Plan: | Buitengebied, herziening De Stegge 5 Nieuwendijk 5, Lievelde |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1586.BPBUI2029-VG01 |
Buitengebied, herziening De Stegge 5 Nieuwendijk 5, Lievelde |
Vastgesteld |
Inlichtingen: |
Afdeling Omgeving |
N. Weelink |
0544 39 35 56 |
Er is een verzoek binnen gekomen voor het planologisch regelen van een tweede woning op een reeds feitelijk en kadastraal gesplitst perceel aan de Nieuwendijk 5 en De Stegge 5 in Lievelde. Het verzoek voldoet niet volledig aan de wijzigingsbevoegdheid, maar het college van burgemeester en wethouders vindt het verzoek wel wenselijk. Daarom is deze herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied ligt ten noorden van Lichtenvoorde en ten zuid-westen van Lievelde.
Afbeelding: globale ligging plangebied
Afbeelding: vogelvlucht plangebied
Dit plan Buitengebied, herziening De Stegge 5 Nieuwendijk 5, Lievelde is een herziening van het bestemmingsplan voor het perceel Nieuwendijk 5 en De Stegge 5 in Lievelde. Voor dit plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011', met bijbehorende reparatie plannen 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre' en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016'.
Het perceel heeft de bestemming 'Wonen'. Daarnaast heeft het perceel een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.
Afbeelding: uitsnede bestemmingsplan
Wijzigingsbevoegdheid woningsplitsing
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het splitsen van een voormalige boerderij in twee woningen, met dien verstande dat:
a. de inhoud van het te splitsen gebouw (dus zonder vrijstaande stallen, schuren en loodsen e.d.) niet minder bedraagt dan 900 m3;
b. bij alle woningen 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd;
c. de wijziging mag niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden, waarvan laatstgenoemde door middel van onderzoek dient te worden aangetoond;
d. de wijziging geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft voor:
e. het (wijzigings-)plan per saldo een positief effect heeft op de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de omgeving.
Er is geen sprake meer van een voormalig boerderij. De definitie van 'voormalige boerderij' was echter niet vastgelegd ten tijde van het indienen van dit verzoek. Daarnaast is er meer dan 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken aanwezig bij per woning. Toch wil het college van burgemeester en wethouders medewerking verlenen aan het verzoek. Met de herziening van het bestemming wordt het namelijk mogelijk om een aanbouw te realiseren voor logeergasten met een meervoudige beperking. Het verzoek wordt verder wel getoetst naar analogie van de wijzigingsbevoegdheid.
Bestaande situatie
Het perceel aan de Nieuwendijk 5 en De Stegge 5 in Lievelde is een voormalig agrarisch bedrijf. De voormalige boerderij is in het verleden verbouwd tot 2 zelfstandige woningen. De woningen zijn aan elkaar geschakeld. Op het perceel zijn nog verscheidene schuren en kippenstallen aanwezig. Planologisch is maar 1 woning mogelijk. Initiatiefnemers, wonend op Nieuwendijk 5, hebben een kamer ingericht waar zij logeergasten ontvangen met een (meervoudige) beperking. In de huidige kamer voor de logeergasten staat een hoog/laagbed en een tillift om de gasten uit bed te kunnen krijgen en te verzorgen. Vanwege het tekort aan gezinnen waar mensen met een (meervoudige) beperking terecht kunnen om verzorgers te ontlasten, is het wenselijk om op deze locatie de voorziening uit te breiden.
Gewenste situatie
Om deze reden willen de initiatiefnemers een aanbouw realiseren. Het doel van de aanbouw is om het huis zo in te richten dat beneden een douche met een wc gerealiseerd kan worden. Hier kunnen de logeergasten gebruik van maken, en dit vergemakkelijkt het huidige proces van douchen en toiletteren.
Deze aanbouw kan niet gerealiseerd worden, omdat er al meer dan 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken per woning op het perceel aanwezig zijn. Deze zijn echter niet in eigendom van de initiatiefnemers. Het functieveranderingsbeleid kan daarom niet worden toegepast. Omdat het realiseren van een aanbouw ten behoeve van de logeergasten met een (meervoudige) beperking wenselijk is, is deze herziening van het bestemmingsplan opgesteld. Met de herziening van het bestemmingsplan wordt planologisch een tweede woning mogelijk gemaakt op dit perceel, en kan de aanbouw gerealiseerd worden.
Om de aanbouw te realiseren wordt 150 m2 van een bestaande schuur, in eigendom van de initiatiefnemers, gesloopt om een aanbouw van 50 m2 te realiseren. In Bijlage 1 is aangegeven welke bebouwing gesloopt gaat worden.
Als voorwaarde bij een planologische ontwikkeling geldt dat er een bijdrage wordt geleverd aan de ontwikkeling van het landschap door middel van een plan voor landschappelijke inpassing. Initiatiefnemers hebben hiervoor een plan opgesteld die als bijlage bij deze toelichting is bijgevoegd (Bijlage 2).
Voor het gebied geldt een aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied.
De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.
De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.
De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen. De waarden kunnen niet geheel naar eigen inzicht tegen andere aspecten worden afgewogen.
De archeologische waarden zijn opgenomen als dubbelbestemming in het bestemmingsplan. Hier zijn regels aan gesteld ter bescherming van mogelijke archeologische waarden. In paragraaf 5.3 wordt dit nader toegelicht.
De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:
Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
Een watertoets is opgenomen in paragraaf 5.10.
Conclusie internationaal beleid
De internationale regelgeving en/of de Europese regelgeving is geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk wil ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Het verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan provincies en gemeenten. De SVIR doet geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor het voorliggende plan.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.
Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.
Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer het Natuur Netwerk Nederland (de opvolger van de ecologische hoofdstructuur), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.
