direct naar inhoud van Regels
Plan: Woonwijken Lichtenvoorde, ’t Smidshof
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.BPLIC214-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan “Woonwijken Lichtenvoorde, 't Smidshof” van de gemeente Oost Gelre;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.BPLIC214-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aan huis verbonden bedrijf

het uitsluitend door de bewoner(s) van een woning verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, die in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet en voor zover behorend bij het aan huis verbonden bedrijf, wordt niet onder het aan huis verbonden bedrijf verstaan;

1.4 aan huis verbonden beroep

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet en voor zover behorend bij het aan huis verbonden beroep, wordt niet onder het aan huis verbonden beroep verstaan;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 achtergevel:

de van de openbare weg afgekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.8 aangebouwd bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar tegenaan gebouwd gebouw. Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is rechtstreeks toegankelijk vanuit het hoofdgebouw;

1.9 aansluitafstand

afstand tussen een leiding van het distributienet en het deel van het bouwwerk dat zich het dichtst bij die leiding bevindt, gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt;

1.10 aansluitleiding

Het particulier riool, het aansluitpunt en de perceelaansluitleiding tezamen;

1.11 aansluitpunt
  • 1. Bij gemengde en gescheiden rioolstelsels het punt, gelegen op of binnen 0,5 meter afstand van de kadastrale eigendomsgrens van het aan te sluiten perceel, waar het particulier riool op de perceelaansluitleiding wordt aangesloten;
  • 2. bij een drukriool het punt waar het particulier riool wordt aangesloten op de pompput;

1.12 achtererfgebied

Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen, waarbij als op een perceel meer gebouwen aanwezig zijn die noodzakelijk zijn voor het verrichten van de op grond van het bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor een activiteit voor op het perceel toegestane activiteiten of als het hoofdgebouw geen woning is, maar op het perceel wel een of meer op de grond staande woningen aanwezig zijn, voor het leggen van deze lijn bepalend is het hoofdgebouw, de woning of een van de andere hiervoor bedoelde gebouwen, waarvan de voorkant het dichtst is gelegen bij openbaar toegankelijk gebied;

1.13 afhankelijke woonruimte

Een deel van een woning, of een woonunit, die qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;

1.14 archeologische waarde

Een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.15 AS SIKB 2000

AS SIKB 2000: Accreditatieschema Veldwerk bij Milieuhygiënisch Bodem- en waterbodemonderzoek, versie 2;8, 07-02

-2014, met wijzigingsblad van 10-02-2018;

1.16 atelier

Een werkruimte voor een kunstenaar;

1.17 bebouwde kom

Het op grond van dit Bestemmingsplan in hoofdstuk 5 aangewezen werkingsgebied bebouwde kom;

1.18 bebouwing

Één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.19 bebouwingsgebied

Achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijke hoofdgebouw;

1.20 bebouwingspercentage

Een percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.21 bebouwde oppervlakte van een perceel of ander terrein:

de som van de oppervlakten van alle op een perceel of terrein gelegen gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, 1 m boven peil en buitenwerks gemeten;

1.22 bedrijf

Een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, produceren, bewerken/herstellen, installeren en verhandelen van goederen; Detailhandel is enkel toegestaan op locaties waar dit in dit bestemmingsplan is bepaald; Als in dit bestemmingsplan de toegestane vorm van detailhandel niet nader is vastgelegd, is detailhandel enkel toegestaan als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.23 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.24 bestaand

Onder bestaand in de zin van de dit Bestemmingsplan wordt verstaan: 1; Een bouwwerk dat legaal aanwezig of legaal in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een verleende omgevingsvergunning; Indien een gebouw wordt gesloopt, wordt het niet meer als bestaand gezien als er na een periode van 1 jaar na aanvang van de sloop geen vergunning is verleend voor een nieuw bouwwerk binnen de bestaande contour; 2; Legale gebruiksactiviteiten;

