Plan: | Uitbreiding agrarisch bedrijf Grensweg 17-19 te Zieuwent |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1586.BPBUI1508-VG01 |
Uitbreiding agarisch bedrijf Grensweg 17-19 Zieuwent |
november 2015 |
Inlichtingen: |
Afdeling Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling |
Hester Smeenk |
tel.nr. 0544 - 393 482 |
Bij de gemeente Oost Gelre is een verzoek binnengekomen om de vergroting en verandering van de vorm van het bouwvlak van een agrarisch bedrijf mogelijk te maken. Het gaat om het bedrijf aan de Grensweg 17-19 te Zieuwent. Op dit perceel is een grondgebonden melkveehouderij van de maatschap (in oprichting) Krabbenborg-Hummelink gevestigd. De maatschap wil op het perceel een nieuwe melkveestal bouwen. Daarnaast wil de maatschap de kuilvoerplaten verplaatsen het aantal kuilvoerplaten uitbreiden. De bestaande stal en kuilvoerplaten zijn verouderd en voldoen niet meer aan hedendaagse (milieu)eisen.
Ook wordt gevraagd of één van de bestaande bedrijfswoningen (Grensweg 19) in gebruik genomen mag worden als kantine/kantoor. Deze bedrijfswoning wordt dan herbouwd aan de westzijde van de nieuwe stal.
Om de gewenste uitbreiding van het bedrijf mogelijk te maken moet het bouwvlak van vorm veranderen. Daarnaast moet het bouwvlak vergroot worden om de nieuwe bebouwing mogelijk te maken. In het geldende bestemmingsplan zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen die de verandering van de vorm en een vergroting van het bouwvlak mogelijk kunnen maken. De uitbreiding past niet in de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid voor wat betreft de omvang van de uitbreiding. Het geldende bestemmingsplan moet daarom herzien worden.
Dit bestemmingsplan regelt de gewenste uitbreiding en de verandering van de vorm van het bouwvlak.
Het plangebied ligt circa twee kilometer ten noordoosten van Zieuwent. Het bedrijf ligt in het agrarische gebied ten noorden van Zieuwent, richting de grens met de gemeente Berkelland. Op de afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven.
afbeelding: globale ligging plangebied.
Het plangebied is deels bebouwd en deels onbebouwd. Het bebouwde deel bestaat uit de bestaande bedrijfsbebouwing van het bedrijf. Het gaat dan om de bestaande stallen, werktuigenberging, kuilvoerplaten, de mestopslag en de twee bedrijfswoningen. De huidige veebezetting bestaat uit 55 melkkoeien en 45 stuks jongvee.
Op het perceel is een grondgebonden melkveebedrijf gevestigd. De werkzaamheden op het bedrijf worden verricht door de maatschap Krabbenborg-Hummelink. Om in de toekomst voor beide leden van de maatschap een volwaardig gezinsinkomen uit het bedrijf te halen is een uitbreiding van het bedrijf gewenst. Het bedrijf wil uitbreiden naar een omvang van 180 melkkoeien. Deze worden gehuisvest in de nieuw te bouwen stal. Het jongvee (circa 75 stuks) wordt gehuisvest in de bestaande melkstal.
Het plangebied ligt in een onginningengebied. Het landschap vormt het zuidelijke deel van een aaneenschakeling van verschillende heide- en broekontginningen met grote open ruimtes. Het gebied is vlak en vrij ijl bebouwd met enkele flinke erven, maar overwegend kleine boerderijen. Ze liggen aan enkele lange rechte verharde wegen. Het belangrijkste bodemgebruik in dit gebied is de landbouw.
In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' met een bouwvlak van circa 1,2 hectare. Met de aanduidingen 'maximum aantal wooneenheden' is geregeld dat hier twee bedrijfswoningen toegestaan zijn.
Afbeelding: luchtfoto van het plangebied
Afbeelding: huidige situatie gezien vanaf de zuidzijde
Omdat beide leden van de maatschap in de toekomst een volwaardig gezinsinkomen uit het bedrijf willen halen is het noodzakelijk om in het bedrijf te investeren, te vernieuwen en het bedrijf uit te breiden. Zo ontstaat ook op termijn een volwaardig en toekomstbestendig bedrijf.
Het plan is om het bedrijf op termijn uit te breiden naar maximaal 180 stuks melkvee met bijbehorend jongvee. Voor de huisvesting van het melkvee wordt een nieuwe stal opgericht. Mestopslag zal plaatsvinden in een kelder onder de melkveestal. De huidige mestzak zal dan ook komen te vervallen. De huidige ligboxenstal zal gebruikt gaan worden voor het huisvesten van het jongvee. Aan de zuidzijde van het perceel worden zes sleufsilo's geplaatst.
Voor de gewenste nieuwe situatie is een bouwvlak van twee hectare gewenst. Op de afbeelding is de gewenste nieuwe indeling weergegeven.