De uitgangspunten van het Barro zijn bij het opstellen van dit bestemmingsplan betrokken.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Onderhavige ontwikkeling betreft het splitsen van een voormalige boerderij binnen de bestemming 'Wonen'. In artikel 1.1.1 van het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader toegelicht, het gaat hier om 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Het betreft hier een bestaande (verbouwde) boerderij die wordt gesplitst in twee wooneenheden. Planologisch is nu nog sprake van 1 woning, zodat bij de splitsing een woning wordt toegevoegd. Bij een kleinschalige woningbouwontwikkeling is de ladder niet van toepassing. Waar de grens precies ligt, blijkt niet expliciet uit het Besluit ruimtelijk ordening. Op basis van jurisprudentie blijkt dat bij woningbouw in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724). Voorliggende ontwikkeling betreft het planologisch regelen van twee woonbestemmingen. Op het perceel wordt wel een nieuwe woning toegevoegd, maar hierbij is sprake van een dusdanige kleinschalige woningbouwontwikkeling dat hier geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Uit bovenstaande onderbouwing kan worden geconcludeerd dat de planologische splitsing in twee wooneenheden niet wordt beschouwd als een stedelijke ontwikkeling, zodat gesteld kan worden dat er geen sprake is van een duurzame verstedelijking. Daarmee vormt de ladder van duurzame verstedelijking geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
Conclusie rijksbeleid
Het Rijksbeleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.
De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de 'Omgevingsvisie Gelderland'. Deze is vastgesteld op 9 juli 2014. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 19 december 2018 een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld en deze doorvertaald in de Omgevingsverordening. Een geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening is vastgesteld in maart 2021. De provincie streeft onder andere naar het versterken en behouden van de vitaliteit van kleinere kernen en dorpen. Om dit te bereiken dienen stedelijke functies waar mogelijk te worden gebundeld en geconcentreerd. Daarnaast ondersteunt de provincie bij de aanpak van leegstand in dorpen en kernen.
In de Omgevingsvisie is de Gelderse Ladder opgenomen. De Gelderse Ladder wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen. Als juridische basis voor de Gelderse Ladder gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking, genoemd in de vorige paragraaf. De juridische borging van de ladder is geregeld in de Bro en is niet nogmaals opgenomen in de provinciale verordening. Consequenties met betrekking tot de voorliggende ontwikkeling zijn dan ook hetzelfde.
De Omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
In hoofdzaak geeft de Omgevingsverordening regels bij nieuwe ontwikkelingen dus ook voor het toevoegen van woningen. In de Omgevingsverordening wordt aangegeven dat er een Regionale Woonagenda door Gedeputeerde Staten moet zijn vastgesteld.
De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld, om in te spelen op de veranderde behoefte. In het najaar van 2019 is de Regionale Woonagenda op onderdelen aangepast. Daarmee wordt vooruit gelopen op de nieuwe Regionale Woonagenda. Het beleidskader is in lijn met de Koers Ruimte voor goed wonen van de provincie, en met het provinciale coalitieakkoord.
Daarnaast heeft de gemeente Oost Gelre een eigen woonvisie vastgesteld voor de periode 2016 – 2025. Deze is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 september 2016. In paragraaf 4.5.3 wordt deze woonvisie nader toegelicht.
Conclusie provinciaal beleid
Het realiseren van twee wooneenheden past in de regionale woonagenda en de daarbij opgestelde woonvisie voor de gemeente Oost Gelre. Hiermee wordt voldaan aan de regels uit de provinciale Omgevingsverordening.
De Omgevingsvisie en -verordening vormen dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.
Het perceel De Stegge 5 en Nieuwendijk 5 in Lievelde is gelegen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011', vastgesteld op 18 december 2012, met bijbehorende reparatieplannen 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre (15-7-2014) en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016' (4-4-2017). Binnen dit bestemmingsplan is het perceel bestemd als 'Wonen'. In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor woningsplitsingen. Het plan voldoet niet aan alle voorwaarden van de bevoegdheid. Toch is het wenselijk om mee te werken aan dit verzoek. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
Wel wordt getoetst naar analogie van de wijzigingsbevoegdheid met bijbehorende voorschriften, zoals opgenomen in de regels van het Reparatieplan 'Buitengebied, Reparatieplan 2016'. In artikel 19.6.2 zijn regels opgenomen waaraan een woningsplitsing moet voldoen. Zie hiervoor ook paragraaf 2.3. In Hoofdstuk 6 zijn bovenstaande regels verder uitgewerkt.
Cultuur en erfgoed dragen bij aan de economie en de maatschappij. Zij dragen bij aan het toerisme en aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en bewoners. Door de gemeenten Winterswijk, Aalten en Oost Gelre is gezamenlijk de erfgoednota opgesteld. Het beleven van erfgoed is een van de ambities in deze nota om daarmee het (economisch) rendement te vergroten.
Het doel van de nota is:
Het vaststellen van ambities voor de ontwikkeling en instandhouding van het erfgoed, zodat dit:
De voormalige boerderij is reeds verbouwd tot 2 zelfstandige (aan elkaar geschakelde) woningen. Er zijn geen cultuurhistorische waarden meer aanwezig. De voormalige boerderij is niet aangemerkt als monumentaal en/of karakteristiek.
De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld. Een demografische ontwikkeling in deze regio is dat het aantal inwoners in de komende periode langzaam maar zeker afneemt. In de Regionale Woonvisie wordt ingespeeld op die bevolkingsdaling en afname van het aantal huishoudens. Concreet betekent dit voor iedere gemeente in de Achterhoek dat de aangegeven bouwvolumes in de gemeentelijke woonvisies naar beneden bijgesteld moeten worden.