1.25 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.26 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.27 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw of functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar wel of niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.28 bijgebouw

Een bijbehorend bouwwerk dat, zowel in bouwkundige als in functionele zin, ondergeschikt is aan en ten dienste staat van op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.29 bouwgrens

De grens van het bouwperceel;

1.30 bouwlaag

Een al dan niet doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.31 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.32 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel;

1.33 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.34 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.35 BRL SIKB 2000

BRL SIKB 2000: Beoordelingsrichtlijn 2000, Veldwerk bij milieuhygiënisch bodemonderzoek, versie 5, 12-12-2013;

1.36 BRL SIKB 7000

BRL SIKB 7000: Beoordelingsrichtlijn 7000, Uitvoering van (water)bodemsaneringen en ingrepen in de waterbodem, versie 5,19-06-2014, met wijzigingsblad van 12-02-2015;

1.37 bromfiets

Hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

1.38 bronneringswater

grondwater, onttrokken ten behoeve van tijdelijke verlaging van de grondwaterstand;

1.39 cultuur en ontspanning

functies gericht op vrijetijdsbesteding, creatieve uitingsvormen en vermaak waaronder begrepen wordt: ateliers, creativiteitscentra, kinderboerderijen, musea, muziekscholen en theaters;

1.40 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van

goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.41 dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van op publiek gerichte diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;

1.42 drainagewater

Water dat wordt afgevoerd via een stelsel van waterdoorlatende buizen die in de bodem zijn aangebracht;

1.43 dunning

velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

1.44 erf

Bebouwd of onbebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt;

1.45 evenement

een voor het publiek toegankelijke activiteit zijnde een kortdurende (een of enkele dagen durende) manifestatie;

1.46 extensieve dagrecreatie

Extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, vissen, picknicken en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals picknicktafels en informatieborden, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;

1.47 gebouw

Bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.48 gebruiksactiviteiten

Activiteiten die plaats vinden een bepaalde locatie met uitzondering van incidentele activiteiten;

1.49 gestapelde woning

Een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat al dan niet met de daarbij behorende bergingen;

1.50 geurgevoelig gebouw
  • a. gebouw:
    • 1. dat op grond van het bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor een activiteit mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf; en;
    • 2. dat gezien de aard, indeling en inrichting geschikt is om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf; en
    • 3. dat permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze wordt gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf; of
  • b. geurgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is, maar op grond van het bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor een activiteit mag worden gebouwd;

1.51 grondroerder

degene, waaronder de netbeheerder, onder wiens verantwoordelijkheid leiding of graafwerkzaamheden worden verricht;

1.52 grondwal

een ophoging van zand en/of klei met een beeldbepalende, veiligheids- en/of geluidsafschermende functie, dan wel voor het creëren van een bassin;

1.53 hakhout

Een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

1.54 handelsreclame

Iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

1.55 hoofdgebouw

Gebouw, of bouwkundig en functioneel te onderscheiden gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor het verrichten van andere activiteiten dan bouwactiviteiten die op grond van het bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor een activiteit op het perceel zijn toegestaan en, als meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die toegestane activiteiten het belangrijkst is;

1.56 horeca

een bedrijf of instelling zoals opgenomen in de bij deze regels behorende Lijst van horeca-activiteiten, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of mee te nemen waren worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

1.57 houtopstand

hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

1.58 huishouden

een huishouden bestaat uit één of meer personen die alleen of samen in een woonruimte wonen en zelf in hun dagelijkse behoeften voorzien;

1.59 ISO 11423-1

ISO 11423-1:1997: Water - Bepaling van het gehalte aan benzeen en enige afgeleiden - Deel 1: Gaschromatografische methode met bovenruimte, versie 1997;

1.60 jaargemiddelde magneetveld

het jaargemiddelde magneetveld berekend op 1 meter boven het maaiveld, conform de 'Handreiking voor het bereken van de breedte van de specifieke magneetveldzone bij bovengrondse hoogspanningslijnen van het RIVM' 25 juni 2009, versie 3;0;

