direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Woonwijken Groenlo, herziening Marhulzenweg 3 Groenlo
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.BPGRO501-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 2 Inleiding

Hoofdstuk 3 Bestaande en gewenste situatie

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Hoofdstuk 5 Onderzoeksresultaten

Hoofdstuk 6 Juridisch planbeschrijving

Hoofdstuk 7 Economische en maatschappelijk uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 8 Inspraak en vooroverleg

Hoofdstuk 1 Algemene gegevens bestemmingsplan

Woonwijken Groenlo, herziening Marhulzenweg 3 Groenlo  
Verleend bestemmingsplan december 2013  
 
Inlichtingen:  
Afdeling Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling  
Nardo Rondeel  
Telefoonnummer 0544-393482  

Hoofdstuk 2 Inleiding

2.1 Aanleiding

Bij de gemeente Oost Gelre is een verzoek ingekomen voor de bouw van een woning aan de Marhulzenweg 3 te Groenlo. Hierbij zal grondruil plaatsvinden met de eigenaar van het perceel aangrenzend aan het percel Marhulzenweg 3. De nieuwe woning wordt gebouwd naast de woning Marhulzenweg 3. Na realisatie van de nieuwe woning zal de bestaande woning Marhulzenweg 3 worden gesloopt.

2.2 Ligging en begrenzing

Het perceel Marhulzenweg 3 te Groenlo is gelegen in de bebouwde kom van Groenlo. In de directe omgeving zijn woningen gelegen en aan de voorzijde aan de overzijde van de Marhulzenweg is de gracht gelegen. In de gele cirkel is het plangebied aangegeven.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO501-VG01_0001.png"

Plangebied Marhulzenweg 3 te Groenlo

Hoofdstuk 3 Bestaande en gewenste situatie

Het perceel is gelegen in het vigerende bestemmingsplan 'Woonwijken Groenlo' en heeft de bestemming 'Wonen-1' en de dubbelbestemming 'Waarde - archeologische verwachtingswaarde 1'. De bestaande woning is voorzien van een bouwperceel. De bestaande woning Marhulzenweg 3 is gelegen op het perceel welke kadastraal bekend is als gemeente Groenlo, sectie A, nummer 2115.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO501-VG01_0002.png"

Uitsnede vigerende bestemming Marhulzenweg 3 Groenlo

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO501-VG01_0003.png"

Bestaande situering

In de gewenste situatie vindt er grondruil plaats zodat er aan de rechterzijde van de bestaande woning Marhulzenweg 3 een nieuwe woning gebouwd kan worden. Het achterliggend kadastraal perceel nummer 3152 wordt van horinzontaal naar verticaal geprojecteerd net zoals het kadastraal perceel met nummer 2115. De huidige grondoppervlakte per kadastraal nummer zal gelijk blijven. Hierdoor ontstaat een verticaal nieuw perceel waarop een nieuwe woning gebouwd gaat worden. Deze woning is ter vervanging van de bestaande woning Marhulzenweg 3.

De gewenste situatie ziet er als volgt uit:

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO501-VG01_0004.png"

Gewenste situatie

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Algemeen

Voor het gebied geldt een groot aantal juridische en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische en beleidskaders van toepassing op het plangebied.

4.2 Internationaal niveau

Voor het plangebied is geen beleid van internationaal niveau van kracht.

4.3 Rijksbeleid

4.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en milieu

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tussen nu en 2040. Met deze visie trekt de Rijksoverheid een beleidslijn door die al met de Nota Ruimte werd ingezet, namelijk een verdere concentratie (voor wat betreft beleidsbemoeienis en investeringen) op de ruimtelijke ordening van de hoofdinfrastructuur van Nederland, te weten de havens, Schiphol, belangrijke wegen, spoorwegen, waterwegen en andere netwerken die van wezenlijk belang zijn voor het economisch functioneren van het land. Daaronder vallen verder industriële en agrarische complexen van nationaal belang. Verder wil het Rijk zich concentreren op de maatregelen die noodzakelijk zijn om het land te beschermen tegen de zee.

Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het rijk nog steeds uit van de bundelingsstrategie. Daarbij wordt voldoende aanbod van ruimte gereserveerd voor stedelijke functies en bij de vraag aangesloten. Er wordt optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is en er wordt ruimte geboden aan gemeeenten om te kunnen bouwen voor de eigen bevolkingsgroei.

De provincies en gemeenten zijn meer dan voorheen verantwoordelijk voor de ruimtelijke ordening met betrekking tot verstedelijking, de afbakening van de bebouwde kommen en het landelijk gebied en het veilig stellen en de verschillende waarden van het landelijk gebied.

4.3.2 Watertoets

In een bestemmingsplan dient volgens artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening een waterparagraaf te worden opgenomen. Het doel van deze 'watertoets' is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen. De waterhuishouding bestaat uit de overheidszorg die zich richt op het op en in de bodem vrij aanwezige water, met het oog op de daarbij behorende belangen. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) worden ook de gevolgen van het plan voor de waterkwaliteit en verdroging onderzocht.

4.3.3 Flora en Fauna

Sinds 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. Deze wet biedt het juridisch kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten in Nederland en bevat onder andere de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de gebieden waar deze richtlijnen betrekking op hebben. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde plant- en diersoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3).

4.4 Provinciaal beleid

4.4.1 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) met de daarbij behorende Invoeringswet in werking getreden. Hierbij is een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Belangrijke uitgangspunten van de Wro zijn het duidelijke onderscheid tussen beleid, normstelling en uitvoering en het beginsel dat normstelling plaatsvindt door het meest geschikte overheidsorgaan. Normstelling op een hoger niveau vindt plaats indien een beleidsonderdeel niet op doelmatige of doeltreffende wijze door een lager overheidsorgaan kan worden behartigd, gezien de aard van de betrokken taak of de schaal waarop een aangelegenheid moet worden geregeld. Voor de formulering van het provinciale ruimtelijke beleid is de provinciale structuurvisie ingevolge artikel 2.2 Wro voor het streekplan in de plaats gekomen. Het streekplan Gelderland 2005 heeft op grond van het overgangsrecht de status gekregen van structuurvisie ingevolge artikel 2.2 lid 1 van de Wro. Daarnaast kunnen, indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen. Op 25 november 2008 is door de provincie besloten voor een aantal onderwerpen, conform de Wro-agenda, de voorbereiding van de ruimtelijke verordening ter hand te nemen. Daarnaast is ook het Rijk bezig algemene regels neer te leggen in het "Ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (hierna te noemen Amvb). In deze Amvb worden zowel rechtstreeks, richting de gemeentebesturen, werkende algemene regels neergelegd (algemene regels ter zake van bestemmingsplannen) als ook algemene regels die door de provincie in de verordening neergelegd dienen te worden (algemene regels te stellen door provincies). Op grond hiervan zijn naast de reeds uit de Wro-agenda voortvloeiende onderwerpen nog enkele andere onderwerpen in de verordening opgenomen, te weten: verstedelijking (wonen en werken) buiten bestaand bebouwd gebied, hergebruik van bebouwing in het buitengebied en nationale landschappen. Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden nu vrij gelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen. In het verleden diende ieder bestemmingsplan door GS te worden goedgekeurd. Onder de Wro is het instrument van de goedkeuring komen te vervallen en heeft dit plaats gemaakt voor algemene regels. Gemeenten dienen deze algemene regels weliswaar in hun bestemmingsplannen te verwerken, maar behouden enige vrijheid in de wijze waarop zij dit doen. Deze algemene regels betreffen alleen onderwerpen met een duidelijk provinciaal c.q. nationaal belang.

Op 15 december 2010 heeft de Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke verordening Gelderland vastgesteld. Deze verordening vormt samen met het streekplan Gelderland 2005 het ruimtelijk beleid.