De gemeente Oost Gelre heeft een eigen woonvisie vastgesteld voor de periode 2016 - 2025 waarin de regionale woonvisie in is verweven. Deze is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 september 2016.
De woonvisie Oost Gelre is een kernachtige en toegankelijke visie. De visie is vormgegeven op basis van een drietal thema's: kwantiteit & kwaliteit, beschikbaarheid & betaalbaarheid en wonen met zorg en welzijn. Bij ieder thema is aangegeven wat wordt gezien als ontwikkelingen, wat er bereikt moet worden en wat hiervoor moet worden gedaan. Voorafgaand hierop is ingegaan op de kwaliteiten van Oost Gelre, specifiek de verschillende kernen, en de maatschappelijke ontwikkelingen die het woonbeleid beïnvloeden. In een uitvoeringsprogramma is aangegeven welke activiteiten uit de woonvisie voortvloeien en wanneer en door wie deze worden uitgevoerd. De ruimtelijke uitvoeringsmaatregelen zoals het stoplichtmodel, vijfsporenstrategie, sturingstabel en de richtlijnen voor nieuwe principe verzoeken zijn als bijlage bij het uitvoeringsprogramma gevoegd.
Er is sprake van een reeds kadastraal en feitelijk gesplitste woning. Er wordt voldaan aan de woonvisie.
Geluid is een belangrijke bron van hinder en zelfs een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid. Naar schatting een miljoen mensen in Nederland ondervinden ernstige hinder van geluid. Belangrijke bronnen zijn wegverkeer en in minder mate railverkeer en industrielawaai. Ook buren zijn belangrijke veroorzakers van geluidhinder. Het is daarom belangrijk om in het gemeentelijke geluidbeleid hinder ten gevolge van geluid te reduceren. Stilte (het ontbreken van hinderlijk geluid) is een belangrijke kernkwaliteit van de Achterhoek. Deze kwaliteit is het waard om beschermd te worden.
Daarnaast is het een belangrijke gemeentelijke taak om ruimte te bieden aan (geluidproducerende) bedrijvigheid en verkeer. Een goede balans daartussen is de uitdaging van het geluidbeleid.
Op 11 februari 2020 heeft de gemeenteraad het nieuwe 'Geluidbeleid Oost Gelre' vastgesteld. Met dit beleid worden de uitgangspunten en de normen van het Activiteitenbesluit als basis genomen voor het bepalen van de geluidnormen. Uitzondering hierop zijn agrarische bedrijven.
Het Activiteitenbesluit kent wat betreft geluidnormering maar twee gebiedstypes (bedrijventerrein en al het overige) met twee bedrijfstypes (agrarisch en tankstations) als uitzondering. Dit staat in schril contrast met het 'oude' geluidbeleid van Oost Gelre waarin negen verschillende gebiedstypes en vele (streef-, grens- en plafond) waarden werden aangeduid. Het Activiteitenbesluit is nu voor het overgrote deel van de bedrijven van toepassing.
Het geluid is nader beschreven in paragraaf 5.6.
Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente allereerst haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.
Externe veiligheid is nader beschreven in paragraaf 5.4.
Het Rijk en de provincies leggen hun verkeer- en vervoersbeleid vast in een beleidsplan. Gemeenten zijn vrij in de manier waarop zij hun beleid vastleggen. Het is wel een verplichting om aan te geven hoe het verkeer- en vervoersbeleid in de gemeente wordt vormgegeven. Hiervoor heeft de gemeente, in navolging van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoer Plan 2011-2015 (GVVP), het "Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014-2024" vastgesteld.
Het uitvoeringsprogramma heeft betrekking op de periode 2014-2018 en wordt geactualiseerd. Waar voorheen het GVVP zich vrijwel uitsluitend beperkte tot een aantal maatregelen die slechts betrekking hadden op de verkeersproblematiek, is nu gekozen voor een opzet die de oplossing van verkeers- en vervoersproblemen in een breder kader plaatst.
De hernieuwde insteek voorziet in een integrale benadering van het verkeer in een landschappelijke en ruimtelijke omgeving. Verkeer is vaak een afgeleide van ruimtelijke ontwikkelingen. Vanuit deze integrale benadering zijn er ambities, aandachtspunten en beleidsprincipes in beeld gebracht. Dit leidt tot een concreet uitvoeringsprogramma om de komende jaren aan te werken. In het uitvoeringsprogramma is ruimte geboden voor het inbrengen van (lokale) aandachtspunten door burgers/belangengroepen. Deze zijn geïnventariseerd en vervolgens opgenomen in het uitvoeringsprogramma.
Het onderwerp verkeer is opgenomen in paragraaf 5.9.
Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapsensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. Die visie in het LOP is in hoofdlijnen: 'Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat!'
In het Visiedeel van het landschapsontwikkelingsplan is aangegeven dat de De Stegge 5 en Nieuwendijk 5 in het landschaps-ensemble 'Rond de Lievelder Es' is gelegen.
Hierbij geldt het motto: "Vang de dynamiek op door elke ingreep in het landschap te verevenen met een kwaliteitsverbetering op de plek en de omgeving daarvan: voor wat hoort wat!"
Te beschermen of op te poetsen parels:
Te stimuleren landschapselementen:
Voor de voorgenomen ontwikkelingen op het perceel is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Het LOP alsmede de daarin genoemde parels en landschapselementen hebben de basis gevormd voor het opgestelde landschappelijk, voorzover van toepassing. Het opgestelde landschappelijk inpassingsplan is als bijlage bijgevoegd (Bijlage 2) .
Conclusie gemeentelijk beleid
Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
Wettelijk kader
Bij een bestemmingsplanprocedure geldt een verplichting om te toetsen of de bodemkwaliteit past bij de gevraagde ontwikkeling. De Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) voert een bodeminventarisatie uit om in beeld te brengen wat de lokale bodemkwaliteit is. Zij geven aan of er nog bodemonderzoek uitgevoerd moet worden of dat er maatregelen nodig zijn om de bodemsituatie te verbeteren.