1.61 kamerbewoning

Het gebruik van een hoofdgebouw door meer dan twee onzelfstandige huishoudens;

1.62 kampeermiddelen

Tenten, tentwagens, toercaravans en kampeerauto's of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.63 kantoorfunctie

Gebruiksfunctie voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie;

1.64 Kavel

De kadastrale kavel waarop het hoofdgebouw aanwezig is. Dit kavel kan uit meerdere bestemmingen bestaan zoals 'Wonen - binnen bebouwde kom', 'Groen' of 'Tuin';

1.65 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden

1.66 landbouwhuisdieren met geuremissiefactor

landbouwhuisdieren waarvoor in de Omgevingsregeling een emissiefactor voor geur is vastgesteld en die vallen binnen een van de volgende diercategorieën:

  • a. varkens, kippen, schapen of geiten; en
  • b. als deze worden gehouden voor de vleesproductie:
    • 1. rundvee tot 24 maanden;
    • 2. kalkoenen;
    • 3. eenden; of
    • 4. parelhoenders;

1.67 landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor

landbouwhuisdieren waarvoor in de Omgevingsregeling geen emissiefactor voor geur is vastgesteld;

1.68 levensloopbestendig

Een woning die in bouwkundige zin zodanig is ingericht dat een bewoner zo lang mogelijk zelfstandig kan blijven wonen in elke levensfase, met en zonder beperkingen;

1.69 maatschappelijke voorzieningen

Educatieve, sociale, medische, culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede soortgelijke voorzieningen, of een combinatie daarvan, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.70 mantelzorg

Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.71 motorvoertuig

Hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder z, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

1.72 netbeheerder

de rechtspersoon die is aangewezen als beheerder van een net of netwerk voor levering van elektriciteit, gas of water;

1.73 nettovloeroppervlakte (nvo)

De som van de oppervlakten van de tot een gebouw behorende binnenruimten, gemeten op vloerniveau, tussen de begrenzende opgaande scheidingsconstructies van de afzonderlijke ruimten, een en ander conform NEN 2580:2007;

1.74 nevenactiviteit

Een activiteit van beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;

1.75 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e;d

1.76 ondergeschikte detailhandel

Detailhandel die qua oppervlakte en qua functie onderschikt is aan de hoofdactiviteit van een niet detailhandelsbedrijf of voorziening;

1.77 ondersteunende horeca

horeca die onlosmakelijk is verbonden met het werkingsgebied van een perceel en daaraan ondersteunend is, en dus niet geldt voor zelfstandige feesten, partijen en soortgelijke activiteiten;

1.78 onzelfstandige kantoorfunctie

een kantoorfunctie die ondergeschikt is aan - en ten dienste staat van - de productiefunctie van een bedrijf;

1.79 openbaar riool

Het gedeelte van de riolering dat bij de gemeente in eigendom en beheer is voor inzameling en transport van afvalwater, met inbegrip van de daartoe behorende rioolgemalen, persleidingen en werken en installaties van overeenkomstige aard, met uitzondering van de aansluitleidingen;

1.80 openbare dienstverlening

het door of namens de overheid verlenen van diensten met een (semi-) openbaar karakter;

1.81 overkapping

Een bouwwerk voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel gedeeltelijk omsloten door wanden die niet tot de constructie behoren;

1.82 particulier riool

De binnen de kadastrale eigendomsgrenzen van het aan te sluiten perceel gelegen binnen, buiten- of terreinrioolleidingen tot aan het aansluitpunt;

1.83 peil

Gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

1.84 perceelaansluitleiding

Het riool en voorzieningen die deel uit maken van dit riool, tussen het openbaar riool en het aansluitpunt, in beheer bij de gemeente;

