vastgesteld |
NL.IMRO.1586.PBBUI005-VG01 |
Projectafwijking Wabo Eefselerweg 13a te Lievelde |
Projectafwijking Wabo |
December 2011 |
Inlichtingen: |
Afdeling Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling |
N. Rondeel |
0544-393482 |
Door de heer Frank klein Gebbink is een verzoek ingediend om een ouderwetse kapschuur te realiseren ten behoeve van de opslag van hout, onderdak voor werktuigen en bij slecht weer te gebruiken als werkplaats op het perceel Eefselerweg 13a te Lievelde. Op het perceel is een woonhuis aanwezig met een tweetal bijgebouwen. De heer Frank klein Gebbink, oftewel Frank Diekman, runt een houtbewerkingsbedrijf op het perceel.
De beoogde ontwikkeling is positief beoordeeld door de Gemeente Oost Gelre. Zodoende is de noodzakelijke procedure opgestart.
Het perceel Eefselerweg 13a te Lievelde is gelegen in het buitengebied van de gemeente Oost Gelre en grenzend aan de gemeentegrens met de gemeente Berkelland. Een deel van het perceel is gelegen in deze buurgemeente. In de nabijheid van het perceel zijn andere agrarische percelen gelegen alsmede burgerwoningen in het buitengebied.
Omgeving plangebied
Plangebied
Het perceel Eefselerweg 13a is gelegen in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 1998', bestemd als 'Agrarisch' en voorzien van een agrarisch bouwperceel. De agrarische activiteiten zijn beeindigd.
In 2007 is door middel van een procedure om vrijstelling ex. artikel 19, lid 2 Wet op de Ruimtelijke Ontwikkeling (WRO) het gebruik op het perceel gewijzigd van agrarisch naar houtbewerking. Op het perceel is nu een kleinschalig bedrijf in houtbewerking aanwezig.
Verzoeker wil de bestaande bebouwing op het perceel uitbreiden met een kapschuur ten behoeve van de opslag van hout, het onderdak brengen van werktuigen en eventueel als werkplaats in te richten. Na realisatie van deze kapschuur zijn op het perceel een woning en een drietal schuren aanwezig.
De kapschuur vindt niet plaats binnen het agrarisch bouwperceel doch net erbuiten in het agrarisch gebied. Het oprichten van bebouwing in het agrarisch gebied is niet toegestaan. Door middel van een procedure om projectafwijking Wabo ex. artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3° wordt de mogelijkheid om de kapschuur te realiseren in combinatie met de bouwkundige uitbreiding van het bestaande bedrijfsgebouw mogelijk gemaakt.
Nieuwe situatie: Agrarisch bouwperceel A met gewenste bedrijfsbestemming (gearceerd)
Voor het gebied geldt een groot aantal juridische en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische en beleidskaders van toepassing.
De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.
De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.
De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen. De waarden kunnen niet geheel naar eigen inzicht tegen andere aspecten worden afgewogen.
De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:
Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving.De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
Op achtereenvolgens 17 mei 2005 en 17 januari 2006 hebben de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal ingestemd met de Nota Ruimte "Ruimte voor ontwikkeling". De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Het kabinet gaat daarbij uit van een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen rijk en decentrale overheden. De Nota gaat uit van krachtige steden en een vitaal platteland. Krachtige steden zijn steden die veilig zijn, en die in alle opzichten voldoen aan de - steeds hogere - eisen die bewoners, bedrijven, instellingen, bezoekers en recreanten aan een stad stellen. De Nota Ruimte bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat, in overeenstemming met het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet, de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Een overzicht van de voornaamste doelen die het rijk hanteert, is in een bijlage aan de nota toegevoegd. De bij de nota horende uitvoeringsagenda biedt inzicht in de belangrijkste bij het beleid horende ruimtelijke investeringen en uitvoeringsacties. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn. Uitgegaan wordt van een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen het rijk en de decentrale overheden. Hiermee keert het beleid terug naar de eigenlijke uitgangspunten van het ruimtelijk rijksbeleid en verschuift het accent van 'ordening' naar 'ontwikkeling'. De Nota Ruimte is een integrale nota en brengt zo veel mogelijk rijksbeleid voor ruimtelijke onderwerpen in één nota en vervangt hiermee diverse Planologische Kernbeslissingen en ruimtelijk relevante rijksnota's. De hierin vervatte ruimtelijke strategie wordt wat betreft verkeer en vervoer uitgewerkt in de separate PKB Nota Mobiliteit. De economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten worden nader uitgewerkt in respectievelijk de Gebiedsgerichte Economische Perspectieven en het Actieplan Bedrijventerreinen, de Agenda Vitaal Platteland en het daarbij behorende Meerjarenprogramma Groene Ruimte en het actieprogramma voor ruimte en cultuur. In het nationaal ruimtelijk beleid richt het kabinet zich op:
In de Nota Ruimte wordt meer verantwoordelijkheid gegeven aan de decentrale overheden. Voor geheel Nederland is een basiskwaliteit geformuleerd waaraan voldaan moet worden. Een verdere verfijning wordt overgelaten aan de decentrale bestuurslagen. De gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht zijn bestemd als Ruimtelijke Hoofdstructuur. In deze gebieden wil het Rijk een nadrukkelijke rol vervullen. Een en ander betekent dat de provincies en gemeenten in onderling overleg kunnen bepalen waar ontwikkelingen plaats kunnen vinden.In de Nota Ruimte heeft het rijk een aantal Nationale Landschappen aangewezen. Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerken de landschapskwaliteiten, en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. Voor nationale landschappen (twintig in totaal) geldt het uitgangspunt 'behoud door ontwikkeling': mits de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt ('ja, mits'-principe), zijn ruimtelijke ontwikkelingen binnen die landschappen mogelijk.