Afbeelding: de nieuwe indeling van het erf (bebouwing)
Momenteel zijn er twee bedrijfswoningen aanwezig op het perceel (Grensweg 17 en 19). Grensweg 19 is de oorspronkelijke bedrijfswoning. Deze wordt momenteel nog bewoond door de ouders van één van de leden van de maatschap. De woning is bouwkundig en qua isolatie verouderd. Op termijn wordt deze woning in gebruik genomen als een kantine en kantoor bij het bedrijf. Ter vervanging van deze woning wordt te zijner tijd een nieuwe bedrijfswoning gerealiseerd aan de westzijde van de nieuwe stal. In het bestemmingsplan zijn en blijven twee bedrijfswoningen toegestaan. Bij het in gebruik nemen van de nieuwe bedrijfswoning wordt de bedrijfswoning Grensweg 19 ingericht als kantine/kantoor. Hier mag dan niet meer gewoond worden.
Het bedrijf wordt ingepast in de omgeving. Aan de westzijde van het perceel wordt de nieuwe stal ingepast door middel van een bosplantsoen met onder meer eiken. Op de volgende afbeelding is het beplantingsplan weergegeven.
Afbeelding: beplantingsplan.
Op internationaal, nationaal en provinciaal niveau zijn een aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied. De belangrijkste worden in de volgende paragrafen beschreven.
Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regeling van de Europese Unie is de Europese natuurbeschermingsregelgeving rond Natura2000gebieden. Deze regels zijn verder uitgewerkt in de Natuurbeschermingswet en de aanwijzing van zogenaamde Natura2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet is hier van toepassing. In december 2014 is het Korenburgerveen aangewezen als een Natura2000gebied.
Het Korenburgerveen ligt op ruim acht kilometer afstand van het plangebied. Het Korenburgerveen is een komhoogveen in de Achterhoek, ten westen van Winterswijk. Het veencomplex bestaat uit een aantal deelgebieden waarvan de namen zijn ontleend aan de buurtschappen rondom het veen: het Meddose veen, het Vragenderveen en het Corlese Veen. Samen met het centraal gelegen Korenburgerveen vormen ze het Korenburgerveencomplex. Het is het enige gebied in Nederland waar een redelijk intacte hoogveenkern wordt omzoomd door een randzone, die doet denken aan de wat voedselrijkere laagzone van natuurlijke hoogvenen. De randzone bestaat uit nat schraalland, matig gebufferde vennen, broekbos en vochtige heide. In het Vragenderveen wordt het landschap bepaald door veendijkjes met daartussen langgerekte stroken regenererend hoogveen. Dit patroon is ontstaan tijdens de ontginning, waarbij de dijkjes zijn aangelegd om te voet de centrale delen van het hoogveen te kunnen bereiken.
Uit het aanwijzingsbesluit blijkt dat een groot deel van de habitattypen in het gebied gevoelig tot zeer gevoelig zijn voor vermesting en verzuring als gevolg van stikstofdepositie vanuit de lucht. Omdat veehouderijen ammoniak (en daarmee stikstof) uitstoten moet het bedrijf over een vergunning beschikken.
Op basis van de Natuurbeschermingswet is het bedrijf daarom vergunningplichtig. Het bedrijf beschikt over een geldige Natuurbeschermingswetvergunning die de uitbreiding (uitbreiden naar 180 melkkoeien met 75 stuks jongvee) mogelijk maakt. De Natuurbeschermingswetvergunning is opgenomen in Bijlage 5 Natuurbeschermingswetvergunning.
Programmatische aanpak stikstof
Al jaren is er in Natura 2000-gebieden een overschot aan stikstof (ammoniak en stikstofoxiden). Dit is schadelijk voor de natuur. Het belemmert ook vergunningverlening voor economische activiteiten. Daarom heeft het Rijk het initiatief genomen om deze stikstofproblemen aan te pakken. In de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) werken overheden en maatschappelijke partners samen om de stikstofuitstoot te verminderen en daarmee ook economische ontwikkelingen mogelijk te maken. Vanaf 2 februari heeft het beheerplan voor het Korenburgerveen ter inzage gelegen. Het beheerplan geeft aan hoe de aanwezige natuur het best beschermd kan worden, het beschrijft de mogelijkheden om de natuur verder te ontwikkelen en het geeft een kader voor vergunningverlening en handhaving in relatie met de activiteiten die in en rond het gebied plaatsvinden.
