Plan: | Omgevingsvergunning realisatie springtuin Avinkweg 5 Lievelde |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1586.PBBUI1516-VG01 |
Omgevingsvergunning realisatie springtuin Avinkweg 5 Lievelde |
September 2017 |
Inlichtingen: |
Afdeling Omgeving |
Esther Hoopman |
Telefoonnummer 0544-393529 |
Op 10 februari 2017 is bij de gemeente Oost Gelre een aanvraag om omgevingsvergunning ingekomen voor de realisatie van een springtuin aan de Avinkweg 5 te Lievelde. Bij de bestaande paardenhouderij met binnenhal en buitenpiste wordt een bestaand weiland als springtuin ingericht ten behoeve van hippische activiteiten. Het perceel wordt landschappelijk ingepast.
Het perceel Avinkweg 5 te Lievelde is gelegen tussen de kernen Groenlo en Lievelde in het buitengebied van de gemeente Oost Gelre.
De springtuin wordt gerealiseerd in het verlengde van de bestaande buitenpiste en de gerealiseerde parkeerplaatsen. Het huidig gebruik is weiland. Dit weiland wordt enigszins opgehoogd met zand en voorzien van een hekwerk en enkele lichtmasten. De percelen zijn kadastraal bekend als gemeente Lichtenvoorde, sectie P, nummer 817 en als gemeente Lichtenvoorde, sectie P, nummer 213 (deels).
Omgeving plangebied
Paardenhouderij met rijhal, buitenpiste en parkeerplaatsen Avinkweg 5 te Lievelde
Perceel ten behoeve van de springtuin
In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten van het voorliggende plan beschreven.
Op het perceel Avinkweg 5 te Lievelde is een paardenhouderij aanwezig met een binnen- en een buitenrijbak. Om de hippische activiteiten te kunnen uitbreiden is de wens uitgesproken om een springtuin aan te leggen. Hiervoor is een perceel grond aangekocht welke nu als springtuin zal worden ingericht. Dit wil zeggen dat er een zandbodem wordt gerealiseerd, een hekwerk wordt geplaatst en enkele lichtmasten. Daarnaast vindt er landschappelijke inpassing plaats.
Het gewijzigd gebruik van deze grond past niet in het geldend bestemmingsplan. Met een procedure om omgevingsvergunning Wabo wordt de gebruikswijziging mogelijk gemaakt. Dit wil zeggen dat de bestemming agrarisch blijft maar het gebruik voor de hippische sport zal zijn.
Het plangebied is in het geheel gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' van 18 december 2012 met bijbehorend Reparatieplan 'Buitengebied Oost Gelre' van 15 juli 2014 en het bestemmingsplan 'Buitengebied, Reparatieplan 2016' van 4 april 2017. Het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. De gronden zijn hierin bestemd voor agrarische doeleinden. De wens is om het huidige gebruik van het weiland te gaan gebruiken voor de hippische sport. Hiervoor zal er een zandbodem worden geplaatst, het terrein worden voorzien van een hekwerk en enkele lichtmasten. Het perceel zal hierbij landschappelijk worden ingepast.
Inrichten en gebruik van een perceel grond ten behoeve van de hippische sport is niet binnen bovengenoemde bestemming toegestaan. Via een procedure om omgevingsvergunning (projectafwijking Wabo) of een herziening van het bestemmingsplan kan de gebruikswijziging op het perceel mogelijk worden gemaakt. Door het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning Wabo heeft verzoeker aangegeven de procedure om omgevingsvergunning (projectafwijking Wabo) te willen doorlopen.
Plankaart uit vigerend bestemmingsplan
Inrichten en gebruik van een perceel grond ten behoeve van de hippische sport is niet binnen bovengenoemde bestemming toegestaan. De raad heeft in de vergadering van 2 november 2010 de beleidsregels Wabo vastgesteld waarin categorieën van gevallen zijn aangewezen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Voor deze gevallen is het college het bevoegd gezag. Wel heeft de raad besloten op de hoogte te willen blijven van ingekomen verzoeken om omgevingsvergunning Wabo onderdeel planologie door ingekomen verzoeken als kennisgeving te behandelen in het presidium. Indien nodig bevonden, kan het presidium beslissen alsnog een projectafwijking te behandelen in de gemeenteraad.