In de Nota Natuur voor mensen, mensen voor natuur (Nota natuur, bos en landschap in de 21e eeuw, NBL-21) wordt het beleid voor de komende tien jaar geschetst. Deze nota draagt bij aan een meer samenhangend natuurbeleid en vervangt vier groene nota's (Natuurbeleidsplan, Nota Landschap, Bosbeleidsplan en Strategisch plan van aanpak biodiversiteit). Verder biedt de nota het kader voor behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit in onder meer landbouw, visserij, toerisme en water.
De term 'Ecologische Hoofd Structuur' (EHS) werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De EHS is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur (plant en dier) in feite voorrang heeft en bestaat uit uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat de natuurgebieden hun waarde verliezen. In deze gebieden mogen in principe geen ruimtelijke ingrepen plaatsvinden. Op de PKB-kaart van het Natuurbeleidsplan over de ecologische hoofdstructuur stond de Groenlose Slinge als te ontwikkelen of te versterken verbindingszone aangegeven.
De EHS kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur en bestaat uit:
De EHS moet in 2018 klaar zijn. Kleinere natuurgebieden, kleine bosjes, sloten, rietkragen et cetera maken geen deel uit van de EHS, maar dragen uiteraard wel bij aan de natuurkwaliteit van stad en platteland. Het Rijk gaat ervan uit dat deze in voldoende mate door andere partijen (gemeente, waterschappen, grondeigenaren en dergelijke) worden beschermd.
Vervolgens hebben de provincies in hun streekplannen meer concrete grenzen voor de EHS vastgelegd. De provincies bepalen zelf de contouren. De gemeenten wordt verzocht om de gebieden in het bestemmingsplan de juiste juridische bescherming te geven. Het voorliggende plangebied ligt niet in of nabij de EHS.
De Vierde Nota Waterhuishouding zet de strategie door van integraal waterbeheer die is ingezet in de Derde Nota Waterhuishouding. De wateroverlast die in de negentiger jaren is ontstaan heeft echter tot het inzicht geleid dat maatregelen, die herhaling moeten voorkomen, meer inhouden dan het verhogen van dijken. De Vierde Nota Waterhuishouding pleit daarom voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk.
In een bestemmingsplan dient volgens artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening een waterparagraaf te worden opgenomen. Het doel van deze 'watertoets' is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen. De waterhuishouding bestaat uit de overheidszorg die zich richt op het op en in de bodem vrij aanwezige water, met het oog op de daarbij behorende belangen. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) worden ook de gevolgen van het plan voor de waterkwaliteit en verdroging onderzocht.
Sinds 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. Deze wet biedt het juridisch kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten in Nederland en bevat onder andere de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de gebieden waar deze richtlijnen betrekking op hebben. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde plant- en diersoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). In verband daarmee heeft de gemeente een inventarisatie laten verrichten teneinde duidelijk te krijgen welke ecologische waarde het plangebied vertegenwoordigt.
In 1999 is de Nota Belvedère verschenen. Doel van de nota is de cultuurhistorische identiteit meer richtinggevend te laten zijn voor de inrichting van de ruimte. Deze doelstelling wordt in de nota geconcretiseerd in een breed scala van te ondernemen acties op rijks-, regionaal- en lokaal niveau. In het kader van de nota is een landsdekkend overzicht gemaakt van de cultuurhistorisch meest waardevol geachte steden en gebieden: de Cultuurhistorische Waardenkaart van Nederland (ook wel Belvédèrekaart genoemd).
Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. De nieuwe Wet ruimtelijke ordening kent geen streekplannen meer, maar een structuurvisie, met een zelfbindende werking. Dat wil zeggen dat ze geen juridische status hebben en geen rechtstreekse doorwerking naar gemeentelijke plannen. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Op de streekplankaart is Gelderland onderverdeeld in een 'groenblauw' raamwerk, een 'rood' raamwerk en een multifunctioneel gebied. Het multifunctioneel gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht. De vitaliteit van de multifunctionele gebieden wordt bevorderd door planologische beleidsvrijheid voor samenwerkende gemeenten onder meer gericht op vitale steden en dorpen: elke regio heeft buiten een stedelijk netwerk of een regionaal centrum vele verspreid liggende steden, dorpen en buurtschappen die tezamen het voorzieningenniveau bepalen. In en bij deze bebouwde gebieden moet de regionale behoefte aan 'dorps' wonen geaccommodeerd kunnen worden.
