' met bijbehorende 'Reparatieplan Buitengebied Ooste Gelre' en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016'. Het perceel heeft de bestemming 'Bedrijf' voorzien van een 'bouwvlak' met nadere functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gebiedsgebonden bedrijf'. De bedrijfswoning is gelegen in een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1'.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2001-VG01_0003.png"

Plankaart uit vigerend bestemmingsplan

2.3.3 Gewenste situatie

De op het perceel Rector Hulshofstraat 14 te Harreveld aanwezige bedrijfswoning wordt bouwkundig gewijzigd. Hiervoor wordt een bestaande verouderde aanbouw en schuur/garage gesloopt. Na sloop zal er een nieuw deel bij de woning worden aangebouwd. Hierdoor zal de inhoudsmaat meer bedragen dan 750 m3 maar niet meer dan 850 m3. Na verbouw van de woning zal de woning geschikt worden gemaakt voor inwoning oftewel bewoning van de woning door twee huishoudens.

De verbouw en toename van de inhoud van de bedrijfswoning, past niet in de regels van het geldende bestemmingspan met bijbehorende Reparatieplannen. Via een procedure om omgevingsvergunning (projectafwijking Wabo) of een wijziging van het bestemmingsplan kan verruiming van de inhoud van de bedrijfswoning worden toegestaan. Middels het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning heeft verzoeker aangegeven een procedure om projectafwijking Wabo conform artikel 2.12. lid 1 onder a sub 3 van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo) te willen volgen, zodat medewerking kan worden verleend aan de beoogde woning.

De gewenste bedrijfswoning ziet er als volgt uit:

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2001-VG01_0004.png"

Gewenste bedrijfswoning

Tijdens de verbouw cq. uitbouw van de bestaande bedrijfswoning zal er tijdelijk, maximaal 3 jaren, op het perceel een woonunit worden geplaatst. De tijdelijke woonunit zal worden meegenomen in het besluit om omgevingsvergunning Wabo voor dit verzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2001-VG01_0005.png"

Plaats tijdelijke woonunit

2.3.4 Landschappelijke inpassing

Ten behoeve van de ruimtelijke ontwikkeling dient er erfinpassing plaats te vinden. Verzoeker heeft een plattegrondtekening ten behoeve van landschappelijke inpassing ingediend waarbij het erf wordt ingepast. Dit landschapsplan is door de gemeente goedgekeurd en als bijlage bijgevoegd.

2.3.5 Stedenbouw en welstand

De uitstraling van de woning wordt gewijzigd maar de woning wordt niet verplaatst. Stedenbouw en welstand zijn akkoord.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Voor het gebied geldt een groot aantal juridische- en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat die relevant zijn voor het plangebied.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en -verordening Gelderland

Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 22 december 2015 de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld en deze doorvertaald in de Omgevingsverordening Gelderland. De omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsvergunning op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

In hoofdzaak geeft de Omgevingsverordening regels bij nieuwe ontwikkelingen. Denk hierbij aan nieuwe woningbouw, het oprichten van bedrijventerreinen, et cetera.

Het plangebied is niet gelegen in een maatschappelijke opgave zoals genoemd in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening vormt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkelingen op het perceel.

3.3 Gemeentelijk beleid

In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' met bijbehorend Reparatieplan 'Buitengebied Oost Gelre' en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016' is opgenomen dat 'bij recht' de inhoud van een bedrijfswoning 750 m3 mag zijn. Voor het vergroten van de bedrijfswoning naar de gewenste inhoud van 843 m3 zijn geen regels opgenomen.