Op 27 juni 2012 heeft Provinciale Staten van Gelderland de eerste herziening van voornoemde verordening vastgesteld.

Relatie plangebied

Verstedelijking

Ingevolge de provinciale verordening valt het plan onder hoofdstuk 2 Verstedelijking, artikel 2, paragraaf 2.2, onder a. Hierin is aangegeven dat nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken slechts is toegestaan binnen bestaand bebouwd gebied.

In onderhavig geval wordt een een woning gebouwd in bestaand bebouwd gebied en een woning gesloopt. Deze woning past binnen de regels van de verordening.

Recreatie

De provinciale verordening geeft tevens aan dat het perceel is gelegen in Hoofdstuk 5 en 6 waarin recreatiewoningen en recreatieparken worden beschreven.

In onderhavig geval is geen sprake van recreatiewoningen of recreatieparken zodat ook deze regels niet op onderhavig plan van toepassing zijn.

Glastuinbouw

Glastuinbouw is weergegeven in de hoofdstukken 7 tot en met 11 van de provinciale verordening. Ook hieraan zijn regels verbonden welke echter niet op onderhavig plan van toepassing zijn. Er wordt geen glastuinbouw uitgeoefend of gerealiseerd.

Conclusie

Het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot aantasting van de genoemde aspecten in de Ruimtelijke verordening Gelderland. Het plan voldoet hierbij aan de Ruimtelijke verordening Gelderland.

4.4.2 Derde Waterhuishoudingsplan (WHP3)

Het 'Derde Waterhuishoudingsplan 2005-2009 (WHP3)', dat op 14 februari 2005 in werking is getreden, wordt richting gegeven aan de inrichting en het beheer van de waterhuishouding in Gelderland. Het Waterhuishoudingsplan schetst de mogelijkheden om de kansen van water voor mens en natuur goed te benutten in Gelderland. Naast kansen voor verbetering van de kwaliteit van onze leefomgeving zijn er ook maatregelen noodzakelijk om veiligheid te blijven bieden tegen overstroming met rivierwater en om wateroverlast na hevige regenval te voorkomen. De noodzaak voor deze maatregelen is groot nu de gevolgen van de klimaatverandering zichtbaar worden, met naar verwachting vaker droge zomers en natte winters. Het streefbeeld voor de lange termijn is dat in 2030 het waterbeheer volledig op orde is ten behoeve van de maatschappelijke functies. Voor deze functies zal door de waterschappen het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR) worden bepaald.De wensen ten aanzien van de waterhuishouding zijn per stroomgebied aangegeven, waarbij uitgangspunt is dat de knelpunten van een stroomgebied in principe binnen dat stroomgebied worden opgelost. De waterhuishouding van Groenlo maakt deel uit van de 'Stroomgebiedvisie Achterhoek-Liemers'. In het Waterhuishoudingsplan wordt ingegaan op de visie voor de lange en middellange termijn. Daarnaast wordt aangegeven wat er heel concreet in de planperiode) zal worden opgepakt. Gedurende de planperiode 2005-2009 wordt met name ingezet op de uitvoering van een zestal speerpunten. Drie speerpunten gaan over maatregelen die in Gelderland in het algemeen nodig zijn en drie over extra maatregelen in actiegebieden. Groenlo bevindt zich niet in een actiegebied. Wel geldt het basisbeleid dat provinciebreed nodig is.

4.4.3 Waterplan Gelderland 2010-2015

Het Waterplan dat op 9 december 2008 door Gedeputeerde Staten is vastgesteld, wordt de opvolger van het huidige derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het ontwerp Waterplan is tegelijk opgesteld met de ontwerp water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.