De gemeente Oost Gelre ligt in de regio Achterhoek. De Achterhoek wordt gekenmerkt door een zeer aantrekkelijk afwisselend landschap, met deels ook een sterke industriële oriëntatie; in het regionaal centrum Doetinchem en in de andere steden en dorpen langs de Oude IJssel, maar ook in de diverse kernen als Winterswijk, Aalten, Eibergen, Groenlo, 's Heerenberg, Varsseveld. Het ontwikkelingsperspectief is er een van groeien op eigen kracht, regionaal maatwerk en het benutten van de historische en karakteristieke verweving van functies en de economische diversiteit (symbiose landbouw en nijverheid; verbrede plattelandsontwikkeling). De grootste dynamiek concentreert zich rond de as Doetinchem- Oude IJssel en de as Varsseveld-Groenlo.
Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. Om krachtige steden en vitale regio's te bevorderen zijn de belangrijkste uitgangspunten "bundeling van verstedelijking aan/nabij infrastructuur" en het "organiseren in stedelijke netwerken". Bundelingsbeleid is een centraal uitgangspunt voor de wijze waarop in het Gelders ruimtelijk beleid wordt omgegaan met verstedelijking. Bundeling in Gelderland heeft tot doel:
In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen 'bestaand bebouwd gebied' en 'stedelijke uitbreiding'. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. Hiervoor zijn nodig:
Bij transformaties (functieverandering van plekken) in bestaand bebouwd gebied gelden de volgende aanknopingspunten:
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) met de daarbij behorende Invoeringswet in werking getreden. Hierbij is een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Belangrijke uitgangspunten van de Wro zijn het duidelijke onderscheid tussen beleid, normstelling en uitvoering en het beginsel dat normstelling plaatsvindt door het meest geschikte overheidsorgaan. Normstelling op een hoger niveau vindt plaats indien een beleidsonderdeel niet op doelmatige of doeltreffende wijze door een lager overheidsorgaan kan worden behartigd, gezien de aard van de betrokken taak of de schaal waarop een aangelegenheid moet worden geregeld. Voor de formulering van het provinciale ruimtelijke beleid is de provinciale structuurvisie ingevolge artikel 2.2 Wro voor het streekplan in de plaats gekomen. Het streekplan Gelderland 2005 heeft op grond van het overgangsrecht de status gekregen van structuurvisie ingevolge artikel 2.2 lid 1 van de Wro. Daarnaast kunnen, indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen. Op 25 november 2008 is door de provincie besloten voor een aantal onderwerpen, conform de Wro-agenda, de voorbereiding van de ruimtelijke verordening ter hand te nemen. Daarnaast is ook het Rijk bezig algemene regels neer te leggen in het "Ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (hierna te noemen Amvb). In deze Amvb worden zowel rechtstreeks, richting de gemeentebesturen, werkende algemene regels neergelegd (algemene regels ter zake van bestemmingsplannen) als ook algemene regels die door de provincie in de verordening neergelegd dienen te worden (algemene regels te stellen door provincies). Op grond hiervan zijn naast de reeds uit de Wro-agenda voortvloeiende onderwerpen nog enkele andere onderwerpen in de verordening opgenomen, te weten: verstedelijking (wonen en werken) buiten bestaand bebouwd gebied, hergebruik van bebouwing in het buitengebied en nationale landschappen. Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden nu vrij gelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen. In het verleden diende ieder bestemmingsplan door GS te worden goedgekeurd. Onder de Wro is het instrument van de goedkeuring komen te vervallen en heeft dit plaats gemaakt voor algemene regels. Gemeenten dienen deze algemene regels weliswaar in hun bestemmingsplannen te verwerken, maar behouden enige vrijheid in de wijze waarop zij dit doen. Deze algemene regels betreffen alleen onderwerpen met een duidelijk provinciaal c.q. nationaal belang.
Bij besluit van 15 december 2010 heeft Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld.
Relatie plangebied
Ingevolge de provinciale verordening valt het plan onder hoofdstuk 2 Verstedelijking, artikel 2, paragraaf 2.3, onder b. Hierin is aangegeven dat in een bestemmingsplan nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken mogelijk wordt gemaakt in geval van functieverandering naar een niet-agrarische functie, mits 1) sprake is van de vervanging van bestaande bebouwing, met inbegrip van bouwwerken ten behoeve van glastuinbouw, door nieuwe bebouwing welke leidt tot een substantiële vermindering van het bebouwde oppervlak, en 2) buiten de concentratiegebieden glastuinbouw en de regionale clusters glastuinbouw, en 3) in de toelichting bij een bestemmingsplan wordt aangegeven op welke manier nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast.
In onderhavig geval is sprake van functieverandering doch de bestemming op het perceel wordt vooralsnog niet gewijzigd. In het nieuwe 'algehele herziening bestemmingsplan buitengebied', welke momenteel in voorbereiding is, krijgt het perceel een bestemmingswijziging waarbij de agrarische bestemming wordt omgezet in een 'bedrijfsbestemming' met nadere aanduiding 'houtbewerking'. Door middel van de projectafwijking Wabo wordt deze gewenste uitbreiding van de inrichting mogelijk gemaakt. Tevens vindt landschappelijke inpassing plaats waarvoor verzoeker het 'landschapsplan Diekman' heeft ingediend. Omdat geen sprake is van tuinbouw voldoet het verzoek aan het gestelde in de Ruimtelijke verordening Gelderland.