Beleidsregels Wabo

De raad heeft in zijn vergadering van 2 november 2010 de beleidsregels Wabo vastgesteld. In deze beleidsregels zijn categorieën aangegeven welke, in afwijking van het bestemmingsplan, met een uitgebreide procedure om omgevingsvergunning onderdeel planologie (projectafwijking) kunnen worden gerealiseerd. Punt 14 uit de lijst heeft betrekking op bouwprojecten voor “het geheel of gedeeltelijk vernieuwen, veranderen of uitbreiden van een bestaande en als zodanig bestemde bedrijfs- of burgerwoning, mits de uitbreiding plaatsvindt op de daartoe bestemde gronden die aansluiten bij de woning". Door middel van een omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing kan aan dit verzoek tot vergroting van de inhoud van de bedrijfswoning worden meegewerkt

Daarnaast geldt dat er een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad noodzakelijk is bij toepassing van de beleidsregels Wabo. De bevoegdheid hiervoor heeft de gemeenteraad echter gemandateerd aan het college van burgemeester en wethouders. Wel heeft de raad besloten op de hoogte te willen blijven van ingekomen verzoeken om omgevingsvergunning Wabo, onderdeel planologie, door ingekomen verzoeken als kennisgeving te behandelen in het presidium. Indien nodig kan het presidium beslissen alsnog de aanvraag om een projectafwijking te behandelen in de raad. In haar vergadering van 24 oktober 2017 heeft het presidium besloten het mandaat voor dit verzoek in stand te laten.

Het verzoek past binnen de beleidsregels Wabo zodat aan het gevraagde verzoek tot uitbreiding van de bedrijfswoning kan worden meegewerkt. Nu geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad noodzakelijk is kan het college van burgemeester en wethouders de gevraagde omgevingsvergunning verder beoordelen.

Hoofdstuk 4 Onderzoeksresultaten

4.1 Bodem

Bij een bestemmingsplanprocedure moet worden nagegaan of de bodemkwaliteit de planontwikkeling in de weg staat. Aan de hand van de beschikbare bodeminformatie moet onderbouwd worden wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodem geschikt te maken voor het beoogde gebruik.

Wanneer de ontwikkeling betrekking heeft op een zogenaamde verblijfsruimte moet op grond van de Bouwverordening/Woningwet een bodemonderzoek worden verricht om uit te sluiten dat sprake is van enig risico voor de gebruikers van het bouwwerk.

Wanneer de ontwikkeling betrekking heeft op bedrijfsmatige activiteiten die mogelijk de bodem kunnen verontreinigen, zal een nulsituatie-bodemonderzoek noodzakelijk zijn in het kader van de vergunningverlening voor de omgevingsvergunning.

Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning onderdeel bouwen is het laten verrichten van een bodemonderzoek niet altijd nodig. In de volgende situaties geldt geen onderzoeksplicht:

  • het (ver)bouwen van ruimten waarin niet (nagenoeg) voortdurend mensen verblijven, zoals opslagloodsen, tuinbouwkassen of gebouwen voor nutsvoorzieningen;
  • het (ver)bouwen van bouwwerken die geen gebouw zijn, bijvoorbeeld bouwwerken in de grond-, weg- en waterbouw zoals viaducten;
  • het (ver)bouwen van bouwwerken die de grond niet raken;
  • indien er al voldoende onderzoeksgegevens aanwezig zijn. De beschikbare bodemonderzoeken dienen te voldoen aan NVN 5725, de NEN 5740 en mogen niet ouder zijn dan 5 jaar.
  • het (ver)bouwen op een onverdacht terrein (op basis van historisch onderzoek), mits minstens een van onderstaande situaties van toepassing is:
  • het totale bebouwde oppervlak bedraagt maximaal 50 m²;
  • er vinden geen grondwerkzaamheden plaats;
  • het gaat om een interne verbouwing.

Voor de beoogde inwoning wordt een extra wooneenheid gerealiseerd met een oppervlakte van ongeveer 35 m2. Hiervoor wordt een deel van een oude uitbouw aan de woning en een garage/berging gesloopt. Op deze te slopen plaats wordt de nieuwe wooneenheid opgericht. Zintuigelijk zal de grond op verontreinigingen worden beoordeeld. Er is geen verwachting dat de grond verontreiningd zal zijn.

