Plan: | Buitengebied herziening Kloezedijk 5, 5a Lievelde |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1586.BPBUI2028-VG01 |
Er is een verzoek ingekomen tot wijziging van de bestemming voor het perceel Kloezedijk 5, 5a te Lievelde. Het bestaande intensieve veehouderijbedrijf stopt met haar werkzaamheden. De wens is om de huidige agrarische bestemming om te zetten naar de bestemming 'Wonen', de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing geheel te slopen en hiervoor in de plaats een vijftal wooneenheden te creëren. Het bestaande woonhuis Kloezedijk 5 met aangebouwd achterhuis blijft bestaan.
De eigenaren van het perceel Kloezedijk 5, 5a te Lievelde hebben hun bedrijf ingeschreven voor de Saneringsregeling Varkenshouderij en hiervoor de beschikking gekregen. Deze regeling is bedoeld voor bedrijven die een behoorlijke geurbelasting geven in de omgeving. In deze regeling zit een verplichting om te stoppen met de varkenshouderij op deze locatie en hiervoor ook de bestemming voor de intensieve veehouderij in te leveren. Daarnaast moeten alle gebouwen die gebruikt worden voor de varkenshouderij binnen 14 maanden gesloopt worden. In deze regeling wordt ingezet op het mooier maken van het buitengebied, vandaar de verplichting om de varkensstallen te slopen. Stallen die niet gebruikt worden verpauperen zeer snel.
De ontwikkeling op dit perceel past niet in het geldende bestemmingsplan voor het buitengebied. Een herziening van dat plan is daarom noodzakelijk. Daarom is het voorliggende bestemmingsplan 'Buitengebied herziening Kloezedijk 5, 5a Lievelde' opgesteld.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen voor het grondgebied van de gemeente Oost Gelre wordt in principe overal dezelfde plansystematiek gehanteerd. De bestemmingen en regels uit het voorliggende bestemmingsplan sluiten daardoor grotendeels aan op de bestemmingen en regels uit andere bestemmingsplannen. Daarmee wordt de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid van de burgers vergroot.
Het plangebied Kloezedijk 5, 5a te Lievelde is gelegen aan de rand van de bebouwde kom Lievelde in het buitengebied van de gemeente Oost Gelre. Op het perceel is een zeugenhouderij gelegen met 174 zeugen met bijbehorende biggen en opfok. Op het perceel is een bedrijfswoning aanwezig (Kloezedijk 5) alsmede diverse agrarische bedrijfsgebouwen.
Ten noorden van het agrarisch bedrijf is een autobedrijf gelegen met tankstation en werkplaats. Deze ligt al in de bebouwde kom van Lievelde. Verder ten noorden liggen particuliere woningen, evenals aan de oostzijde van het agrarisch bedrijf welke ook deel uitmaken van de bebouwde kom Lievelde. Ten zuiden en westen van het agrarisch bedrijf zijn enkele woningen in het buitengebied gelegen.
Het plangebied Kloezedijk 5, 5a te Lievelde is gelegen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' vastgesteld door de gemeenteraad van Oost Gelre op 18 december 2012 met de daarbij bijbehorende Reparatieplannen 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre' vastgesteld door de gemeenteraad van Oost Gelre op 15 juli 2014 en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016' vastgesteld door de gemeenteraad van Oost Gelre op 4 april 2017.
Het perceel is gelegen in de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' met de nadere functieaanduiding 'intensieve veehouderij' en voorzien van een bouwvlak. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.
Overzichtskaart met bestemmingen in omgeving plangebied (in zwarte cirkel)
Het perceel Kloezedijk 5, 5a te Lievelde is gelegen aan de rand van de bebouwde kom van Lievelde. Hier is een fokzeugenbedrijf gelegen en bestaat uit een bedrijfswoning met achterhuis en diverse agrarische bedrijfsgebouwen.
De eigenaren hebben hun agrarisch bedrijf ingeschreven voor de Saneringsregeling Varkenshouderij en hiervoor de beschikking gekregen. Deze regeling is bedoeld voor bedrijven die een behoorlijke geurbelasting geven in de omgeving. In deze regeling zit een verplichting om te stoppen met de varkenshouderij op deze locatie en hiervoor ook de bestemming voor de intensieve veehouderij in te leveren. Daarnaast moeten alle gebouwen die gebruikt worden voor de varkenshouderij binnen 14 maanden gesloopt worden. In deze regeling wordt ingezet op het mooier maken van het buitengebied, vandaar de verplichting om de varkensstallen te slopen. Stallen die niet gebruikt worden verpauperen zeer snel.
Na sloop van de agrarische bedrijfsgebouwen wil verzoeker hier vijf wooneenheden oprichten, bestaande uit twee maal twee aaneengebouwde woningen en een vrijstaande woning. De bestemming dient hierbij te worden gewijzigd van 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' naar 'Wonen'. Het perceel wordt landschappelijk ingepast.
Het college heeft op 10 november 2020 principemedewerking verleent aan dit plan.
Voor het gebied geldt een groot aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied.
De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.
De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.
De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.
Ter bescherming van de archeologische waarden heeft de gemeente Oost Gelre een beleidsnota met -kaarten vastgesteld en deze doorvertaald en opgenomen in de geldende bestemmingsplannen.
In paragraaf 4.3 wordt archeologie nader toegelicht.
De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:
Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand). Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
Bij onderhavig bestemmingsplan is in paragraaf 4.5 een watertoets uitgevoerd waarbij rekening is gehouden met bovengenoemde doelstellingen.
Conclusie Internationaal beleid
Het Internationaal beleid vormt geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling op perceelniveau.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie doelen uitgewerkt:
Met de hiervoor genoemde doelen zijn dertien nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de ladder van duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In het Besluit algemene regels ruimtelkijke ordening heeft het Rijk voorts enkele nationale belangen voorzien van bindende regels. Deze dienen bij ruimtelijke plannen in acht te worden gehouden. Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor bindende regels zijn opgenomen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.
Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.
Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer het Natuur Netwerk Nederland (de opvolger van de ecologische hoofdstructuur), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Onderhavige ontwikkeling betreft een wijziging van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' naar 'Wonen' aan de rand van de kern Lievelde waarna een vijftal woningen worden gerealiseerd in de vorm van twee keer twee aaneengebouwde woningen en een vrijstaande woning. In artikel 1.1.1 van het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader toegelicht, waarbij het gaat om 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. Nu het een woningbouwlocatie betreft met een omvang van maximaal 5 woningen, is hier geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Behoefte
Op 15 oktober 2019 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre de 'Woonvisie Kleine kernen' vastgesteld met als titel: 'Ruimtelijke verkenning wonen kleine kernen Oost Gelre'. In deze woonvisie is een duidelijke opgave opgenomen: ‘passende woonruimte voor iedereen in de kleine kernen’.
Er is een behoorlijke actuele behoefte aan nieuwe woningen. De huidige plancapaciteit is niet voldoende om te voorzien in de behoefte. De ruimtelijke opgave voor de kleine kernen is als volgt samengevat:
Aanvullende beschrijving van voornoemde Woonvisie is opgenomen in paragraaf 3.4.1.
Bestaand stedelijk gebied
Het planvoornemen betreft het toevoegen van vijf woningen op een op te heffen agrarisch intensieve veehouderijbedrijf aan de rand van de bebouwde kom van Lievelde. Daarmee is het geen nieuwe stedelijke ontwikkeling aan de rand van bestaand stedelijk gebied. De behoefte voor nieuwe woningen is wel degelijk aanwezig.
Conclusie
Uit bovenstaande onderbouwing kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling maar dat de behoefte voor nieuwe woningen wel degelijk aanwezig is. Er is sprake van een duurzame verstedelijking.
Algemene conclusie Bro
De ladder van duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de 'Omgevingsvisie Gelderland'. Deze is vastgesteld op 9 juli 2014. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 19 december 2018 een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld en deze doorvertaald in de Omgevingsverordening. De provincie streeft onder andere naar het versterken en behouden van de vitaliteit van kleinere kernen en dorpen. Om dit te bereiken dienen stedelijke functies waar mogelijk te worden gebundeld en geconcentreerd. Daarnaast ondersteunt de provincie bij de aanpak van leegstand in dorpen en kernen.
De omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Toetsing Omgevingsverordening
Voor het plangebied geldt artikel 2.2 uit de Omgevingsverordening : "Instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda".
1. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
2. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.
Met dit bestemmingsplan wordt bijgedragen aan het realiseren van voldoende woningen in het kerkdorp Lievelde, die daarnaast voldoen aan de recentelijke regionaal en lokaal vastgestelde Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouwinitiatieven, en vindt er een kwalitatieve versterking van de leefomgeving plaats. Voor wat betreft de ladder voor duurzame verstedelijking wordt opgemerkt dat er sprake is van een locatie aan de rand van het stedelijk gebied (zie ook paragraaf 3.2.3).
