direct naar inhoud van Regels
Plan: Woonwijken Groenlo, herziening Oldenhuis
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.BPGR0505-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Woonwijken Groenlo, herziening Oldenhuis met identificatienummer NL.IMRO.1586.BPGR0505-VG01 van de gemeente Oost Gelre;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden bedrijf:

het uitsluitend door de bewoner(s) van een woning verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, die in een woning en/of bijbehorende bouwwerken worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet en voor zover behorend bij het aan huis verbonden bedrijf, wordt niet onder het aan huis verbonden bedrijf verstaan;

1.4 aan huis verbonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet en voor zover behorend bij het aan huis verbonden beroep, wordt niet onder het aan huis verbonden beroep verstaan;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aaneengebouwde woning:

een grondgebonden woning die onderdeel uitmaakt van een blok van minimaal drie woningen en maximaal zes woningen, waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar gebouwd zijn;

1.8 aangebouwd bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzefde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daa tegenaan gebouwd gebouw;

1.9 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.10 achtergevel:

de van de openbare weg afgekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.11 afhankelijke woonruimte:

een deel van een woning, of een woonunit die qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;

1.12 bebouwde oppervlakte van een perceel of ander terrein:

de som van de oppervlakten van alle op een perceel of terrein gelegen gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, 1 m boven peil en buitenwerks gemeten;

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.14 bebouwingsgebied:

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;

1.15 bebouwingspercentage:

een percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.16 bestaand:
  • a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan legaal aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  • b. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan;
1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten,

1.26 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.27 buitenberging:

afsluitbaar bijgebouw bij woningen dat is bedoeld voor het stallen van fietsen en dergelijke;

1.28 brutovloeroppervlakte (bvo):

de som van de horizontale vloeroppervlakte van de bouwlagen, met inbegrip van de daarbij behorende kantoren, magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, buitenwerks gemeten;

1.29 carport:

een gebouw van lichte constructie door ten hoogste drie wanden omsloten waarbij in alle gevallen de voorzijde open dient te zijn en dat bestemd is als opstelplaats voor (motor)voertuigen;

1.30 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop , het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van internetverkoop;

1.31 erf:

het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt;

1.32 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.33 geluidgevoelige functies:

geluidgevoelige gebouwen en terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, zoals woningen, woonwagenstandplaatsen, onderwijsgebouwen (met uitzondering van gymnastieklokalen en andere gebouwdelen welke niet primair voor les of studiedoeleinden worden gebruikt), ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingshuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra en poliklinieken (uitsluitend de gebouwdelen die daadwerkelijk voor de behandeling van patiënten worden gebruikt), medische kleuterdagverblijven en terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg;

1.34 hoogst toelaatbare gevelbelasting of ten hoogste toelaatbare geluidbelasting:

de geluidbelasting ter plaatse van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen, die volgens de Wet geluidhinder onder voorwaarden maximaal aanvaardbaar is;

1.35 gestapelde woning:

een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat al dan niet met de daarbij behorende bergingen;

1.36 hogere grenswaarde:

een door het bevoegd gezag vastgestelde waarde voor de geluidbelasting ter plaatse van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen, in het geval de voorkeursgrenswaarde niet kan worden behaald, en welke waarde nimmer hoger kan zijn dan de hoogst toelaatbare gevelbelasting of ten hoogst toelaatbare geluidbelasting;

1.37 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.38 kap:

een dakconstructie van een gebouw met een geheel of gedeeltelijk hellend dakvlak van elk tenminste 15° en ten hoogste 75°;

1.39 kunstobject:

een object, een concept of een constellatie dat wordt aangemerkt als kunst;

1.40 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een ieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband, meer dan 8 uur per week en langer dan 6 maanden;

1.41 nettovloeroppervlakte (nvo):

de som van de oppervlakten van de tot een gebouw behorende binnenruimten, gemeten op vloerniveau, tussen de begrenzende opgaande scheidingsconstructies van de afzonderlijke ruimten, een en ander conform NEN 2580:2007;

1.42 nokrichting:

de oriëntatie ten opzichte van weg van de lijn die de bovenkant van het dak van een gebouw vormt;

1.43 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, de verzorging van telecommunicatie en de afvoer en verwerking van afvalstoffen;

1.44 ondergeschikte detailhandel:

detailhandel die qua oppervlakte en qua functie ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit van een niet-detailhandelsbedrijf of -voorziening;

1.45 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel gedeeltelijk omsloten door wanden die niet tot de constructie behoren;