4.4.4 Gelders Milieuplan 3

In het Gelderse Milieuplan ligt de nadruk vooral op een gezonde, schone en veilige leefomgeving voor mens en natuur. De provincie wil een leefomgeving die de huidige en toekomstige generaties kansen biedt om veilig en gezond te wonen, te werken en te recreëren. Om dit te bereiken zijn maatregelen nodig die de milieuverontreiniging tegen gaan. De maatregelen betreffen het verkeer en vervoer, het bedrijfsleven, de landbouw en het wonen.

4.5 Gemeentelijk beleid

4.5.1 Cultuurhistorie

Op 16 december 2008 heeft de gemeenteraad de Cultuurhistorische gebiedsbeschrijving vastgesteld. Naast een beschrijvende nota maakt hier ook een waarderende nota onderdeel van uit. Deze nota heeft de titel "Tussen kunst en kitsch". Naast de beschrijving dient deze waarderende nota als inspiratiebron om gebieden te beschermen dan wel te ontwikkelen.
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient direct door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.

4.5.2 Welstand en stedenbouw

De bestaande woning is gelegen 'in rij' met enkele andere woningen maar wel vrijstaand. Naast de woning is een open ruimte aanwezig alwaar de nieuwe woning gebouwd gaat worden. De woning staat 'schuin' op de straatrand. Stedenbouwkundig is het van belang dat er een goede ruimtelijke invulling komt.

Vigerende welstandsbeleid en stedenbouwkundige uitgangspunten
In de Welstandsnota + Vesting Groenlo uit 2004 zijn stedenbouwkundige aanbevelingen opgenomen voor de vesting van Groenlo. De Marhulzenweg valt onder het zogenaamde Binnengebied. Nieuwe bebouwing moet een uitstraling hebben als ware het een samenstelling van losse en zelfstandige elementen.
Uitgangspunt voor de zogenaamde Binnengebieden (de gebieden die in het algemeen achter de structuurdragende linten liggen en het rustige gedeelte vormen en vooral in gebruik zijn als woongebied) is bebouwing in 2 bouwlagen met kap.
Ook in de strategische Stedenbouwkundige Visie uit 2008 wordt als kenmerk voor de structuur van de oud-stedelijke bebouwing in de vesting over het algemeen een bebouwingshoogte van 2 lagen met kap aangegeven.

De nieuwe woning wordt een woning met één bouwlaag en een kap. Deze woning past in het straatbeeld van de Marhulzenweg. Ook zal de voorgevel van de woning in lijn worden gebracht met de straat zodat een rustigere uitstraling van de bebouwing wordt verkregen. Wel komt de nieuwe woning dichter bij de bestaande bebouwing Marhulzenweg 7. De eigenaar van deze woning heeft aangegeven akkoord te gaan met het bouwplan. Stedenbouwkundig is het plan akkoord bevonden. Ook de welstandscommissie heeft positief geadviseerd over de uitstraling van de nieuwe woning.

De gevelaanzichten zijn hieronder aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO501-VG01_0005.png"

4.5.3 Woonvisie

De gemeente Oost Gelre is een aantrekkelijke gemeente om in te wonen en te werken. Deze kwaliteiten worden in grote mate bepaald door de gunstige regionale ligging, het diverse aanbod van woonmilieu's, de situering in een aantrekkelijke en veilige leefomgeving en het hoge niveau van voorzieningen en bedrijven. De strategie voor de ruimtelijke invulling van de woningbouw in Oost Gelre op de lange termijn is in eerste instantie gericht op het beheer en versterken van de bestaande woongebieden. Hierbij wordt eerst gekozen voor inbreiding (bouwen binnen de bebouwde kom) en herstructurering, zonder dat de kern volledig dichtslibt. Niet elke open ruimte moet volgebouwd worden.

De ontwikkeling of herstructurering van dorpen en steden is een langdurig en complex proces. Zo ook voor de kernen in Oost Gelre. In het proces spelen vele partijen een rol die allemaal zorg dragen voor de kwaliteit van het plan.

Het volkshuisvestingsbeleid van de gemeente Oost Gelre zal, gezien het bovenstaande, de komende jaren met name gericht zijn op de aandachtsgroepen starters en senioren. Het streven is dat 60% tot 70% van de nieuwbouw bestemd zal zijn voor deze doelgroepen.