De gemeenteraad van Oost Gelre heeft op 20 september 2016 de Woonvisie 2016 - 2025 vastgesteld en daarnaast recentelijk regionale kwaliteitscriteria vastgesteld. De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld (zie ook paragrafen 3.4.1 en 3.5.1). Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal 5 woningen gelegen aan de rand van de bebouwde kom van Lievelde. Het gaat om huur/koopwoningen in de vorm van een vrijstaande en twee maal twee aaneengebouwde woningen voor hoofdzakelijk starters en alleenstaande jongeren of -ouderen. Met dit gemengde programma en deze aantallen wordt aangesloten op het regionale woonbeleid. Hiermee is het plan, kwalitatief en kwantitatief, in overeenstemming met artikel 2.1 en 2.2 van de omgevingsverordening.
Conclusie
Bij het opstellen van de regels van dit bestemmingsplan is zoveel mogelijk rekening gehouden met de regels uit de Omgevingsverordening Gelderland. Nu de ontwikkeling van de vijf woningen ook past binnen de provinciale omgevingsvisie en -verordening past het plan binnen het provinciaal beleid.
De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld. Een demografische ontwikkeling in deze regio is dat het aantal inwoners in de komende periode langzaam maar zeker afneemt. In de Regionale Woonvisie wordt ingespeeld op die bevolkingsdaling en afname van het aantal huishoudens. Concreet betekent dit voor iedere gemeente in de Achterhoek dat de aangegeven bouwvolumes in de gemeentelijke woonvisies naar beneden bijgesteld moeten worden.
De Regionale Woonvisie is in 2013 geëvalueerd. Dit heeft geleid tot een bijstelling, in de vorm van een Regionale woonagenda 2015-2025. Deze woonagenda richt zich primair op het ontwikkelen van een evenwichtige kwalitatieve en kwantitatieve woningvoorraad en secundair op het voorkomen en aanpakken van leegstand in maatschappelijk vastgoed en op wonen en zorg.
Het Achterhoeks Woonwensen- en Leefbaarheidsonderzoek (AWLO) van maart 2018 laat zien dat er kwalitatieve tekorten en overschotten zijn tussen vraag en aanbod van woningen (mismatch) in de regio Achterhoek. Daarnaast blijkt uit de nieuwste Primosprognose dat het aantal huishoudens in de regio Achterhoek tot 2030 blijft groeien. Er zijn daardoor op regioniveau extra woningen nodig bovenop de bestaande woningbouwafspraken die vastliggen in de Regionale woonagenda Achterhoek 2015-2025
In 2019 is een regionale set aan kwaliteitscriteria vastgesteld op basis waarvan nieuwe woningbouwplannen worden beoordeeld. Daarmee wordt beoogd dat alleen extra nieuwbouw wordt toegevoegd, als dit bijdraagt aan het oplossen van de mismatch op de lokale woningmarkt. De notitie "Kwalitatieve toetsingscriteria woningbouw Achterhoek" beschrijft dit regionale kader, de te hanteren werkwijze en het monitoren van de nieuwe woningbouwinitiatieven.
De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld, om in te spelen op de veranderde behoefte. In het najaar van 2019 is de Regionale Woonagenda op onderdelen aangepast. Daarmee wordt vooruitgelopen op de nieuwe Regionale Woonagenda. Het beleidskader is in lijn met de koers Ruimte voor goed wonen van de provincie en met het provinciale coalitieakkoord. Een aantal passages zijn niet meer van toepassing, zoals:
Conclusie
Het regionale beleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
Op 15 oktober 2019 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre de 'Woonvisie Kleine kernen' vastgesteld met als titel: 'Ruimtelijke verkenning wonen kleine kernen Oost Gelre'. In deze woonvisie is een duidelijke opgave opgenomen: ‘passende woonruimte voor iedereen in de kleine kernen’.
Deze ruimtelijke verkenning bestaat uit vier hoofdstukken. Dit is schematisch weergegeven met daarbij de belangrijkste vraag per hoofdstuk. In het hoofstuk “Introductie” wordt de aanleiding, het doel en het proces tot dusver beschreven. In het hoofdstuk “Behoefte & kwaliteit” staan de demografische ontwikkelingen en de woningbouwbehoefte. Daarnaast heeft iedere kleine kern onder haar inwoners de behoefte gepeild, bijvoorbeeld door een enquête en/of informatieavonden. Dit is vertaald in de ruimtelijke woningbouw opgave voor de kleine kernen. Daarnaast is het belangrijkste beleid voor de locatiekeuzes aangegeven.
In het hoofdstuk “Uitvoering” is het beleid vertaald in een “leefbaarheidsthermometer”; hiermee wordt een kwaliteitswaarde aan denkbare woningbouwlocaties gegeven. In dit hoofdstuk staat een ruimtelijke- en landschappelijke beschrijving van iedere kern. Vervolgens is voor iedere kern een kaart opgenomen met woningbouwlocaties en een strategie per kern (waar gaan we gezamenlijk mee aan de slag). In het hoofdstuk “Uitvoering” is globaal aangegeven hoe het vervolg proces wordt ingestoken. Daarnaast is er een “uitnodigingskaart” opgenomen voor nieuwe woningbouw initiatieven.
Er is een behoorlijke actuele behoefte aan nieuwe woningen. De huidige plancapaciteit is niet voldoende om te voorzien in de behoefte. De ruimtelijke opgave voor de kleine kernen is als volgt samengevat:
Ruimtelijke structuur kernen
Voor elk kerkdorp is een structuurkaart opgesteld. Beheer, versterken en verduurzamen van de bestaande dorpse bebouwde omgeving is het belangrijkste voor de kleine kernen. Voor iedere kern is gekeken naar de ruimtelijke structuren.
Om gedegen keuzes te maken over welke gebieden/plekken het meest wenselijk of als meest haalbaar worden geacht als woningbouw locaties, wordt gebruik gemaakt van de zogeheten leefbaarheidsthermometer. De leefbaarheidsthermometer heeft als uitgangspunt: bouwen op die plekken waar het de leefbaarheid van de kernen het meest ten goede komt. Het uitgangspunt hierbij is “van binnen naar buiten” (te lezen als van bestaand stedelijk gebied naar buitengebied; inbreiding voor uitbreiding). De thermometer slaat uit van groen (wenselijk) naar rood (minst wenselijk) op het vlak van leefbaarheid. Waarbij werkend van groen naar rood het proces van gedegen afpellen van de woningbouwmogelijkheden in elke kern weergeeft. Daarbij is telkens de afweging gemaakt of een locatie binnen 0-2 jaar te realiseren is. Dus mocht er een inbreidingslocatie op korte termijn voorhanden zijn, dan geniet dit de voorkeur. Mocht er geen inbreidingslocatie voorhanden zijn, dan wordt er gekozen voor een dorpslintafronding. Mocht er in de kern op korte termijn ook geen dorpslintlocaties voorhanden zijn, dan wordt er gekozen voor uitbreidingslocatie.
Op de kaart hierboven staat het ruimtelijke structuurbeeld voor Lievelde weergegeven. Hierop is een overzicht gemaakt van denkbare woningbouwlocaties in Lievelde. Op basis van het landschapsbeeld en de leefbaarheidsthermometer is er een locatiestrategie gekozen voor de komende jaren.
In Lievelde spelen twee concrete initiatieven voor woningbouw. Het gaat om de ontwikkeling van het terrein 'Vossenburcht' met daarop aansluitend het gebouw voor 'Lokaal voor Verlof'. De insteek van de Woonvisie, is om deze plannen zo snel mogelijk te faciliteren. De initiatieven zijn kansrijk om op korte termijn te realiseren.
De ontwikkeling aan de Kloezedijk 5, 5a te Lievelde is als een kansrijke landschappelijke woondroebel aangewezen welke ook op korte termijn realiseerbaar kan zijn. De woningen zijn in hoofdzaak bedoeld voor starters of alleenstaande jongeren of -ouderen, wat aansluit op de actuele vraag in de kleine kernen.
Cultuur en erfgoed dragen bij aan de economie en de maatschappij. Zij dragen bij aan het toerisme en aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en bewoners. Door de gemeenten Winterswijk, Aalten en Oost Gelre is gezamenlijk de erfgoednota opgesteld. Het beleven van erfgoed is een van de ambities in deze nota om daarmee het (economisch) rendement te vergroten. Het doel van de nota is het vaststellen van ambities voor de ontwikkeling en instandhouding van het erfgoed, zodat dit:
Als gevolg van enkele rampen en incidenten, zoals de vuurwerkramp in Enschede, is externe veiligheid een belangrijk thema geworden. Deze rampen en incidenten hebben ertoe geleid dat de Rijksoverheid diverse maatregelen heeft genomen om acht te krijgen op de risicobronnen in Nederland en het optimaliseren van de risicobeheersing rondom de risicobronnen. Maatschappelijk gezien hebben deze rampen eveneens een belangrijke bijdrage geleverd aan de bewustwording van het leven met veiligheidsrisico's. Helder is dat de huidige maatschappij nu eenmaal veiligheidsrisico's met zich meebrengt, maar dat er wel grenzen aan deze risico's gesteld moeten worden.
Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente allereerst haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.
Daarnaast wordt aangegeven welke maatregelen genomen moeten worden om de geformuleerde ambities te realiseren en welke instrumenten daarvoor kunnen worden ingezet. De maatregelen worden uitgewerkt in andere gemeentelijke documenten (bestemmingsplannen / streekplannen, milieuvergunningen en rampenbestrijdingsplannen). In die zin bestrijkt de beleidsvisie zowel de beheersing van risico's als de bestrijding van een ramp wanneer die zich voordoet.