1.85 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.86 rechthebbende

(enkel relevant voor rioolaansluitingen) 1; de eigenaar of zakelijk gerechtigde van het perceel ten behoeve waarvan de aansluiting op het openbaar riool wordt gerealiseerd en in stand gehouden; 2; De rechtverkrijgende onder algemene of bijzondere titel van de onder 1 bedoelde personen;

1.87 reclamemast

grote verlichte reclamezuil die al van veraf gezien kan worden, voorzien van één of meerdere reclamevlakken;

1.88 rijbaan

elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van de fietspaden;

1.89 risicovolle activiteiten

activiteiten als bedoeld in Bijlage VII van het Bkl;

1.90 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.91 sociale huurwoning

Sociale huurwoning als bedoeld in het Besluit kwaliteit leefomgeving;

1.92 spoedeisende werkzaamheden

reparatie of onderhoudswerk waarvan uitstel niet mogelijk is als een ernstige belemmering of storing in de dienstverlening via het betreffende net is opgetreden;

1.93 standplaats
  • 1. Onder standplaats wordt verstaan: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel; 2; Onder standplaats in de zin van lid 1 wordt niet verstaan: a; een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet; b; een vaste plaats op een evenement waarvoor de burgemeester een vergunning heeft verleend c; een standplaats voor een woonwagen;

1.94 straatmeubilair

Bij de openbare weg behorende bouwwerken;

1.95 straatpeil
  • a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

1.96 twee-aaneen

bebouwing waarbij twee hoofdgebouwen in één zijdelingse bouwperceelsgrens aaneen zijn gebouwd en aan de andere zijde niet

1.97 uitbouw

Een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.98 vellen

onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben;

1.99 vergader- en congresfaciliteiten

voorzieningen ten behoeve van het bedrijfsmatig organiseren van vergaderingen en congressen;


1.100 vloeroppervlakte van een woning

de som van de oppervlakten van de voor bewoning bestemde vertrekken van een woning, waaronder mede moeten worden verstaan keukens, slaapvertrekken, gangen, toiletten, bad- en doucheruimten en vlieringen welke gebruikt worden als berging, alsmede inpandige of aangebouwde bergingen die op grond van het bestemmingsplan verbouwd mogen worden tot woonruimte, binnenwerks gemeten;

1.101 volumineuze detailhandel

Detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, in de vorm van detailhandel in auto's, boten, caravans, keukens en sanitair en naar de aard daarmee gelijk te stellen artikelen; Onder volumineuze detailhandel worden bouwmarkten, tuincentra en supermarkten niet verstaan;

1.102 voorgevel

De naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.103 vrijstaand(e) bebouwing

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet zijn gebouwd in de bouwperceelsgrens, alsmede hoofdgebouwen die aan één zijde zijn gebouwd in de bouwperceelgrens en die door middel van een bijgebouw zijn geschakeld aan een ander hoofdgebouw;

1.104 warmteplan

besluit over de aanleg van een distributienet voor warmte in een bepaald gebied, waarin voor een periode van ten hoogste 10 jaar, uitgaande van het voor die periode geplande aantal aansluitingen op dat distributienet, de mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu, gebaseerd op de energiezuinigheid van dat distributienet en het opwekkingsrendement van de over dat distributienet getransporteerde warmte, bij aansluiting op dat distributienet is opgenomen;

1.105 waterbodem

Bodem van een oppervlaktewaterlichaam waarvan het beheer van de waterkwaliteit bij het rijk of het waterschap berust;

1.106 watergang

Een werk, al dan niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;

1.107 watervoorziening

voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, zoals een wadi;

1.108 wegen

Alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin gelegen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

1.109 wet/wettelijke regeling

waar in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.110 wonen

het leven in een permanent dag- en nachtverblijf alwaar een huishouden wordt gevoerd

1.111 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;

1.112 wooneenheid

zie: woning;

1.113 woongebouw

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen en/of appartementen omvat met één of meer gemeenschappelijke toegangen en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden

1.114 woonwagen

Een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

1.115 zijerf

gedeelte van het erf dat aan de zijkant en achter het verlengde van de voorgevel van het gebouw is gelegen;

1.116 zijgevel

de naar de zijkant(en) van het erf toegekeerde gevel(s) van een hoofdgebouw;

1.117 zone

Een geometrisch bepaald vlak dat onderdeel uitmaakt van een werkingsgebied bestaande uit 1 of meerdere zones;

1.118 zonnepaneel

een apparaat dat zonlicht omzet in elektriciteit;

1.119 zorgwoning

een woning die gekoppeld is aan een zorgfunctie ten behoeve van de bewoner(s) met een geïndiceerde zorgbehoefte.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand tussen de zijdelingse bouwperceelgrenzen en enig punt van de op dat bouwperceel voorkomende bouwwerken;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de breedte van een bouwwerk:

van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingslijn, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte;

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Als inhoud van een bouwwerk geldt: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Ontbreekt aan een zijde een gevel en/of scheidingsmuur, dan geldt voor die zijde de dakrand, loodrecht naar beneden geprojecteerd als gevel.

2.8 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de afwijking niet meer dan 0,5 m bedraagt. Indien een bouwdeel meer dan 0,5 meter afwijkt, is het bouwdeel niet ondergeschikt en wordt deze in zijn geheel meegerekend bij oppervlakte, hoogte, breedte, etc.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

Op locaties ter plaatse van de bestemming ' Groen ' zijn uitsluitend de volgende gebruiksactiviteiten en voorzieningen toegestaan;

  • a. Groenvoorzieningen;
  • b. nutsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 3 meter
  • c. bruggen en straatmeubilair;
  • d. voet- en fietspaden;
  • e. waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen;
  • f. bijenstal;
  • g. (dag)recreatieve mogelijkheden in de openlucht en speelvoorzieningen;
  • h. geluidswallen en geluidschermen;
  • i. kunstobject;
  • j. toegangswegen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming mogen worden gebouwd.

3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen buiten een bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan;

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2 m bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte van vlaggen-, verlichtingsmasten, ballenvangers en vergelijkbare andere bouwwerken, alsmede speeltoestellen maximaal 10 m bedragen, met dien verstande dat het aantal vlaggenmasten niet meer dan 3 binnen de groenbestemming van dit bestemmingsplan mag bedragen;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte van bruggen, geluidswallen en geluidsschermen niet meer dan 6 m bedragen.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

Op locaties ter plaatse van de bestemming 'Tuin' zijn uitsluitend de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:

Het gebruik van gronden als:

  • a. tuin;

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in- en uitritten, groenvoorzieningen, erfverhardingen en parkeervoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

Op locaties ter plaatse van de bestemming ' Verkeer ' zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:

Het gebruik van gronden ten behoeve van:

  • a. verharde en onverharde wegen, straten, pleinen, paden voor verkeer en verblijf;
  • b. fiets- en voetpaden;
  • c. parkeervoorzieningen en fietsenstallingen;
  • d. groenvoorzieningen, bermen en sloten;
  • e. ondergrondse afvalcontainers;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals een duiker.
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. geluidswerende voorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen en straatmeubilair;
  • j. Bruggen

met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven en verhardingen.

5.2 bouwregels
5.2.1 Algemeen

Uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming mogen worden gebouwd.