1.46 peil:

gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

1.47 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.48 rijbaan:

elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van de fietspaden;

1.49 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.50 straatmeubilair:

bij de openbare weg behorende bouwwerken;

1.51 twee-aaneengebouwde woning:

een grondgebonden woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee woningen waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar gebouwd zijn;

1.52 uitbouw:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.53 vloeroppervlakte van een woning:

de som van de oppervlakten van de voor bewoning bestemde vertrekken van een woning, waaronder mede moeten worden verstaan keukens, slaapvertrekken, gangen, toiletten, bad- en doucheruimten en vlieringen welke gebruikt worden als berging, alsmede inpandige of aangebouwde bergingen die op grond van het bestemmingsplan verbouwd mogen worden tot woonruimte, binnenwerks gemeten;

1.54 voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.55 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige lijn getrokken langs de voorgevel van een gebouw en het verlengde daarvan;

1.56 voorkeursgrenswaarde:

de geluidbelasting ter plaatse van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen, waarbij sprake is van een goede geluidkwaliteit en die dan ook in alle gevallen moet worden nagestreefd;

1.57 vrijstaande woning:

een woning die niet is verbonden met andere woningen of gebouwen en in principe rondom omgeven door tuin;

1.58 watergang:

een werk, al dan niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;

1.59 wegen:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin gelegen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

1.60 wet/wettelijke regeling:

waar in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.61 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 breedte van een bouwwerk:

van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingslijn;

2.2 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;

2.3 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand tussen de zijdelingse bouwperceelgrenzen en enig punt van de op dat bouwperceel voorkomende bouwwerken;

2.4 de (bouw)hoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, waaronder schijnkappen met een maximum van 2 meter;

2.5 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de afwijking niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voorzieningen van openbaar nut,

inclusief de daarbij behorende:

  • b. dienstgebouwen;
  • c. toegangswegen, -paden en overig verblijfsgebied;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming mogen worden gebouwd.

3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen en bermen;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. inritten, maximaal één per woning;
  • d. nutsvoorzieningen en straatmeubilair;
  • e. kunstobjecten;
  • f. ondergrondse afvalcontainers;
  • g. behoud van landschappelijke waarden;
  • h. waterpartijen, waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen;
  • i. (dag)recreatieve mogelijkheden in de openlucht en speelvoorzieningen;
  • j. het opwekken van energie door middel van het omzetten van zonlicht in electriciteit en/of warmte met gebruik van zonnepanelen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - zonnepanelen', met de daarbij behorende voorzieningen en afrastering;

met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming mogen worden gebouwd.

4.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
  • b. de oppervlakte van gebouwen bedraagt niet meer dan 30 m²;
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2 m bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte van vlaggen-, verlichtingsmasten en vergelijkbare andere bouwwerken, alsmede kunstobjecten en speel- en klimtoestellen maximaal 10 m bedragen.
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte van zonnepanelen en de daarbij behorende afrastering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - zonnepanelen' maximaal 1,8 m bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. er één type zonnepanelen wordt toegepast;
    • 2. er één plaatsingssysteem wordt toegepast;
    • 3. de zonnepanelen in één hoofdrichting worden geplaatst.
4.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:
    • 1. de hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    • 2. de breedte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    • 3. de oriëntering van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    • 4. de wijze van afdekking van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

  • b. De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  • a. tuinen;

met daarbij horende in- en uitritten en paden, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen

  • b. uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming mogen worden gebouwd.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 1 m bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte van antennes, (tuin)verlichting en vergelijkbare andere bouwwerken maximaal 5 m bedragen.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de breedte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. de oriëntering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. de wijze van afdekking van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op eigen terrein.

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Bouwen uitbouwen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2 voor het uitbreiden van een woning, gelegen op aangrenzende gronden met de bestemming 'Wonen' en 'Wonen - 1', aan de voorzijde met een uitbouw door middel van overschrijding van de voorgevel, onder voorwaarden dat:

  • a. de bouwhoogte van de uitbouw maximaal 3 m bedragen mag, maar niet hoger dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw mag zijn;
  • b. de breedte van de uitbouw maximaal 50% mag bedragen van de breedte van de oorspronkelijke voorgevel van de woning;
  • c. de diepte van de uitbouw maximaal 50% mag bedragen van de diepte van de aanwezige ruimte tussen de voorgevel en de aan de weg gelegen bouwperceelgrens, met een maximum van 1,5 m.
5.4.2 Bouwen carport/overkapping

