direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Flierbeek fase 3 't Flierbos Lichtenvoorde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.BPLIC215-VGO1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Gemeente Oost Gelre is voornemens om fase 3 van de in ontwikkeling zijnde woonwijk Flierbeek te Lichtenvoorde in ontwikkeling te nemen. Deze derde fase betreft het deelgebied 't Flierbos waar de komende jaren circa 70 nieuwe woningen gerealiseerd gaan worden.

Het deelgebied 't Flierbos maakt onderdeel uit van de totale ontwikkeling van de woonwijk Flierbeek in Lichtenvoorde. Het plangebied heeft een omvang van circa 4 hectare en de beoogde woningdichtheid betreft 15 tot 16 woningen per hectare. 't Flierbos wordt een duurzame wijk met een divers woonprogramma voor diverse doelgroepen. Voor wat betreft de verkaveling van de wijk, zijn de onderliggende landschapsstructuren van essentieel belang. Binnen het stedenbouwkundig plan moet er veel aandacht zijn voor klimaatadaptatie, natuur inclusief bouwen, biodiversiteit en voedsel.

In de afgelopen periode is de visievorming voor het deelgebied Flierbos in samenspraak met omwonenden doorlopen. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in de visie 't Flierbos' van augustus 2021. In een globale stedenbouwkundige visie is het vlekkenplan, alsmede het groen blauwe raamwerk uitgewerkt. Ook is voor het gebied een aantal proefverkavelingen gemaakt en is de groene ambitie voor het plangebied neergezet. Op basis van de visie is uiteindelijk het stedenbouwkundig plan voor de nieuwe woonwijk gemaakt. Deze wordt behandeld in paragraaf 2.3 van deze plantoelichting.

Voor de locatie geldt het bestemmingsplan 'Woonwijken Lichtenvoorde'. Op basis van dit bestemmingsplan is de locatie bestemd als 'Agrarisch'. Op grond van deze bestemming is de beoogde ontwikkeling niet toegestaan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Onderhavig plan voorziet hierin.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de zuidwestzijde van de kern Lichtenvoorde. Het plangebied heeft een omvang van circa 4 hectare en wordt omzoomd door een forse groensingel met bossages en bomen. Hiermee vormt het plangebied als het ware een kamer in het groen. Aan de noordoostzijde van het plangebied ligt de bestaande ontsluitingsweg Het Brook. Verder vormt de Flierbeek aan de noordzijde een duidelijke begrenzing van het plangebied. Voor het overige grenst het plangebied aan agrarische gronden in het buitengebied.

Op de navolgende afbeeldingen zijn globaal de ligging en begrenzing van het plangebied met een gele stippellijn weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC215-VGO1_0001.jpg"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC215-VGO1_0002.jpg"

Globale begrenzing plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Woonwijken Lichtenvoorde', vastgesteld op 8 oktober 2013 door de gemeenteraad van de gemeente Oost Gelre. Op navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is daarop met een rode stippellijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC215-VGO1_0003.jpg"

Uitsnede geldende bestemmingsplan 'Woonwijken Lichtenvoorde'

Op grond van het bestemmingsplan 'Woonwijken Lichtenvoorde' is aan het plangebied de bestemming 'Agrarisch' toegekend. Volgende de regels, behorende bij de bestemming 'Agrarisch', zijn de gronden bestemd voor weiden voor het (hobbymatig) houden van vee, erven, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, boomgaarden en houtopstanden, telen van gewassen, extensieve dagrecreatie, wegen en paden en het behoud, herstel en ontwikkelen van natuur- en landschapselementen. De bouw van woningen is op basis van de bepalingen van de bestemming 'Agrarisch' niet toegestaan.

Op grond van het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie' is, ter bescherming van eventuele archeologische waarden, aan het plangebied tevens de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 3' toegekend. Bij het oprichten van bouwwerken groter dan 1.000 m2 en dieper dan 30 cm onder het maaiveld dient er een archeologisch rapport te worden overlegd.

Voor de gronden binnen het plangebied geldt tevens het bestemmingsplan 'Facetbestemmingsplan parkeren', dat door de raad van de gemeente Oost Gelre is vastgesteld op 5 juni 2018. In het facetbestemmingsplan zijn de gemeentelijke parkeernormen opgenomen en is bepaald dat deze doorwerken in de reeds vastgestelde bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre. In artikel 4 is de regeling voor parkeren opgenomen. In de regeling wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota van de gemeente Oost Gelre of een rechtsopvolger daarvan. Als de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

De toelichting bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. In Hoofdstuk 5 volgen de juridische planaspecten en in Hoofdstuk 6 de gevolgde procedure.

Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling omschreven. Hierbij wordt als eerste ingegaan op de bestaande situatie in het plangebied, waarna de beoogde ontwikkeling nader toegelicht wordt.

2.2 Bestaande situatie

Het plangebied bestaat uit een agrarisch perceel met een oppervlakte van circa 4 hectare. Het agrarisch perceel wordt groen omzoomd door middel van een stevige groensingel met bossages en bomen. Het plangebied sluit direct aan op de bestaande ontsluitingsweg Het Brook, die op dit moment de overige delen van de woonwijk Flierbeek ontsluit. Aan zowel de noord als noordoost zijde van het plangebied is oppervlaktewater aanwezig in de vorm van de Flierbeek. Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van het plangebied in de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC215-VGO1_0004.jpg"

Bestaande situatie plangebied (vanuit het noordwesten)

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC215-VGO1_0005.jpg"

Bestaande situatie plangebied (vanuit het zuidoosten)

2.3 Toekomstige situatie

2.3.1 Algemeen

Zoals aangegeven maakt 't Flierbos onderdeel uit van de totale ontwikkeling van de woonwijk Flierbeek in Lichtenvoorde. Het plangebied betreft de laatste fase van deze ontwikkeling. De woonwijk voorziet in de bouw van circa 70 woningen in een divers woningbouwprogramma.

Het plan biedt ruimte aan zowel huur- als koopwoningen. De in totaal 25 huurwoningen zijn voorzien in een centraal wooncluster gegroepeerd rondom een gezamenlijke buitenruimte. Bij de entree van de nieuwe woonwijk wordt voorzien in zogeheten small houses. Hier worden in totaal 12 small houses ontwikkeld in een groene setting aan de rand van de Flierbeek. Verder wordt voorzien in rijenwoningen (10), twee-onder-een-kap woningen (14) en vrijstaande woningen (8) rondom een tweetal woonpleintjes in het noorden en zuiden van het plangebied. Het plangebied kent verder een groene opzet met ruimte voor voedselbosjes, wadi's en overige groenstructuren. Onderstaand is het stedenbouwkundig plan opgenomen. In Bijlage 1 is het beeldkwaliteitplan voor het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC215-VGO1_0006.jpg"

Stedenbouwkundig plan woonwijk 't Flierbos

2.3.2 Stedenbouwkundige opzet

Het plangebied zal het bestaande perceel veranderen in een klimaatrobuuste woonwijk met een gevarieerd woningaanbod, zowel in programma als in woningtypologie. Er is ruimte voor bijzondere woonvormen en experimentele architectuur. In de openbare ruimte ligt er een speciaal accent op de voedselproductie.

De ontsluiting van het gebied ligt in de noordelijke punt en sluit aan op Het Brook, de wijkontsluitingsweg. De hoofdontsluiting heeft een L vorm en ontsluit de verschillende deelgebieden. Centraal in het plangebied ligt een woonhof met daarom heen in de randen bebouwing in een lagere dichtheid. Tussen de woongebieden liggen brede groenstructuren die op verschillende wijze zijn ingericht.

Het aandeel verharding wordt zoveel mogelijk beperkt. Parkeren wordt waar mogelijk op eigen erf opgevangen en geclusterd in parkeerkoffers. Verharding bestaat voor een belangrijk deel uit waterpasserende verharding of natuurlijke halfverharding.

In het plangebied zijn drie deelgebieden te onderscheiden.

Langs de noordelijke en zuidelijke rand liggen woning in een losse setting. Dit betreft het deelgebied 'Groene rand'.

Centraal in het gebied ligt een woonhof met sociale huurwoningen. Deelgebied 'Het woonhof'. De woningen hebben een bredere beukmaat waardoor deze levensloopbestendig kunnen worden ingericht. De woningen hebben een privé terras en een gezamenlijke tuin in het midden. Bergingen en eventuele overige gemeenschappelijke voorzieningen worden geclusterd in een apart gebouw.

Langs de noord-oostelijke rand, parallel aan de Flierbeek met aangrenzende wadi ligt een zone waarin small houses komen. Dit betreft het deelgebied 'Small Houses'.

De Flierbeek vormt samen met bijbehorende groenstructuur de noordelijke rand. De zuidelijke rand wordt eveneens gevormd door een dichte groenstructuur. Opgaande bomen en heester maken een dichte groene rand rondom de nieuwe woonwijk Flierbos en daarmee een robuuste omkadering. Het vroegere landschap werd hier altijd gekenmerkt door veel, dichte en opgaande groenstructuren.

2.3.3 Groenblauwe structuur

De basis van de groenblauwe structuur wordt gevormd door de bestaande structuur van houtstructuren. Binnen het plan zullen de bestaande houtstructuren behouden blijven (en verstevigd), om zo een groene zoom te vormen aan de buitenkanten van het plangebied. Aan de binnenkant van deze zoom worden diverse bomen toegevoegd, volgens het principe dat aan de randen de dichtere bosschages staan en naar het midden toe kleinere boomgroepen en solitaire bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC215-VGO1_0007.jpg"

Groenblauwe structuur plangebied

De groenstructuur wordt ingericht volgens de principes van een gelaagd voedselbos, waarbij er tenminste sprake is van een kruinlaag, tussenlaag, struiklaag, kruidlaag en bodembedekkers. Deze lagen worden ten behoeve van de ecologische, recreatieve en educatieve waarde uitgebreid met een 'sociale' laag. In iedere laag dienen diverse, aan elkaar complementaire voedselproducerende soorten aanwezig te zijn.