Het 'Derde Waterhuishoudingsplan 2005-2009 (WHP3)', dat op 14 februari 2005 in werking is getreden, wordt richting gegeven aan de inrichting en het beheer van de waterhuishouding in Gelderland. Het Waterhuishoudingsplan schetst de mogelijkheden om de kansen van water voor mens en natuur goed te benutten in Gelderland. Naast kansen voor verbetering van de kwaliteit van onze leefomgeving zijn er ook maatregelen noodzakelijk om veiligheid te blijven bieden tegen overstroming met rivierwater en om wateroverlast na hevige regenval te voorkomen. De noodzaak voor deze maatregelen is groot nu de gevolgen van de klimaatverandering zichtbaar worden, met naar verwachting vaker droge zomers en natte winters. Het streefbeeld voor de lange termijn is dat in 2030 het waterbeheer volledig op orde is ten behoeve van de maatschappelijke functies. Voor deze functies zal door de waterschappen het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR) worden bepaald. De wensen ten aanzien van de waterhuishouding zijn per stroomgebied aangegeven, waarbij uitgangspunt is dat de knelpunten van een stroomgebied in principe binnen dat stroomgebied worden opgelost. De waterhuishouding van Groenlo, waar het plangebied deel van uitmaakt, maakt deel uit van de 'Stroomgebiedvisie Achterhoek-Liemers'. In het Waterhuishoudingsplan wordt ingegaan op de visie voor de lange en middellange termijn. Daarnaast wordt aangegeven wat er heel concreet in de planperiode zal worden opgepakt. Gedurende de planperiode 2005-2009 wordt met name ingezet op de uitvoering van een zestal speerpunten. De speerpunten hebben geen directe invloed op het plangebied.
Het Waterplan dat op 9 december 2008 door Gedeputeerde Staten is vastgesteld, wordt de opvolger van het huidige derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het ontwerp Waterplan is tegelijk opgesteld met de ontwerp water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.
In het Gelderse Milieuplan ligt de nadruk vooral op een gezonde, schone en veilige leefomgeving voor mens en natuur. De provincie wil een leefomgeving die de huidige en toekomstige generaties kansen biedt om veilig en gezond te wonen, te werken en te recreëren. Om dit te bereiken zijn maatregelen nodig die de milieuverontreiniging tegen gaan. De maatregelen betreffen het verkeer en vervoer, het bedrijfsleven, de landbouw en het wonen.
Door de gemeenteraad van Oost Gelre is in haar vergadering van 27 april 2006 besloten om het document 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' van 6 januari 2006 met bijbehorende erratum van 8 maart 2006 vast te stellen en het Dagelijks bestuur van de regio Achterhoek te verzoeken het provinciaal bestuur van Gelderland te verzoeken het Streekplan Gelderland voor wat betreft de Achterhoek conform aan te passen.
Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland hebben op 19 december 2006 een positief besluit hieromtrent genomen, waardoor deze beleidsnotitie gezien moet worden als een nadere uitwerking van het streekplan.
Doel van de hierboven aangehaalde beleidsnotitie 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' is om de leefbaarheid, de vitaliteit en de ruimtelijke kwaliteit van het Achterhoekse buitengebied te versterken. Om dit te bereiken is in regionaal verband een aantal algemene uitgangspunten voor functieverandering opgesteld in de hierboven genoemde beleidsnotitie. Op lokale schaal hebben de Achterhoekse gemeenten de beleidsvrijheid om deze notitie nader uit te werken. Binnen de gemeente Oost Gelre heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie tot nu toe twee keer, bij vergadering van 12 maart 2008, 14 april 2009 en 10 mei 2011, aangevuld cq. aangepast. In subparagraaf 3.5.3 wordt aangegeven op welke manier dit plan past binnen het functieveranderingsbeleid.
Het perceel Eefselerweg 13a te Lievelde ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied 1998' en heeft de bestemming 'Agrarisch" en is voorzien van een agrarisch bouwperceel. Het verzoek tot realisatie van een kapschuur is gelegen buiten het agrarisch bouwperceel. Het bestemmingsplan geeft geen mogelijkheid om gebouwen in het agrarisch gebied op te richten.
In 2007 is door middel van een procedure om vrijstelling artikel 19, lid 2 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) het gebruik op het agrarisch bouwperceel gewijzigd van agrarisch naar houtbewerking. Dit geldt dus niet voor het agrarisch gebeid rondom het agrarisch bouwperceel. Door middel van de beleidsnotitie 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' kan aan het verzoek tot uitbreiding van de inrichting worden meegewerkt in het agrarisch gebied. Wel dient hierbij verevening plaats te vinden.
Hiervoor dient een procedure tot projectafwijking Wabo te worden gevolgd. Na deze procedure is het mogelijk om een kapschuur te bouwen.