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2, voor de bouw van een carport (bijbehorend bouwwerk) of een overkapping (bouwwerk, geen gebouw zijnde), onder de volgende voorwaarden:

  • a. de afstand tot openbaar toegankelijk gebied is minimaal 1 m;
  • b. de carport of overkapping, gericht naar het openbaar gebied, wordt groen ingepast (bijvoorbeeld een beukenhaag);
  • c. de carport of overkapping is minimaal 1 meter achter de woning gesitueerd;
  • d. maximaal 30 m2 mag op de bestemming 'Tuin' gebouwd worden, met in achtneming de maximum m2 bijbehorende bouwwerken onder van artikel 7.2.3 en 8.2.3 onder e;
  • e. de maximale bouwhoogte bedraagt 2,5 m.
5.4.3 Criteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.4.1 en 5.4.2 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en pleinen voor verkeer en verblijf;
  • b. parkeervoorzieningen en fietsenstallingen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. ondergrondse afvalcontainers;
  • e. waterpartijen, waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen en straatmeubilair;

met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en verhardingen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd.

6.2.2 Gebouwen
  • a. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en straatmeubilair gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 3 m bedragen;
    • 2. de maximale oppervlakte bedraagt niet meer dan 25 m².
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag maximaal 4 m bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte van antennes en lichtmasten maximaal 10 m bedragen.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitsluitend vrijstaande woningen ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' (vrij);
  • b. uitsluitend aaneengebouwde woningen ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' (aeg), tot maximaal zes aaneen;
  • c. uitsluitend vrijstaande of twee-aaneen woningen ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd uitgesloten' (-aeg);
  • d. uitsluitend geïntegreerd mee ontworpen bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - tuingebied bouwkundig geïntegreerd';
  • e. uitsluitend geïntegreerd mee ontworpen buitenbergingen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';

met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven, tuinen en paden.

In de bestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt, met een gezamenlijk maximum van 50 m². De activiteit mag niet leiden tot belemmeringen voor de omliggende functies en geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

In de bestemmingen 'Wonen' en 'Wonen - 1' zijn gezamenlijk maximaal 41 woningen toegestaan.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming mogen worden gebouwd.

7.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. het bebouwingspercentage van het bouwvlak bedraagt maximaal 100%;
  • c. het hoofdgebouw dient met de voorgevel in of maximaal 1 m achter de bouwgrens aan de zijde van de weg te worden gebouwd;
  • d. de goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen mogen niet meer zijn dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m) ' is aangegeven;
  • e. in afwijking van het bepaalde in sub c bedraagt de goothoogte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende goothoogte' aan de naar de weg gekeerde zijde van de woning minimaal 5 m;
  • f. de voorgevelbreedte van een woning bedraagt minimaal 5 m;
  • g. de afstand van vrijstaande woningen en de niet aaneengebouwde zijde van een twee-aaneen woning of van een blok van aaneengebouwde woningen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 1 meter;
  • h. kelders mogen uitsluitend onder een gebouw en ten hoogste 1 meter uit de gevels daarvan worden gebouwd;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'nokrichting' heeft de nokrichting van het hoofdgebouw de aangegeven richting;
  • j. de hoofdgebouwen worden afgedekt met een kap;
  • k. in afwijking van het bepaalde sub j mogen de hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' ook met een platte afdekking of andere afwijkende dakvom worden gebouwd;
  • l. in afwijking van het bepaalde sub d geldt ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' alleen de daar aangegeven maximum bouwhoogte indien een platte afdekking wordt toegepast;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'aantal bouwlagen' bedraagt het aantal bouwlagen het aantal dat is aangegeven;
  • n. het bouwen van gestapelde woningen is niet toegestaan.
  • o. bouwwerken dienen te voldoen aan de nadere eisen van het beeldkwaliteitsplan. zoals opgenomen in het Beeldkwaliteitsplan (31 juli 2019) bij de toelichting;
7.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. een bijbehorend bouwwerk mag zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd,
  • b. in afwijking van het bepaalde sub a mogen er geen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd ter plaatse van de gronden die mede zijn bestemd als 'Waarde - Landschap';
  • c. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend op minimaal 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd worden;
  • d. in afwijking van het bepaalde sub c mogen carports en overkappingen op minimaal 0,3 m achter de verlengde voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, voor zover niet gesitueerd op een naar het openbaar gebied gekeerd zijerf;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mag maximaal 70 m² bedragen, waarbij het bebouwingspercentage op het erf niet meer dan 50% mag bedragen;
  • f. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m dan wel niet meer dan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 meter, indien het een aangebouwd bijbehorend bouwwerk betreft;
  • g. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter, danwel niet meer dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, indien het een aangebouwd bijbehorend bouwwerk betreft;
  • h. de bouwhoogte van de buitenbergingen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' bedraagt maximaal 3 m;
  • i. de breedte van (aangebouwde) bijbehorende bouwwerken aan de zijgevel, gemeten in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw, mag voor vrijstaande woningen maximaal 4 meter bedragen en voor overige woningtypen maximaal 3 m;
  • j. de afstand van bijbehorende bouwwerken (uitgezonderd carports) tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 1 m bij vrijstaande woningen;
  • k. de diepte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag, gerekend vanaf de achterste bouwgrens, bij vrijstaande woningen maximaal 4 m bedragen en voor overige woningtypen maximaal 3 m;
  • l. een strook van minimaal 5 m, gerekend van de achtergevel van het hoofdgebouw c.q. aangebouwd bijbehorend bouwwerk, tot de achterste bouwperceelgrens, dient vrij te blijven van aangebouwde bijbehorende bouwwerken.
7.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag voor de voorgevel niet meer dan 1 meter en achter de voorgevel maximaal 2 meter bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde sub a mag de bouwhoogte van antennes, (tuin)verlichting en vergelijkbare andere bouwwerken maximaal 10 m bedragen.
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  • a. dakvormen, dakhellingen en nokrichtingen van de bebouwing;
  • b. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. de breedte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. de oriëntering van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. de wijze van afdekking van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • f. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein.