De waterstructuur voorziet in de retentiebehoefte door water vertraagd af te voeren en in de bodem te infiltereren. Om dit te realiseren is gekozen voor een combinatie van waterberging op eigen perceel, de aanleg van ecologische wadi's en het bergen van water onder het cunet van de hoofdontsluitingswegen en parkeerplaatsen.

2.3.4 Woningbouwprogramma

Het programma bestaat uit een combinatie van verschillende woonconcepten. In totaal zijn 69 woningen voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC215-VGO1_0008.jpg"

Woningbouwporgramma Flierbos

In deelgebied 1, welke is gelegen aan de zuidwestelijke zijde van het plangebied, worden met name grondgebonden woningen op eigen perceel ontwikkeld. Hier komen zowel vrijstaande, twee-onder-een kap en rijwoningen voor.

Deelgebied 2 centraal gelegen in het plangebied bestaat uit rijwoningen rond een gezamenlijk hof. Aan de binnenzijde van het hof hebben bewoners zowel een privé buitenruimte als een gedeelde groene binnentuin. Het hof bestaat uit sociale huurwoningen

Deelgebied 3 vormt een strook van 'small houses', welke in clusters georienteerd staan om zo woongemeenschappen te vormen rondom gedeelde voorzieningen in de buitenruimte. Dit concept heeft een speciale focus op betaalbaar wonen in het groen, waardoor de private buitenruimte is teruggebracht tot een overkapt vlonderdek aan de woning. Met behulp van gedeelde voorzieningen wordt sociale cohesie in de woongemeenschappen gefaciliteerd.

2.3.5 Verkeersstructuur

De ontsluiting van het gebied vindt plaats via de noordwestzijde van het gebied, via de aansluiting op de straat 'het Brook', welke reeds de hoofdontsluitingsroute van de gerealiseerde wijk Flierbeek (fase 1,2) vormt.

Na binnenkomst in het plangebied buigt de hoofdroute af in zuidoostelijke richting en vormt de grens tussen deelgebied 2 en 3. De route eindigt in een parkeergebied. Haaks op de hoofdroute bevinden zich twee inprikkers, welke toegang geven tot groene parkeerhoven in deelgebied 1. Verder zijn er achter de bebouwing van deelgebied 1 twee parkeerhoven gerealiseerd aan de noordwestelijke en zuidoostelijke buitengrens van het plan.

De vrijstaande woningen en tweekappers binnen deelgebied 1 krijgen twee parkeerplaatsen op eigen erf. De bewoners van overige typologieën parkeren op geclusterde groene parkeererven, welke te vinden zijn aan de uiteinden van de ontsluitingsroutes.

Er wordt voorzien in voldoende laadpalen tbv elektrisch rijden. In overleg met toekomstig bewoners wordt het gebruik van deelauoto's onderzocht.

2.3.6 Beeldkwaliteit

Ten behoeve van de ontwikkeling van het plangeied is een beeldkwaliteitplan opgesteld, welke als Bijlage 1 bij dit bestemmingsplan is gevoegd. Het beeldkwaliteitplan gaat in algemene criteria in op de gewenste beeldkwaliteit in het gebeid. Vervolgens wordt voor een drietal deelgebieden specifieke kwaliteitseisen gesteld. Dit betreft de deelgebieden 'groene rand', 'het woonhof' en 'small houses'. Ieder deelgebied kent zijn eigen kwaliteitseisen waaraan aanvragen om omgevingsvergunningen worden getoetst. Ook zijn eisen opgenomen ten aanzien van de openbare ruimte, de groene randen, maar ook de erfafscheidingen die het privé bezit van toekomstige bewoners en de openbare ruimte duiden. Voor de inhoudelijke criteria wordt verwezen naar het beeldkwaliteitplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Er wordt ingegaan op het geldende relevante beleid op internationaal, rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.

3.2 Internationaal niveau

Vogelrichtlijn

De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.

De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.

Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.

Habitatrichtlijn

De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.

Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.

Het Verdrag van Valletta (Malta)

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.

3.3 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en gezonder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.


In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.


De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, electriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, lid 2  van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing rijksbeleid

Onderhavige ontwikkeling betreft een uitbreiding van het aantal woningen als derde fase van de woonwijk Flierbeek. In het plangebied worden circa 70 nieuwe woningen gerealiseerd. Dit in de vorm van huur- en koopwoningen bestaande uit vrijstaande, twee aaneengebouwde en aaneengebouwde woningen. Ook wordt voorzien in een twaalftal small houses. In artikel 1.1.1 van het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader toegelicht, waarbij het gaat om 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. Nu het een woningbouwlocatie betreft met een omvang van circa 70 woningen is hier sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarop de ladder van toepassing is.

Met het plan is sprake van een toename van circa 70 woningen. Binnen het kader van het provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid levert het initiatief een significante bijdrage aan het bereiken van de doelstelling over het toevoegen van deze type woningen. Voor de toetsing aan de diverse beleidskader op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau wordt verwezen naar paragraaf 3.4, 3.5 en 3.6.

De ontwikkeling voldoet vooral aan de provinciale, regionale en gemeentelijke kwalitatieve behoefte door het toevoegen van geschikte woningen voor verschillende type doelgroepen. Dit initiatief levert een waardevolle bijdrage aan het toevoegen van woningen in verschillende prijsklassen. Met dit woningbouwprogramma wordt woonruimte gecreëerd die aantrekkelijk is voor starters, maar ook voor senioren die op zoek zijn naar een levensloopbestendige woning.

Geconcludeerd kan worden dat met het initiatief gelegen in bestaand stedelijk gebied wordt voorzien in zowel de kwantitatieve als kwalitatieve behoefte aan woningen binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de (her)ontwikkellocatie. De ontwikkeling voldoet daarmee aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro).

3.4 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.

Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.

Voor dit bestemmingsplan zijn de ambities voor klimaatadaptatie en het woon- en leefklimaat van toepassing.

Woon- en leefklimaat

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.

Klimaatadaptatie

Het klimaat is merkbaar aan het veranderen, waarbij hoosbuien, extreme hitte en langdurige droogte hierbij goede voorbeelden van zijn. Provincie Gelderland wil zich voorbereiden op het veranderende klimaat door in te zetten op het tegengaan van de bijbehorende risico's en gevaren. Dit heeft prioriteit: In 2050 wil Gelderland optimaal beschermd zijn en kunnen meebewegen met het veranderend klimaat. De provincie Gelderland werkt hierbij vooral vanuit haar betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur. Daarnaast wordt er rekening gehouden met de variatie van de Gelderse streken.

De provincie Gelderland wil met haar partners verder kijken. Bij de aanleg, inrichting, veiligheid en leefbaarheid van de gebouwde omgeving nemen we de gevolgen van het veranderende klimaat mee en maken afspraken over hoe met de risico's om te gaan. Klimaatbestendig werken is daarbij voor de provincie Gelderland een logische voorwaarde als er samengewerkt wordt met anderen. Verschillende ontwikkelingen binnen toerisme en recreatie horen hier ook bij. Deze ontwikkelen wil de provincie Gelderland benutten. Hierbij is het van belang dat de ontwikkelingen passen bij de Gelderse kwaliteiten. De provincie streeft naar een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid zodat Gelderland versterkt wordt voor nu en in de toekomst.

Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van de onderwerpen 'wonen' en 'klimaatadaptatie' relevant.

Wonen, instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda (art. 2.2)

In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woningen alleen mogelijk zijn als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:

  • er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
  • de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
  • er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
  • Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.

Instructieregel klimaatadaptie (art. 2.65b)

De provinciale omgevingsverordening die op 1 februari 2022 van kracht is geworden bevat de instructieregel klimaatadaptie (2.65b). Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, moet op basis van deze instructieregel de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In die beschrijving moeten in ieder geval de volgende aspecten worden betrokken: waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte. Voor de beschrijving kan gebruik worden gemaakt van de opgestelde klimaatatlas.

Toetsing provinciaal beleid

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van circa 70 woningen waarvan 1/3 goedkoop, 1/3 betaalbaar en 1/3 duur. Er worden daarmee verschillende type woningen aangeboden in verschillende prijsklasses, waaronder betaalbare woningen, waardoor er voor alle doelgroepen woningen gerealiseerd worden. Met het initiatief wordt voorzien in een actuele behoefte aan woningen in Lichtenvoorde. De regionale woonagenda wordt behandeld in paragraaf 3.5. Daar is onderbouwd hoe voorliggend plan voldoet aan de regionale woonagenda, waarmee het plan derhalve voldoet aan de instructieregel uit artikel 2.2 lid 1 van de provinciale omgevingsverordening.

Op basis van de klimaatatlas gemeente Oost Gelre is in beeld gebracht welke risico's zich kunnen voordoen in het plangebied als gevolg van klimaatverandering.