De beleidsnotitie 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' maakt het mogelijk om, onder voorwaarden, functiewijziging op een perceel toe te passen. Zoals hierboven al is aangegeven ligt het perceel Eefselerweg 13a in het bestemmingsplan Buitengebied 1998, in agrarisch gebied en voorzien van een agrarisch bouwperceel. Het beoogde bouwplan ligt echter buiten het agrarisch bouwperceel in agrarisch gebied.
Het accent van de inrichting binnen het aanwezige agrarisch bouwperceel wijzigt van 'agrarisch' naar 'houtbewerking (bedrijfsfunctie)'. In de algehele herziening bestemmingsplan Buitengebied welke momenteel in voorbereiding is wordt de bestemming van het perceel gewijzigt van agrarisch naar bedrijfsbestemming met functieaanduiding houtbewerking. Hierbij zal het agrarisch bouwperceel komen te vervallen en krijgt een bedrijf een nieuw bouwperceel welke in omvang aanzienlijk kleiner zal zijn dan het bestaande agrarisch bouwperceel. Vooruitlopend op dit nieuwe bestemmingsplan met nieuwe bestemming voor Eefselerweg 13a is ervoor gekozen om middels een procedure om projectafwijking de beoogde ontwikkelingen mogelijk te maken. Hierbij is getoetst aan het functieveranderingsbeleid.
Ingevolge het functieveranderingsbeleid is het perceel Eefselerweg 13a te Lievelde gelegen in Multifunctioneel gebied, multifuctioneel platteland en is een functie als zijnde houtbewerking mogelijk als hoofdactiviteit tot een oppervlakte van 750 m2. Wel dient hierbij verevening plaats te vinden door middel van 50% sloop van de bebouwing op het perceel of een vergelijkbare kwaliteitsbijdrage. Sloop van bebouwing is in onderhavig geval niet aan de orde zodat er een vergelijkbare kwaliteitsbijdrage moet worden geleverd.
Een vergelijkbare kwaliteitsbijdrage wordt in dit geval verkregen door middel van een landschappelijk inpassingsplan. Tevens kan het vervallen van het agrarisch bouwperceel als verevening worden gezien. Een deel van de landschappelijke inpassing vindt plaats in de gemeente Berkelland. De gemeente Berkelland is derhalve over deze landschappelijke inpassing i.c.m de planontwikkeling geïnformeerd.
Het verzoek voldoet hierbij aan bovengenoemde beleidsnotitie.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie “Vasthouden-Bergen-Afvoeren” staat hierbij centraal. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still – step forward”. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvaten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem.
In het “Waterbeheersplan 2010-2015” heeft het waterschap Rijn en IJssel deze beleidsdoelstellingen uitgewerkt en vormgegeven voor zijn waterbeheer. Het waterschap streeft naar schoon water, levend water en functioneel water. Het watersysteem dient optimaal afgestemd te zijn op de ruimtelijke functies van een gebied. Aandachtspunten zijn het verbeteren van waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast. In zowel landelijk- als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem. In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen.
Thema | Toetsvraag | Relevant |
HOOFDTHEMA'S | ||
Veiligheid |
1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? 2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? |
Nee Nee |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
Wateroverlast (oppervlaktewater) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak? 2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Ja Nee Nee |
Grondwater- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? 3. Is in het plangebied sprake van kwel? 4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? |
Nee Nee Nee Nee |
Oppervlakte- waterkwaliteit |
1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied? |
Nee Nee Nee |
Grondwater- kwaliteit |
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee |
Volksgezondheid |
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Ja |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? | Ja |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? |
Ja Ja |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Ja Nee |
AANDACHTSTHEMA'S | ||
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
De aandachtsthema's die met 'ja' zijn beantwoord zijn hieronder nader toegelicht.
Wateroverlast (oppervlaktewater)
Een toename in het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Als dit hemelwater niet vertraagd wordt afgevoerd wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar naar benedenstroomse gebieden afgewenteld. Ook is er geen aanvulling van het grondwater. Uitgangspunt is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering ten opzichte van de huidige situatie.
Op het perceel Eefselerweg 13a wordt een kapschuur opgericht alsmede een bijgebouw gedeeltelijk vergroot. Tezamen bedraagt de oppervlakte niet meer dan 120 m2. Het hemelwater afkomstig van de bestande bebouwingen alsmede van de nieuwbouw zal van de daken uitvloeien over de grond welke niet is verhard. het hemelwater heeft derhalve de kans te infiltreren in de bodem. Daarnaast is een grote bergingsvijver op het perceel aanwezig alwaar het hemelwater in wordt geborgen. Hierdoor wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen - afvoeren behandeld.
Volksgezondheid
In het plangebied bevindt zich een bergingsvijver. Om het risico van verdrinking te beperken zijn maatregelen genomen door middel van het plaatsen van een omheining rondom de bergingsvijver.
Verdroging en natte natuur
Het plangebied bevindt op op ruime afstand, ongeveer 450 mter, van de dichtstbijzijnde Ecologische Verbindingszone (EVZ) welke ligt aan de rand van de provinciale watergang De Slinge. Daarnaast ligt het plangebied op ruim 150 meter van een Natte landnatuur.