Op basis van de Beleidsregels Wabo, categorieën verklaring van geen bedenkingen, vastgesteld door de raad op 2 november 2010, is het mogelijk om op basis van categorie 20: "Het wijzigen van het gebruik van gronden of het (inpandig) wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen." mogelijk om met een projectafwijking een wijziging voor gebruik van gronden voor de springtuin voor hippische sport.
Daarnaast is het op basis van de beleidsregels Wabo mogelijk om op basis van categorie 19: "(bouw)projecten voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde", een zogenaamde projectafwijking te verlenen voor het hekwerk en de lichtmasten.
Het presidium heeft op 6 maart 2017 aangegeven dat geen behandeling in de raad nodig is.
Als voorwaarde bij functiewijziging geldt dat er een bijdrage wordt geleverd aan de ontwikkeling van het landschap door middel van een erfinrichtingsplan. Verzoeker heeft hiervoor een erfinrichtingsplan laten opstellen die als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing wordt bijgevoegd, zie Bijlage 2 Landschappelijk inpassingsplan.
Voor het gebied geldt een groot aantal juridische- en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat die relevant zijn voor het plangebied.
Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 22 december 2015 de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld en deze doorvertaald in de Omgevingsverordening Gelderland. De omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsvergunning op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekkening hebben op de fysieke leefomgeving.
In hoofdzaak geeft de Omgevingsverordening regels bij nieuwe ontwikkelingen. Denk hierbij aan nieuwe woningbouw, het oprichten van bedrijventerreinen, et cetera.
Het plangebied is niet gelegen in een maatschappelijke opgave zoals genoemd in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening vormt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkelingen op het perceel.
In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' met bijbehorend Reparatieplan 'Buitengebied Oost Gelre' en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016' is geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een perceel grond te wijzigen in het gebruik. Door middel van een omgevingsvergunning Wabo met projectafwijking kan een wijziging in het gebruik van gronden worden geregeld. Daarbij is wel een verklaring van geen bedenkingen noodzakelijk van de gemeenteraad. In het presidium van 6 maart 2017 heeft de Raad aangegeven de bevoegdheid tot verlening van de omgevingsvergunning te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders.
Bij een bestemmingsplanprocedure moet worden nagegaan of de bodemkwaliteit de planontwikkeling in de weg staat. Aan de hand van de beschikbare bodeminformatie moet onderbouwd worden wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodem geschikt te maken voor het beoogde gebruik.
Wanneer de ontwikkeling betrekking heeft op een zogenaamde verblijfsruimte moet op grond van de Bouwverordening/Woningwet een bodemonderzoek worden verricht om uit te sluiten dat sprake is van enig risico voor de gebruikers van het bouwwerk.
Wanneer de ontwikkeling betrekking heeft op bedrijfsmatige activiteiten die mogelijk de bodem kunnen verontreinigen, zal een nulsituatie-bodemonderzoek noodzakelijk zijn in het kader van de vergunningverlening voor de omgevingsvergunning.
Het huidig gebruik van de grond is weiland. Door wijziging in het gebruik zal er schone grond op de bodem worden aangebracht. Dit dient als bodem voor de hippische activiteiten. Een verblijfsruimte wordt niet gerealiseerd. Er gaan ook geen activiteiten plaatsvinden die de bodem kunnen verontreinigen. Een bodemonderzoek of een nulsituatieonderzoek is niet noodzakelijk.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden - Bergen - Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Thema | Toetsvraag | Relevant |
HOOFDTHEMA'S | ||
Veiligheid |
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
Wateroverlast (oppervlaktewater) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Nee Nee Nee Nee |
Oppervlakte- waterkwaliteit |
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? | Ja |
Grondwater- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? |
Nee Nee Nee |
Grondwater- kwaliteit |
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee |
Inrichting en beheer |
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Nee Nee |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
Uit bovengenoemde watertoetstabel blijkt dat er een relevante thema nader dient te worden bekeken. Deze thema is hieronder aangegeven.