  • Wateroverlast. Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel wateroverlast is op te maken dat ter plaatse van het plangebied geen plasvorming wordt verwacht na een korte of lange bui. Daarnaast wordt er in paragraaf 4.9 uitgebreid ingegaan op het aspect water en hoe om te gaan met eventuele wateroverlast.
  • Hittestress. Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel hittestress is op te maken dat de temperatuur in het plangebied normaal zal zijn (niet extra koeler of extra warmer) op warme dagen. Dit is naar waarschijnlijkheid gebaseerd op de huidige onbebouwde situatie. De geplande nieuwbouwwoningen zijn goed geïsoleerd conform de huidige normen. Daarmee zijn de woningen ook minder gevoelig voor opwarming wat relevant is voor warmte in de nachtelijke periode. In het plangebied is sprake van woningen in een uitermate groene setting, waarmee hittestress niet aannemelijk is.
  • Droogte. De bijbehorende kaartbeelden laten wat betreft grondwaterstanden en droogtegevoeligheid in 2050 geen verandering zien ten opzichte van de huidige situatie. Daarmee is en blijft in het plangebied sprake van lagere grondwaterstanden en van grotere droogtegevoeligheid. Door het hemelwater binnen het plangebied te bergen en te laten infiltreren blijft het hemelwater ook in het gebied zelf zoals dat in feite in de huidige (onbebouwde) situatie ook zo is. Het plangebied ligt in een gebied waar een grotere kans op natuurbranden is bij langdurige droogte. In het plangebied zijn geen waterpartijen en beken aanwezig die stil kunnen komen te staan of droog kunnen vallen. Daarmee is geen sprake van een risico voor de volksgezondheid. Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat in voorliggend plan voldoende wordt ingezet op het voorkomen of beperken van mogelijke risico's door droogte als gevolg van klimaatverandering.
  • Overstroming. De bijbehorende kaartbeelden laten zien dat er een watergang in eigendom van het waterschap Rijn en IJssel is gelegen langs het plangebied. De dimensionering van deze watergang is dermate groot dat overstroming van het plangebied vanuit deze watergang geen risico vormt.
  • Overleg waterschap. De plannen zijn voor overleg gestuurd naar Waterschap Rijn en IJssel. Voor het plangebied is een waterhuishoudkundige analyse uitgevoerd met daarin opgenomen de digitale watertoets. Gezien de resultaten van onderhavige analyse worden er met de voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied geen negatieve gevolgen verwacht voor de waterhuishouding ter plaatse. Binnen het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om hemelwater te kunnen bergen. Wel dient het hemelwatersysteem bij civiele inrichting van het plangebied in een latere fase verder gedimensioneerd te worden waarbij afstemming met het waterschap zal plaatsvinden.

Er hoeven geen specifieke maatregelen te worden getroffen. De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de provinciale Omgevingsvisie en de regels op het gebied van 'wonen' en 'klimaatadaptatie'. De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met het provinciaal beleid.

Conclusie Provinciaal beleid

Het plan is in overeenstemming met de relevante kaders uit het hiervoor omschreven provinciaal beleid.

3.5 Regionaal beleid

Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012

De regionale structuurvisie is een actualisatie van de regionale structuurvisie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat er zich een aantal relevante en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen hebben voorgedaan, zoals:

  • energietransitie en het inspelen op de gevolgen van de klimaatveranderingen;
  • bevolkingsverandering, krimp, vergrijzing en ontgroening; en
  • de veranderingen in de landbouw en het landelijk gebied.

De visie gaat ervan uit dat deze ontwikkelingen gevolgen kunnen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en gewerkt wordt in de regio Achterhoek. Ze hebben invloed op de wijze waarop geld verdiend wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De geactualiseerde visie wil richting geven aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven op juiste wijze te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema's te agenderen en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel hiervan is om ook in de toekomst te kunnen spreken van een vitale, regionale economie en een zeer prettige omgeving om in te wonen en ter recreëren.

De visie gaat uit van waardeontwikkeling door het toevoegen van kwaliteit als motor achter ruimtelijke ontwikkelingen. Flexibiliteit is nodig om het kwalitatieve aanbod en vraag goed op elkaar af te kunnen stemmen. De ruimtelijke visie richt zich niet op een ruimtelijk eindbeeld, maar streeft juist flexibiliteit na. Het leidende principe is een omslag 'van sturen naar begeleiden'. Dit om kansen te pakken en tegelijkertijd te werken aan behoud en versterking van ruimtelijke kwaliteit. Met de visie wordt regionale afstemming beoogd in de keuzes in de ruimtelijke ontwikkeling op lokaal niveau. Dit door het benoemen van ruimtelijke speerpunten.

Als regionale speerpunten worden genoemd: omgaan met de krimp (bevolkingsdaling), externe relaties, veranderingen in het landelijk gebied, en overstap naar duurzame energie.

Toetsing Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012

Feit is dat er in de Achterhoek geen sprake meer is van bevolkingsdaling, maar juist van groei. Vooral hierom is er behoefte aan extra woningen. Voorliggend plan ziet toe op de afronding van een woningbouwgebied en voorziet in aantrekkelijk nieuw woongebied, met een divers woonprogramma dat voorziet in woningen voor zowel starters als senioren.

De ontwikkeling past binnen de regionale structuurvisie. Zo is er in onderhavig plan sprake van een plan wat bijdraagt aan vitale kernen en het toevoegen van kwaliteit in de regio. Door het realiseren van verschillende woningtypes, zowel (sociale)huur als koop is het voor de doelgroep mogelijk zich in de Achterhoek te vestigen.

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het plan voldoet aan de Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012.

Regionale woonagenda Achterhoek 2023-2030

Op 4 maart 2023 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre de Regionale woonagenda Achterhoek 2023 - 2030 ('Goed wonen in een vitale regio') vastgesteld als opvolger van de Regionale woonagenda 2015 - 2025. De directe aanleiding hiervoor zijn de veranderingen op de woningmarkt, in woonbehoeftes en de wens om wonen meer dan voorheen te bezien als een integrale gebiedsopgave. De vorige regionale woonagenda (2015) ging uit van een krimpscenario. De bevolking in de Achterhoek neemt inmiddels toe en ook de woonbehoeftes veranderen. Er komen meer ouderen, kleine huishoudens en starters vinden moeilijk een plek op de woningmarkt. Alle reden om het bestaande beleid op wonen te actualiseren en doelstellingen aan te passen.

In de woonagenda is de woningbehoefte in beeld gebracht op basis van drie belangrijke factoren. Dat zijn de grotere en gewijzigde woonbehoeftes uit onze regio zelf, de behoefte aan aanvullende arbeidskrachten en de toenemende trek naar de Achterhoek vanuit andere delen van het land. De woonagenda is gericht op de huisvesting van alle doelgroepen. Daartoe behoren starters op de woningmarkt, ouderen, en inwoners behorend tot de bijzondere aandachtsgroepen. Dit vraagt om een passend woningaanbod, waarvan een aanzienlijk deel betaalbaar moet zijn zowel in het koop- als in het huursegment.

Deze nieuwe agenda kent vier programmalijnen:

  • Vergroten woningvoorraad en versnelling productie
    De ambitie is om 11.500 extra woningen te realiseren in de Achterhoek. Hiermee wil de regio haar woningvoorraad flink en versneld uitbreiden. Het streven is om 1.200 woningen per jaar te realiseren. De gemeenten, de provincie en het Rijk maken in de Regionale Woondeal onder voorwaarden afspraken om tot en met 2030 in ieder geval 8.390 woningen te bouwen in de Achterhoek.
  • Investeren in kwaliteit bestaande woningvoorraad
    De ambitie is om zoveel mogelijk woningen kwalitatief en energetisch te verbeteren. Met verbeteren wordt verduurzamen, levensloopbestendig maken en/of herstructurering bedoeld.
  • De Achterhoek, een plek voor iedereen
    Er wordt fors geïnvesteerd in een toename van betaalbare woningen. Hiermee wordt ingezet op een evenwichtig woningaanbod in de regio. De Achterhoekse gemeenten geven elkaar de ruimte om te bouwen passend bij de lokale behoefte, tegelijkertijd wordt gezamenlijke verantwoordelijkheid genomen om de extra vraag van jonge huishoudens, starters, ouderen, arbeidskrachten en aandachtsgroepen te kunnen beantwoorden. Er wordt daarbij zoveel mogelijk aangesloten bij de ambities van het Rijk om tot en met 2030 tweederde van de nieuwbouw in het betaalbare segment toe te voegen. Daarbij wordt het volgende nieuwbouwprogramma gehanteerd bij projecten van twintig of meer woningen: 28% sociale huur, 32% betaalbare koop tot € 355.000,- (prijspeil 2022) en middenhuur (tot € 1.000,- per maand of minder). Voor starters ligt de betaalbaarheidsgrens vast op maximaal € 250.000,- (prijspeil 2022). Bij minder dan twintig woningen vindt maatwerk plaats, met inachtneming van de gewenste kwaliteit zoals opgenomen in de regionale woonagenda. Elke gemeente is verantwoordelijk dat over het gemeentelijk totaal de verdeling in betaalbaarheid gehaald wordt.
  • Wonen als integrale gebiedsopgave
    Vanuit de regionale woonagenda worden regionale woonstrategieën benoemd. Woonstrategieën zijn regionale aanpakken om op integrale wijze invulling te geven aan de woningbouw en transformatieopgaven in alle Achterhoekse gemeenten, passend bij de gebiedseigen opgaven en context. Het gaat daarbij om de volgende woonstrategieën:
    • a. Vergroten differentiatie woningaanbod in vitale kernen en buurten;
    • b. Vergroten aanbod van stedelijke woonmilieus;
    • c. Goed en bereikbaar wonen rondom mobiliteitsknooppunten;
    • d. Ruimte voor nieuwe woonconcepten in een toekomstbestendig landelijk gebied.

Toetsing Regionale woonagenda Achterhoek 2023-2030

Het plan voorziet in de bouw van circa 70 woningen in een divers woonprogramma voldoet daarmee aan het nieuwbouwprogramma uit de regionale woonagenda. Het aanbod aan woningen is voor verschillende doelgroepen bedoeld (starters, doorstromers en senioren). Daarmee wordt aangesloten bij de uitgangspunten van de Regionale woonagenda 2023-2030.

De woningen worden opgedeeld in zes categorieën, namelijk:

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC215-VGO1_0009.png"

Met het plan wordt voor meer dan 1/3 deel voorzien in een woonprogramma in de sociale huur. Verder is 32% van de woningen voorzien in de betaalbare koop tot maximaal € 355.000,00. het overige woonprogramma, te weten twee-onder-een-kap woningen en vrijstaande woningen is voorzien in de dure koop. Hiermee voldoet het plan aan de regionale woonagenda.