De beoogde ontwikkelingen zijn geen belemmering voor de EVZ en de Natte landnatuur en hebben ook geen negatieve invloed op de waterkwantiteit en -kwaliteit in relatie tot deze natte natuurgebieden.
Inrichting en Beheer
Het perceel Eefselerweg 13a ligt op ruime afstand van De Slinge welk watergang in eigendom en in beheer is van het Waterschap Rijn en IJssel. Door deze ruime afstand zullen worden het beheer en onderhoud van dit watersysteem niet belemmerd. De watergang blijft goed bereikbaar.
De te plaatsen kapschuur en de vergroting van het bijgebouw zijn niet te beschouwen als ruimten waarin langere tijd personen verblijven. Een bodemonderzoek is hier dan ook niet nodig.
Door Ecochore Naturtechniek is een onderzoek naar Flora en Fauna uitgevoerd. De resultaten zijn verwoord in een rapport met nummer 10285 welke hier is bijgevoegd.
Op basis van een quickscan is beoordeeld of er voor de voorgenomen ingrepen in het plangebied procedurele gevolgen zijn in de zin van een ontheffingaanvraag ex. artikel 75 vierde lid, onderdeel c, Flora- en faunawet. Er zijn geen strikt beschermde plant- en diersoorten aangetroffen binnen het plangebied en deze worden ook niet verwacht. Op basis van de bevindingen kan geconcludeerd worden dat er in de huidige situatie geen procedurele gevolgen zijn voor het plangebied.
Overig
Ten aanzien van de ingrepen is nog een algemeen geldende voorwaarde vanuit de Flora- en faunawet van toepassing:
Op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood.
Maatregelen om de verstoring tot een minimum te beperken, kunnen zijn:
- het beperken van verlichting tijdens de avonduren in zomer, voorjaar en herfst ten behoeve van vleermuizen en andere nachtdieren;
- het starten van rooi- en grondwerkzaamheden buiten het voortplantingsseizoen en het winter(slaap)seizoen. Met name amfibieën en kleinere zoogdieren zijn hierbij gebaat.
Door Hamaland Advies in samenwerking met MUG Ingenieursbureau b.v. is een archeologisch bureau- en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd op het perceel Eefselerweg 13a te Lievelde. Beide rapporten zijn als bijlage bijgevoegd. Uit de samenvatting van het bureauonderzoek blijkt:
"dat het plangebied een middelhoge trefkans heeft op archeologische resten vanaf het Laat Paleotithicum tot en met de Nieuwe Tijd. Archeologische resten kunnen verwacht worden onder de huidige bouwvoor op ne diepte vanaf circa 40 cm (B- of E-horizont) en circa 100 cm min maaiveld (top van het dekzand, C-horizont). Archeologische indicatoren kunnen bestaan uit aardewerkscherven, fragmenten bewerkt vuursteen, verbrande leem, ijzerslak, houtskool, (menselijk) botmateriaal en/of gecalcineerde botresten. Daarnaast kunnen sporen aanwezig zijn van de grachtvulling van de Circumvallatielinie. Deze bestaat uit een dichtgegooide greppel waarin plaggen en gebruiksafval (voornamelijk aardewerkscherven) uit de 17e eeuw aanwezig kunnen zijn. Er wordt geadviseerd om minimaal 6 boringen te zetten met een megaboor (diameter van 15 cm) en de gehele boorkern te zeven over een metalen zeef met een maaswijdte van 4 mm. De boringen worden gezet volgens een driehoeksgrid tot een diepte van minimaal 25 cm in de geroerde grond.
Uit de samenvatting van het veldonderzoek is op te maken dat er geen archeologische resten en/of vondsten zijn aangetroffen.
Wel geldt ten allen tijde de wettelijke meldingsplicht:
Mochten er tijdens (graaf)werkzaamheden ten behoeve van de bouw van de (kap)schuren of aanleg van beplantingen archeologische resten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs vermoed kan worden dat ze van archeologische waarde zijn, dan bent u verplicht dit te melden bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed in Amersfoort (RCE). Het verdient aanbeveling ook de medewerker cultuurhistorie van de gemeente Oost Gelre hiervan per direct in kennis te stellen.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen een geluidzone. Het perceel Eefselerweg 13a is niet gelegen binnen de geluidzone van een openbare weg. Op het perceel is wel een geluidgevoelig object aanwezig namelijk de woning. De overige gebouwen alsmede de nieuw op te richten kapschuren zijn geen geluidgevoelige objecten zoals bedoeld in de Wgh.
De Wet geluidhinder geeft geen beperkingen aan de realisatie van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.