Externe veiligheid is nader beschreven in paragraaf 4.10.
Met het welstandsbeleid wordt richting gegeven aan gebouwen en het landschap in de gemeente Oost Gelre. Wat is belangrijk om te behouden of te beschermen en op welke plekken kunnen de burgers meer vrijheid van handelen krijgen. Deze keuze vormt de politieke component van het welstandsbeleid. De gemeenteraad heeft aangegeven meer "vrijheid" te willen en meer te willen "inspireren".
Het beleid is gericht op deregulering: voor minder bouwaanvragen een welstandstoets gebaseerd op minder en duidelijkere regels. Op de vraag hoe eventueel welstandstoezicht zou moeten plaatsvinden, wordt hier al een voorlopig antwoord geformuleerd: niet door te omschrijven hoe het gebouw moet worden, maar door aan te geven waarop de beoordeling van het ontwerp gebaseerd moet worden. Het welstandsbeleid biedt concreet gereedschappen (handvatten) voor burgers, ondernemers en gemeente om samen aan de slag te gaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven.
Inspiratiedocument Ruimte Oost Gelre
Aan het welstandsbeleid is een Inspiratiedocument gekoppeld. Dit document vormt een belangrijke basis voor het welstandsbeleid. In dit document zijn de kernkwaliteiten voor Oost Gelre beschreven. Deze kernkwaliteiten en kansen voor de kernen bieden aanknopingspunten ter inspiratie voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Bovendien is aan onderhavig plan nog een beeldkwaliteitsplan gekoppeld, dat ook door de gemeenteraad is vastgesteld en eveneens richtinggevend is.
Een sterke economie is een van de belangrijkste voorwaarden om te kunnen blijven bouwen aan een gezonde gemeente. Werk is daarbij een van de belangrijkste pijlers. Werk biedt mensen de kans tot ontwikkeling, het bevordert de integratie, biedt sociale contacten en structuur en betrekt de burger bij de samenleving. Participatie, zelfontplooiing en inkomen staan in nauwe relatie tot gezondheid en welzijn.
De gemeentelijke rol ligt in het nemen van verantwoordelijkheid voor het algemene vestigingsklimaat, het faciliteren en stimuleren van ondernemerschap, bijdragen aan netwerken en verbindingen in de regio, bijdragen aan de verbinding onderwijs en arbeidsmarkt, zorgen voor goede woonvoorzieningen en geschikte werklocaties.
Op verzoek van het college van burgemeester en wethouders en de raad van de gemeente Oost Gelre is de Economische visie tot stand gekomen. De ontwikkelingen nu en in de toekomst van onze gemeente zijn aanleiding geweest om te onderzoeken waar de gemeente Oost Gelre op dit moment staat, wat al wordt gedaan en wat er de komende jaren moet worden aangepakt om een aantrekkelijke gemeente te blijven en nog aantrekkelijker te worden voor huidige en nieuwe inwoners en ondernemers.
De opgestelde economische visie bestaat uit een aantal speerpunten waar de focus op gelegd wordt en de hierbij behorende doorvertaling in concrete acties en inspanningen. De economische uitvoeringsagenda is een zogenoemd 'levend document', dat na vaststelling bijgewerkt en aangevuld kan worden.
Geluid is een belangrijke bron van hinder en zelfs een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid. Naar schatting een miljoen mensen in Nederland ondervinden ernstige hinder van geluid. Belangrijke bronnen zijn wegverkeer en in minder mate railverkeer en industrielawaai. Ook buren zijn belangrijke veroorzakers van geluidhinder. Het is daarom belangrijk om in het gemeentelijke geluidbeleid hinder ten gevolge van geluid te reduceren. Stilte (het ontbreken van hinderlijk geluid) is een belangrijke kernkwaliteit van de Achterhoek. Deze kwaliteit is het waard om beschermd te worden.
Daarnaast is het een belangrijke gemeentelijke taak om ruimte te bieden aan (geluidproducerende) bedrijvigheid en verkeer. Een goede balans daartussen is de uitdaging van het geluidbeleid.
Op 11 februari 2020 heeft de gemeenteraad het nieuwe 'Geluidbeleid Oost Gelre' vastgesteld. Met dit beleid worden de uitgangspunten en de normen van het Activiteitenbesluit als basis genomen voor het bepalen van de geluidsnormen. Uitzondering hierop zijn agrarische bedrijven.
Het Activiteitenbesluit kent wat betreft geluidnormering maar twee gebiedstypes (bedrijventerrein en al het overige) met twee bedrijfstypes (agrarisch en tankstations) als uitzondering. Dit staat in schril contrast met het 'oude' geluidbeleid van Oost Gelre waarin negen verschillende gebiedstypes en vele (streef-, grens- en plafond) waarden werden aangeduid. Het Activiteitenbesluit is nu voor het overgrote deel van de bedrijven van toepassing.
Het geluid is nader beschreven in paragraaf 4.6.
Het Rijk en de provincies leggen hun verkeer- en vervoersbeleid vast in een beleidsplan. Gemeenten zijn vrij in de manier waarop zij hun beleid vastleggen. Het is wel een verplichting om aan te geven hoe het verkeer- en vervoersbeleid in de gemeente wordt vormgegeven. Hiervoor heeft de gemeente, in navolging van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoer Plan 2011-2015 (GVVP), het "Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014-2024" vastgesteld.
Het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) heeft betrekking op de periode 2014-2018 en wordt geactualiseerd. Waar voorheen het GVVP zich vrijwel uitsluitend beperkte tot een aantal maatregelen die slechts betrekking hadden op de verkeersproblematiek, is nu gekozen voor een opzet die de oplossing van verkeers- en vervoersproblemen in een breder kader plaatst.
De hernieuwde insteek voorziet in een integrale benadering van het verkeer in een landschappelijke en ruimtelijke omgeving. Verkeer is vaak een afgeleide van ruimtelijke ontwikkelingen. Vanuit deze integrale benadering zijn er ambities, aandachtspunten en beleidsprincipes in beeld gebracht. Dit leidt tot een concreet uitvoeringsprogramma om de komende jaren aan te werken. In het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) is ruimte geboden voor het inbrengen van (lokale) aandachtspunten door burgers/belangengroepen. Deze zijn geïnventariseerd en vervolgens opgenomen in het uitvoeringsprogramma.
De gemeente heeft een inspiratiedocument Ruimte Oost Gelre opgesteld voor de kernen en buitengebied. Dit inspiratiedocument biedt een visie voor de toekomst van Oost Gelre door middel van het weergeven van de kwaliteiten. Het vormt een leidraad voor ruimtelijke ontwikkelingen.
Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapsensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. Die visie in het LOP is in hoofdlijnen: 'Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat!'
In het Visiedeel van het landschapsontwikkelingsplan is aangegeven dat Lievelde deel uitmaakt van 'de zone van drie dorpen en een stad'. Binnen deze zone is het landschaps-ensemble aangemerkt als 'Lievelder krans'.
Hierbij geldt het motto: "Vang de dynamiek op door elke ingreep in het landschap te verevenen met een kwaliteitsverbetering op de plek en de omgeving daarvan: voor wat hoort wat!. Kies daarbij voor de verschillende kanten van Lievelde voor verschillende thema's:
Te beschermen of op te poetsen parels:
Te stimuleren landschapselementen:
Het Landschapsontwikkelingsplan is als uitgangpunt genomen bij de landschappelijke inpassing van de planlocatie. Hiervoor is door Buro Collou een landschappelijk inpassingsplan opgesteld d.d. 10-12-2020 welke als bijlage is bijgevoegd.
Een uitsnede uit de rapportage van Buro Collou over de landschappelijke inpassing:
Landschappelijke inpassing Kloezedijk 5, 5a Lievelde
Conclusie
Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
Wettelijk kader
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage II van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorgekomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.Voor deze toetst wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toetst kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
AANMELDNOTITIE
Het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) is gewijzigd. De wijziging is het gevolg van de implementatie van Richtlijn 2014/52/EU die ziet op het wijzigen van Richtlijn 2011/92/EU. Dit is de richtlijn die ziet op projecten (kolom 4). De wijzigingsrichtlijn is voor het overgrote deel geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het gewijzigde Besluit m.e.r. is in werking getreden op 7 juli 2017.
Een van de belangrijkste gevolgen van de wijziging van het Besluit m.e.r. is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is geregeld in artikel 2 lid 5 Besluit m.e.r. De aanmeldnotitie beschrijft de gevolgen van de voorgenomen activiteit voor het milieu en geeft een conclusie omtrent de noodzaak tot een m.e.r.-procedure. Aan de hand van deze informatie kan het bevoegd gezag een beslissing nemen of voor de voorgenomen activiteit een MER dient te worden opgesteld.
Afweging
Het plan maakt de bouw van vijf woningen mogelijk. Voor stedelijke ontwikkelingsprojecten (D11.2) geldt een grenswaarde van 2.000 woningen. Het plan blijft met een vijftal woningen ruimschoots onder de drempelwaarde, zoals die is opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.