Conclusie Regionaal beleid

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het plan voldoet aan de Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012 en aan de Regionale woonagenda 2023-2030.

3.6 Gemeentelijk beleid

Woonvisie 2023-2027

Op 4 juli 2023 heeft de gemeenteraad de Woonvisie 2023-2027 voor Oost Gelre vastgesteld. De rijksoverheid heeft de landelijke woondeal vastgesteld. Deze is vertaald in de regionale woonagenda. Hieruit is de lokale woonvisie voor Oost Gelre ontstaan in samenwerking met andere gemeenten in de regio. In deze woonvisie staat hoe in Oost Gelre de lokale uitdagingen op de woningmarkt opgepakt worden. In de woonvisie komen drie ambities naar voren:

  • Meer woningen bouwen
    Met de Rijksoverheid is afgesproken dat Oost Gelre tenminste 895 woningen gaat bouwen. De ambitie van de gemeente ligt echter hoger, namelijk in 9 jaar 1.265 woningen bouwen. Dat is 140 woningen per jaar.
  • Meer variatie in woningen
    Er wordt gericht op de bouw van betaalbare woningen. Een derde van de woningen die gebouwd worden zijn bedoeld voor sociale huur. Nog eens een derde bestaat uit betaalbare koopwoningen tot € 355.000. Verder is er aandacht voor woningen die geschikt zijn voor ouderen (traploos, levensloopbestendig) en voor kortere perioden (flexwonen).
  • Duurzaamheid, natuur en klimaat
    Aansluiting wordt gezocht bij het advies van de Rijksoverheid. Regenwater wordt opgevangen, vastgehouden en afgevoerd. Dat voorkomt droogte en wateroverlast. Hitte wordt beperkt door verharding waar kan te vervangen voor groene oplossingen. Tot slot is er aandacht voor CO2 uitstoot, verduurzaming van bestaande woningen en een combinatie van circulair en natuurinclusief bouwen.

Toetsing Woonvisie 2023-2027

Het plan voorziet in het bouwen van meer woningen op een duurzame, klimaatbestendige manier. Het plan voorziet in een gevarieerd woningaanbod voor verschillende doelgroepen. In bijlage 7 van de woonvisie is de planvoorraad van de gemeente opgenomen. Het voorliggende plan is in die voorraad meegenomen. Daarin is opgenomen dat met het plan circa 70 woningen worden gebouwd. Het huidig aantal woningen is wat lager, als gevolg van aanpassingen in het woonprogramma om te kunnen voldoen aan de recente afspraken van de regionale woonagenda. Het plan 't Flierbos voorziet in verschillende typen woningen in verschillende prijsklassen. Naast koopwoningen zijn ook sociale huurwoningen opgenomen. Het plan maakt onderdeel uit van het totale woningbouwprogramma in Oost-Gelre. Hiermee wordt geconcludeerd dat voorliggend plan past in de algehele planvoorraad en ambities van de Woonvisie 2023-2027.

Welstandsbeleid Oost Gelre 2017

Met het welstandsbeleid wordt richting gegeven aan gebouwen en het landschap in de gemeente Oost Gelre. Wat is belangrijk om te behouden of te beschermen en op welke plekken kunnen de burgers meer vrijheid van handelen krijgen. Deze keuze vormt de politieke component van het welstandsbeleid. De gemeenteraad heeft aangegeven meer "vrijheid" te willen en meer te willen "inspireren". Het beleid is gericht op deregulering: voor minder bouwaanvragen een welstandstoets gebaseerd op minder en duidelijkere regels. Op de vraag hoe eventueel welstandstoezicht zou moeten plaatsvinden, wordt hier al een voorlopig antwoord geformuleerd: niet door te omschrijven hoe het gebouw moet worden, maar door aan te geven waarop de beoordeling van het ontwerp gebaseerd moet worden. Het welstandsbeleid biedt concreet gereedschappen (handvatten) voor burgers, ondernemers en gemeente om samen aan de slag te gaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven.

Aan het welstandsbeleid is een Inspiratiedocument gekoppeld. Dit document vormt een belangrijke basis voor het welstandsbeleid. In dit document zijn de kernkwaliteiten voor Oost Gelre beschreven. Deze kernkwaliteiten en kansen voor de kernen bieden aanknopingspunten ter inspiratie voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Toetsing Welstandsbeleid Oost Gelre 2017

Bij de aanvraag omgevingsvergunning worden de woningen getoetst aan het Welstandsbeleid. Zo wordt voldaan aan het Welstandsbeleid Oost Gelre 2017.

Geluidsbeleid gemeente Oost Gelre

Geluid is een belangrijke bron van hinder en zelfs een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid. Naar schatting een miljoen mensen in Nederland ondervinden ernstige hinder van geluid. Belangrijke bronnen zijn wegverkeer en in minder mate railverkeer en industrielawaai. Ook buren zijn belangrijke veroorzakers van geluidhinder. Het is daarom belangrijk om in het gemeentelijke geluidbeleid hinder ten gevolge van geluid te reduceren. Stilte (het ontbreken van hinderlijk geluid) is een belangrijke kernkwaliteit van de Achterhoek. Deze kwaliteit is het waard om beschermd te worden.

Daarnaast is het een belangrijke gemeentelijke taak om ruimte te bieden aan (geluidproducerende) bedrijvigheid en verkeer. Een goede balans daartussen is de uitdaging van dit beleidsstuk.

Op 11 februari 2020 heeft de gemeenteraad het nieuwe 'Geluidbeleid Oost Gelre' vastgesteld. Met dit beleid worden de uitgangspunten en de normen van het Activiteitenbesluit als basis genomen voor het bepalen van de geluidsnormen. Uitzondering hierop zijn agrarische bedrijven.

Het Activiteitenbesluit kent wat betreft geluidnormering maar twee gebiedstypes (bedrijventerrein en al het overige) met twee bedrijfstypen (agrarisch en tankstations) als uitzondering. Dit staat in schril contrast met het 'oude' geluidbeleid van Oost Gelre waarin negen verschillende gebiedstypes en vele (streef-, grens- en plafond) waarden werden aangeduid. Het Activiteitenbesluit is nu voor het overgrote deel van de bedrijven van toepassing.

Toetsing

In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op het aspect geluidshinder door weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai. In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op milieuhinder, waaronder geluid, van omliggende bedrijfsmatige functies.

Beleidsvisie Externe veiligheid

Als gevolg van enkele rampen en incidenten, zoals de vuurwerkramp in Enschede, is externe veiligheid een belangrijk thema geworden. Deze rampen en incidenten hebben ertoe geleid dat de Rijksoverheid diverse maatregelen heeft genomen om acht te krijgen op de risicobronnen in Nederland en het optimaliseren van de risicobeheersing rondom de risicobronnen. Maatschappelijk gezien hebben deze rampen eveneens een belangrijke bijdrage geleverd aan de bewustwording van het leven met veiligheidsrisico's. Helder is dat de huidige maatschappij nu eenmaal veiligheidsrisico's met zich meebrengt, maar dat er wel grenzen aan deze risico's gesteld moeten worden.

Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente allereerst haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.

Daarnaast wordt aangegeven welke maatregelen genomen moeten worden om de geformuleerde ambities te realiseren en welke instrumenten daarvoor kunnen worden ingezet. De maatregelen worden uitgewerkt in andere gemeentelijke documenten (bestemmingsplannen / streekplannen, milieuvergunningen en rampenbestrijdingsplannen). In die zin bestrijkt de beleidsvisie zowel de beheersing van risico's als de bestrijding van een ramp wanneer die zich voordoet.

Toetsing

In paragraaf 4.6 wordt er ten aanzien van voorgenomen ontwikkeling nader ingegaan op het aspect externe veiligheid.

Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014-2024

Het Rijk en de provincies leggen hun verkeer- en vervoersbeleid vast in een beleidsplan. Gemeenten zijn vrij in de manier waarop zij hun beleid vastleggen. Het is wel een verplichting om aan te geven hoe het verkeer- en vervoersbeleid in de gemeente wordt vormgegeven. Hiervoor heeft de gemeente Oost Gelre, in navolging van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoer Plan 2011-2015 (GVVP), het "Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014-2024" vastgesteld.

Het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) heeft betrekking op de periode 2014-2018 en wordt geactualiseerd. Waar voorheen het GVVP zich vrijwel uitsluitend beperkte tot een aantal maatregelen die slechts betrekking hadden op de verkeersproblematiek, is nu gekozen voor een opzet die de oplossing van verkeers- en vervoersproblemen in een breder kader plaatst.

De hernieuwde insteek voorziet in een integrale benadering van het verkeer in een landschappelijke en ruimtelijke omgeving. Verkeer is vaak een afgeleide van ruimtelijke ontwikkelingen. Vanuit deze integrale benadering zijn er ambities, aandachtspunten en beleidsprincipes in beeld gebracht. Dit leidt tot een concreet uitvoeringsprogramma om de komende jaren aan te werken. In het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) is ruimte geboden voor het inbrengen van (lokale) aandachtspunten door burgers/belangengroepen. Deze zijn geïnventariseerd en vervolgens opgenomen in het uitvoeringsprogramma.

Toetsing

In paragraaf 4.12 wordt er ten aanzien van voorgenomen ontwikkeling nader ingegaan op het aspect verkeer en parkeren.