Bij de bouw van een woon- of verblijfsruimte schrijft de Bouwverordening/Woningwet voor dat bodemonderzoek verricht moet worden. Er moet dan verplicht getoetst worden of de bodemkwaliteit voldoet aan de wettelijke normen die gelden voor de gebruiksfunctie wonen.
Situatie plangebied
Om in beeld te brengen of op deze locatie mogelijk sprake is van een afwijkende bodemkwaliteit, heeft de ODA een inventarisatie uitgevoerd:
Asbestkaart Gelderland
Conclusie
Uit de bodeminventarisatie blijkt dat op deze locatie sprake is (geweest) van een asbestdakbedekkingen. Voor het overige zijn er geen indicaties om verontreiniging van de bodem te verwachten. Niet uitgesloten kan worden dat als gevolg van de erosie van de daken een bodemverontreiniging is ontstaan.
Er vinden bodemingrepen plaats voor het realiseren van de aanbouw. Grond die hierbij vrijkomt zal worden afgevoerd waardoor er, mocht er door de erosie van de daken verontreinigingen in of op de grond zijn gekomen, deze nu zal worden afgevoerd.
Wettelijk kader
De VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) is een hulpmiddel voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van ruimtelijke ontwikkelingen bij en rondom bedrijven. De in deze uitgave voor bedrijven opgenomen richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. De richtafstanden zijn voor drukkere gebieden (gemengd gebied) naar beneden bij te stellen. Aanvullend milieuonderzoek kan uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Verder hebben wettelijke afstanden voorrang op de richtafstanden.
Situatie plangebied
In deze situatie is sprake van een rustig buitengebied. Hierop zijn de richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering van toepassing.
In de directe omgeving van de aangevraagde ontwikkeling bevinden zich een rundveehouderij en varkenshouderij. De tabel toont per bedrijf de richtafstand per onderdeel (geur, stof, geluid en gevaar) en de bijbehorende milieucategorie. De richtafstanden gelden tussen de grens van de bedrijfsbestemming en de gevel van de woning. De werkelijke afstand in onderstaande tabel is ook op die manier gemeten.
De afstand voor het onderdeel geur uit bovenstaande tabel is niet van toepassing, omdat hiervoor wettelijke minimumafstanden en geurnormen gelden. Die hebben voorrang op de richtafstanden. Zie hiervoor paragraaf 5.7 Geur. Hieruit komt naar voren dat sprake is van voldoende afstand tot omliggende veehouderijen. Aan de richtafstanden voor de overige onderdelen (stof, geluid en gevaar) wordt voldaan in deze situatie.
Conclusie
De aangevraagde ontwikkeling vindt plaats op voldoende afstand van omliggende bedrijven. De ontwikkeling werkt daarom niet belemmerend voor deze bedrijven. Ook is het woon- en leefklimaat ter plaatse van de ontwikkeling hierbij niet in het geding. Het onderwerp bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling.
Cultuurhistorie
Wettelijk kader
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend
De intentie van het bevoegd gezag is gericht op behoud van bestaande traditionele boerderijen. Er is geen sprake meer van een voormalige boerderij en het pand is niet aangemerkt als karakteristiek en/of monumentaal. Het planologisch regelen van een tweede woonbestemming op dit perceel heeft dan ook geen gevolgen voor de cultuurhistorie.
Archeologie
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient direct door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings-)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied. Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.
Nieuw archeologisch beleid
Op 14 april 2020 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre nieuw archeologisch beleid vastgesteld met titel 'Archeologische monumentenzorg in de gemeente Oost Gelre, een actualisatie van de archeologische waarden-, verwachtings- en beleidskaart'. Dit nieuwe beleid is nog niet opgenomen in de geldende bestemmingsplannen zodat dit nieuwe beleid dient als nadere motivering bij plannen die afwijken van het bestemmingsplan.
Een wijziging ten opzichte van de in de huidige bestemmingsplan opgenomen bestemmingsregels, zijn de oppervlaktematen bij archeologische verwachtingsgebieden. In het huidige bestemmingsplan wordt een oppervlaktemaat van 2.500 m2 genoemd (verwachtingswaarde 2). Het nieuwe Archeologiebeleid heeft de oppervlakten van de archeologische verwachtingingsgebieden verkleind naar respectievelijk 250 m2 (hoog, oranje) en 1.000 m2 (middelhoog, geel).
Afbeelding: archeologische kaart
Het plangebied De Stegge 5 en Nieuwendijk 5 te Lievelde is gelegen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011', en bijbehorende reparatieplannen. Het perceel is gelegen in de bestemming 'Wonen'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2
Er wordt gestreven naar behoud in huidige staat; diepe bodemingrepen of bekende bodemverstoring vermijden. Indien behoud niet mogelijk is, dan geldt dat bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 250 m2 (hoog) of 1.000 m2 (middelhoog) een vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek overlegd moet worden. De realisatie van de aanbouw vindt plaats binnen het verwachtingsgebied 'hoog' (250 m2). Deze oppervlaktemaat wordt ook gehanteerd in de bestemmingsregels. De aanbouw zal de oppervlaktemaat van 250 m2 niet overschrijden. Een verkennend archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk
Conclusie cultuurhistorie en archeologie
De aspecten cultuurhistorie en archeologie vormen geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wettelijk kader
Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:
In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Derhalve is de risicokaart geraadpleegd.
Gemeentelijk externe veiligheidsbeleid
De gemeente Oost Gelre heeft in 2008 een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld.
Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten. Het externe veiligheidsbeleid is samengevat in onderstaand figuur.
Situatie plangebied
De N18 is aangewezen als een transportroute voor gevaarlijke stoffen (in groen aangegeven op onderstaande kaart). Daarnaast is op deze kaart een opslag voor LPG aangegeven. Gezien de afstand tot de N18 en de LPG-opslag (> 500 meter) wordt geen risico verwacht.
Afbeelding: uitsnede risicokaart
Op het perceel De Stegge 5 en Nieuwendijk 5 te Lievelde worden ook geen gevaarlijke en/of ontplofbare stoffen opgeslagen of verhandeld zodat aanvullend onderzoek naar externe veiligheid niet noodzakelijk is.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de provinciale Omgevingsvisie en -verordening.
Gebiedsbescherming
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.
De provincie Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Dit vindt plaats in de Omgevingsverordening Gelderland. De GNN en GO kent formeel geen externe werking.
Natura 2000
Natura 2000-gebieden zijn door de Europese Unie (EU) aangewezen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Binnen deze gebieden mogen geen significant negatieve effecten optreden vanwege nieuwe ontwikkelingen.
Afbeelding Ligging Natura 2000-gebieden binnen de gemeente en in de omgeving, bron http://natura2000.eea.europa.eu/
Soortenbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Voor een groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
Situatie plangebied
Voor de gevraagde ontwikkeling, waar sloopwerkzaamheden mee gepaard gaan, is een QuickScan Natuurwaarden uitgevoerd (Bijlage 3).
Gebiedsbescherming
Het plangebied is gesitueerd op een afstand van circa 300 meter van een tweetal provinciaal beschermde gebieden (Natuurnetwerk Nederland (NNN), het Gelders Natuurnetwerk + Natuurbeheerplan 2021. Het betreft N12.02 ‘Kruiden- en faunarijk grasland’ en N16.03 ‘Droog bos met productie’. Ingrepen buiten de NNN hoeven niet te worden beoordeeld op hun effecten voor de wezenlijke kenmerken en waarden
Natura 2000
Het plangebied is gesitueerd in het landelijk, agrarisch gebied ten noorden van Lichtenvoorde en ligt op relatief grote afstand tot het dichtstbijzijnde beschermde natuurgebied (Natura 2000-gebied 'Korenburgerveen', 4,5 km). Effecten in de zin van een verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats, de habitats van soorten in dit Natura 2000-gebied of significant verstorende effecten op de soorten waarvoor dit Natura 2000-gebied zijn aangewezen, zijn gezien de afstand en aard van de voorgenomen ingrepen niet te verwachten. Vervolgonderzoek in dit kader is dan ook niet noodzakelijk.
Soortenbescherming
Op basis van bekende verspreidingsgegevens van flora en fauna, en een beoordeling in het veld van de geschiktheid van het plangebied (bestaande woning + nevenliggend bestraat erf/tuinterras en de gedeeltelijk te slopen schuur) voor beschermde soorten, kunnen effecten op de volgende soortgroepen uitgesloten worden:
Aangezien er geen bomen gekapt gaan worden in het plangebied, is de bescherming van houtopstanden onder de Wet natuurbescherming niet van toepassing. Het is dus niet noodzakelijk om hier in het kader van de Wet natuurbescherming verder aandacht aan te besteden met betrekking tot de verdere planning en uitvoering van de voorgenomen ingrepen en werkzaamheden.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde QuickScan kan geconcludeerd worden dat er geen nader onderzoek of ontheffingsaanvraag Wet natuurbescherming noodzakelijk is.
Wettelijk kader
Voor de beoordeling van het onderwerp geluid gelden bij ruimtelijke besluiten de volgende uitgangspunten:
Situatie plangebied
1. Wet geluidhinder
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen voor geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) is de Wet geluidhinder van toepassing. De Wet geluidhinder kent drie geluidbronnen waar geluidzones voor gelden:
Wanneer een ontwikkeling in een zone valt zoals aangegeven in de Wet geluidhinder, moet akoestisch worden aangetoond dat aan de grenswaarden in deze wet wordt voldaan. Wordt niet voldaan aan deze grenswaarden, dan hebben Burgemeester en Wethouders onder voorwaarden de mogelijkheid hogere grenswaarden vast te stellen. Hierbij wordt een procedure doorlopen die aan de eisen van de Wet geluidhinder moet voldoen.
Woning of ander geluidgevoelig gebouw
De ontwikkeling betreft het vestigen van een nieuwe woning of ander geluidgevoelig gebouw. De Wet geluidhinder kan van toepassing zijn.
De woning De Stegge 5 is de bestaande woning en de woning Nieuwendijk 5 is de afgesplitste woning. Hiervoor kan de Wet geluidhinder van toepassing zijn.
Industrielawaai
In de omgeving van het plan bevindt zich geen gezoneerd industrieterrein. Het onderdeel industrielawaai van de Wet geluidhinder is niet van toepassing.
Verkeerslawaai
In de omgeving van het plan bevinden zich wegen met een wettelijk zone. De Stegge en Nieuwendijk zijn 80 km/uur wegen in buitenstedelijk gebied met een zonebreedte van 250 meter.
Voor een ontwikkeling binnen de zone van wegen moet akoestisch onderzoek aantonen dat het verkeerslawaai op de gevel van de woning voldoet aan de grenswaarde uit de Wet geluidhinder. Voor woningen en andere geluidgevoelige gebouwen binnen een zone geldt een voorkeurswaarde van ten hoogste 48 dB.
De woning Nieuwendijk 5 ligt op 23 meter van De Stegge, maar de deze woning wordt afgeschermd door de bestaande woning op De Stegge 5. De woning Nieuwendijk 5 ligt op 43 meter van de Nieuwendijk.