Uit de verrichte milieuonderzoeken, die hierna in de onderstaande paragrafen wordt beschreven blijkt dat de effecten van de realisatie van vijf woningen op de betreffende locatie niet van dien aard is dat er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen. De aard van de voorgenomen activiteit is niet van die omvang dat er onevenredig nadelige effecten op de omgeving plaatsvinden. Daarnaast vindt de ingreep niet plaats in een gevoelig gebied. Er zijn geen negatieve effecten op de omgeving te verwachten. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt in deze dan ook niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Het plan is van relatief geringe omvang. Daarbij is het project qua situering en potentiële negatieve effecten op de omgeving niet van dien aard dat het nader beoordeeld moet worden in een afzonderlijke m.e.r.(beoordelings)procedure.
De overheid wil de hoeveelheid stikstof in de natuur (stikstofdepositie) terugdringen. Daarvoor introduceerde zij in 2015 het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Dit programma was ook gericht op het versterken van de natuur en het maakte tegelijkertijd economische ontwikkeling mogelijk. Dit deed het PAS door:
Op deze manier bood het PAS ruimte aan nieuwe activiteiten die stikstof uitstoten.
Door recente uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is de PAS vernietigt, met name het rekenprogramma Aerius, en niet meer bruikbaar. Dit wil zeggen dat, bij ruimtelijke initiatieven, waarbij een toename van stikstofuitstoot zal plaatsvinden, geen medewerking aan kan worden verleend.
Per 16 september 2019 is een aangepaste versie van het rekenprogramma Aerius beschikbaar. Met behulp hiervan kan de stikstofuitstoot van een planontwikkeling worden berekend. Heeft de planontwikkeling geen toename van stikstof op nabij gelegen natuurgebieden tot gevolg dan kan aan de planontwikkeling worden meegewerkt.
Voor het plangebied is een stikstofberekening met het Aerius-programma gemaakt welke als bijlage is bijgevoegd. Hierbij is een berekening gemaakt van de mogelijke stikstofuitstoot tijdens de sloop van de agrarische gebouwen en bouw van de gewenste woningen. Uit de berekeningen blijkt dat 'er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar' zijn. Daarmee staat op voorhand vast dat de activiteiten, nodig voor de realisatie van het gewenste plan, geen nadelig effect hebben op de instandhoudings- doelstellingen van de omliggende beschermde Natura-2000 gebieden. De stikstofdepositie, ten gevolge van de activiteiten op de planlocatie, vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het gewenste plan.
Conclusie
Redelijkerwijs zijn er geen gevolgen te verwachten voor omliggende Natura 2000 gebieden van de voorgenomen ontwikkeling.
Wettelijk kader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Archeologie
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient direct door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.
Nieuw Archeologiebeleid
Op 14 april 2020 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre nieuw archeologisch beleid vastgesteld met titel 'Archeologische monumentenzorg in de gemeente Oost Gelre, een actualisatie van de archeologische waarden-, verwachtings- en beleidskaart'. Dit nieuwe beleid is nog niet opgenomen in de geldende bestemmingsplannen zodat dit nieuwe beleid dient ter nadere motivering bij plannen die afwijken van het bestemmingsplan.
Een wijziging ten opzichte van het in het bestemmingsplan opgenomen is de mate van oppervlakte waarbij een verkennend archeologisch onderzoek nodig is. In het bestemmingsplan worden oppervlaktematen van 100 m2 en 2.500 m2 genoemd. Het nieuwe Archeologiebeleid heeft deze oppervlakten verruimd van 100 m2 naar 250 m2 en van 2.500 m2 naar 5.000 m2.
Het plangebied Kloezedijk 5, 5a te Lievelde is gelegen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' vastgesteld door de gemeenteraad van Oost Gelre op 18 december 2012 met de daarbij bijbehorende Reparatieplannen 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre' vastgesteld door de gemeenteraad van Oost Gelre op 15 juli 2014 en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016' vastgesteld door de gemeenteraad van Oost Gelre op 4 april 2017.
Het perceel is gelegen in de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' met de nadere functieaanduiding 'intensieve veehouderij' en voorzien van een bouwvlak. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2
Streven naar behoud in huidige staat. Bodemingrepen dieper dan bouwvoor of bekende bodemverstoring vermijden. Indien behoud niet mogelijk is, dan bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 5.000 m2 vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek.
Binnen deze dubbelbestemming vindt de bouw van de nieuwe woningen plaats. Deze bouw zal de oppervlaktemaat van 5.000 m2 niet overschrijden. Daarbij komen deze woningen veelal op de voetprint van de te slopen agrarische bebouwing te staan zodat de ondergrond al geroerd is. Een verkennend archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Cultuurhistorie
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:
De beoogde woningbouwlocatie aan de Kloezedijk 5, 5a te Lievelde heeft geen historisch-geografische of stedenbouwkundige waarden. Architectuurhistorische waarden zijn niet aanwezig. De gemeentelijke erfgoednota is niet van toepassing bij de boogde ontwikkelingen op dit perceel. Het voorliggend bestemmingsplan tast de cultuurhistorische waarden niet aan. Ook zijn binnen het plangebied geen monumenten aanwezig.
Conclusie
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wettelijk kader
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart in werking getreden. De Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.
Situatie plangebied
In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bodemonderzoeken mogen niet meer dan vijf jaar oud zijn. Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Uitgevoerd bodemonderzoek
Door het onderzoeksbureau Econsultancy is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn verwoord in een bodemonderzoeksrapport met projectnummer 14003.001, versie D1. d.d. 15 januari 2021. Het bodemonderzoeksrapport is als bijlage bijgevoegd.
Het onderzoeksbureau concludeert in dit rapport het volgende:
"Gelet op de aard en mate van de aangetoonde lichte verontreinigingen, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging en nieuwbouw op de onderzoekslocatie".
Dit verkennend bodemonderzoek is nader beoordeeld door de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA). De beoordeling is verwoord in een advies met kenmerk 2021EA0184, d.d. 22 februari 2021 welke als bijlage is bijgevoegd.
De ODA heeft een advies uitgebracht. Deze luidt als volgt:
"Het bodemonderzoek voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen. De bodemkwaliteit is geschikt voor een gebruik als Wonen. Het uitvoeren van nader bodemonderzoek is niet nodig. Aan de bestemmingsplanprocedure hoeven geen bodemspecifieke voorschriften te worden verbonden".
Geadviseerd wordt om:
- Opgepomt grondwater niet te gebruiken voor consumptie en/of gewasbesproeiing;
- De aangetoonde zwakke tot matige bijmengingen met baksteen, beton, dakpan en glas ter plaatse van deellocatie A (boerderijerf met stallen), voorafgaand aan de herontwikkeling te verwijderen en op milieuhygiënische wijze af te voeren".
In de voor de locatie benodigde omgevingsvergunning 'bouwen' zal voornoemd advies als voorwaarden en/of aandachtspunten worden opgenomen.
Asbestonderzoek
Op het perceel Kleozedijk 5, 5a te Lievelde worden de aanwezige bedrijfsgebouwen gesloopt. Om te bepalen of er bij de sloop asbest vrij kan komen is hiernaar onderzoek gedaan. Het doel hiervan is om door middel van vooronderzoek (deskresearch), visuele inspectie en eventuele monsterneming en analyse, na te gaan of in/op de daken van de schuren asbesthoudende materialen zijn toegepast.
Op 26 oktober 2020 heeft er een eerste onderzoek plaatsgevonden. De resultaten hiervan zijn verwoord in een onderzoeksrapport met projectnummer 20.1049, d.d. 28 oktober 2020, versie 1.0. welke als bijlage is bijgevoegd. Op basis van de resultaten van de uitgevoerde werkzaamheden is geconcludeerd dat in/op de daken van de schuren asbesthoudende materialen aanwezig zijn.
Op 16 maart 2021 heeft er een aanvullend asbestonderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek is een aanvulling op het eerder gedane onderzoek van 26 oktober 2020. De resultaten hiervan zijn verwoord in een onderzoeksrapport met projectnummer 20.1049, d.d. 16 maart 2021, versie 2.0. welke als bijlage is bijgevoegd.
Nu uit beide onderzoeken blijkt dat er asbest op en in het bedrijf aanwezig is dienen de asbesthoudende materialen voorafgaand aan renovatie van het materiaal of eventuele sloop te worden verwijderd door een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. In de omgevingsvergunning voor het onderdeel 'bouwen' wordt het advies van de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) opgenomen.
Voorafgaand aan sloop van de bedrijfsgebouwen dient het asbest door een gecertificeerd asbest- verwijderingsbedrijf te worden verwijderd.
Wettelijk kader
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.
De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:
Situatie plangebied
Het waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel als hulpmiddel voor het opstellen van de waterparagraaf. De vragen zijn bedoeld om een beoordeling te kunnen geven van de feitelijke, fysiek-technische situatie maar ook om te kunnen beoordelen of de situatie zich verhoudt tot het waterbeleid van Rijk, provincie en waterschap. De vragen zijn zodanig opgesteld dat als een vraag met ja wordt beantwoord het waterthema relevant is. De relevante thema's worden na de watertoetstabel behandeld. Het bestemmingsplan legt voornamelijk de bestaande legale situatie vast, hierdoor zijn een aantal thema's minder relevant.