Erfgoednota 'Wi-j doet 't samen' 2021-2024

In 2016 hebben de gemeenten Aalten, Winterswijk en Oost Gelre gezamenlijk hun erfgoedbeleid vastgesteld voor de periode 2017 tot en met 2020. Met dit erfgoedbeleid 'Wi-j doet ’t samen' hebben de gemeenten een basis gelegd voor een samenwerking op dit beleidsveld. De samenwerking tussen de 3 gemeenten is goed bevallen en gezamenlijk hebben ze in de afgelopen periode een aantal mooie projecten opgestart. Ook was er voldoende ruimte om lokale projecten uit te voeren. De samenwerking willen de gemeenten met het nieuwe erfgoedbeleid graag voortzetten met de beleidsnota 'Wi-j Doet ’t samen Erfgoednota Oost Achterhoek 2021-2024'.

Doel van het vaststellen van ambities voor de instandhouding en ontwikkeling van het erfgoed, zodat dit:

  • op een goede wijze kan worden doorgegeven aan de volgende generatie;
  • een inspiratiebron en motor kan zijn voor nieuwe ontwikkelingen;
  • een verbinding vormt tussen diverse beleidsterreinen, organisaties en de drie gemeenten;
  • de identiteit onderstreept en versterkt.

Vanuit de inbreng van vele samenwerkingspartners zijn in 2017 vier ambities vastgesteld. Deze ambities blijken bij de evaluatie maar ook tijdens de Erfgoeddag 2020 goed aan te sluiten bij de wensen van vele eigenaren, gebruikers en partners. Ze geven houvast en het merendeel van onze projecten geeft invulling aan verschillende de ambities. Daarom blijft de inzet gericht op:

  • Samen werken aan en met Erfgoed
  • Duurzame instandhouding Erfgoed
  • Identiteit benutten voor de beleving van Erfgoed
  • Kennis vergroten en delen, inspiratie voor jong en oud

Toetsing

Er is geen bebouwing aanwezig binnen het plangebied. Er wordt dan ook geen monumentale en/of karakteristieke bebouwing gesloopt. In paragraaf 4.10 wordt er ten aanzien van voorgenomen ontwikkeling nader ingegaan op het aspect erfgoed.

Economische visie - Economie Voorop!

Een sterke economie is een van de belangrijkste voorwaarden om te kunnen blijven bouwen aan een gezonde gemeente. Werk is daarbij een van de belangrijkste pijlers. Werk biedt mensen de kans tot ontwikkeling, het bevordert de integratie, biedt sociale contacten en structuur en betrekt de burger bij de samenleving. Participatie, zelfontplooiing en inkomen staan in nauwe relatie tot gezondheid en welzijn. De gemeentelijke rol ligt in het nemen van verantwoordelijkheid voor het algemene vestigingsklimaat, het faciliteren en stimuleren van ondernemerschap, bijdragen aan netwerken en verbindingen in de regio, bijdragen aan de verbinding onderwijs en arbeidsmarkt, zorgen voor goede woonvoorzieningen en geschikte werklocaties.

Op verzoek van het college van burgemeester en wethouders en de raad van de gemeente Oost Gelre is de Economische visie tot stand gekomen. De ontwikkelingen nu en in de toekomst van de gemeente zijn aanleiding geweest om te onderzoeken waar de gemeente Oost Gelre op dit moment staat, wat al wordt gedaan en wat er de komende jaren moet worden opgepakt om een aantrekkelijke gemeente te blijven en nog aantrekkelijker te worden voor huidige en nieuwe inwoners en ondernemers.

De opgestelde economische visie bestaat uit een aantal speerpunten waar de focus op gelegd wordt en de hierbij behorende doorvertaling in concrete acties en inspanningen. De economische uitvoeringsagenda is een zogenoemd 'levend document', dat na vaststelling bijgewerkt en aangevuld kan worden.

Toetsing

Voorliggend plan biedt ruimte aan circa 70 nieuwe woningen. Met de komst van nieuwe woningen zal het aantal inwoners van de gemeente verder toenemen, hetgeen de lokale economie te goede komt. Ook de uitgifte van bouwrijpe kavels draagt bij aan economische positie van de gemeente. Een nadere onderbouwing op economisch vlak is verder niet noodzakelijk.

Landschapsontwikkelingsplan 'Groen Licht voor het Landschap'

Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapsensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. Die visie in het LOP is in hoofdlijnen: 'Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat!'

Toetsing

Voorliggend plan ligt in het landschapsensemble 'Het dorp Lichtenvoorde'. Hierbij geldt het motto: vang de dynamiek in de dorpsranden op door elke ingreep in het landschap te verevenen met een kwaliteitsverbetering op de plek en de omgeving daarvan.

Op te poetsen parels:

  • golvende hellingen van de plateaurand met uitzichtpunten de Hofbeek;
  • de elzensingels in de westelijke ontginningen;
  • plekken om te verpozen eventueel met bankjes;
  • verschraalde bermen bij erf en typerende beplantingen.

Te behouden en stimuleren landschapselementen:

  • hamelanen en vraaghagen op de hellingen;
  • boerenlanen in landgoederen; losse lanen met menging van eik en berk, zwarte els (nat) en es. Soms ook populier en wilg;
  • diekpaden in de broekontginning: elzensingels, soms met pad;
  • overlopers in het westen kunnen bestaan uit openbare stroken langs kavelgrenzen met daarin elzensingels, elzenbroek of berkensingel, ook toe te pasen als beekbegeleidende beplanting.

Er wordt gekozen voor een groene inrichting van het plangebied. Dit zal op een landschappelijke manier worden gedaan. Natuurlijke wadi's worden gecombineerd met bossages en verspreid enkele voedselbosjes die zorgen voor diverse biotopen. Nestkasten worden in de gebouwen opgenomen waarmee het plan natuurinclusief wordt. De parkeervoorzieningen wordt ook maximaal vergroend. Hagen zullen de parkeervelden afkaderen en de parkeerplaatsen zelf zullen in halfverhardingen uitgevoerd worden om extra infiltratie mogelijk te maken.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt getoetst in hoeverre deze ontwikkeling haalbaar is in het kader van milieu- en omgevingsaspecten.

4.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Algemeen

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken, de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.

Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit Milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D).

De voornoemde drempelwaarden hebben een indicatief karakter, hetgeen inhoudt dat ook wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden een (vormvrije) beoordeling dient plaats te vinden of het planvoornemen kan leiden tot belangrijke nadelige gevolgen. Deze beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Hierin worden drie hoofdthema's genoemd 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten':

  • kenmerk van het project;
  • plaats van het project;
  • kenmerken van het potentiële effect.

Toetsing

Voor de activiteiten en functies die onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt geldt geen directe MER-plicht. Wel geldt er een m.e.r.-beoordelingsplicht, maar omdat de activiteit onder de relevante drempelwaarde blijft, is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht. Dit betekent dat er een vormvrije m.e.r.-beoordelingsprocedure doorlopen moet worden. Om die reden is een Aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze is als Bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan toegevoegd. Op basis van deze aanmeldnotitie wordt geconcludeerd dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen, risico's of negatieve effecten voor gevoelige gebieden te verwachten zijn. Er kan daarom worden afgezien van het opstellen van een milieueffectrapportage.

Conclusie

Het bestemmingsplan kan zonder m.e.r.(-beoordeling) worden vastgesteld

4.3 Bodem

Algemeen

In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Door Econsultancy is in november 2021 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 3 bijgevoegd. De conclusie uit het onderzoek wordt hieronder kort behandeld.

Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "grootschalig onverdacht" (ONV-GR). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

Op basis van het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecies” blijkt dat vooralsnog heel Nederland (voornamelijk de bovengrond) als “verdacht” wordt aangemerkt met betrekking tot de parametergroep PFAS. Dit betekent echter niet dat alle locaties per definitie verdacht zijn op PFAS bóven de toetsnorm. Verwacht wordt, dat er verspreid over de onderzoekslocatie gelijke gehalten aan PFAS voorkomen.

De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot matig siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. De bovengrond is bovendien zwak tot matig humeus. De ondergrond is plaatselijk zwak grindig en/of zwak oerhoudend. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.

In de bovengrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In de ondergrond zijn eveneens geen verontreinigingen geconstateerd. In het grondwater is plaatselijk in peilbuis 01 in eerste instantie lichte metaal verontreinigingen en een sterke verontreiniging met minerale olie aangetoond. De verhoogde gehaltes aan metalen in het grondwater zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondwaardes. Omdat de minerale olie verontreiniging niet te herleiden is uit het vooronderzoek, er in de overige peilbuizen stroomopwaarts geen minerale olie is geconstateerd en er in de grond ook geen verontreinigingen zijn geconstateerd, heeft er een in duplo heranalyses van het grondwater plaatsgevonden. Uit de analyseresultaten blijkt nog slechts maximaal een lichte verontreiniging met minerale olie. Hiermee wordt volgens Econsultancy bevestigd dat er geen sprake is van een sterke verontreiniging met minerale olie. Deze parameters is mogelijk slechts ten hoogste als lichte verontreiniging aan te merken.

Gelet op het regionale karakter van de lichte metaalverontreinigingen in het grondwater, de lichte verhoogde gehalte in minerale olie in het grondwater, en het ontbreken van verontreinigingen in de grond kan de onderzoekslocatie als "onverdacht" ten opzichte van haar omgeving worden beschouwd. Er bestaan volgens Econsultancy met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen voor de realisatie van woningbouw.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.4 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.

Toetsing

Voorliggend plan voorziet in de toevoeging van nieuwe geluidsgevoelige functies in de vorm van woningen. De nieuwe woningen liggen echter buiten de geluidzone van de omliggende wegen N18, de Veenweg en de Veengootweg. In de directe omgeving van het plangebied zijn uitsluitend 30 km/uur wegen aanwezig. Om die reden kan akoestisch onderzoek achterweg blijven.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.5 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10  wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

Voorliggend bouwplan voorziet in de realisatie van circa 70 nieuwe woningen. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

NIBM

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2020 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. 