In regionaal verband zijn er afspraken over aantallen te bouwen woningen. Voor onderhavig plangebied geldt dat er geen woningen worden toegevoegd. De bestaande woning Marhulzenweg 3 zal, na voltooiing van de te bouwen woning, worden gesloopt. Dit plan past hierbij binnen de beleidsbepalingen in de Woonvisie.

4.5.4 Bestemmingsplan Woonwijken Groenlo

Op de locatie geldt nu het bestemmingsplan voor de Woonwijken Groenlo, dat in oktober 2012 is vastgesteld. Qua bestemmingen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de regels die in dat bestemmingsplan zijn opgenomen.

Hoofdstuk 5 Onderzoeksresultaten

5.1 Watertoets

Het waterbeleid van rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
HOOFDTHEMA'S  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering
(primaire waterkering, regionale waterkering of kade)?
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een
rivier?  
Nee

Nee  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan
2500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan
500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen
gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes?  
Nee

Nee

Nee
Nee
 
Oppervlaktewater-kwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater
geloosd?  
Nee  
Grondwater-
overlast
 
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de
ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?  
Nee

Nee
Nee  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een
drinkwateronttrekking?  
Nee  
Inrichting en beheer
 
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of
beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Ja

Nee  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functie, in of nabij het plangebied die
milieuhygienische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen
(zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Ja

Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte
natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee

Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Een tweetal thema's zijn met ja beantwoord en dienen nadere toelichting.

Inrichting en beheer

Beheer en onderhoud van het watersysteem dient met het reguliere onderhoudsmaterieel van het waterschap mogelijk te zijn. Daarnaast dienen wijzigingen aan het watersysteem en werkzaamheden in de keurzone met een watervergunning te worden uitgevoerd.

De voorgenomen ontwikkelingen zijn geen belemmering voor het reguliere beheer en onderhoud van het watersysteem.

Volksgezondheid

In de gracht, welke aan de overzijde van het plangebied is gelegen, komt een overstort uit van de riolering. Deze overstort is afkomstig van een gescheiden rioleringsstelsel en zal dus hoofdzakelijk hemelwater overstorten. De oppervlaktewaterkwaliteit wordt hierdoor niet aangetast en er is dan ook geen risico voor de volksgezondheid.

De doorstroming van het oppervlaktewater is voor verbetering vatbaar.

5.2 Bodem

Voor het plangebied is een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek bestaat uit een verkennend bodemonderzoek welke is verwoord in een rapport met nummer MT.13103. Dit rapport is als bijlage bijgevoegd.

Het bodemonderzoek is beoordeeld door de Omgevingsdienst Achterhoek. Zij concluderen dat het rapport aan de gestelde kwaliteitseisen voldoet en dat de rapportage volledig is.

Verder concluderen zij dat:

De gemeten gehalten in de grond en het grondwater zijn getoetst aan de normen van de Wet bodembescherming (Circulaire bodemsanering, april 2009) en het Besluit bodemkwaliteit (Regeling bodemkwaliteit, juli 2011).

In de grond en het grondwater zijn hooguit licht verhoogde gehalten gemeten. Er is geen noodzaak tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.

De gehalten in de bodem voldoen aan de (toekomstige) gebruiksfunctie (Wonen).

De bodem op de onderzochte locatie is - vanuit milieuhygiënisch opzicht - geschikt voor het beoogde gebruik.

5.3 Flora en Fauna

Sinds 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. Deze wet biedt het juridisch kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten in Nederland en bevat onder andere de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de gebieden waar deze richtlijnen betrekking op hebben. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde plant- en diersoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid

Gelet op de staat en toestand van het plangebied kan van een wezenlijke ecologische waarde van dit gebied niet worden gesproken.