Thema | Toetsvraag |
Rele- vant |
Hoofdthema's | ||
Veiligheid | 1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? | Nee |
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? | Nee | |
Riolering en afvalwaterketen | 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)? | Ja |
2. Ligt in het plangebied een persleiding van Waterschap Rijn en IJssel? | Nee | |
3. Ligt in of nabij het plangebied een rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap? | Nee | |
Wateroverlast (oppervlaktewater) | 1. Is sprake van toename van verhard oppervlak? | Nee |
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? | Ja | |
3. Bevinden zich in of nabij het plangebied natte en laaggelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes? | Nee | |
Grondwateroverlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? | Nee |
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? | Nee | |
3. Is in het plangebied sprake van kwel? | Nee | |
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? | Nee | |
Oppervlaktewater- kwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? | Nee |
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? | Nee | |
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een strategisch actiegebied? | Nee | |
Grondwaterkwaliteit | 1. Ligt in het plangebied een beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel? | Nee |
2. Bevinden zich of komen er functies in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? | Nee | |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een hydrologisch beïnvloedingsgebied voor natte land natuur? | Nee |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte ecologische verbindingzone? | Nee |
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte landnatuur? | Nee | |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn van het waterschap? | Nee |
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? | Nee | |
Aandachtsthema's | ||
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
Tabel: Watertoetstabel met waterhuishoudkundige thema's
De met 'ja' beantwoorde vragen zijn hieronder nader uitgewerkt.
Riolering en Afvalwaterketen
Een toename van het afvalwater heeft effect op het functioneren van de afvalwaterketen. Het (gemeentelijk) rioolstelsel, de gemalen (overnamepunten) en de rioolwaterzuiveringsinstallatie dienen de toename te kunnen verwerken zonder daarmee het milieu zwaarder te belasten. Voor onderhoud aan het persleidingenstelsel is bereikbaarheid van de leiding noodzakelijk. Tot slot mogen in de milieuzone van de RWZI geen hindergevoelige functies worden opgenomen.
In de Kloezedijk is riolering aanwezig. De nieuwe woningen worden op dit rioolstelsel aangesloten. De dimensionering van de riolering in de Kloezedijk is dusdanig groot dat het afvalwater dat afkomstig is van de te realiseren woningen, op dit riool geloosd mag worden.
Wateroverlast (oppervlaktewater)
Door de ontwikkelingen in het plangebied zal het verhard oppervlak afnemen doordat veel dakoppervlak en oppervlakteverharding wordt gesaneerd. Wel komt er verharding bij door de gewenste woningen. Per saldo zal het totale oppervlakte aan verharding ongeveer hetzelfde blijven. Om wateroverlast, kwantitatief en kwalitatief, nu en in de toekomst te voorkomen wordt het regenwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen - afvoeren behandeld. Het hemelwater wordt ter plekke geïnfiltreerd in de bodem. Hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak wordt geleid naar een in de nabijheid gelegen afwateringsgang waar het water de tijd krijgt om te infiltreren in de bodem.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wettelijk kader
In het kader van de Wet geluidhinder is bij de wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.
Naast het wettelijk kader van de Wet geluidhinder moet ook een afweging gemaakt worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Gemeente Oost Gelre heeft in eigen geluidsbeleid ontwikkeld om zo richting te kunnen geven aan het geluidsaspect in bestemmingsplannen, vergunningen en dergelijke.
Bij nieuwe activiteiten dient de geluidsbelasting te voldoen aan de streefwaarden.
Industrielawaai en wegverkeer
In de directe nabijheid van het plangebied is een garagebedrijf aanwezig. Daarnaast is de Lievelderweg als doorgaande weg aanwezig. Het garagebedrijf en de weg zijn akoestische bronnen die nader onderzocht moeten worden. Hierdoor heeft Sain milieuadvies een akoestisch onderzoek uitgevoerd en verwoord in het rapport 'Akoestisch onderzoek Kloezedijk 1 Lievelde' met kenmerk 2020-3133 d.d. 14 januari 2021, dat als bijlage bij het bestemmingsplan is opgenomen. Hierbij is de gewenste uitbreiding van het garagebedrijf in meegenomen.
De conclusies uit het onderzoeksrapport zijn hieronder weergegeven.
Industrielawaai
Verkeerslawaai
Het akoestisch onderzoek is ter beoordeling voorgelegd aan de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA). De beoordeling is opgenomen in een beoordelingsrapport met nummer 2020EA0079 d.d. 2 februari 2021. Dit beoordelingsrapport is als bijlage bijgevoegd.
De ODA heeft het volgende geadviseerd:
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Het woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd en het tegenover liggende garagebedrijf wordt niet beperkt in de bedrijfsvoering.
Wettelijk kader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.
Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
In 2015 is door Infomil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt Infomil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5".
Voor woningbouwlocaties is een nibm-grens opgenomen van 1.500 woningen bij minimaal één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersdeling. Een project dat kleiner is dan deze grenzen, is in beginsel 'niet in betekenende mate'.
Situatie plangebied
Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een vijftal nieuwe woningen. Het blijft daarmee ruimschoots onder de nibm-grens van 1.500 woningen en kan als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit worden beschouwd.
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het projectgebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2011. De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen zijn stikstofoxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5).
Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de achtergrondniveaus voor NO2, PM10 en PM2,5 in zowel 2011, 2015 als 2020 onder de grenswaarden liggen.
De Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) heeft een beoordeling gedaan naar de Luchtkwaliteit. Hiervoor hebben zij advies uitgebracht die is verwoord in een adviesrapport met nummer 2020EA0171, d.d. 4 maart 2020. De ODA concludeert dat:
"de ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Er is geen sprake van een gevoelige bestemming. De locatie ligt bovendien op voldoende afstand van rijks- en provinciale wegen. Er is geen sprake van feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden. Er is daarom geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig. Het onderwerp luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling".
Conclusie
Het plan moet worden beschouwd als een nibm-project. Uit de achtergrondniveaus blijkt dat deze onder de wettelijke normen blijven. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een Quickscan Flora en Fauna (4 december 2020, rapportnummer 14003.002, versie D1) door onderzoeksbureau Econsultancy uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als bijlage bijgevoegd. Het doel hiervan is om in te schatten of er in het plangebied planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden van de voorgenomen ingreep. Tevens is beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op Natura 2000-gebieden, op houtopstanden die middels de Wet natuurbescherming zijn beschermd of op gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland.
Soortenbescherming
De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in onderstaande tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningstrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Overzicht geschiktheid onderzoekslocatie voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen
Voor de (algemene) broedvogelsoorten die mogelijk op of in de directe omgeving van de onderzoekslocatie broeden geldt dat, indien de vegetatie buiten het broedseizoen wordt verwijderd, er geen overtreding van artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming (het is verboden nesten te beschadigen, te vernielen of weg te nemen) plaats zal vinden met betrekking tot deze soorten. De nesten mogen alleen worden weggenomen wanneer deze op dat moment niet in gebruik zijn. Daarom wordt geadviseerd om eventuele snoeiwerk- en graafwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In de Wet natuurbescherming wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan de periode maart tot half augustus als broedseizoen worden aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen. Indien toch binnen het broedseizoen wordt gewerkt, dient er voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelinspectie uitgevoerd te worden door een ter zake kundige.
Voor de op de onderzoekslocatie incidenteel te verwachten algemene zoogdieren en amfibieën geldt dat de werkzaamheden verstorend kunnen werken. Als gevolg van graafwerkzaamheden kunnen dieren worden verwond of gedood en verblijfplaatsen kunnen worden vernietigd. Dit houdt normaliter een overtreding van artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming in. Voor de te verwachten soorten geldt, op grond van het provinciale soortenbeleid, bij ruimtelijke ontwikkelingen echter een vrijstelling, waardoor geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Het is in het kader van de zorgplicht wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen.
Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.
Gebiedsbescherming
NATURA 2000
Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied bevindt zich op circa 3,9 kilometer afstand ten zuidoosten van het plangebied.
De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect, zoals toenamen van geluid, trilling, licht of depositie van stikstof. Externe effecten als gevolg van de voorgenomen plannen op de onderzoekslocatie zijn, gezien de afstand van 3,9 km tot de meest nabijgekegen Natura 2000-gebieden in combinatie met de aard van de planenn (sloop en woningbouw) niet te verwchten. Vervolgonderzoek in het kader van de gebiedsbeschermingsparagrafen uit de Wet natuurbescherming wordt niet noodzakelijk geacht.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 mei 2019 uitgesproken dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet meer als basis voor toestemming voor activiteiten gebruikt mag worden. Daarmee vervalt de in het PAS gehanteerde grenswaarde voor stikstofdepositie van 0,05 mol N/ha/jaar. Gevolg hiervan is dat alle ingrepen die de stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied in de omgeving ook maar enigszins verhogen in principe niet zijn toegestaan. Ondanks de relatief grote afstand van circa 3,9 km tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, kan een verhoging van de stikstofdepositie door de voorgenomen ingreep op dit gebied niet op voorhand worden uitgesloten. Derhalve wordt geadviseerd om een stikstoftoets uit te laten voeren.
De stikstoftoets is nader beschreven in paragraaf 4.2. Hier wordt geconcludeerd dat de toename van stikstof in de nieuwe situatie op een Natura 2000-gebied niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar.