4.6 Externe veiligheid

Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. Het bevoegd gezag wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

 Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Toetsing

Ten behoeve van de toetsing is de risicokaart geraadpleegd, waarvan een fragment in onderstaande afbeelding is weergegeven. Onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van circa 70 woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Met de ontwikkeling is sprake van nieuwe kwetsbare objecten. Het plangebied is geel gemarkeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC215-VGO1_0010.jpg"

Ligging plangebied (gele vlak) t.o.v. risicobronnen in de directe nabijheid

In dit plangebied worden woningen mogelijk gemaakt. De mogelijk aanwezige personen in deze objecten lopen mogelijk risico om het slachtoffer te worden van ongevallen met gevaarlijke stoffen in de omgeving. Het plangebied maakt zelf geen risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen mogelijk en vormt daarmee geen risicobron.

Rondom het plangebied bevinden zich een buisleiding (1100 meter) en een route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg (500 meter).

Buisleidingen (Hogedrukaardgasleiding N-569-80)

Op ongeveer 1.100 meter ten westen van het plangebied bevindt zich een buisleiding (N-569-80). Deze hogedrukaardgasleiding valt onder het Bevb en kent een invloedsgebied van 75 meter (volgens de EV-Signaleringskaart. Het plangebied valt hier ruimschoots buiten en hiermee hoeft deze buisleiding niet nader onderzocht te worden.

Basisnetroute weg (N18)

Op ongeveer 500 meter van het plangebied ligt de N18. Dit is een basisnetroute die valt onder Bevt. Op basis van de Regeling basisnet vindt hierover vervoer van brandbare gassen (GF3) plaats. Het plangebied valt ruimschoots buiten de 200 meterzone en het invloedsgebied (1%-letaliteitszone van 355 meter2) van de N18. Om deze reden hoeft geen nader onderzoek naar de N18 te worden uitgevoerd.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de locatie van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies.

Toetsing

Het plangebied en haar omgeving maakt, gezien de aanwezige en toekomstige functies, deel uit van een 'rustige woonwijk'. In het gebied is geen sprake van een zodanige functiemenging of zodanig drukke wegen dat het omgevingstype gemengd gebied aan de orde is. Dat betekent dat de beoordeling plaats moet vinden op basis van de richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering.

 Hinderveroorzakende functies in het plangebied

Binnen het plangebied bestaat geen mogelijkheid om functies toe te staan die eventueel milieuhinder veroorzaken. Om die reden is nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied

Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de woningen in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. In de directe nabijheid van het plangebied is aan de Varsseveldseweg 67B het bedrijf Koerntjes B.V. gevestigd. Andere bedrijven (inclusief veehouderijen) bevinden zich op zodanige afstand van de woningbouwlocatie dat op voorhand duidelijk is dat deze geen belemmeringen opleveren voor de ontwikkeling.

De navolgende tabel laat zien hoe de functies kunnen worden gecategoriseerd op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. De tabel toont de richtafstand per onderdeel (geur, stof, geluid en gevaar) en de bijbehorende milieucategorie. De richtafstanden gelden tussen de grens van de bedrijfsbestemming en de gevel van de woning. De werkelijke afstand in onderstaande tabel is gemeten tot aan de rand van de woningbouwlocatie.

Functie   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Categorie 3.2   Werkelijke afstand  
Overige groothandel in afval en schroot: b.o. > 1.000 m2   10   30   100   10   100   circa 35 m  

De tabel laat zien dat de ontwikkeling plaatsvindt binnen de richtafstanden van het nabij gelegen bedrijf. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is nader onderzoek in de vorm van onderzoek industrielawaai noodzakelijk om aan te kunnen tonen dat het bedrijf niets in zijn bedrijfsvoering wordt gehinderd en er nabij de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Onderzoek industrielawaai

Door Adviesbureau Van der Boom is onderzocht welke geluidbelasting ontstaat op de nieuw te bouwen woningen in plan Flierbeek, fase 3 te Lichtenvoorde t.g.v. het naastgelegen bedrijf Koerntjes. In het akoestisch onderzoek wordt onderzocht of aan de eisen uit de VNG-brochure kan worden voldaan, zodat zowel een goed woon- en leefklimaat wordt gewaarborgd als voldoende akoestische ruimte resteert voor bedrijven. Het onderzoek is als Bijlage 4 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Langtijdgemiddelde

Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT t.g.v. alle activiteiten bij het bedrijf bedraagt in de immissiepunten1 – 3 bij het nieuwbouwplan hooguit 49 dB(A) overdag, 36 dB(A) in de avond en 11 dB(A) in de nacht en bij de bestaande woningen hooguit 48 dB(A) overdag, 39 dB(A) in de avond en 17 dB(A) in de nacht. Daarmee worden de richtwaarden in de punten 1-3 overdag met hooguit 4 dB(A) overschreden. Bij de bestaande woningen kan het bedrijf aan de eisen uit het Activiteitenbesluit voldoen.

Maximale geluidbelasting

De maximale geluidniveaus LAmax t.g.v. alle activiteiten bedragen in de immissiepunten 1-3 bij het bouwplan hooguit 63 dB(A) overdag, 49 dB(A) in de avond en < 40 dB(A) in de nacht en bij de bestaande woningen hooguit 61 dB(A) overdag en 52 dB(A) in de avond en hooguit 44 dB(A) in de nacht. Daarmee worden de richtwaarden niet overschreden en kan het bedrijf bovendien bij de bestaande woningen voldoen aan de eisen uit het Activiteitenbesluit.

De richtwaarden voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus worden bij de nieuw te bouwen woningen mogelijk overschreden (afhankelijk van de exacte posities), overdag met hooguit 4 dB(A). Wanneer de woningen buiten de 45 dB(A)-contour worden geprojecteerd kan aan de richtwaarden worden voldaan en is dus sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het bedrijf wordt dan niet beperkt aan haar bedrijfsvoering.

Deze 45 dB(A)-contour is onderstaand weergegeven en is leidend voor de planvorming. Binnen deze contour kunnen geen nieuwe woningen worden gerealiseerd. De contour is door middel van een gebiedsaanduiding opgenomen op de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC215-VGO1_0011.jpg"

Ligging 45 dB(A) contour bedrijf Keurntjes B.V.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat met het vastleggen van de 45 dB(A) en hier geluidgevoelige functies uit te sluiten in de regels, er vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

4.8 Geur

Algemeen

Bij de realisatie van gevoelige bestemmingen, zoals woningen, is het van belang dat er een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd wordt. Daarom moet rekening worden gehouden met geurcontouren van bijvoorbeeld bestaande veehouderijen. Hiervoor bieden het Activiteitenbesluit en de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) een toetsingskader.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De Regeling geurhinder en veehouderij is gepubliceerd op 18 december 2006.

Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008

De raad heeft bij besluit van 12 maart 2008 de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008 vastgesteld. Deze verordening is op 28 maart 2008 in werking getreden. Onderstaande geurnormen zijn van toepassing in de verordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC215-VGO1_0012.jpg"

Tabel geurnormen verordening geurhinder

De woningbouwlocatie wordt onderdeel van de bebouwde kom. In de omgeving van het onderzoeksgebied bevinden zich meerdere veehouderijen. De veehouderijen liggen echter op zodanige afstand en zijn van een zodanige aard en omvang dat ze geen belemmering vormen voor de ontwikkeling.

Alleen het bedrijf op het adres Zilverbekendijk 10 in Aalten is wat dit betreft geurrelevant. De geurbelasting van dit bedrijf op de woningbouwlocatie is maximaal 1,3 odour units/m3. Daarmee wordt voldaan aan de geurnorm van 3 odour units/m3 en is sprake van een voor geur aanvaardbaar verblijfsklimaat.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Water

Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel.

In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 van Waterschap Rijn en IJssel staat beschreven wat de doelen zijn voor de komende zes jaar in de Achterhoek en Liemers en hoe het waterschap deze wil halen. Naast het uitvoeren van kerntaken zijn het aanpassen van de leefomgeving aan de gevolgen van klimaatverandering en waterveiligheid de grootste prioriteiten. Ook een schone leefomgeving en de circulaire economie en energietransitie staan hoog op de agenda.

Voor het waterbeheerprogramma zijn de werkzaamheden van het waterschap weergegeven in vier thema's.

Klimaatrobuust gebied

De ambitie is om richting 2050 wendbaar invulling te geven aan het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem. Dit wordt gedaan in combinatie met aanpassingen in gebruik en inrichting van de omgeving, zodat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.

Veilig gebied

De bescherming tegen hoog water is een randvoorwaarde om veilig te kunnen wonen en werken in ons gebied. Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. Dat wordt gedaan door dagelijks beheer van de keringen en door continu inzicht in de keringen. Het beheer wordt op een duurzame wijze uitgevoerd en er wordt gewerkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken. De ambitie is dat de keringen van het waterschap in 2050 voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar ingespeeld wordt op ontwikkelingen.

Circulaire Economie en Energietransitie

Het waterschap wil bij het uitvoeren van haar primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil zij in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin de taken klimaatneutraal worden uitgevoerd.

Gezonde leefomgeving

Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het waterschap streeft ernaar dat het water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.

Watertoets

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Rijn en IJssel. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt dit waterschap de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.

Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het initiatief relevant zijn. Voor dit initiatief is op 18 oktober 2022 de digitale watertoets doorlopen. Deze is als Bijlage 5 bijgevoegd. Op basis van de ingevulde digitale watertoets wordt door het waterschap geconcludeerd dat de ontwikkeling waterschapsbelangen raakt. Hiervoor wordt de normale procedure in gang gezet.