Beide wegen hebben een lage verkeersintensiteit. De geluidbelasting op de gevel van de woning Nieuwendijk 5 voldoet aan de voorkeurswaarde van 48 dB.
Een hogere waarde is niet nodig en ook maatregelen aan de woning zijn niet nodig.
2. Belemmering bedrijfsvoering
Door een ruimtelijke ontwikkeling kunnen geluidgevoelige objecten dichter naar bedrijven toe komen. Bedrijven moeten ten aanzien van deze objecten voldoen aan geluidnormen. Het realiseren van geluidgevoelige objecten dichter naar de bedrijven kan een beperking voor de bedrijven betekenen. Of deze beperking ook leidt tot directe gevolgen voor de bedrijfsvoering, dient te worden vastgesteld. In dergelijke gevallen is akoestisch nodig om te onderzoeken welke geluidsbelasting het bedrijf op het plangebied heeft.
Blijkt uit het onderzoek dat de bedrijven ook in de nieuwe situatie kunnen voldoen aan de gestelde geluidnormen, dan is in feite voldaan aan dit punt.
Voor de beoordeling kunnen verschillende toetsingskaders van toepassing zijn maar heeft meest voor de hand liggend zijn de geluidbepalingen van het Activiteitenbesluit.
Het beoordelingsniveau LAr,LT is alleen van toepassing op de vast opgestelde installaties,
Het beoordelingsniveau LAmax is in de dagperiode niet van toepassing op laden en lossen. Het is ook niet van toepassing op laad- en losactiviteiten in de periode tussen 19.00 uur en 06.00 uur ten behoeve van de aan- en afvoer van producten, voor zover dat ten hoogste een keer in de genoemde periode plaatsvindt.
Bedrijven in de omgeving zullen hieraan voldoen. Bovendien zijn andere woning die dichterbij deze bedrijven liggen maatgevend.
3. Aanvaardbaar woon- en leefklimaat
Afgewogen moet worden of er in en om de geluidgevoelige objecten een goed woon- en leefklimaat blijft gegarandeerd. Dit aspect speelt wanneer geluidgevoelige objecten en geluid producerende objecten als bedrijven en wegen in elkaars nabijheid worden gerealiseerd. Om hierover een goed oordeel te kunnen vormen dient te worden bepaald wanneer sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Wanneer een gemeente geluidbeleid heeft vastgesteld kunnen daarin geluidnormen zijn opgenomen. Voor rail- en wegverkeerslawaai kan aansluiting worden gezocht bij de normen in de Wet geluidhinder. Ook als er sprake is van een industrieterrein in of rond een plangebied kent de Wet geluidhinder normen. Voor het overige lawaai van bedrijven kennen de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Activiteitenbesluit en de Handleiding Industrielawaai en vergunningverlening regels en normen.
Uit vaste jurisprudentie blijkt dat bij ruimtelijke plannen verder moet worden gekeken dan de normen uit de diverse wetten. De VNG-publicatie “bedrijven en milieuzonering” is hiervoor een hulpmiddel. Wanneer aan de richtafstanden van deze publicatie wordt voldaan is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Wordt niet voldaan aan de richtafstanden dan dient de situatie akoestisch te worden bepaald en afgewogen.
Bij de afweging of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ook in een nieuwe situatie aanwezig blijft, moet de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering worden betrokken.
In de paragraaf Bedrijven en milieuzonering wordt hier dieper op ingegaan. De aangevraagde ontwikkeling vindt plaats op voldoende afstand van omliggende bedrijven. De ontwikkeling werkt daarom niet belemmerend voor deze bedrijven. Ook is het woon- en leefklimaat ter plaatse van de ontwikkeling hierbij niet in het geding.
4. Geluidbeleid
Het geluidbeleid van de gemeente Oost Gelre is in 2020 herzien. Het beleid dient als basis voor de vergunningverlening milieu. Bij ruimtelijke procedures moet breder worden getoetst dan alleen dit Geluidbeleid. Ten aanzien van het woon- en leefklimaat wordt in eerste instantie getoetst aan de VNG Brochure. Als aan deze brochure wordt voldaan kan worden gesteld dat wat betreft geluid een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig is. Kan niet worden voldaan aan de brochure dan kan dit geluidbeleid een aanvullend toetsingskader bieden.
Met dit beleid worden de uitgangspunten en de normen van het Activiteitenbesluit als basis genomen voor het bepalen van de geluidnormen bij de vergunningverlening milieu.
De activiteiten in de omgeving kunnen voldoen aan de Standaardwaarden. Voldaan wordt aan het geluidbeleid.
Conclusie
De Wet geluidhinder is voor het onderdeel wegverkeerslawaai van toepassing. Voldaan wordt aan de voorkeurswaarde van 48 dB. Een hogere waarde en gevelmaatregelen zijn niet nodig. Bedrijven in de omgeving worden niet belemmerd. Er is sprake van een goed woon en leefklimaat, zodat dit geen belemmering is. Er wordt voldaan aan het geluidbeleid.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wettelijk kader
Voor de beoordeling van geurhinder van veehouderijen gelden de volgende kaders:
Bij ruimtelijke besluitvorming is het volgende belangrijk:
Hiervoor is het nodig om voldoende afstand aan te houden tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten.
Situatie plangebied
In de gemeente Oost Gelre gelden voor geurgevoelige objecten de in onderstaande tabel opgenomen geurnormen en minimumafstanden.
Voor woningen en andere geurgevoelige objecten bij veehouderijen geldt in het buitengebied een minimumafstand van 50 meter. Dit is inclusief woningen en andere geurgevoelige objecten die daar op na 19 maart 2000 geen deel meer van uitmaken. Ook voor woningen en andere geurgevoelige objecten die op of na 19 maart 2000 zijn gebouwd in samenhang met de beëindiging van de veehouderij geldt deze minimumafstand van 50 meter.