Ligging onderzoekslocatie ten opzichte van Natura 2000-gebieden.
NATUURNETWERK NEDERLAND
De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. De onderzoekslocatie ligt ook niet in de nabijheid van een gebied behorend tot het Natuurnetwerk. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 80 m ten noordwesten van de onderzoekslocatie. In onderstaande kaart is de ligging van de onderzoekslocatie ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland weergegeven. Externe effecten als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden op de onderzoekslocatie zijn, gezien de afstand tot het meest nabijgelegen gebied aangewezen als Natuurnetwerk Nederland in combinatie met de aard en de omvang van de voorgenomen ingreep (nieuwbouw) niet te verwachten. Vervolgonderzoek in het kader van de gebiedsbeschermingsparagrafen uit de Wet natuurbescherming wordt niet noodzakelijk geacht.
Ligging onderzoekslocatie (rode vlek) ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland
Houtopstanden
De Wet natuurbescherming beschermt bos van minimaal 10 are en bomenrijen van minimaal 21 bomen, gelegen buiten de bebouwde kom (de zogenaamde 'houtopstanden'). Het is verboden deze houtopstanden geheel of gedeeltelijk te vellen zonder voorafgaande melding bij gedeputeerde staten. In dit hoofdstuk wordt beschreven of er bij de voorgenomen kap sprake is van meldingsplicht en herplantplicht conform artikel 4.2 en artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming. Verder wordt beschreven of er vervolgmaatregelen getroffen dienen te worden ten behoeve van de voorgenomen houtkap.
Er zijn geen bomen binnen het plangebied aanwezig. Derhalve is een overtreding van de Wet natuurbescherming ten aanzien van beschermde houtopstanden uitgesloten.
Conclusie
Het aspect natuurwaarden vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Wet natuurbescherming in acht te worden genomen, hetgeen goed mogelijk is.
Er dient rekening te worden gehouden met het volgende:
Kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan wij het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is (dit is niet altijd de werkelijke gevel, maar de plek waar de gevel van de woning volgens het bestemmingsplan inclusief vergunningvrij bouwen mogelijk is). De in deze uitgave voor bedrijven opgenomen richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. De richtafstanden zijn voor drukkere gebieden (gemengd gebied) naar beneden bij te stellen. Aanvullend milieuonderzoek kan uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Verder hebben wettelijke afstanden voorrang op de richtafstanden.
Situatie plangebied
De directe omgeving van het te ontwikkelen perceel aan de Kloezedijk 5, 5a te Lievelde is te omschrijven als een gemengd gebied nu er in hoofdzaak woningen in de directe omgeving zijn gelegen alsmede een enkel bedrijf zijnde een garagebedrijf (autoherstelinrichting met verkoop en opslag brandstoffen en LPG, werkplaats en stalling van auto's) en een kampeerboerderij.
Door de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) is een advies uitgebracht naar de milieuzonering die hieronder is weergegeven.
In onderstaande tabel wordt voor beide bedrijven de richtafstand per onderdeel (geur, stof, geluid en gevaar) en de bijbehorende milieucategorie aangegeven. De richtafstanden gelden tussen de grens van de bedrijfsbestemming en de gevel van de woning. De werkelijke afstand in onderstaande tabel is gemeten tot de grens van het huidige agrarisch bouwvlak.
De woningbouwlocatie ligt binnen de richtafstand van het naastgelegen autogaragebedrijf met LPG-tankstation. Het bedrijf is vergunningplichtig vanwege de opslag en verkoop van LPG, waarbij aanvullende regels gelden op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het betreft een zogenaamde type C-inrichting. Daarbij geldt een aan te houden afstand van 20 meter vanuit de afleverzuilen voor benzine en diesel. Aan die afstand wordt ruimschoots voldaan ten opzichte van de beoogde woningbouwlocatie.
De woningbouwlocatie voldoet voor het tankstationgedeelte aan de richtafstand van 50 meter. Dan resteert echter voor de rest van het bedrijf nog een richtafstand van 30 meter, waaraan niet wordt voldaan (zie onderstaande tekening). Bij het situeren van woningen buiten deze richtafstand wordt het bedrijf niet beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Ook is dan het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen niet in het geding. Te meer omdat de bestaande woning Kloezedijk 5 al op veel kortere afstand van het bedrijf ligt.
Richtafstandscontouren
Realisatie van woningen binnen de contour van 30 m is mogelijk maar er zal dan aanvullend onderzoek gedaan moeten worden naar o.a. geluid en externe veiligheid om zo het bedrijf niet in haar bedrijfsvoering te beperken en een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woningen te garanderen.
Het aspect 'geluid' is behandeld in paragraaf 4.6. Hierin wordt geconcludeerd dat het geluid geen beperkingen geeft voor de voorgenomen planontwikkeling.
Het aspect 'externe veiligheid' is behandeld in paragraaf 4.10 waarin wordt geconcludeerd dat het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 per jaar. Er wordt hiermee voldaan aan de grens- en richtwaarden van het plaatsgebonden risico. Voor het LPG-tankstation is het groepsrisico kleiner dan 0.1 keer de oriëntatiewaarde en het plan leidt niet tot een toename van de hoogte van het groepsrisico. Het groepsrisico is daarom beperkt verantwoord.
Conclusie
De Handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
Inleiding
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Wettelijk kader
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2008 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Het ambitieniveau is afgestemd op het profiel van de gemeente Oost Gelre. Naast ruimte voor functies als landbouw, toerisme en wonen bestaat binnen de gemeente ook ruimte voor industriële bedrijvigheid. In de beleidsvisie is daarom gekozen voor een gebiedsgerichte benadering. Zo staat voor woonwijken veiligheid hoog in het vaandel, terwijl op bedrijventerreinen ruimte blijft voor bedrijfsontwikkeling. Ook daar gelden echter de wettelijke veiligheidsnormen.
De toegestane hoogte van het groepsrisico en de bouwmogelijkheden binnen risicocontouren (plaatsgebonden risico) verschillen in de beleidsvisie per onderscheiden gebied. Naast woonwijken en bedrijventerreinen gaat het bij deze gebiedsindeling om gemengde gebieden (met woon- en werkfuncties) en het landelijk gebied.
Het voorgenomen plan is niet in strijd met de beleidsvisie externe veiligheid.
Beoordeling risicobronnen
Met behulp van de signaleringskaart externe veiligheid is gekeken naar de risico's in de omgeving van het planinitiatief. De signaleringskaart externe veiligheid is een door de provincie Gelderland in samenwerking met de Gelderse omgevingsdiensten opgestelde verbeterde versie van de risicokaart. Onderstaande de afbeelding van de ligging van de planlocatie ten opzichte van de risicobronnen in de omgeving.
Figuur 1: Weergave signaleringskaart
Zoals uit bovenstaande afbeelding blijkt ligt de locatie niet binnen invloedsgebieden van risicovolle bedrijven, wegen, waterwegen en spoorwegen aangegeven op de signaleringskaart externe veiligheid.
In de directe omgeving van het te ontwikkelen gebied bevindt zich een LPG tankstation bij het autobedrijf Bleumink BV aan de Lievelderweg 87. De locatie ligt binnen het invloedsgebied (1% letaliteitsgrens) van dit LPG tankstation.
Plaatsgebonden risico
De planontwikkeling is niet gelegen binnen de plaatsgebonden risicocontour(PR 10 -6 ) van het LPG tankstation. Er wordt dan ook voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Er is hierdoor geen wettelijke belemmering vanuit externe veiligheid voor het realiseren van de planontwikkeling.
Groepsrisico
De planlocatie is gelegen binnen het invloedsgebied van het LPG tankstation. Omdat het aantal personen binnen het invloedsgebied toeneemt moet het groepsrisico verantwoord worden. Om de verantwoording te kunnen doen is een risicoberekening uitgevoerd voor het LPG tankstation (“Risicoberekening LPG tankstation Lievelderweg 87 te Lievelde”, ontwikkeling Kloezedijk 5-5a d.d. 9 april 2021 versie 0.1 met zaaknummer 2021EA0281). Het rapport is toegevoegd als bijlage.
Uit het rapport blijkt dat het Groepsrisico toeneemt in de toekomstige situatie, maar nog steeds onder de 0,1 keer de oriëntatiewaarde blijft. Bovendien neemt de hoogte van het groepsrisico niet toe. In beide situaties blijft het hoogste punt van de groepsrisico factor 0.0009 ten opzichte van de oriëntatiewaarde. Ondanks dat de hoogte van het Groepsrisico dus gelijk blijft, dient het groepsrisico beperkt verantwoord te worden. Er is namelijk feitelijk wel een toename in het aantal personen binnen het invloedsgebied.
Toetsing circulaire LPG-tankstations
Naast de grenswaarden genoemd in het Bevi en de daarbij behorende Revi dient ook rekening gehouden te worden met de 'Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de effecten van een ongeval'.
In beginsel mogen geen zeer kwetsbare objecten binnen een afstand van 160 meter van het vulpunt gerealiseerd worden. Aangezien het beoogde plan woningen (kwetsbare objecten) betreft, zal dit geen belemmering opleveren. Daarnaast mogen er in beginsel geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een afstand van 60 meter van het vulpunt gerealiseerd worden. Aangezien de planlocatie op circa 110 meter vanaf het vulpunt is gelegen, vormt dit geen belemmering voor het plangebied.