5.4 Cultuurhistorie en archeologie

Het perceel Marhulzenweg 3 te Groenlo is gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Indien er een bouwwerk wordt opgericht groter dan 30 m2 dient er een rapport overlegd te worden op basis van een inventariserend archeologisch onderzoek. In dit rapport moet de archeologische waarde van de gronden waarop het bouwplan betrekking heeft in voldoende mate worden vastgesteld.

In opdracht van verzoeker heeft Archeodienst bv op het perceel een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn verwoord in een archeologisch onderzoeksrapport met nummer 254.

Het onderzoeksrapport is beoordeeld door de Omgevingsdienst Achterhoek (de heer M. Kocken, regionaal archeoloog). Uit het onderzoeksrapport wordt geadviseert om op basis van de resultaten van het archeologisch vooronderzoek geen vervolgonderzoek te doen. Met dit seclectieadvies wordt ingestemd.

Wettelijke meldingsplicht

Te allen tijde dient bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1998) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze Minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort.

5.5 Wegverkeerslawaai

Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij een plan waarin een geluidgevoelig object wordt mogelijk gemaakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Voorliggend plan maakt een gevoelig object mogelijk (woning) aan de Marhulzenweg 3 te Groenlo. De Marhulzenweg kent een snelheidregime van 30 km/h. Op basis van de Wgh hebben wegen met een snelheidsregime van 30 km/h geen geluidzone. Dit betekent dat geen akoestisch onderzoek uitgevoerd hoeft te worden.

Parkeren

Parkeren dient te geschieden op eigen terrein. Bij de inrichting van het terrien dient hier zoveel mogelijk rekening mee te worden gehouden.

5.6 Luchtkwaliteit

Algemeen
De luchtkwaliteit is afhankelijk van de mate van verontreiniging door diverse luchtveronreinigende stoffen waarbij de voornaamste bronnen van luchtverontreiniging het wegverkeer, industriële bedrijven en de landbouw zijn. Vanuit Europese richtlijnen wordt aangegeven welke luchtkwaliteitsnormen voor deze stoffen gelden. In Nederland zijn deze richtlijnen sinds 15 november 2007 geïmplementeerd in de Wet milieubeheer middels een wetswijziging van hoofdstuk 5 (milieukwaliteitseisen) titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)

Het 'Besluit niet in betekenende mate' (NIBM), legt vast wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Dat is het geval wanneer aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO²) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m³ voor zovel OM10 als NO².

De systematiek voor het bepalen of een project NIBM is voor het grootste gedeelte geregeld in de regeling niet betekende mate (luchtkwaliteitseisen). Deze ministeriële regeling, verder aan de te duiden als regeling NIBM, geeft voor een aantal categorieën van projecten een -getalsmatige- invulling aan de NIBM-grens. Het gaat onder meer om woningbouw- en kantoorprojecten en enkele soorten van inrichtingen (bijv. emplacementen, kassen en andere landbouwinrichtingen). Als een project binnen de -getalsmatige- begrenzing van de Regeling NIBM valt, dan is geen verdere toetsing aan de 3% grens en de grenswaarde nodig en kan het project doorgaan zonder dat extra maatregelen behoeven te worden genomen.

Resultaten onderzoek

Voor woningbouw is het huidige 3% criterium 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Het aantal van 1 woning in het plangebied is beduidend minder dan het hierboven vermelde criterium. Dit maakt het aannemelijk dat deze woning niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor een grenswaarde is opgenomen in de Wet luchtkwaliteit.

Conclusie

De slotconclusie in dit geval kan niet anders zijn dan dat de bouw van de in dit plangebied opgenomen woning niet leidt tot een ontoelaatbare luchtverontreiniging.

5.7 Geur

Deze locatie is niet gelegen binnen een geurcontour van enig bedrijf, zodat dit aspect geen consequenties heeft voor de realisatie van het plan.