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

7.4 Afwijken van de bouwregels
7.4.1 Afwijken met betrekking tot voorgevelbreedte

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.2 sub f, waarbij de minimale voorgevelbreedte bij vrijstaande, twee-aaneen en aaneengebouwde woningen verkleind wordt tot 4,5 m.

7.4.2 Afwijken met betrekking tot bouwhoogte antennes

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.4 sub b, voor de bouwhoogte van antennes tot maximaal 15 m.

7.4.3 Afwijken met betrekking tot goothoogte aangebouwde bijbehorende bouwwerken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.3 sub f voor het bouwen van aangebouwde bijbehorende bouwwerken met een goothoogte van 6 m dan wel de hoogte van de tweede verdiepingsvloer van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m, onder de voorwaarden dat geen onevenredige aantasting ontstaat van:

  • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • 3. de leefomgeving.
7.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor wonen, indien de afschermende hagenstructuur op het desbetreffende bouwperceel niet is aangelegd en in stand wordt gehouden op de wijze zoals die is bepaald in het Beeldkwaliteitsplan (31 juli 2019);
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor wonen, indien de geïntegreerd mee ontworpen bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' en de overkapping van het terras en de pergola ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - tuingebied bouwkundig geïntegreerd' niet worden gebouwd en in stand worden gehouden conform het Beeldkwaliteitsplan (31 juli 2019).

7.6 Afwijken van de gebruiksregels
7.6.1 Aan huis verbonden bedrijf

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf, mits de woonfunctie in overwegende mate wordt behouden en onder de voorwaarden dat:

  • a. het medegebruik van ondergeschikte betekenis is en niet meer dan 30% beslaat van de totale nettovloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 50 m²;
  • b. slechts bedrijven toelaatbaar zijn, die behoren tot de categorie 1 van de in Bijlagen bij regels;
  • c. geen detailhandel plaatsvindt, behoudens een beperkte verkoop -als ondergeschikte nevenactiviteit- van producten die ter plaatse zijn vervaardigd, dan wel direct verband houden met het aan huis verbonden bedrijf;
  • d. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling, c.q. niet onevenredig veel extra verkeer aantrekt;
  • e. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de leefomgeving;
  • f. ten behoeve van de activiteit voorzien is in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
7.6.2 Andere bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 in samenhang met 7.6.1 ten behoeve het toestaan van:

  • a. aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in de Bijlagen bij regels of,
  • b. aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2 van de Bijlagen bij regels, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1;

mits geen onevenredige aantasting ontstaat van:

  • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • 2. de milieusituatie;
  • 3. de verkeersveiligheid;
  • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.6.3 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 ten behoeve van het toestaan van mantelzorg in een woning inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken dan wel voor het bouwen van een mantelzorgunit, onder de voorwaarden dat:

  • a. er door middel van een indicatie voor mantelzorg aantoonbaar behoefte bestaat aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden;
  • b. de totale oppervlakte ten behoeve van mantelzorg per bouwperceel niet meer dan 55 m² bedraagt;
  • c. het bebouwingspercentage op het bouwperceel niet meer dan 60% bedraagt na realisatie van de mantelzorg;
  • d. er maximaal sprake is van 1 bouwlaag;
  • e. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • f. een vrijstaande mantelzorgunit binnen een afstand van 10 m gerekend van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
  • g. in alle gevallen sprake is en blijft van afhankelijke woonruimte;
  • h. indien de noodzaak van mantelzorg vervalt, de omgevingsvergunning wordt ingetrokken en de situatie in en om de woning wordt teruggebracht in de oude staat (voor units), dan wel in overeenstemming met het bestemmingsplan.

Artikel 8 Wonen - 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitsluitend vrijstaande woningen ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' (vrij);

met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven, tuinen en paden.

In de bestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m². De activiteit mag niet leiden tot belemmeringen voor de omliggende functies en geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

In de bestemmingen 'Wonen' en 'Wonen - 1' zijn gezamenlijk maximaal 41 woningen toegestaan.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming mogen worden gebouwd.
8.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende voorgevel' dient het hoofdgebouw met de voorgevel in of maximaal 1 m achter de bouwgrens aan de zijde van de weg te worden gebouwd;
  • c. de goothoogte en de bouwhoogte van de hoofdgebouwen mogen niet meer zijn dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m) ' is aangegeven;
  • d. de voorgevelbreedte van een woning bedraagt minimaal 5 m;
  • e. de afstand van vrijstaande woningen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 1 meter;
  • f. kelders mogen uitsluitend onder een gebouw en ten hoogste 1 meter uit de gevels daarvan worden gebouwd;
  • g. de hoofdgebouwen worden afgedekt met een kap;
  • h. in afwijking van het bepaalde sub g mogen de hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' ook met een platte afdekking of andere afwijkende dakvom worden gebouwd;
  • i. in afwijking van het bepaalde sub c geldt ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' alleen de daar aangegeven maximum bouwhoogte indien een platte afdekking wordt toegepast;
  • j. de oppervlakte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 250 m2;
  • k. bouwwerken dienen te voldoen aan de nadere eisen van het beeldkwaliteitsplan. zoals opgenomen in Beeldkwaliteitsplan (31 juli 2019) bij de toelichting;
8.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. een bijbehorend bouwwerk mag zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd,
  • b. in afwijking van het bepaalde sub a mogen er geen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd ter plaatse van de gronden die mede zijn bestemd als 'Waarde - Landschap';
  • c. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend op minimaal 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd worden;
  • d. in afwijking van het bepaalde sub c mogen carports op minimaal 0,3 m achter de verlengde voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, voor zover niet gesitueerd op een naar het openbaar gebied gekeerd zijerf;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mag maximaal 70 m² bedragen, waarbij het bebouwingspercentage op het erf niet meer dan 50% mag bedragen; ;
  • f. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m dan wel niet meer dan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 meter, indien het een aangebouwd bijbehorend bouwwerk betreft;
  • g. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m, danwel niet meer dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, indien het een aangebouwd bijbehorend bouwwerk betreft;
  • h. de breedte van (aangebouwde) bijbehorende bouwwerken aan de zijgevel, gemeten in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw, mag maximaal 4 meter bedragen;
  • i. de afstand van bijbehorende bouwwerken (uitgezonderd carports) tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 1 m.;
  • j. de diepte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag, gerekend vanaf de achterste bouwgrens, maximaal 4 m bedragen;
  • k. een strook van minimaal 5 m, gerekend van de achtergevel van het hoofdgebouw c.q. aangebouwd bijbehorend bouwwerk, tot de achterste bouwperceelgrens, dient vrij te blijven van aangebouwde bijbehorende bouwwerken.
8.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag voor de voorgevel niet meer dan 1 meter en achter de voorgevel maximaal 2 meter bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde sub a mag de bouwhoogte van antennes, (tuin)verlichting en vergelijkbare andere bouwwerken maximaal 10 m bedragen.
8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  • a. dakvormen, dakhellingen en nokrichtingen van de bebouwing;
  • b. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. de breedte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. de oriëntering van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. de wijze van afdekking van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • f. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein.

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

8.4 Afwijken van de bouwregels
8.4.1 Afwijken met betrekking tot voorgevelbreedte

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.2 sub d, waarbij de minimale voorgevelbreedte verkleind wordt tot 4,5 m.