Toetsing aan de circulaire effectafstanden levert geen belemmering voor het beoogde plan.
Beperkte verantwoording groepsrisico
Voor het LPG-tankstation dient het groepsrisico beperkt verantwoord te worden. Hiervoor is het scenarioboek externe veiligheid en het advies van de Veiligheidsregio als basis gebruikt.
Een beperkte verantwoording van het groepsrisico bevat de volgende onderdelen:
Onderbouwing beperkte verantwoording groepsrisico
Het groepsrisico is kleiner dan 0.1 keer de oriëntatiewaarde waardoor het plan geen invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico. Het groepsrisico dient daarom beperkt verantwoord te worden.
Mogelijkheden rampenbestrijding en zelfredzaamheid
De mogelijkheden van de rampenbestrijding en zelfredzaamheid zijn afhankelijk van de maatgevende scenario's die zich voor kunnen doen bij een incident. Voor een LPG-tankstation is dat een koude of een warme BLEVE ('Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion') van de tankwagen nabij het vulpunt. Een koude BLEVE kan veroorzaakt worden door een externe beschadiging, bijvoorbeeld door een botsing. Hierdoor scheurt de tank open, LPG komt vrij en ontsteekt direct. Er ontstaat een vuurbal en een drukgolf. Een warme BLEVE wordt veroorzaakt doordat een aanwezige brand de druk in de LPG tank doet oplopen. Hierdoor verzwakt en bezwijkt de tankwand, LPG komt vrij en ontsteekt. Bij zowel een koude als een warme BLEVE ontstaat een vuurbal en een drukgolf. De effecten zijn warmtestraling, overdruk en scherfwerking. Deze effecten kunnen slachtoffers, schade en brand in de omgeving veroorzaken.
Mogelijkheden voor de rampenbestrijding
In geval van een (koude of warme) BLEVE zal de bestrijding vooral gericht zijn op het gecontroleerd uit laten branden van de plasbrand, het voorkomen van uitbreiding en beperken van effecten door middel van het afschermen van de omgeving. Daarnaast is de inzet gericht op het stabiliseren van het incident en de ontstane branden in de omgeving blussen.
Regionaal Crisisplan
De Veiligheidsregio Noord- en Oost- Gelderland (VNOG) heeft voor rampenbestrijding het Regionaal Crisisplan VNOG 2020-2023 opgesteld. In het crisisplan is vastgelegd wie waarvoor verantwoordelijk is tijdens een crisis en hoe de informatielijnen lopen. Dit plan beschrijft de hoofdstructuur, de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van functionarissen en instanties ten tijde van een crisis.
Zelfredzaamheid
De zelfredzaamheid is afhankelijk van de situatie. Kijkend naar de functie van het plangebied (wonen) en de ligging ervan tot het vulpunt van het LPG tankstation (grote afstand) is het advies om in het geval van een BLEVE te schuilen.
Kijkend naar de functie van de beoogde ontwikkeling (wonen) wordt aangenomen dat de aanwezigen voldoende zelfredzaam zijn. De zelfredzaamheid van de burgers binnen de gemeente Oost Gelre kan vergroot worden door het gebruik van NL-alert. Hierop wordt door de overheid de komende jaren verder geïnvesteerd. Burgers zullen echter zelf het initiatief moeten nemen om hun mobiele telefoon hiervoor geschikt te maken (zie: http://www.crisis.nl/nl-alert).
Conclusie
Voor het plan aan de Kloezedijk 5-5a is het LPG tankstation een relevante risicobron vanuit het oogpunt externe veiligheid.
Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 per jaar. Er wordt hiermee voldaan aan de grens- en richtwaarden van het plaatsgebonden risico. Voor het LPG-tankstation is het groepsrisico kleiner dan 0.1 keer de oriëntatiewaarde en het plan leidt niet tot een toename van de hoogte van het groepsrisico. Het groepsrisico is daarom beperkt verantwoord. Voor wat betreft de onderwerpen rampenbestrijding en zelfredzaamheid heeft de veiligheidsregio een advies uitgebracht. Dit advies is opgenomen in een schrijven met kenmerk RB/ROI050/JG/SG/7137MC0005 van het VNOG (Veiligheidsregio Noord Oost Gelderland) welke als bijlage is bijgevoegd. Het VNOG gaat hierin akkoord met de omschrijving en beschrijving van het externe veiligheid van de ODA (zoals hierboven in hoofdstuk 4.10 is beschreven) en geeft daarnaast aanvullende adviezen.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wettelijk kader
Bij de realisatie van gevoelige bestemmingen, zoals woningen, is het van belang dat er een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd wordt. Daarom moet rekening worden gehouden met geurcontouren van bijvoorbeeld bestaande veehouderijen. Hiervoor bieden het Activiteitenbesluit en de Wet geurhinder en veehouderij (Wgh) een toetsingskader.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgh) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning.Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor geldt minimaal aan te houden afstanden. De Regeling geurhinder en veehouderij is gepubliceerd op 18 december 2006.
Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008
De raad heeft bij besluit van 12 maart 2008 de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008 vastgesteld. Deze verordening is op 28 maart 2008 in werking getreden.
Daarbij zijn de bebouwde kommen van Groenlo, Lievelde en Vragender aangewezen als gedeelte van het gemeentelijk grondgebied waarvoor een andere geurnorm van toepassing is. Op grond van de verordening gelden de volgende waarden als maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij:
Situatie plangebied
Binnen 500 m van het plangebied bevinden zich geen agrarische bedrijven. De omliggende omgeving van het plangebied kenmerkt zich door in hoofdzaak burgerwoningen in het buitengebied en in de kern Lievelde, alsmede een enkele bedrijfs- en recreatieve bestemming.
Het bestemmingsplan biedt niet de mogelijkheid om nieuwe geurgevoelige objecten op kleinere afstand van omliggende veehouderijen te realiseren. Veehouderijen worden dus niet in de ontwikkelings- mogelijkheden belemmerd. Daarbij bestaan geen aanwijzingen voor een zodanig slecht woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied dat hierop in het kader van dit bestemmingsplan moet worden ingegrepen.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Kloezedijk. Dit is een zijtak van de doorgaande Lievelderweg en wordt hoofdzakelijk gebruikt voor bestemmingsverkeer van aanliggende woningen.
Parkeren
Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre
De nota ‘Parkeernormen gemeente Oost Gelre’ is een nadere uitwerking van het parkeerbeleid zoals dat is opgenomen in het integraal verkeersprogramma.
In deze nota is een eenduidig toepassingskader vastgelegd van de parkeernormen. Tevens zijn in deze nota de toe te passen parkeernormen van de gemeente Oost Gelre vastgelegd.
Het hanteren van parkeernormen is van belang om de vraag naar en aanbod van parkeerplaatsen met elkaar in evenwicht te houden. Bij bouwplannen (nieuwbouw, verbouw, herontwikkeling etc.) kan extra parkeerbehoefte ontstaan. De hoeveelheid en de kwaliteit van de extra te realiseren parkeer-plaatsen wordt berekend aan de hand van parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet de initiatiefnemer in principe op eigen terrein in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Hierdoor wordt een verhoging van de parkeerdruk in de openbare ruimte voorkomen.
De basis voor deze Nota Parkeernormen is het ASVV 2012 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) en publicatie 317 'Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering' van CROW - het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.
Op basis van het autobezit in Oost Gelre is ervoor gekozen om de gemiddelde CROW-parkeerkencijfers als uitgangspunt te hanteren. Bij de toekomstige werkwijze bij het aanvragen van een omgevingsvergunning wordt de gemiddelde norm gehanteerd voor het aantal aan te leggen parkeerplaatsen. De normen zijn opgenomen in de nota. De parkeernormen zijn opgenomen per functie, onderverdeeld naar de stedelijke zones: centrum Groenlo en Lichtenvoorde, schil rond centrum Groenlo en Lichtenvoorde, rest bebouwde kom (overige gebieden binnen de bebouwde kom van Groenlo en Lichtenvoorde evenals de kernen Zieuwent, Mariënvelde, Harreveld, Vragender en Lievelde) en buitengebied. In de normering is rekening gehouden met een aandeel van bezoekers van 0,3 parkeerplaatsen per woning. In de nota zijn ook richtlijnen gegeven voor bijvoorbeeld maatvoering van de parkeerplaatsen en de locatie van de parkeerplaatsen. Verder is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen.
Situatie plangebied
Ter plaatse geldt het Facetbestemmingsplan parkeren met identificatienummer NL.IMRO.1586.BPPAR1800-VG01 van de gemeente Oost Gelre. Binnen het Facetbestemmingsplan is een regeling opgenomen, waarin wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota of een rechtsopvolger daarvan. Expliciet is aangegeven dat ook een rechtsopvolger het kader kan vormen. Als de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader.
Uitgangspunt is parkeren op eigen terrein. Dit is op het perceel mogelijk. Binnen het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om hier voro de woningen parkeerplaatsen te realiseren om zo te kunnen voldoen aan de normen zoals opgenomen in de hierboven aangegeven Nota parkeernormen.