De aangevraagde ontwikkeling vindt plaats buiten de bebouwde kom. In de omgeving van deze locatie bevinden zich enkele veehouderijen. In bijlage 1 staat een opsomming van deze veehouderijen (inclusief de daarbij behorende berekeningen). Die opsomming leidt samengevat tot de volgende uitkomsten:
Voor andere agrarische bedrijfsactiviteiten dan het huisvesten van dieren geldt meestal een minimumafstand van 50 meter. Het gaat hierbij om de opslag van mest, de opslag van vaste bijvoermiddelen en een composteringshoop. Die activiteiten zijn overal binnen het agrarisch bouwvlak toegestaan. Voor een mestbassin met een oppervlakte van 350 m2 of meer geldt een minimumafstand van 100 meter (artikel 3.51 Activiteitenbesluit).
Van een mestopslag in die omvang is bij de nabijgelegen veehouderij geen sprake. Het ligt bij dit bedrijf niet voor de hand dat hiervan in de toekomst sprake zal zijn, gezien het soort bedrijf en de grootte van het bedrijf. Er is daarom geen sprake van een beperking van de bedrijfsvoering bij het aanhouden van een afstand van 50 meter in plaats van een afstand van 100 meter.
Conclusie
De woningen liggen op voldoende afstand van omliggende veehouderijen. De woningsplitsing werkt niet belemmerend voor deze veehouderijen. Ook het woon- en leefklimaat op de locatie zelf is hierbij niet in het geding. De geur afkomstig van veehouderijen vormt geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling.
Wettelijk kader
De Nederlandse wetgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer ("Wet luchtkwaliteit"). In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan de grenswaarden (normen) voor verschillende luchtvervuilende stoffen. In de praktijk is alleen bij stikstofdioxide en fijn stof mogelijk sprake van normoverschrijding, zodat de beoordeling tot deze stoffen beperkt blijft. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende besluiten en regelingen met daarin het centraal staande begrip 'niet in betekenende mate':
Situatie plangebied
Op en rondom deze locatie is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer.
De Regeling niet in betekenende mate bijdragen (nibm) is in dit geval van toepassing. De aanvraag heeft betrekking het toevoegen van één woning. De grens in de regeling ligt bij 1500 woningen met een enkele ontsluitingsweg of 3000 woningen met twee ontsluitingswegen. De aanvraag blijft daar ruimschoots onder. Een berekening van de gevolgen voor de luchtkwaliteit is daarom niet nodig.
De ruimtelijke procedure heeft geen betrekking op de ontwikkeling van een gevoelige bestemming als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Deze gevoelige bestemmingen zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.
De locatie ligt bovendien op een afstand van:
Alleen bij realisatie van gevoelige bestemmingen binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden nodig. Nu dit niet aan de orde is, hoeft geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit plaats te vinden.
Conclusie
De woningsplitsing draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Er is geen sprake van een gevoelige bestemming. De locatie ligt bovendien op voldoende afstand van rijks- en provinciale wegen. Er is geen sprake van feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden. Er is daarom geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig. Het onderwerp luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling.
De verkeersaantrekkende werking voor de woonfunctie is zeer beperkt. De wegenstructuur is hier ruim voldoende voor. Parkeren moet plaatsvinden op eigen terrein. Op het erf is ruim voldoende ruimte aanwezig om een aantal parkeerplaatsen mogelijk te maken.
Wettelijk kader
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.
De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:
Specifiek voor het stedelijk gebied is het volgende van belang:
Situatie plangebied
Het waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel als hulpmiddel voor het opstellen van de waterparagraaf. De vragen zijn bedoeld om een beoordeling te kunnen geven van de feitelijke, fysiek-technische situatie maar ook om te kunnen beoordelen of de situatie zich verhoudt tot het waterbeleid van Rijk, provincie en waterschap. De vragen zijn zodanig opgesteld dat als een vraag met ja wordt beantwoord het waterthema relevant is. De relevante thema's worden na de watertoetstabel behandeld. Met de bestemmingsplan wijzigt het gebruik op de percelen niet. Hierdoor zijn een aantal thema's minder relevant.
Thema | Toetsvraag | Rele- vant |
|
Hoofdthema's | |||
Veiligheid | 1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? | Nee | |
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? | Nee | ||
Riolering en afvalwaterketen | 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)? | Nee | |
2. Ligt in het plangebied een persleiding van Waterschap Rijn en IJssel? | Nee | ||
3. Ligt in of nabij het plangebied een rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap? | Nee | ||
Wateroverlast (oppervlaktewater) | 1. Is sprake van toename van verhard oppervlak? | Nee | |
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? | Nee | ||
3. Bevinden zich in of nabij het plangebied natte en laaggelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes? | Nee | ||
Grondwateroverlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? | Nee | |
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? | Nee | ||
3. Is in het plangebied sprake van kwel? | Nee | ||
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? | Nee | ||
Oppervlaktewaterkwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd? | Nee | |
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? | Nee | ||
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een strategisch actiegebied? | Nee | ||
Grondwaterkwaliteit | 1. Ligt in het plangebied een beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee | |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel? | Nee | |
2. Bevinden zich of komen er functies in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? | Nee | ||
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een hydrologisch beïnvloedingsgebied voor natte land natuur? | Nee | |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte ecologische verbindingzone? | Nee | |
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte landnatuur? | Nee | ||
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn van het waterschap? | Nee | |
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? | Nee | ||
Aandachtsthema's | |||
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee | |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
Tabel: Watertoetstabel met waterhuishoudkundige thema's
In bovenstaand tabel is geen vraag met 'ja' beantwoord.