5.8 Externe veiligheid

Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is op 27 oktober 2004 in werking getreden. Het BEVI heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het BEVI legt veiligheidsafstanden vast tussen bedrijven die risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen verrichten (zoals LPG-tankstations en chemische fabrieken) en zogenoemde kwetsbare objecten (zoals woningen en scholen). Tevens beperkt het BEVI het totale aanwezige personen in de directe omgeving van een risicovol bedrijf. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven gevestigd. In de directe omgeving van het plangebied zijn ook geen wegen aanwezig waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt zodat er niet getoetst hoeft te worden aan de normen uit de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen'.

5.9 Overige beperkingen

Er zijn in de nabije omgeving geen functies aanwezig die hinder zouden kunnen veroorzaken op het nieuwbouwplan. Tevens is er andersom geen hinder te verwachten van de te bouwen woning op de aangrenzende functies.

Hoofdstuk 6 Juridisch planbeschrijving

6.1 Algemeen

Op 1 juli 2008 zijn de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (en het Besluit ruimtelijke ordening) in werking getreden. Daarnaast heeft het ministerie VROM het rapport Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP-2012) gepresenteerd. Deze standaard geeft aanbevelingen en richtlijnen voor de opzet van bestemmingsplannen. Op aan groot aantal punten wijkt deze standaard af van de tot nu toe gebruikelijke vormgeving van bestemmingsplannen. Bij het opstellen van deze standaard is overigens ook rekening gehouden met het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012 (IMRO-2012) en de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen 2012 (PRBP-2012). De bestemmingen in het voorliggende bestemmingsplan passen binnen die standaard. De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit -met inachtneming van het vorenstaande- zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.

6.2 Bestemmingsplan

Het digitale bestemmingsplan BPGRO501 is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand NL.IMRO.1586.BPGRO501 met bijbehorende regels. De papieren plankaart (nu bekend als de analoge verbeelding van het voorliggende bestemmingsplan) is getekend op een schaal 1:1.000 en omvat 1 kaartblad. Het kaartblad geeft de bestemming van de gronden aan. Waar nodig zijn aanduidingen op de kaart opgenomen waarvan de betekenis in de regels wordt verklaard.

6.3 Regels

De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Deze hoofdstukken zijn:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs-, en slotregels.

Hoofdstuk 7 Economische en maatschappelijk uitvoerbaarheid

7.1 Haalbaarheid

Het bouwplan en de bijbehorende procedures worden door de verzoekers bekostigd.

7.2 Exploitatieplan

Het project zou aanleiding kunnen geven tot uitkering van planschade (artikel 6.1 Wro). De kosten worden doorberekend aan de verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst inzake grondexploitatie en planschade afgesloten met verzoeker. Het project voorziet in een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Er hoeft voor de betrokken gronden geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro te worden vastgesteld indien de kosten hiervoor anders zijn geregeld. Ook deze kosten zijn in de anterieure overeenkomst geregeld.

Burgemeester en wethouders achten het plan economisch uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.3.1 Inspraak

Het ontwerpbestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingekomen.

7.3.2 Artikel 3.1.1.-overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Ter voldoening hieraan zou het voorontwerp bestemmingsplan worden toegezonden aan de provincie Gelderland en het waterschap Rijn en IJssel. Echter door het ontbreken van provinciaal belang, zoals genoemd in de provinciale verordening, is er geen voorontwerp bestemmingsplan aan de provincie toegeoznden. Dit geldt hetzelfde voor het waterschap omdat er geen wijzigingen in het plangebied worden aangebracht waardoor de waterhuishouding verstoord zou kunnen worden is ook geen voorontwerp bestemmingsplan toegezonden aan het waterschap.

Beide diensten kunnen reageren op het ontwerp bestemmingsplan.

Hoofdstuk 8 Inspraak en vooroverleg

Over het voorontwerp van dit bestemmingsplan wordt, overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening, gelegenheid tot Inspraak geboden.

De resultaten van zowel het Overleg als de Inspraak zullen in het bestemmingsplan worden verwerkt.