Oppervlaktewaterkwaliteit
Voor de springtuin wordt gebruik gemaakt van drainagezand. Het overtollige water moet zoveel mogelijk op eigen grond worden geborgen. Om overlast te voorkomen kan bij de springtuin bijvoorbeeld een zaksloot worden aangelegd die het overtollige water kan bergen. Het hemelwater heeft dan alle tijd om langzaam in de bodem te worden opgenomen. In de vergunning wordt een voorwaarde opgenomen dat wateroverlast op openbare grond moet worden voorkomen.
In verband met deze ruimtelijke ontwikkeling is het noodzakelijk om onderzoek uit te voeren naar relevante soorten in het kader van de Wet natuurbescherming.
Door Natuurbank Overijssel is een Quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd op het perceel. De resultaten zijn verwoord in een rapport met nummer 830, versie 1.0 van 14 september 2016 en is als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing bijgevoegd.
Geconcludeerd wordt dat er op basis van de bevindingen geen procedurele gevolgen zijn in de huidige situatie.
Ten aanzien van de ingrepen is nog een algemeen geldende voorwaarde vanuit de Wet natuurbescherming van toepassing: Op basis van de zorgplicht volgens artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood.
Het natuurwaardenondezoek is opgenomen in Bijlage 3 Natuurwaardenonderzoek.
Om lichthinder te voorkomen dient de lichtinstallatie zodanig te worden uitgevoerd dat de omgeving hiervan geen hinder ondervindt. De lichtinstallatie dient goed op de springtuin te zijn afgesteld. Hiervoor wordt een voorwaarde in de vergunning opgenomen.
Het te ontwikkelen perceel is gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Dit wil zeggen dat bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld en meer dan 2.500 m2 groot er een inventariserend archeologisch onderzoek moet plaatsvinden.
Uit de ingediende aanvraag om omgevingsvergunning blijkt dat er minder dan 2.500 m2 aan nieuwe bodemingrepen plaatsvinden van meer dan 30 cm diep. Een archeologisch onderzoek ter plekke is dan ook niet noodzakelijk. Wel geldt te allen tijde de zorgplicht:
Wel dient bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 5.10 Erfgoedwet) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Het dient aanbeveling ook de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Oost Gelre hiervan direct in kennis te stellen.
Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij een ruimtelijke planontwikkeling ter waarborging van een akoestisch goed woon- en leefklimaat in verblijfsobjecten rekening te worden gehouden met het aspect wegverkeerslawaai. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen een geluidzone met uitzondering van wegen waar een maximum snelheid van 30 km/uur geldt.
In de Wet geluidhinder is aangegeven dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op gronden die zijn gelegen in een zone van een weg rekening wordt gehouden met de geluidsbelasting van deze weg op gevels van woningen, van andere geluidgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen. De daarvoor geldende geluidbelastingen worden weergegeven in artikel 82 en 100 van de Wet geluidhinder.
De springtuin is gelegen tussen twee zandwegen en is niet aan te merken als een geluidgevoelig object, een ander geluidgevoelig gebouw of als geluidsgevoelig terrein. Onderzoek naar het wegverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk.
Het wegverkeerslawaai zal dan ook geen belemmeringen opleveren voor de geplande planontwikkeling.
Bekeken is of de gewenste ontwikkeling past in haar omgeving ten opzichte van aanwezige bedrijven en omgekeerd of er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat in woningen.
Voor een goede scheiding tussen wonen en werken en om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te houden heeft de VNG de brochure "Bedrijven en milieuzonering" opgesteld. In deze brochure zijn richtafstanden opgesteld die bedrijven en de woonomgeving moet scheiden. Voor maneges is een minimale afstand van 50 m aangegeven. Omdat de activiteiten in de buitenlucht plaatsvinden is deze activiteit meer vergelijkbaar met 'tennisbanen (met verlichting)' of 'veldsportcomplex (met verlichting)' waarbij een minimale afstand van 50 m is aangegeven afkomstig van het onderdeel geluid. De minimale afstand wordt hierbij berekend vanuit het springterrein tot aan geluidgevoelige objecten zoals woningen. De dichtstbijzijnde woning van derden, Scheidingsweg 3, is gelegen op ongeveer 245 m zodat ruim aan de minimale afstand van 50 m wordt voldaan. Er is dan ook geen sprake van geen goed woon- en leefklimaat in de omliggende woningen.