Conclusie
Op eigen terrein is er de mogelijkheid om te parkeren ten behoeve van de woningen. Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Rondom het plangebied zijn verschillende algemene nutskabels en -leidingen aanwezig. Hiermee wordt bij de planuitwerking rekening gehouden. Er bevinden zich in of nabij het plangebied geen kabels of leidingen waarvoor in het bestemmingsplan een beschermende regeling moet worden opgenomen.
De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de tekening, is een recente kadastrale ondergrond en topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Voorts zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen. Uitgangspunt voor de regels zijn de planregels die in de meest recente plannen binnen de gemeente zijn opgenomen, deels aangepast aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen 2012 (SVBP 2012) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.
Het digitale bestemmingsplan 'NL.IMRO.1586.BPBUI2028-VG01' is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.BPBUI2028-VG01 met bijbehorende regels.
Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt.
Op de verbeelding worden tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
Regels
De regels bestaan uit vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2). Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven, bij het toepassen van de wijze van meten. Dit betreft het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met bijvoorbeeld luifels, ventilatiekanalen, schoorstenen en kroonlijsten. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing, worden deze één op één overgenomen.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de (dubbel) bestemmingen vastgelegd. Per bestemming wordt het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen.
Bestemmingsregeling
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming.
Bouwregels
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het is mogelijk dat bestaande, legale gebouwen afwijken. Onder bestaand wordt verstaan de ‘bestaande situatie’ zoals deze is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto’s, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), zoals deze bij de gemeente bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het Bestemmingsplan Buitengebied.
Afwijken van de bouw- of gebruiksregels
Afwijkingen bij een omgevingsvergunning worden gebruikt om een bestemmingsplan flexibel te maken. Er is bijvoorbeeld een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om af te kunnen wijken van de opgenomen maatvoeringen, met een maximum van 10%.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
Op grond van de Wro is het mogelijk om ter bescherming van de functies in bestemmingsplan, een omgevingsvergunningstelsel op te nemen waarmee bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden omgevingsvergunningplichtig worden. In het bestemmingsplan geldt bijvoorbeeld voor de gronden met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' een omgevingsvergunningplicht.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen - dat wil zeggen: het gehele bestemmingsplan betreffend - karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en parkeerregelgeving.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
Algemeen
Op de verbeelding worden bestemmingsvlakken en aanduidingen weergegeven. Voor de maatvoeringen is aansluiting gezocht bij de mogelijkheden die het huidige bestemmingsplan biedt voor de omliggende woningen.
Bestemmingsomschrijving
In de bestemming 'Wonen' is primair de woonfunctie toegestaan.
Bouwregels
De maatvoering van de woonbebouwing is geregeld in de bouwregels van de woonbestemming in combinatie met de verbeelding. In de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. Enkele woonpercelen zijn voorzien van een bouwvlak. Indien het bestemmingsvlak is voorzien van een bouwvlak moet de woning binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maatvoering van de bebouwing is vastgelegd in het bestemmingsplan. De maatvoering in de bouwregels vindt zijn grondslag in de voorgaande bestemmingsplannen voor wonen.
Voor bijgebouwen bij burgerwoningen geldt als uitgangspunt een oppervlaktemaat van maximaal 70 m2, waarbij als voorwaarde geldt dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd. Indien er in de bestaande situatie sprake is van een grotere oppervlakte aan legale bijgebouwen is in dat geval de bestaande oppervlaktemaat toegestaan. Voornoemde maatvoering biedt voldoende mogelijkheden voor het bouwen van bijgebouwen. De maat is afgestemd op de maximale inhoudsmaat voor de woning en de omvang van het bestemmingsvlak. De nieuwbouw woningen zullen qua inhoud kleiner zijn dan reguliere woningen evenals het woonperceel. Bij deze woningen is dan ook 30 m2 aan bijgebouwen per woning toegestaan. In de regels is de voorwaarde opgenomen dat het achtererf bij de woning voor maximaal 50% mag worden bebouwd voor bijgebouwen. Er is nadrukkelijk voor gekozen een relatie te leggen met de omvang van de woonbestemming. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is de gemeente van mening dat de ruimte om de woning bepalend moet zijn voor het berekenen van de maximale bouwmogelijkheden. Een kleine woonbestemming biedt immers minder ruimtelijke mogelijkheden dan een grotere woonbestemming, zeker waar woonbestemmingen geclusterd voorkomen. De gemeente wil voorkomen dat achtererven volledig kunnen worden volgebouwd en er zodoende ongewenste leefomstandigheden ontstaan.
Beroep/ bedrijf aan huis en mantelzorg
In de regels voor de bestemming 'Wonen' wordt extra flexibiliteit geboden als het gaat om de mogelijkheden voor een beroep of bedrijf aan huis en het bieden van mantelzorg. In de regels zijn ook voorwaarden opgenomen waar aan voldaan moet worden als van deze flexibiliteit gebruik gemaakt wordt.
Voorwaardelijke verplichting
Het perceel dient landschappelijk te worden ingepast. Hiervoor is in de regels van het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Dit houdt in dat de landschappelijke inpassing gerealiseerd en na de aanleg in stand moet worden gehouden.
Deze bestemming betreft de te beschermen archeologische waarden. De betrokken gronden zijn op de verbeelding aangegeven. Dit is gebaseerd op de gemeentelijke archeologische beleidskaart.
In het bestemmingsplan komt maar één categorie voor:
Bestemming | Categorie gemeentelijke archeologische beleidskaart en bijbehorend beleid |
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2 | AWG categorie 4: Onder voorwaarden bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 5.000 m² |
Er zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen om de dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk te laten vervallen.
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat bij opeenvolgende bouwaanvragen waarbij een bepaalde oppervlakte aan grond als voorwaarde is geformuleerd, dezelfde grond opnieuw bij de afweging omtrent vergunningverlening wordt betrokken. De anti-dubbeltelbepaling wordt conform het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) overgenomen in het bestemmingsplan.
Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is aangegeven welke gebruiksvormen in ieder geval strijdig zijn met het bestemmingsplan. Het verbod om gronden en bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan te gebruiken is geregeld in de Wabo, ex art. 2.1 lid 1 sub c.
Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels is onder andere geregeld dat nutsvoorzieningen kunnen worden gerealiseerd tot een maximum van 25 m2. Tevens is overschrijding van de hoogten en oppervlakten tot een maximum percentage van 10% mogelijk. Verder is afwijking mogelijk voor zendmasten en onder voorwaarden verschuiving van bijvoorbeeld bouwgrenzen.
Algemene wijzigingsregels
In de algemene wijzigingsregels is de wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het in geringe mate aanpassen van het plan. Daarnaast zijn het oprichten van bouwwerken ten behoeve van openbaar nut opgenomen.
Aan het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden gekoppeld.
Parkeerregelgeving
In artikel 9 is de regeling voor parkeren opgenomen. Op basis hiervan kan als voorwaarde voor vergunningverlening een parkeernorm worden opgelegd. In de regeling wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota of een rechtsopvolger daarvan. Als de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader.
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
In het bestemmingsplan is het overgangsrecht conform het Bro opgenomen. De peildata voor bouwen en gebruiken zijn gelijkgetrokken en gelegd op de datum waarop het bestemmingsplan in werking treedt.
Slotregel
In de slotregel is aangegeven onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald.
De kosten die gemaakt worden voor het opstellen van het bestemmingplan zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor is een anterieure overeenkomst met de gemeente afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Door deze overeenkomst is er geen financieel risico voor de gemeente.
Overleg
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Bij de gewenste ontwikkelingen zijn geen rijks- en provinciaal belang in het geding. Ook het waterschapsbelang komt niet in het geding. Een voorontwerpbestemmingsplan wordt dan ook niet aan de overlegpartners toegezonden. De partners kunnen reageren op het ontwerpbestemmingsplan. De partners hebben geen reactie op het ontwerp bestemmingsplan gegeven.
Inzage termijn
Het ontwerp bestemmingsplan wordt op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegd. Een ontwerp bestemmingsplan heeft voor een ieder zes weken ter inzage gelegen van 21 mei 2021 tot en met 1 juli 2021. Binnen deze termijn is er een zienswijze ingediend. Deze zienswijze is binnen de daarvoor gestelde termijn ingekomen en is ontvankelijk. De zienswijze is verwoord en beantwoord in een Nota 'Inhoud en beantwoording zienswijzen' die als bijlage is bijgevoegd.
De zienswijze geeft geen aanleiding het bestemmingsplan niet vast te stellen.
Exploitatieplan
Conform artikel 6.12, eerste lid Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen, tenzij conform artikel 6.12, tweede lid, onder a, het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst aangegaan waarin alle kosten conform artikel 6.2.3/6.2.4 Bro zijn opgenomen.
Planschade
Een belanghebbende kan, na een besluit tot vaststellen van een bestemmingsplan, een verzoek indienen om een tegemoetkoming in de schade, indien die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in artikel 6.1 tweede lid Wro genoemde oorzaak (artikel 6.1 Wro). Eventuele planschade is in een anterieure overeenkomst afgewenteld naar initiatiefnemer.
Conclusie
Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op veroek van initiatiefnemer. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn dan ook voor rekening van initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid is hiermee gewaarborgd. Een exploitatieplan is niet nodig.