Een verkennend bodemonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

4.2 Watertoets

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden - Bergen - Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
HOOFDTHEMA'S  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee

Nee  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee

Nee

Nee
Nee  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   Nee
 
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?  
Nee

Nee
Nee  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee  
Inrichting en beheer
 
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee

Nee  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee

Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Uit bovengenoemde watertoetstabel blijkt dat er geen relevante thema's zijn die nader dienen te worden bekeken.

4.3 Natuurwaardenonderzoek

In verband met deze ruimtelijke ontwikkeling is het noodzakelijk om onderzoek uit te voeren naar relevante soorten in het kader van de Wet natuurbescherming. Met name bij sloop van gebouwen is onderzoek noodzakelijk.

Door de Omgevingsdienst Achterhoek is een sloopmelding geaccepteerd om de op het perceel aanwezige voormalige bedrijfsgebouwen te slopen. Hierbij is visueel onderzoek gedaan naar mogelijke aanwezigheid van vleermuizen en/of andere dieren cq. planten. Deze zogenoemde quickscan geeft aan dat er geen beschermde diersoorten en/of planten zijn aangetroffen. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Wel geldt ten alle tijde de zorgplicht:

Ten aanzien van de ingrepen is nog een algemeen geldende voorwaarde vanuit de Wet natuurbescherming van toepassing: Op basis van de zorgplicht volgens artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood.

4.4 Archeologie

De bedrijfswoning is gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Dit wil zeggen dat bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld en meer dan 100 m2 groot er een inventariserend archeologisch onderzoek moet plaatsvinden.

Uit het ingediende bouwplan blijkt dat er minder dan 100 m2 aan nieuwe bodemingrepen plaatsvinden van meer dan 30 cm diep. Op het perceel vindt sloop plaats. Op de gesloopte locatie vindt nieuwbouw plaats. Hierdoor zijn in het verleden dus al bodemingrepen gepleegd bij oprichting van deze te slopen bouwwerken op het perceel. Een archeologisch onderzoek ter plekke is dan ook niet noodzakelijk. Wel geldt te allen tijde de zorgplicht:

Wel dient bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 5.10 Erfgoedwet) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Het dient aanbeveling ook de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Oost Gelre hiervan direct in kennis te stellen.

4.5 Leefomgeving

4.5.1 Wegverkeerslawaai

Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij een ruimtelijke planontwikkeling ter waarborging van een akoestisch goed woon- en leefklimaat in verblijfsobjecten rekening te worden gehouden met het aspect wegverkeerslawaai. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen een geluidzone met uitzondering van wegen waar een maximum snelheid van 30 km/uur geldt.

In de Wet geluidhinder is aangegeven dat bij ruimtelijke ontwikkelingen dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die zijn gelegen in een zone van een weg rekening wordt gehouden met de geluidsbelasting van deze weg op gevels van woningen, van andere geluidgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen. De daarvoor geldende geluidsbelastingen worden weergegeven in artikel 82 en 100 van de Wet geluidhinder.

Bij de uitbreiding van de bedrijfswoning wordt een wooneenheid gerealiseerd voor inwoning. Deze nieuwe wooneenheid is aan te merken als een geluidgevoelig object welke komt te liggen in de geluidzone van de Rector Hulshofstraat waarvoor een maximale snelheid geldt van 80 km/uur. Om de geluidbelasting van het wegverkeer op de Rector Hulshofstraat op de gevel van de nieuwe wooneenheid te bepalen is een indicatieve berekening gemaakt van de mogelijke geluidsbelasting op de gevel(s). Hierbij is uitgegaan van aannames van het aantal motorvoertuigen nu er geen actuele gegevens bekend zijn.

Situatie nieuwe wooneenheid

De nieuwe wooneenheid wordt gerealiseerd aan de achterzijde van het voorhuis welke naar de weg is gekeerd. Er vindt directe afscherming plaats van dit voorhuis. Een deel van de geluidsbelasting van het wegverkeer zal schuin op de nieuwe wooneenheid worden geprojecteerd. De afstand van de weg tot aan de gevel van deze nieuwe wooneenheid wordt dan ook op 40 m gesteld.