De luchtkwaliteit is afhankelijk van de mate van verontreiniging door diverse luchtverontreinigende stoffen waarbij de voornaamste bronnen van luchtverontreiniging het wegverkeer, industriële bedrijven en de landbouw zijn. Vanuit Europese richtlijnen wordt aangegeven welke luchtkwaliteitsnormen voor deze stoffen gelden. In Nederland zijn deze richtlijnen sinds 15 november 2007 geïmplementeerd in de Wet milieubeheer middels een wetswijziging van hoofdstuk 5 (milieukwaliteitseisen) titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, beter bekend als de Wet Luchtkwaliteit. Artikel 5.16 lid 1 en 2 van de Wet milieubeheer geven aan dat bestuursorganen bevoegdheden of wettelijke voorschriften, waarvan de uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit uit kunnen oefenen dan wel toepassen, hetzij:
De hierboven aangegeven grenswaarden uit bijlage 2 zijn voor de luchtverontreinigende stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2), lood, koolmonoxide (CO), fijn stof (PM10), en benzeen (C6H6) en worden in de hieronder staande tabel aangegeven
Stof | Grenswaarde |
SO2 | 350 µg/m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 24 maal per kalenderjaar mag worden overschreden |
125 µg/m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 3 maal per kalenderjaar mag worden overschreden | |
NO2 | 200 µg/m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 18 maal per kalenderjaar mag worden overschreden |
40 µg/m³ als jaargemiddelde concentratie, uiterlijk op 1 januari 2010 | |
PM10 | 40 µg/m³ als jaargemiddelde concentratie |
50 µg/m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden | |
Lood | 0,5 µg/m³ als jaargemiddelde concentratie |
CO | 10.000 µg/m³ als 8 uursgemiddelde concentratie |
C6H6 | 10 µg/m³ tot 1-1-2010 en 5 µg/m³ na 1-1-2010 als jaargemiddelde concentratie |
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
Dit Besluit NIBM, legt vast wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Dat is het geval wanneer aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. De systematiek voor het bepalen of een project NIBM is voor het grootste gedeelte geregeld in de regeling niet in betekende mate (luchtkwaliteitseisen).
De Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
Deze Ministeriële Regeling, verder aan te duiden als de Regeling NIBM, geeft voor een aantal categorieën van projecten een - getalsmatige - invulling aan de NIBM-grens. Het gaat ondermeer om woningbouw- en kantoorprojecten en enkele soorten van inrichtingen (bijv. emplacementen, kassen en andere landbouwinrichtingen). Als een project binnen de - getalsmatige - begrenzing van de Regeling NIBM valt, dan is geen verdere toetsing aan de 3% grens en de grenswaarden nodig en kan doorgaan zonder dat extra maatregelen worden genomen. Voor woningbouw is het huidige 3% criterium 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Met de voorgenomen ontwikkeling blijft het aantal woningen gelijk. Het gaat hier dus om minder woningen dan het hier genoemde criterium, waardoor het aannemelijk is gemaakt dat die uitoefening of toepassing niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen. Er is geen sprake van ontoelaatbare luchtverontreiniging als gevolg van de ontwikkelingen aan de Eefselerweg 13a te Lievelde.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader bij vergunningverlening voor geur veroorzaakt door dierenverblijven van veehouderijen. Indirect heeft de Wgv consequenties voor de ruimtelijk ordening, dit wordt wel de omgekeerde werking genoemd. Voor het beoordelen van ruimtelijke plannen moet een toets op de 'omgekeerde werking' van de Wgv worden uitgevoerd. De 'Handreiking Wgv paragraaf 3.4, Beoordeling ro-plannen, (SenterNovem, d.d. 23-05-2007)' beschrijft de wijze waarop dit moet gebeuren.
Wet geurhinder en veehouderij (Wgv)
Het plangebied valt niet in een geurcontour van een agrarisch bedrijf. In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen burgerwoningen gelegen. De rand van de kern Groenlo is gelegen op meer dan 750 meter. In het plangebied worden geen dieren bedrijfsmatig gehouden.
Op het perceel worden geen geurgevoelige objecten opgericht, zoals woningen of overige verblijfsruimten, zodat omliggende agrarische bedrijven niet in hun toekomstige ontwikkelingen worden beperkt.
Verordening geurhinder en veehouderij met bijbehorende Gebiedsvisie Oost Gelre (1-11-2007).
In de gemeente Oost Gelre is de Verordening geurhinder en veehouderij met bijbehorende Gebiedsvisie Oost Gelre (1-11-2007) opgesteld. De geursituatie van de veehouderijen in Oost Gelre zijn in deze gebiedsvisie betrokken. Op basis hiervan heeft de gemeente afwegingen gemaakt en de voorkeur gegeven aan o.a. een hogere norm rond de kernen van Groenlo, Lievelde en Vragender (respectievelijk, 5 ouE/m3, 7 ouE/m3 en 7 ouE/m3 ). Hiermee is voldaan aan de eis van de Wgv om rekening te houden met de huidige en te verwachten geursituatie in het gebied. In de Gebiedsvisie Oost Gelre is aangegeven dat uit de uitgevoerde berekeningen van de achtergrondwaarden blijkt dat het leefklimaat in en rondom de kernen van Oost Gelre als redelijk tot goed kan worden bestempeld.
Omdat op het perceel geen dieren worden gehouden heeft de beoogde planvorming op het perceel geen negatieve invloed op omliggende agrarische bedrijven, burgerwoningen of het leefklimaat in de kernen van Oost Gelre.
Om geen overlast in de directe omgeving te veroorzaken zijn de beoogde activiteiten getoetst aan de criteria zoals opgenomen in de handreiking Bedrijven en milieuzonering. Deze handreiking geeft op systematische wijze informatie over de ruimtelijke relevante milieuaspecten van een scala aan bedrijfsactiviteiten.