Conclusie
Er wordt een kleine aanbouw gerealiseerd aan een van de twee bestaande woningen. Gezien de aard en omvang van deze aanbouw, kan geconcludeerd worden dat het aspect water dan ook geen belemmering vormt voor de gevraagde ontwikkeling.
In artikel 19.6.2 zijn regels opgenomen waaraan een woningsplitsing moet voldoen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het splitsen van een voormalige boerderij in twee woningen, met dien verstande dat:
a. de inhoud van het te splitsen gebouw (dus zonder vrijstaande stallen, schuren en loodsen e.d.) niet minder bedraagt dan 900 m3;
De inhoud van de twee woning is meer dan 900 m3. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
b. bij alle woningen 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd;
Op het perceel is al meer dan 150 m2 per woning aanwezig. In de regels is opgenomen dat 150 m2 per woning is toegestaan. De overige vierkante meters vallen onder het overgangsrecht.
Er is een plan voor landschappelijke inpassing opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 2.
c. de wijziging mag niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden, waarvan laatstgenoemde door middel van onderzoek dient te worden aangetoond;
Er is een QuickScan Natuurwaarden opgesteld. Daaruit blijkt dat natuurwaarden niet worden aangetast. De QuickScan is opgenomen in Bijlage 3.
d. de wijziging geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft voor:
Uit Hoofdstuk 5 blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft voor deze aspecten
e. het (wijzigings-)plan per saldo een positief effect heeft op de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de omgeving. Burgemeester en wethouders kunnen voorschriften verbinden aan het wijzigingsplan ter bevordering van de kwaliteit van de omgeving.
Door middel van landschappelijke inpassing heeft het plan een positief effect op de ruimtelijke kwaliteitswinst.
De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de tekening, is een recente kadastrale ondergrond en topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het plangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Voorts zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen. Uitgangspunt voor de regels zijn de planregels die in de meest recente plannen binnen de gemeente zijn opgenomen, deels aangepast aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen 2012 (SVBP 2012) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De planologisch-juridische regeling in dit wijzigingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.
Het digitale bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening De Stegge 5 Nieuwendijk 5, Lievelde' is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.BPBUI2029-VG01 met bijbehorende regels.
Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt.
Op de verbeelding worden tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
Regels
De regels bestaan uit vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (Artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (Artikel 2). Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven, bij het toepassen van de wijze van meten. Dit betreft het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met bijvoorbeeld luifels, ventilatiekanalen, schoorstenen en kroonlijsten. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing, worden deze één op één overgenomen.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de (dubbel) bestemmingen vastgelegd. Per bestemming wordt het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen.
Bestemmingsregeling
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming.
Bouwregels
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het is mogelijk dat bestaande, legale gebouwen afwijken. Onder bestaand wordt verstaan de ‘bestaande situatie zoals deze is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto’s, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), zoals deze bij de gemeente bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het Bestemmingsplan Buitengebied.
Nadere eisen
In dit hoofdstuk worden nadere eisen omschreven, indien van toepassing.
Specifieke gebruiksregels
In sommige bestemmingen is het noodzakelijk om het gebruik zoals toegelaten in de bestemmingsomschrijvingen nader te specificeren. Ter nadere toelichting is in sommige bestemmingen aangegeven welke gebruiksvormen in ieder geval vallen onder strijdig gebruik zoals bedoeld in artikel 2.1 Wabo.
Afwijken van de bouw- of gebruiksregels
Afwijkingen bij een omgevingsvergunning worden gebruikt om een bestemmingsplan flexibel te maken. Er is bijvoorbeeld een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om af te kunnen wijken van de opgenomen maatvoeringen, met een maximum van 10%.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
Op grond van de Wro is het mogelijk om ter bescherming van de functies in bestemmingsplan, een omgevingsvergunningstelsel op te nemen waarmee bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden omgevingsvergunningplichtig worden. In het bestemmingsplan geldt bijvoorbeeld voor de gronden met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' een omgevingsvergunningplicht.
Wijze van bestemmen
Het plangebied heeft de bestemming 'Wonen'. Hier zijn maximaal 2 aaneengebouwde woningen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd'. De woningen mogen niet worden herbouwd. Daarnaast is 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken per woning toegestaan. Op het perceel is al meer dan 150 m2 per woning aanwezig. De overige vierkante meters vallen onder het overgangsrecht. Daarnaast heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' gekregen.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen - dat wil zeggen: het gehele bestemmingsplan betreffend - karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en parkeerregelgeving.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
Het project en bijbehorende procedure worden door verzoeker bekostigd. Indien het project aanleiding geeft tot vergoeding van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst afgesloten worden met verzoeker inzake planschade.
Het bestemmingsplan voorziet in het realiseren van een tweede woning, waarbij er sprake is van een bouwactiviteit zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor voor de betrokken gronden een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro dient te worden vastgesteld. Burgemeester en Wethouders mogen op grond van artikel 6.12 Wro afzien van een exploitatieplan indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is. Met verzoeker is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin is opgenomen dat de te maken kosten, waaronder eventuele planschade, voor rekening van verzoeker zijn. Burgemeester en wethouders achten het plan economisch uitvoerbaar.
Het ontwerpbestemmingsplan is op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegd. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Binnen het plan zijn geen nationale en provinciale belangen in het geding. Vooroverleg met de ILT-inspectie en de provincie Gelderland is dan ook geen verplichting. Daarnaast zijn er geen wateraspecten in het geding, waardoor er geen vooroverleg hoeft worden gevoerd met het Waterschap Rijn en IJssel.
Zowel de Provincie als het Waterschap zijn op de hoogte gesteld door middel van een kennisgeving toen het plan ter inzage lag. Zij hebben hier geen reactie op gegeven.