De Rector Hulshofstraat is een relatief rustige weg met bestemmingsverkeer en sluipverkeer vanuit Harreveld naar Zieuwent. Dit zal relatief weinig zijn. De aanname van het aantal motorvoertuigen is dan ook op 750 mvt/etmaal gesteld.

Uit de indicatieve berekeningen is op te maken dat bij deze aannames de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. De indicatieve berekening is als bijlage bijgevoegd.

Het wegverkeerslawaai zal dan ook geen belemmeringen opleveren voor de geplande planontwikkeling.

4.5.2 Woon- en leefklimaat

Bekeken is of de gewenste ontwikkeling past in haar omgeving ten opzichte van aanwezige bedrijven en omgekeerd of er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe wooneenheid.

De nieuwe woning mag geen beperkende factor zijn voor toekomstige ontwikkelingen van omliggende (agrarische)bedrijven. Het plangebied Rector Hulshofstraat 14 grenst aan de noordzijde aan een woonperceel, aan de zuidzijde aan een bedrijfsbestemming. Op enige afstand is een in werking zijnd agrarisch bedrijf gelegen. Tussen het agrarisch bedrijf en het plangebied is nog een woonbestemming gelegen.

Toekomstige ontwikkelingen van het agrarisch bedrijf worden niet door deze planontwikkeling belemmerd nu er tussen het plangebied en het agrarisch bedrijf een woonbestemming is gelegen. Deze woonbestemming is de eerst beperkende factor voor toekomstige ontwikkelingen van dit agrarisch bedrijf.

Voornoemde geldt hetzelfde voor de aan de zuidzijde van het plangebied gelegen bedrijfsperceel. In de directe nabijheid van dit bedrijf zijn burgerwoningen gelegen die de eerst beperkende factor zullen zijn bij toekomstige ontwikkelingen van dit bedrijf.

De nieuwe wooneenheid komt op relatief grote afstand te liggen van het agrarisch bedrijf (ruim 120 m) en de bedrijfsbestemming (ruim 110 m) zodat een goed woon- en leefklimaat in deze nieuwe wooneenheid kan worden gegarandeerd.

4.6 Luchtkwaliteit

Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hieraan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ontwikkelingen als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Met name stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) kunnen in Nederland zorgen voor overschrijding van de grenswaarden. In de praktijk blijft toetsing aan grenswaarden daarom vaak beperkt tot de grenswaarden uit onderstaande tabel.

Stof   Grenswaarde  
NO2   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  
  Uurgemiddelde concentratie die 18 x per jaar mag worden overschreden   200 µg/m3  
PM10   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  
  Daggemiddelde concentratie die 35 x per jaar mag worden overschreden   50 µg/m3  

De wet voorziet in een planmatige aanpak om de Europese luchtkwaliteitseisen te halen. Daarvoor heeft het rijk het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) opgesteld. Het NSL bevat afspraken om op nationaal, provinciaal en regionaal niveau de gestelde eisen te halen. Daarbij is rekening gehouden met gewenste en geplande ruimtelijke ontwikkelingen.

Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (nibm) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling nibm is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling nibm kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 µg/m3 komt dit neer op een bijdrage van 1,2 µg/m3.

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze “gevoelige bestemmingen” zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van “gevoelige bestemmingen” binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007

In deze regeling staan criteria en eisen waaraan berekeningen en rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:

  • NIBM-tool: eenvoudige berekening van maximale bijdragen van verkeer aan fijn stof en stikstofdioxide volgens worst case benadering;
  • NSL-rekentool: berekening van emissies en immissies van binnenstedelijk en buitenstedelijk verkeer;
  • CARII: berekening van emissies en immissies van binnenstedelijk verkeer (dit model wordt in 2014 niet meer geactualiseerd);
  • ISL2: berekening van emissies en immissies van buitenstedelijk verkeer (dit model wordt in 2014 niet meer geactualiseerd);
  • ISL3a: berekening van emissies en immissies van industrie (ook voor veehouderijen);
  • Nieuw Nationaal Model (NNM): berekening van emissies en immissies van punt- en oppervlaktebronnen.