Waterhuishoudkundige analyse

In opdracht van de gemeente Oost Gelre is door Ontwerp & Omgeving een waterhuishoudkundige analyse opgesteld voor plangebied. De analyse is als Bijlage 6 bij dit bestemmingsplan gevoegd. De waterhuishoudkundige analyse dient als onderbouwing voor het aspect water bij dit bestemmingsplan en geeft een invulling aan voor de toekomstige inrichting voor hemelwater, huishoudelijk afvalwater en grond- en oppervlaktewater. Onderstaand zijn de voornaamste conclusies uit de analyse opgenomen.

  • De bodemopbouw binnen het plangebied uit zwak tot matig siltig, zeer fijn tot matig fijn zand bestaat. De bovengrond is bovendien zwak tot matig humeus. De ondergrond is plaatselijk zwak grindig en/of zwak oerhoudend.
  • Het maaiveld binnen het plangebied is gelegen op een hoogte van circa 19,5 tot 19,8 m +NAP.
  • De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) binnen het plangebied wordt ingeschat op circa 19,0 m +NAP.
  • De infiltratie van hemelwater binnen het plangebied op basis van de beschikbare informatie als ‘kansrijk’ wordt bestempeld. Dit met uitzondering van de humeuze bovengrond.
  • Op basis van het beleid van het Waterschap en de gemeente dient 145 m3 water geborgen te worden binnen het gebied van ProWonen, 230 m3 water geborgen dient te worden op eigen terrein en 800 m3 water geborgen dient te worden in de openbare ruimte.
  • Ter plaatse van het perceel van ProWonen is een wadi voorzien waarin 72 m3 statische en 48 m3 dynamische berging plaats kan vinden. De overige 25 m3 hemelwater kan ondergronds worden geborgen.
  • Ter plaatse van de overige uitgeefbare percelen zal de 230 m3 op eigen terrein geborgen worden.
  • In het openbaar gebied is berging in het cunet van de hoofdontsluitingsweg en de parkeerplaatsen voorzien. Hierin kan 182 m3 berging plaatsvinden. Tevens zijn 4 wadi’s voorzien waarin 536 m3 statische en 380 m3 dynamische berging plaats kan inden.
  • Om voldoende drooglegging voor de wadi’s te realiseren dient het maaiveld op 19,8 m +NAP te liggen en dus opgehoogd te worden.
  • Na de realisatie van de woningen rekening gehouden dient te worden met een piekbelasting in de DWA productie van naar inschatting circa 1,82 m3 per uur.

Gezien de resultaten van onderhavige analyse worden er met de voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied geen negatieve gevolgen verwacht voor de waterhuishouding ter plaatse. Er is in de openbare ruimte een bergingsoverschot van 298 m3. Het vrijkomende hemelwater op het terrein van ProWonen en het hemelwater van het overig eigen terrein dient op eigen terrein te worden geborgen. Voor het terrein ProWonen is hiervoor een wadi voorzien, echter dient er nog circa 25 m3 hemelwater ondergronds geborgen te worden. De berging op de overige uitgeefbare percelen zal waarschijnlijk ook overwegend ondergronds plaatsvinden

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het voorgenomen initiatief.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

Archeologie

Het plangebied ligt volgens het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie' in een zone met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologisch verwachtingsgebied 3'. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij bodemingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 30 cm-mv. Om deze reden is door Econsultancy in mei 2021 een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 7 bij dit bestemmingsplan. De conclusies van het onderzoek worden hieronder kort behandeld.

Bureauonderzoek

Op basis van het archeologisch bureauonderzoek heeft het plangebied al een lage verwachting op het voorkomen van archeologische resten uit alle perioden vanaf het (Laat-)Paleolithicum. Het plangebied ligt namelijk binnen een dekzandvlakte en het gebied stond vroeger ook bekend onder de toponiem ’t Lichtenvoordse Veen, hetgeen een aanwijzing is voor zeer natte/moerasachtige omstandigheden. De verwachting is dan ook dat het plangebied weinig geschikt, zo niet ongeschikt zal zijn geweest als (tijdelijke) nederzettingslocatie. Ook reeds uitgevoerde archeologische onderzoeken binnen het onderzoeksgebied, voornamelijk prospectief onderzoek, hebben tot op heden niet geresulteerd in het aantreffen van aanwijzingen die duiden op de mogelijke aanwezigheid van archeologische vindplaatsen. Geraadpleegd historisch kaartmateriaal laat verder zien dat het plangebied voor langere tijd in gebruik is geweest als (nat) heidegebied en na grootschalige ontginning geheel in agrarisch gebruik is geweest (grasland).

Verkennend booronderzoek

De resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) laten zien dat er binnen het plangebied geen diepgaande, grootschalige bodemverstorende ingrepen/vergravingen zijn uitgevoerd. Ten gevolge van alleen agrarisch gebruik (ploeg-/oogstwerkzaamheden) beperken bodemverstoringen zich tot de huidige bouwvoor. Het aanwezige bodemprofiel betreft echter wel een beekeerdgrond. Duidelijk ontwikkelde podzolbodems zijn in géén van de boringen aangetroffen. Voor de grootschalige ontginningen zal sprake zijn geweest van zeer ondiepe grondwaterstanden, waarmee de ongeschiktheid als (tijdelijke) nederzettingslocatie wordt bevestigd.

Selectieadvies

Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek adviseert Econsultancy om, ten aanzien van de geplande bodemingrepen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ), geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden. Het plangebied was in het verleden (voor de grootschalige ontginning) ongeschikt als (tijdelijke) nederzettingslocatie. Er is dan ook geen aanleiding om binnen het plangebied een archeologische vindplaats te verwachten.

Cultuurhistorie

In het kader van het Rijksbeleid Modernisering van de Monumentenzorg is het sinds 1 januari 2012 wettelijk verplicht om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met cultuurhistorie. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vormt hiervoor de wettelijke basis. De ruimtelijke ordening krijgt zo een uitgesproken rol met betrekking tot het in stand houden/verbeteren van cultuurhistorische waarden.

In en rond het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle elementen, waardoor er geen sprake is van aantasting van cultuurhistorische waarden.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.11 Ecologie

Algemeen

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.

Toetsing

Door Econsultancy is in mei 2021 een quickscan natuurtoets uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 8 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Gebiedsbescherming

Ruimtelijke ingrepen in of nabij Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten zijn niet toegestaan wanneer deze significante negatieve effecten op de kernkwaliteiten veroorzaken. De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, het Korenburgerveen, bevindt zich op circa 6 kilometer afstand ten oosten van de onderzoekslocatie.

Gelet op de ligging van het plangebied en de omvang van de ontwikkeling, kan verstoring van soorten in Natura 2000-gebieden door licht en geluid op voorhand worden uitgesloten. Ook kunnen de mogelijk negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie gezien de afstand van 6 kilometer uitgesloten worden.

De onderzoekslocatie maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk. De onderzoekslocatie ligt ook niet in de nabijheid van een gebied, behorend tot het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 350 meter ten zuidwesten van de onderzoekslocatie.

Stikstofberekening

Door NOX Advies is een Aerius-berekening uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 9 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Uit het onderzoek blijkt dat de emissie die als gevolg van het plan vrijkomt in zowel de bouw- als gebruiksfase leidt tot een depositieresultaat van 0,00 mol N/ha/jaar. Enkele belangrijke worst-case uitgangspunten hierbij zijn dat er geen rekening is gehouden met een referentiesituatie en dat bij de inzet van mobiele werktuigen geen rekening is gehouden met het gebruik van AdBlue.

Om die reden zijn significante gevolgen op Natura 2000-gebieden uit te sluiten en vormt het plan geen bedreiging voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Een passende beoordeling is derhalve niet aan de orde.

Soortenbescherming

Bij een quickscan wordt in beeld gebracht of er (potentiële) vaste rust- of voortplantingsplaatsen aanwezig zijn van de soorten uit de verschillende beschermingsregimes. Vervolgens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep verstorend kan zijn en of nader onderzoek noodzakelijk wordt geacht. Naar aanleiding van de quickscan kan ten aanzien van een aantal soorten het volgende worden geconcludeerd.

Broedvogels

Voor de algemene broedvogelsoorten die op de onderzoekslocatie zijn te verwachten geldt dat, indien het groen buiten het broedseizoen wordt verwijderd, er geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot deze soorten. Artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming (Het is verboden nesten te beschadigen, te vernielen of weg te nemen) is van toepassing.

Vleermuizen

Met de voorgenomen ingreep blijven de sloten en bomen, die net buiten de onderzoekslocatie zijn gelegen, volledig behouden. Indien bomen gekapt worden waarin zich boomholtes bevinden, is er geen sprake van aantasting van verblijfplaatsen van vleermuizen. Als dit het geval is dan zal aanvullend onderzoek noodzakelijk zijn om de daadwerkelijke functie van de boomholtes voor vleermuizen vast te kunnen stellen. Het gaat hierbij om de volgende vleermuissoorten: ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis, meervleermuis, baardvleermuis, watervleermuis en gewone grootoorvleermuis

De bomen en sloten rondom de onderzoekslocatie kunnen ook belangrijke foerageerfuncties voor vleermuizen hebben. Aantasting van een belangrijke vliegroute of foerageergebied zou in theorie kunnen leiden tot het niet meer kunnen functioneren van verblijfplaatsen in de directe omgeving, waardoor mogelijk sprake kan zijn van overtreding van de wet natuurbescherming. Om de functie van de bomen en sloten als potentiële vliegroute en foerageergebied te behouden, dienen hier geen werkzaamheden plaats te vinden en dient voldoende donkerte behouden te blijven. Dit betekent dat lichtuittreding zo veel mogelijk zal moeten worden voorkomen.