De beoogde activiteiten in het plangebied, houtbewerking, is niet als zodanig in de handreiking aangegeven. Houtbewerking kan worden geschaad onder 'Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m2' met SBI-code 162. Hierbij is een grootste afstand van 50 meter aan gekoppeld om milieuoverlast (geluid, stof, geur en gevaar) tegen te gaan.
Binnen 50 meter van het perceel zijn geen andere woningen en/of bedrijven gelegen zodat de handreiking Bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkelingen op het perceel.
Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is op 27 oktober 2004 in werking getreden. Het BEVI heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het BEVI legt veiligheidsafstanden vast tussen bedrijven die risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen verrichten (zoals LPG-tankstations en chemische fabrieken) en zogenoemde kwetsbare objecten (zoals woningen en scholen). Tevens beperkt het BEVI het totale aanwezige personen in de directe omgeving van een risicovol bedrijf.
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven gevestigd. De dichtstbijzijnde provinciale weg waar ook vervoer van gevaarlijke stoffen op plaatsvindt is gelegen op ruim 400 meter van het plangebied. Gezien de ruime afstand vormt externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen activiteiten op het perceel.
Het perceel Eefselerweg 13a is voorzien van een agrarisch bouwperceel. De agrarische activiteiten zijn beeindigd. In 2007 is door middel van een procedure om vrijstelling ex. artikel 19, lid 2 Wet op de Ruimtelijke Ontwikkeling (WRO) het gebruik op het perceel gewijzigd van agrarisch naar houtbewerking. Op het perceel is nu een kleinschalig bedrijf in houtbewerking aanwezig.
Ten behoeve van de opslag van hout en om werktuigen onder dak te brengen wordt op het perceel een kapschuur geplaatst. Daarnaast wordt een bestaande schuur bouwkundig uitgebreid. Inrichten van een werkplaats in de nieuwe kapschuur behoort tot de mogelijkheden. Na realisatie van de kapschuur zijn op het perceel drie schuren aanwezig alsmede een woning.
De op te richten kapschuur en het bedrijfsgebouw welke bouwkundig wordt uitgebreid zijn gelegen buiten het bestaande agrarisch bouwperceel in agrarisch gebied. Door middel van deze procedure om projectafwijking Wabo blijft de bestemming agrarisch doch wordt het mogelijk gemaakt om in dit agrarisch gebied gebouwen op te richten.
Momenteel is een algehele herziening bestemmingsplan Buitengebied in voorbereiding. In dit bestemmingsplan wordt het aanwezige agrarisch bouwperceel omgezet in een bedrijfsbestemming met nadere aanduiding houtbewerking. Het bouwperceel wordt aanzienlijk kleiner dan het huidige agrarisch perceel. De nieuwe bebouwing past dan in het nieuwe bouwperceel.
Landschappelijke inpassing
Door Bosma Tuin en landschap is het Landschapsplan Diekman opgesteld. Bij het opstellen van het plan is uitgegaan van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Oost Gelre. De resultaten zijn weergegeven in het rapport 'Landschapsplan Diekman' van maart 2011.
Na realisatie van het landschapsplan ontstaat een ruimtelijke eenheid in het buitengebied met een landelijke uitstraling. Het rapport 'Landschapsplan Diekman' is als bijlage bijgevoegd.
Het bouwplan en de bijbehorende procedures worden door de verzoeker bekostigd. Indien het project aanleiding geeft tot uitkering van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan de verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst inzake planschade afgesloten met verzoeker.
Het bestemmingsplan voorziet niet in een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor voor de betrokken gronden een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro dient te worden vastgesteld. Burgemeester en wethouders achten het plan economisch uitvoerbaar.
Voor het plan wordt de uitgebreide procedure doorlopen zoals bepaald in de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht. Dit betekent dat de ontwerp projectafwijking voor een periode van zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder kan gedurende deze periode een zienswijze indienen. Het ontwerp heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegen van 9 september 2011 tot en met 20 oktober 2011.
Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.
In artikel 6.18 van het Besluit Omgevingsrecht is voor de projectafwijking (artikel 2.12. eerste lid a, onder 3) overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening van toepassing. Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een projectafwijking overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Het plan is in het kader van artikel 3.1.1. vooroverleg dan ook voorgelegd aan de provincie Gelderland, het waterschap Rijn en IJssel en de gemeente Berkelland.
Reactie Waterschap Rijn en IJssel:
In hun brief van 13 juli 2011 geeft het waterschap aan geen op- en/of aanmerkingen te hebben op het plan, de bijgevoegde ruimtelijke onderbouwing en de hierin opgenomen waterparagraaf.
Reactie provincie Gelderland:
In een brief van 10 augustus 2011 heeft de provincie aangegeven dat in het voorontwerp geen provinciale belangen aan de orde zijn. Zij zien daarom geen reden hierover advies uit te brengen.
Reactie gemeente Berkelland:
Bij e-mail van 5 juli 2011 heeft de gemeente Berkelland aangegeven geen opmerkingen te hebben tegen de voorgenomen ontwikkelingen.