Beoordelingskader
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hieraan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ontwikkelingen als:
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Met name stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) kunnen in Nederland zorgen voor overschrijding van de grenswaarden. In de praktijk blijft toetsing aan grenswaarden daarom vaak beperkt tot de grenswaarden uit onderstaande tabel.
Stof | Grenswaarde | |
NO2 | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 |
Uurgemiddelde concentratie die 18 x per jaar mag worden overschreden | 200 µg/m3 | |
PM10 | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 |
Daggemiddelde concentratie die 35 x per jaar mag worden overschreden | 50 µg/m3 |
De wet voorziet in een planmatige aanpak om de Europese luchtkwaliteitseisen te halen. Daarvoor heeft het rijk het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) opgesteld. Het NSL bevat afspraken om op nationaal, provinciaal en regionaal niveau de gestelde eisen te halen. Daarbij is rekening gehouden met gewenste en geplande ruimtelijke ontwikkelingen.
Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (nibm) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling nibm is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling nibm kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 µg/m3 komt dit neer op een bijdrage van 1,2 µg/m3.
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze “gevoelige bestemmingen” zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van “gevoelige bestemmingen” binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007
In deze regeling staan criteria en eisen waaraan berekeningen en rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:
In deze regeling is het “toepasbaarheidsbeginsel” opgenomen. Dit beginsel geeft aan op welke plaatsen de luchtkwaliteitseisen toepasbaar zijn. In grote lijnen gelden daarbij de volgende bepalingen:
Overwegingen
Het Besluit nibm is niet zonder meer toepasbaar, omdat de ruimtelijke procedure voorziet in een gebruikswijziging van agrarische grond. De verkeersbewegingen zullen niet toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Er ontstaat geen 'nieuw verkeer' dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.
Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is op 27 oktober 2004 in werking getreden. Het BEVI heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het BEVI legt veiligheidsafstanden vast tussen bedrijven die risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen verrichten (zoals LPG-tankstations en chemische fabrieken) en zogenoemde kwetsbare objecten (zoals woningen en scholen). Tevens beperkt het BEVI het totale aanwezige personen in de directe omgeving van een risicovol bedrijf. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven gevestigd zoals onderstaande uitsnede uit de Risicokaart van de Provincie Gelderland aangeeft.
Route voor gevaarlijke stoffen
De Rijksweg N18 is aangewezen als een route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het perceel aan de Avinkweg 5 te Lievelde is op een dusdanige grote afstand van deze Rijksweg gelegen dat aanvullend onderzoek naar mogelijke risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen achterwege kan blijven.
Het project en bijbehorende procedure worden door verzoeker bekostigd. Indien het project aanleiding geeft tot vergoeding van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst afgesloten met verzoeker inzake planschade.
Het bestemmingsplan voorziet in de wijziging van het gebruik van gronden, het ophogen van grond, plaatsen van een hekwerk en enkele lichtmasten, waardoor er geen sprake is van een bouwactiviteit zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor voor de betrokken gronden een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro dient te worden vastgesteld.
Voor het plan wordt de uitgebreide procedure doorlopen zoals bepaald in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dit betekent dat de ontwerp omgevingsvergunning voor een periode van zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder kan gedurende deze periode een zienswijze indienen. Het ontwerp heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegen van 28 juli 2017 tot en met 7 september 2017. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Binnen het plan zijn geen nationale en provinciale belangen in het geding. Vooroverleg met de Vrom-inspectie en de provincie Geldeland is dan ook geen verplichting. Daarnaast zijn er geen wateraspecten in het geding waardoor er vooroverleg moet worden gevoerd met het Waterschap Rijn en IJssel.
In de ontwerpfase worden de diensten van provincie en het Waterschap door middel van een kennisgeving op de hoogte gebracht van de ontwerp omgevingsvergunning. Gedurende de inzage termijn zijn er geen zienswijzen en/of op- en/of aanmerkingen ingekomen.