5.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en straatmeubilair gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen;
  • b. de maximale oppervlakte van gebouwen bedraagt 30 m²;

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag maximaal 5 m bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte van antennes en lichtmasten maximaal 10 m bedragen en voor bruggen een maximale bouwhoogte van 7 meter

Artikel 6 Wonen - binnen bebouwde kom

6.1 Bestemmingsomschrijving

Op locaties ter plaatse van de bestemming ' Wonen – binnen bebouwde kom ' zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:

  • a. Wonen;
  • b. Twee-aan-een gebouwde woningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'twee-aan-een';
  • c. gestapelde woningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld';
  • d. Vrijstaande woningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand'
  • e. de uitoefening van een aan huis verbonden beroep in woningen en bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woning en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m². Ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • f. het maximum aantal wooneenheden dat per bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;

met de daarbij behorende gebouwen , bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in- en uitritten, groenvoorzieningen, erfverhardingen en parkeervoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

6.2 bouwregels
6.2.1 Algemeen

Uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming mogen worden gebouwd.

6.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. het hoofdgebouw dient met de voorgevel in of maximaal 1 m achter de bouwgrens aan de zijde van de weg te worden gebouwd;
  • c. de goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen mogen niet meer zijn dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c, mag de bouwhoogte van gebouwen voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftschacht, lichtkappen en (warmtepomp)installaties, worden vergroot.
  • e. de minimale voorgevelbreedte van een woning bij vrijstaande, twee-aaneen gebouwde woningen bedraagt 4,5 m;
  • f. indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal woningen niet meer bedragen dan is aangegeven.
  • g. Ter plaatse van bouwaanduiding 'plat dak' mag uitsluitend een plat dak worden gerealiseerd;

6.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. een bijbehorend bouwwerk mag zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend op minimaal 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • c. in afwijking van het bepaalde in sub b mogen carports en overkappingen uitsluitend op minimaal 0,3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, mits het boeibord niet hoger is dan 30 cm
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mag maximaal 70 m² bedragen, waarbij het bebouwingspercentage op het bouwperceel niet meer dan 50% mag bedragen;
  • e. Als maximale bouwhoogte voor bijbehorende bouwwerken geldt een bouwhoogte van 6 meter en een maximale goothoogte van 3 meter. Bij een plat dak wordt uitgegaan van enkel de maximale goothoogte. Een bijbehorend bouwwerk mag niet hoger zijn dan het hoofdgebouw .
  • f. Een aaneengebouwd bijbehorend bouwwerk mag een maximale goothoogte van 3 m hebben dan wel de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m.
  • g. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m en niet hoger zijn de bouwhoogte van het hoofdgebouw;

6.2.4 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de gestapelde woningen mag voor de voorgevel maximaal 1 m en achter de voorgevel maximaal 2 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de aaneengebouwde woningen mag voor de voorgevel maximaal 1 m en achter de voorgevel maximaal 2 m bedragen. Het aantal vlaggenmasten per bouwperceel mag niet meer dan 1 bedragen.
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte van antennes, (tuin)verlichting, vlaggenmasten en vergelijkbare andere bouwwerken maximaal 5 m bedragen.

6.2.5 Oppervlakteverharding

Het kavel van een vrijstaande woning mag voor maximaal 50% worden verhard.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  • a. dakvormen, dakhellingen en nokrichtingen van de bebouwing;
  • b. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. de breedte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. de oriëntering van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. de wijze van afdekking van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • f. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein.

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Afwijken met betrekking tot goothoogte aangebouwde bijbehorende bouwwerken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.3 sub e voor het bouwen van aangebouwde bijbehorende bouwwerken met een goothoogte van 6 m dan wel de hoogte van de tweede verdiepingsvloer van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m, onder de voorwaarden dat geen onevenredige aantasting ontstaat van:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • de leefomgeving;
  • er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de stedenbouwkundige kwaliteit;

Artikel 7 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde – Archeologische verwachtingswaarde 2aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning onderdeel bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen op basis van inventariserend archeologisch onderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige; en/of
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, afdoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

7.2.2 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde in 7.2.1. onder a geldt niet indien:

  • a. op basis van inventariserend archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 100 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit inventariserend archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 100 m, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

7.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in 7.4.1. opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • c. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • d. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn.