In deze regeling is het “toepasbaarheidsbeginsel” opgenomen. Dit beginsel geeft aan op welke plaatsen de luchtkwaliteitseisen toepasbaar zijn. In grote lijnen gelden daarbij de volgende bepalingen:

  • geen beoordeling van de luchtkwaliteit op plaatsen waar het publiek geen toegang heeft en waar geen bewoning is;
  • geen beoordeling van de luchtkwaliteit op bedrijfsterreinen (met uitzondering van voor het publiek toegankelijke plaatsen, waarbij het zogenaamde blootstellingscriterium een rol speelt);
  • geen beoordeling van de luchtkwaliteit op de rijbaan van wegen.

Overwegingen

De nieuwe woning is gelegen op korte afstand van de Rector Hulshofstraat, een weg in eigendom van de gemeente Oost Gelre. Toetsing aan de grenswaarden voor Luchtkwaliteitseisen is niet noodzakelijk nu het niet om een provinciale- of rijksweg gaat. De nieuwe ontwikkeling zal niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.

4.7 Externe veiligheid

Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is op 27 oktober 2004 in werking getreden. Het BEVI heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het BEVI legt veiligheidsafstanden vast tussen bedrijven die risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen verrichten (zoals LPG-tankstations en chemische fabrieken) en zogenoemde kwetsbare objecten (zoals woningen en scholen). Tevens beperkt het BEVI het totale aanwezige personen in de directe omgeving van een risicovol bedrijf. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven gevestigd zoals onderstaande uitsnede uit de Risicokaart van de Provincie Gelderland aangeeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI2001-VG01_0006.png"

Groene cirkel: plangebied Rector Hulshofstraat 14 Harreveld

Rode stippellijn: buisleiding hogedruk aardgas

Route voor gevaarlijke stoffen

De Rijksweg N18 is aangewezen als een route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het perceel Rector Hulshofstraat 14 te Harreveld is op een dusdanige grote afstand van deze Rijksweg gelegen dat aanvullend onderzoek naar mogelijke risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 5 Economische en maatschappelijk uitvoerbaarheid

5.1 Haalbaarheid

Het project en bijbehorende procedure worden door verzoeker bekostigd. Indien het project aanleiding geeft tot vergoeding van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst afgesloten met verzoeker inzake planschade.

5.2 Exploitatieplan

De omgevingsvergunning voorziet in de realisatie van een nieuwe wooneenheid door middel van inwoning. Hierbij is sprake van een bouwactiviteit zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor voor de betrokken gronden een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro dient te worden vastgesteld. Burgemeester en Wethouders mogen op grond van artikel 6.12 Wro afzien van een exploitatieplan indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderzins verzekerd is. Met verzoeker is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin is opgenomen dat de te maken kosten, waaronder eventuele planschade, voor rekening van verzoeker zijn. Burgemeester en wethouders achten het plan economisch uitvoerbaar.

5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.3.1 Inspraak

Voor het plan wordt de uitgebreide procedure doorlopen zoals bepaald in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dit betekent dat de ontwerp omgevingsvergunning voor een periode van zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder kan gedurende deze periode een zienswijze indienen.

5.3.2 Artikel 3.1.1.-overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Binnen het plan zijn geen nationale en provinciale belangen in het geding. Vooroverleg met de Vrom-inspectie en de provincie Gelderland is dan ook geen verplichting. Daarnaast zijn er geen wateraspecten in het geding waardoor er vooroverleg moet worden gevoerd met het Waterschap Rijn en IJssel.

In de ontwerpfase zijn de diensten van provincie en het Waterschap door middel van een kennisgeving op de hoogte gebracht van het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de inzage termijn zijn er geen zienswijzen en/of op- en/of aanmerkingen ingekomen van deze diensten.