Eekhoorn

In de bomen rondom de onderzoekslocatie zijn zeer waarschijnlijk voortplantings- en winternesten van de eekhoorn aanwezig. Artikel 3.10 lid 1 van de Wet natuurbescherming (het is verboden soorten opzettelijk te doden of te vangen; het is verboden de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of vernielen) is van toepassing. Wanneer de bomen in de directe omgeving van het nest behouden kunnen blijven, kan de mogelijke beschermde functie voor de eek-hoorn gehandhaafd blijven. In dat geval is er geen sprake van overtreding van de Wet natuurbescherming en is aanvullend onderzoek naar de eekhoorn niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt, indien bestaande bomen rondom het plangebied behouden blijven geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.12 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

Verkeer

De ontwikkeling van het plangebied zal gepaard gaan met een toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied. Om deze toename te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW. Bij de berekening van de toename van het aantal verkeersbewegingen is uitgegaan van het volgend aantal functies:

  • 1. 25 keer huur, rijwoning, goedkoop
  • 2. 12 keer small house, midden (koop tussen/hoek)
  • 3. 6 keer koop, rijwoning, midden
  • 4. 4 keer koop, hoekwoning, midden
  • 5. 14 keer koop, twee-onder-een-kap, duur
  • 6. 8 keer koop, vrijstaand, duur

Het plangebied ligt in de categorie 'weinig stedelijk, rest bebouwde kom'. Hiervoor zijn door het CROW de volgende verkeersgeneratie aan toegeschreven:

  • 1. Gemiddeld 5,6 per woning per etmaal
  • 2. Gemiddeld 7,4 per woning per etmaal
  • 3. Gemiddeld 7,4 per woning per etmaal
  • 4. Gemiddeld 7,4 per woning per etmaal
  • 5. Gemiddeld 7,8 per woning per etmaal
  • 6. Gemiddeld 8,2 per woning per etmaal

De totale toename van de verkeersgeneratie is (140 + 88,8 + 44,4 + 29,6 + 109,2 + 65,6 = 477,6) afgerond 478 verkeersbewegingen per etmaal.

De nieuwe woningen worden door middel van een tweetal verkeerswegen ontsloten op de nieuwe hoofdontsluiting van de woonwijk De Bosweg. Deze nieuwe Bosweg takt uiteindelijk aan op Het Brook. Deze weg sluit aan op de Varsseveldseweg, welke op zijn beurt aansluit op de N18 (Europaweg). Via deze wegen zal het overgrote deel van de verkeersbewegingen worden afgewikkeld. De wegen zijn doorgaande wegen binnen de kern van Lichtenvoorde, en hebben dan ook voldoende capaciteit om de toename in het aantal verkeersbewegingen op te vangen.

Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet.

Voor wat betreft het aantal te realiseren parkeerplaatsen voor de nieuwe woningen is uitgegaan van de Nota Parkeernormen van de gemeente Oost Gelre. Bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen is uitgegaan van het volgend aantal functies:

  • 1. 25 keer huur, rijwoning, goedkoop
  • 2. 12 keer small house, midden (koop tussen/hoek)
  • 3. 6 keer koop, rijwoning, midden
  • 4. 4 keer koop, hoekwoning, midden
  • 5. 14 keer koop, twee-onder-een-kap, duur
  • 6. 8 keer koop, vrijstaand, duur

Het plangebied ligt in de categorie 'weinig stedelijk, rest bebouwde kom'. Hiervoor zijn in de Nota Parkeernormen de volgende parkeerbehoefte aan toegeschreven:

  • 1. Minimaal 1,6 parkeerplaats per woning
  • 2. Minimaal 2,0 parkeerplaats per woning
  • 3. minimaal 2,0 parkeerplaats per woning
  • 4. minimaal 2,2 parkeerplaats per woning
  • 5. minimaal 2,2 parkeerplaats per woning
  • 6. minimaal 2,3 parkeerplaats per woning

Het totaal aantal parkeerplaatsen op eigen terrein bedraagt minimaal (40 + 24 + 12 + 8,8 + 30,8 + 18,4 = 134) afgerond 133 parkeerplaatsen.

In totaal worden er circa 135 parkeerplaatsen gerealiseerd, circa 45 op eigen erf en circa 90 in de openbare ruimte. Hiermee voldoet de ontwikkeling aan het aantal benodigde parkeerplaatsen.

Conclusie 

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.13 Kabels en leidingen

Algemeen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van planologisch relevante kabels en leidingen.

Toetsing

In en om het plangebied zijn geen kabels en leidingen gelegen, die een juridisch- planologische bescherming genieten. Het plangebied valt niet samen met een zakelijk rechtstrook of een toetsingszone van een leiding, lijn of straalverbinding - gemeten uit het hart van een kabel, leiding of verbinding.

Conclusie 

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.14 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

Algemeen

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan wel ruimtelijke onderbouwing onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een project kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Bij het eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

De kosten voor het bouw- en woonrijp maken van de gronden komen voor de gemeente. Deze kosten worden gedekt voor de verkoop van de bouwkavels. De ontwikkelkosten voor de woningbouw komen voor rekening van een nader te bepalen bouwer.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Tijdens de raadsvergadering op 21 september 2021 zijn de visies voor de woningbouwlocaties ’t Flierbos, de drie vrijkomende schoollocaties en de Richterspoort in Lichtenvoorde door de gemeenteraad vastgesteld. De visie voor Flierbeek is vervolgens verder uitgewerkt in een concreet uitvoerbaar plan. Inwoners en anders geintresseerden konden zich aanmelden voor een nieuwsbrief om zo op de hoogte te worden gehouden van de voortgang in het project.

Verder is op woensdag 1 november 2023 een informatieavond georganiseerd. Voor deze informatieavond zijn circa 400 uitnodigingen gestuurd naar omwonenden en degene die zich hadden aangemeld voor de nieuwsbrief. De informatieavond werd druk bezocht en over het algemeen was men lovend over het gepresenteerde plan. De vele vragen waren met name gericht op de mogelijkheden tot inschrijven op een woning in het plan, de verkoopprijzen van de bouwrijpe kavels, de mogelijkheden voor zelfbouw, maar ook op de aanwezige windmolens in de omgeving van de nieuwe woonwijk.

Uiteindelijk is het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Zie voor het procesverloop Hoofdstuk 6.

 

Hoofdstuk 5 Juridische planaspecten

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

5.1.2 Bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming
    Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding
    Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels
    In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

    Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

    Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

  • 3. Algemene regels
    In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels
    In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen '', 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Water' en 'Wonen' opgenomen.

'Groen' (Artikel 3)

De bestemming 'Groen' wordt gelegd op de hoofdgroenstructuur en op grotere groenelementen. De nieuwe woonwijk kent een uitermate groene opzet met daarbinnen ook ruimte voor voedselbosjes. Om die reden is gekozen om de groene elementen zoveel mogelijk binnen de groenbestemming te brengen. Binnen de bestemming 'Groen' zijn ook paden, water, recreatieve voorzieningen en speelvoorzieningen mogelijk. Uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming mogen worden gebouwd, waarbij gebouwen niet zijn toegestaan.

'Tuin' (Artikel 4)

Voor de woningen en voor zover noodzakelijk aan de zijkant van de (hoek-)woningen, is de bestemming 'Tuin' opgenomen. Hier is bouwen niet toegestaan, met uitzondering van erkers en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen.

'Verkeer - Verblijfsgebied' (Artikel 5)

De verkeersstructuur en parkeerplaatsen worden voorzien van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming mogen worden gebouwd. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en straatmeubilair gelden dat de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen, en de maximale oppervlakte van de gebouwen maximaal 25 m2 mag bedragen.

Water (Artikel 6)

De watergangen en waterpartijen zijn voorzien van de bestemming Water. Deze bestemming laat tevens extensieve dagrecreatie en waterberging toe. Gebouwen zijn niet toegestaan. Er mogen bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde gebouwd worden, waaronder bruggen, dammen en/of duikers, met inachtneming van de keur van het waterschap. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen en de bouwhoogte van een brug bedraagt maximaal 7 m.

'Wonen' (Artikel 7)

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen in diverse vormen. Dit betreft zowel vrijstaande, twee-aaneen als aaneengebouwde woningen. Ter plaatse vand e aanduiding small hous zijn small houses toegestaan. In de begripsbepalingen zijn deze nader geduid. Voor de plaatsing van small houses is in het bestemmingsplan nog de nodige vrijheid opgenomen. Aan huis verbonden beroepen zijn tevens toegestaan, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van een woning mag worden gebruikt met een maximum van 50 m². De hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, waarbij de maximale goot- en bouwhoogte staan aangegeven op de verbeelding. Tot slot zijn bijbehorende bouwwerken beperkt toegestaan. Verder is er binnen de bestemming een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het infiltreren van hemelwater op eigen terrein. Ook is voor een deel van het woonhof de aanduiding bijbehorende bouwwerken uitgesloten opgenomen. Dit om te voorkomen dat het binnenterrein wordt bebouwd.

5.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht. Wel is er een tweetal gebiedsaanduidingen opgenomen. Ten eerste 'geluidszone - industrie' om de geluidsruimte van het bedrijf ten noorden van het plangebied te waarborgen. En ten tweede 'overige zone - erfscheidingen uitgesloten' om de realisatie van erfscheidingen bij woningen te voorkomen.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende de periode van 15 december 203 tot en met 25 januari 2024 voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad van de gemeente Oost Gelre. Er zijn een vijftal zienswijzen naar voren gebracht. De zienswijzennota is als Bijlage 10 bijgevoegd.

De zienswijzen zijn gegrond en ongegrond. Er hebben hierdoor aanpassingen cq. verduidelijkingen plaatsgevonden in de toelichting (ruimtelijke onderbouwing), regels en op de verbeelding van het bestemmingsplan. Naar aanleiding van een ingediende zienswijze is er een nader akoestisch onderzoek uitgevoerd van Adviesburo Van der Boom van 7 mei 2024. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 11.

De ingebrachte zienswijzen geven echter geen aanleiding om het bestemmingsplan en het beeldkwaliteitsplan niet vast te stellen.