7.4.3 Beoordelingscriteria

Ten aanzien van de in 7.4.1. genoemde omgevingsvergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft dient zonodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

7.4.4 Voorwaarden aan omgevingsvergunning
  • a. Overeenkomstig het in artikel 2.22 tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden onder beperkingen verlenen en kunnen zij voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
  • b. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 7.4.1. wordt bij een archeologisch deskundige advies ingewonnen omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de afwijking niet meer dan 0,5 m bedraagt. Indien een bouwdeel meer dan 0,5 meter afwijkt, is het bouwdeel niet ondergeschikt en wordt deze in zijn geheel meegerekend bij oppervlakte, hoogte, breedte, etc.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Verboden gebruik

Onder verboden gebruik met het bestemmingsplan wordt in ieder geval beschouwd een gebruik als:

  • a. staan- of ligplaats voor onderkomens;
  • b. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  • c. al dan niet tijdelijke buitenopslag voor gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen daarvan, indien deze opslag hoger is dan 3 m of gelegen is voor de voorgevel aan de wegzijde;
  • d. stortplaats voor puin, mest- of afvalstoffen;
  • e. seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.

10.2 Uitzondering van verboden gebruik

Het bepaalde in lid 8.1 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels van het plan voor:

  • a. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut (zoals abri's, telefooncellen, transformatorhuisjes, gasregel- en drukstations, conmatics), mits de inhoud van elk van deze bouwwerken niet meer bedraagt dan 75 m³ en de bouwhoogte ervan niet meer bedraagt dan 4 m;
  • b. het overschrijden van de regels inzake goothoogte, bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen, met niet meer dan 10%;
  • c. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 10%;
  • d. het in geringe mate aanpassen van enig onderdeel van het plan, zoals een bouwgrens, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk is, waarbij de bouwgrenzen met niet meer dan 3 m worden verschoven;
  • e. het oprichten van masten ten behoeve van mobiele (beeld)telefonie en zendmasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 m.

11.2 Criteria

Omgevingsvergunningen als bedoeld in lid 11.1 kunnen slechts verleend worden indien zich daartegen geen dringende redenen verzetten en indien het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in art. 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten behoeve van:

  • a. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bestemmingsgrens of een bouwgrens te veranderen, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk is en de bestemmingsgrens niet meer dan 5 m en de bouwgrens niet meer dan 10 m worden verschoven;
  • b. het oprichten van gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes en gemaalgebouwtjes met een inhoud van maximaal 100 m³ en een goothoogte van maximaal 4 m;
  • c. uitsluitend voor de vrijstaande woningen is het enigszins anders situeren en/of begrenzen van bouwvlakken mogelijk, indien dit ten behoeve van de uitvoering van een bouwplan nodig mocht blijken, een en ander, mits de vorm slechts in geringe mate wordt gewijzigd en de oppervlakte van het desbetreffende bouwvlak met niet meer dan 20% afwijkt.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Parkeren

In aanvulling op het bepaalde in de andere voorkomende bestemming gelden de volgende regels:

  • a. een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
  • b. burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
  • c. afwijken van de regels, als bedoeld in sub b is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
    • 2. de woon- en leefsituatie.
  • d. burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die zijn opgenomen in de nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre, dan wel haar rechtsopvolger.

13.2 Voorwaardelijke verplichting voor landschappelijke inpassing

Het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van de bestemming 'Wonen – binnen bebouwde kom' met aanduidingen 'gestapeld' en 'twee-aaneen' is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat:

  • a. Uiterlijk binnen 1 jaar na in gebruik name van de woningen de landschappelijke inpassing is uitgevoerd, overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 3 van deze planregels.
  • b. de landschappelijke inpassing dient duurzaam in stand te worden gehouden.

13.3 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning op ondergeschikte punten afwijken van het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 3 van de planregels, mits er een landschappelijke plus wordt toegevoegd op de ondergeschikte punten.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Het bepaalde onder lid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Woonwijken Lichtenvoorde, 't Smidshof'