8.4.2 Afwijken met betrekking tot bouwhoogte antennes

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.4 sub b, voor de bouwhoogte van antennes tot maximaal 15 m.

8.4.3 Afwijken met betrekking tot goothoogte aangebouwde bijbehorende bouwwerken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.3 sub f voor het bouwen van aangebouwde bijbehorende bouwwerken met een goothoogte van 6 m dan wel de hoogte van de tweede verdiepingsvloer van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m, onder de voorwaarden dat geen onevenredige aantasting ontstaat van:

  • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • 3. de leefomgeving.
8.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor wonen, indien de afschermende hagenstructuur op het desbetreffende bouwperceel niet is aangelegd en in stand wordt gehouden op de wijze zoals die is bepaald in het Beeldkwaliteitsplan (31 juli 2019).
8.6 Afwijken van de gebruiksregels
8.6.1 Aan huis verbonden bedrijf

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf, mits de woonfunctie in overwegende mate wordt behouden en onder de voorwaarden dat:

  • a. het medegebruik van ondergeschikte betekenis is en niet meer dan 30% beslaat van de totale nettovloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 50 m²;
  • b. slechts bedrijven toelaatbaar zijn, die behoren tot de categorie 1 van de Bijlagen bij regels;
  • c. geen detailhandel plaatsvindt, behoudens een beperkte verkoop -als ondergeschikte nevenactiviteit- van producten die ter plaatse zijn vervaardigd, dan wel direct verband houden met het aan huis verbonden bedrijf;
  • d. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling, c.q. niet onevenredig veel extra verkeer aantrekt;
  • e. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de leefomgeving;
  • f. ten behoeve van de activiteit voorzien is in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
8.6.2 Andere bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 in samenhang met 8.6.1 ten behoeve het toestaan van:

  • a. aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in de Bijlagen bij regels,
  • b. aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2 van de Bijlagen bij regels mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1;

mits geen onevenredige aantasting ontstaat van:

  • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • 2. de milieusituatie;
  • 3. de verkeersveiligheid;
  • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.6.3 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 ten behoeve van het toestaan van mantelzorg in een woning inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken dan wel voor het bouwen van een mantelzorgunit, onder de voorwaarden dat:

  • a. er door middel van een indicatie voor mantelzorg aantoonbaar behoefte bestaat aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden;
  • b. de totale oppervlakte ten behoeve van mantelzorg per bouwperceel niet meer dan 55 m² bedraagt;
  • c. het bebouwingspercentage op het bouwperceel niet meer dan 60% bedraagt na realisatie van de mantelzorg;
  • d. er maximaal sprake is van 1 bouwlaag;
  • e. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • f. een vrijstaande mantelzorgunit binnen een afstand van 10 m gerekend van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
  • g. in alle gevallen sprake is en blijft van afhankelijke woonruimte;
  • h. indien de noodzaak van mantelzorg vervalt, de omgevingsvergunning wordt ingetrokken en de situatie in en om de woning wordt teruggebracht in de oude staat (voor units), dan wel in overeenstemming met het bestemmingsplan.

Artikel 9 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning bouwen waarbij sprake is van het verrichten van bodemingrepen dieper dan 30 cm en een oppervlakte groter dan 100 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen op basis van nader onderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige; en/of
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, afdoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
9.2.2 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde in 9.2.1 onder a geldt niet indien:

  • a. op basis van inventariserend archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 100 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.
9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit inventariserend archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden

9.4 Omgevingsvergunningplcht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m over een oppervlakte van meer dan 100 m2;
  • b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

waarbij geldt dat de vergunningplicht voor sub b tot en met h geldt voor werkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld en voor een oppervlakte van meer dan 100 m2.

9.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in 9.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • c. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • d. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn.
9.4.3 Beoordelingscriteria

Ten aanzien van de in 9.4.1 genoemde omgevingsvergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. ten behoeve van de beoordeling van de vergunningaanvraag dient de aanvrager een archeologisch rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. de omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover het belang van het behoud van de archeologische waarden in de grond niet opweegt tegen het belang van de realisatie van het project waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd;
  • c. voor zover het belang van de archeologische waarden zwaarder weegt dan het belang van realisatie van het project, kan de omgevingsvergunning slechts onder voorwaarden worden verleend.
9.4.4 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
  • a. Overeenkomstig het in artikel 2.22 tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden onder beperkingen verlenen en kunnen zij voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
  • b. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 9.4.1 wordt bij een archeologisch deskundige advies ingewonnen omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Artikel 10 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning onderdeel bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 2.500 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen op basis van inventariserend archeologisch onderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige; en/of
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, afdoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
10.2.2 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde in 10.2.1 onder a geldt niet indien:

  • a. op basis van inventariserend archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 2.500 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.
10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit inventariserend archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden

10.4 Omgevingsvergunningplcht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m over een oppervlakte van meer dan 2.500 m2;
  • b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

waarbij geldt dat de vergunningplicht voor sub b tot en met h geldt voor werkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld en voor een oppervlakte van meer dan 2.500 m2.

10.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in 10.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • c. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • d. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn.
10.4.3 Beoordelingscriteria

Ten aanzien van de in 10.4.1 genoemde omgevingsvergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. ten behoeve van de beoordeling van de vergunningaanvraag dient de aanvrager een archeologisch rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. de omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover het belang van het behoud van de archeologische waarden in de grond niet opweegt tegen het belang van de realisatie van het project waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd;
  • c. voor zover het belang van de archeologische waarden zwaarder weegt dan het belang van realisatie van het project, kan de omgevingsvergunning slechts onder voorwaarden worden verleend.
10.4.4 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
  • a. Overeenkomstig het in artikel 2.22 tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden onder beperkingen verlenen en kunnen zij voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
  • b. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 28.4.1 wordt bij een archeologisch deskundige advies ingewonnen omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
10.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.


Artikel 11 Waarde - Landschap

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en ontwikkeling van:

  • a. een groene en landelijke overgang naar de het omliggende beekdal van de Slinge en het vrije schootsveld van de vestingwerken;
  • b. de landschappelijke groenkwaliteiten van de beide parkwiggen die de woonvelden van elkaar onderscheiden.
11.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt de volgende regel:

  • a. het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is niet toegestaan.
11.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden voor het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op een erf, zoals bedoeld in artikel 1 en 2 van bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht.

Artikel 12 Waarde - Landschap 1

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en ontwikkeling van:

  • b. een groene en landelijke overgang naar de het omliggende beekdal van de Slinge en het vrije schootsveld van de vestingwerken;
  • c. de landschappelijke groenkwaliteiten van de beide parkwiggen die de woonvelden van elkaar onderscheiden.
12.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt de volgende regel:

  • a. het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is niet toegestaan, behoudens de te bouwen pergolaconstructie die moet worden gebouwd en in stand worden gehouden conform het Beeldkwaliteitsplan (31 juli 2019).
12.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden voor het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op een erf, zoals bedoeld in artikel 1 en 2 van bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht., met uitzondering van de op grond van artikel 12.2 sub a toegestane pergolaconstructie.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene bouwregels

14.1 Ondergronds bouwen

Binnen het plangebied mag, tenzij anders is aangegeven in de regels, onder gebouwen ondergronds worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:

  • a. ondergrondse gebouwen gelegen buiten de buitenzijde van de gevels van de bovengrondse gebouwen niet zijn toegestaan;
  • b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,5 meter onder peil, met uitzondering van zwembaden waarvan de diepte niet meer mag bedragen dan 6 meter onder peil.
14.2 Bouwregels bij overschrijden van de bouwgrenzen

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de bouwgrenzen is niet van toepassing op:

  • a. toegangsbruggen en funderingen, waarbij de grens van de weg niet mag worden overschreden;
  • b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden voor ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, niet meer dan 12 cm bedraagt en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
  • c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, bloemenkozijnen, balkons, entreepartijen, galerijen en luifels, mits zij de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met niet meer dan 50 cm overschrijden en niet lager zijn aangebracht dan:
    • 1. 4,20 meter boven een rijbaan of boven een strook ter breedte van 1,50 m langs een rijbaan;
    • 2. 2,20 meter boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de genoemde strook;
  • d. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 meter overschrijden en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
  • e. goten en ondergrondse afvoerleidingen en inrichtingen voor de verzameling van water en rioolstoffen;
  • f. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met meer dan 1 meter overschrijden en voor zover zij de grens van de weg niet overschrijden en niet lager zijn geplaatst dan 4,20 meter boven de hoogte van de rijbaan.
14.3 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2 voor het overschrijden van bouwgrenzen met, voor zover niet nader aangegeven, ten hoogste 2,00 meter, indien het betreft:

  • a. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee bouwwerken, mits de bouwwerken, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in lid 14.2 sub c;
  • b. toegangsbruggen en funderingen, die de grens van de weg overschrijden;
  • c. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 12 cm overschrijden, dan wel die de grens van de weg overschrijden;
  • d. gevels en kroonlijsten en overstekende daken, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 1 m overschrijden, met inachtneming van het bepaalde in het bepaalde in lid 14.2 sub c;
  • e. bloemenkozijnen, balkons en galerijen, mits zij bij overschrijding van de weggrens voldoen aan het bepaalde in lid 14.2 sub c;
  • f. luifels, reclamezuilen (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) en draagconstructies voor reclame, mits zij bij overschrijding van de weggrens, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in lid 14.2 sub c;
  • g. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen, die in enige stand de naar de weg gekeerde bouwgrens met ten hoogste 1,50 meter overschrijden, mits zij niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan;
  • h. kelderingangen en kelderkoekoeken;
  • i. bouwwerken waarvan de bovenzijde niet hoger is gelegen dan:
    • 1. de hoogte van de weg, voorzover de werken in de weg zijn gelegen;
    • 2. de terreinhoogte bij voltooiing van de bouw, voorzover de werken niet in de weg gelegen zijn.
14.4 Bestaande maten
  • a. In die gevallen dat bestaande goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten, inhoud, van legale bouwwerken meer bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, gelden deze bestaande goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten of inhoud als maximum;
  • b. In die gevallen dat bestaande afstanden van bestaande legale bouwwerken minder bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven als minimum maatvoering, gelden deze bestaande afstanden als minimum.

Artikel 15 Algemene gebruiksregels

15.1 Verboden gebruik

Onder verboden gebruik met het bestemmingsplan wordt in ieder geval beschouwd een gebruik als:

  • a. staan- of ligplaats voor onderkomens;
  • b. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  • c. al dan niet tijdelijke buitenopslag voor gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen daarvan, indien deze opslag hoger is dan 3 m of gelegen is voor de voorgevel aan de wegzijde;
  • d. stortplaats voor puin, mest- of afvalstoffen;
  • e. seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.
15.2 Uitzondering van verboden gebruik

Het bepaalde in lid 15.1 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

16.1 Afwijkingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor:

  • a. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut (zoals abri's, telefooncellen, transformatorhuisjes, gasregel- en drukstations, conmatics), mits de inhoud van elk van deze bouwwerken niet meer bedraagt dan 75 m3 en de bouwhoogte ervan niet meer bedraagt dan 4 meter;
  • b. het overschrijden van de regels inzake goothoogte, bouwhoogte, (verkoop- of bedrijfs) nettovloeroppervlakte en oppervlakte van gebouwen, met niet meer dan 10%, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'afwijking (%);
  • c. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 10%;
  • d. het in geringe mate aanpassen van enig onderdeel van het plan, zoals een bouwgrens, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk is, waarbij de bouwgrenzen met niet meer dan 3 m worden verschoven;
  • e. het oprichten van masten ten behoeve van mobiele (beeld)telefonie en zendmasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter.
16.2 Criteria

Omgevingsvergunningen als bedoeld in lid 16.1 kunnen slechts verleend worden indien zich daartegen geen dringende redenen verzetten en indien het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 17 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten behoeve van:

  • a. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bestemmingsgrens of een bouwgrens te veranderen, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk is en de bestemmingsgrens niet meer dan 5 meter en de bouwgrens niet meer dan 10 meter worden verschoven;
  • b. het oprichten van gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes en gemaalgebouwtjes met een inhoud van maximaal 100 m3 en een goothoogte van maximaal 4 meter;
  • c. het enigszins anders situeren en/of begrenzen van bouwvlakken, indien dit ten behoeve van de uitvoering van een bouwplan nodig mocht blijken, een en ander, mits de vorm slechts in geringe mate wordt gewijzigd en de oppervlakte van het desbetreffende bouwvlak met niet meer dan 20% afwijkt.

Artikel 18 Parkeerregelgeving

In aanvulling op het bepaalde in de andere voorkomende bestemmingen gelden de volgende regels:

  • a. een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
  • b. burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien;
  • c. afwijken van de regels, als bedoeld in sub b is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
    • 2. de woon- en leefsituatie;
  • d. burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die zijn opgenomen in de nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre, dan wel haar rechtsopvolger.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 19 Overgangsrecht

19.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

  • c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
19.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  • d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 20 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Woonwijken Groenlo, herziening Oldenhuis'.