De PAS is in 2015 in werking getreden. De PAS is de basis voor de vergunningverlening op basis van de Natuurbeschermingswet voor activiteiten die leiden tot een depositie van stikstof. Dit geldt onder meer voor uitbreidingen en wijzigingen van agrarische bedrijven. Het bedrijf beschikt over een geldige Natuurbeschermingswetvergunning.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tussen nu en 2040. Met deze visie trekt de Rijksoverheid een beleidslijn door die al met de Nota Ruimte werd ingezet, namelijk een verdere concentratie (voor wat betreft beleidsbemoeienis en investeringen) op de ruimtelijke ordening van de hoofdinfrastructuur van Nederland, te weten de havens, Schiphol, belangrijke wegen, spoorwegen, waterwegen en andere netwerken die van wezenlijk belang zijn voor het economisch functioneren van het land. Daaronder vallen verder industriële en agrarische complexen van nationaal belang. Verder wil het Rijk zich concentreren op de maatregelen die noodzakelijk zijn om het land te beschermen tegen de zee.
Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het Rijk nog steeds uit van de bundelingsstrategie. Daarbij wordt voldoende aanbod van ruimte gereserveerd voor stedelijke functies en bij de vraag aangesloten. Er wordt optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is en er wordt ruimte geboden aan gemeenten om te kunnen bouwen voor de eigen bevolkingsgroei.
De provincies en gemeenten zijn meer dan voorheen verantwoordelijk voor de ruimtelijke ordening met betrekking tot verstedelijking, de afbakening van de bebouwde kommen en het landelijk gebied en het veilig stellen en de verschillende waarden van het landelijk gebied.
In de Structuurvisie is een aantal nationale belangen benoemd. Voor dit bestemmingsplan is het belang 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van toepassing. Dit bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure voor bestemmingsplannen in de gemeente. Daarbij wordt een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan te dienen.
De overige nationale belangen zijn voor dit bestemmingsplan niet van toepassing omdat het om belangen op een hoger schaalniveau dan het lokale schaalniveau gaat.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 3.1.6. lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening is de zogenaamde ladder voor duurzame verstedelijking vastgelegd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
De eerste trede van de ladder houdt in dat wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. De eerste vraag is dus of hier sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het gaat hier om de uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf en niet om een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf valt - ook volgens jurisprudentie- niet onder de noemer van een stedelijke ontwikkeling. De uitbreiding is in oppervlakte namelijk beperkt.
Daarnaast sluit de nieuwbouw aan op bestaande bebouwing. Uitbreiden op een andere locatie is niet reëel. Ook hier zal dan een nieuwe stal gebouwd moeten worden die voldoet aan de laatste eisen op het gebied van milieu en dierenwelzijn en er zal veel heen en weer gereden moeten worden.
Op 9 juli 2014 heeft Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Deze structuurvisie is de opvolger van het Streekplan Gelderland dat al de status van een structuurvisie had.
De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
1. een duurzame economische structuur;
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving. Er zijn veel kansen om de economische structuur te verbeteren. De provincie wil samen met haar partners de kansen benutten, mèt oog voor de unieke kwaliteiten van Gelderland. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Concreet betekent dit dat bestaande en nieuwe bedrijven kansen moeten krijgen.
2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland.
Dit houdt onder meer in: ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek. Daarnaast moet de kwaliteit van het landschap behouden en versterkt worden. In Hoofdstuk 6 Onderzoeksresultaten wordt hier nader op ingegaan.
Provinciale Staten hebben 24 september 2014 de Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsverordening staan de regels die horen bij de Omgevingsvisie. De regels uit de Omgevingsverordening stellen de provinciale belangen veilig omdat bestemmingsplannen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen hieraan moeten voldoen.
Uitbreidingen grondgebonden veehouderijen
In artikel 2.5.2.2 van de verordening is het volgende gesteld over uitbreidingen van grondgebonden veehouderijen:
1.In bestemmingsplannen die betrekking hebben op het Agrarisch gebied wordt uitbreiding van de grondgebonden veehouderijtak toegestaan indien de uitbreiding ruimtelijk aanvaardbaar is en voorziet in een goede landschappelijke inpassing.
2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid geldt voor (melk)rundveehouderij bovendien dat :
a.geen sprake is van omschakeling; en
b.aan de uitbreiding een grondgebruiksplan ten grondslag ligt.
De initiatiefnemers hebben een inpassingsplan voor de uitbreiding van het bedrijf ingediend. Dit inpassingsplan voorziet in een goede landschappelijke inpassing van het bedrijf in de omgeving. Het inpassingsplan wordt als een zogenaamde voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan de planregels. Het uitvoeren en in stand houden van de maatregelen ten behoeve van de landschappelijke inpassing zijn daarmee verplicht.
Er is in dit geval geen sprake van een omschakeling naar een niet-grondgebonden bedrijf. Het betreft hier een uitbreiding van een grondgebonden melkveehouderij. Door middel van het grondgebruiksplan hebben de ondernemers voldoende aannemelijk gemaakt dat het bedrijf grondgebonden is.
Het beplantingsplan is als Bijlage 1 Beplantingsplan opgenomen bij dit bestemmingsplan.
In het Reconstructieplan Achterhoek & Liemers 2005 is de Reconstructiewet uitgewerkt voor de Achterhoek en Liemers. In het reconstructieplan wordt voor verschillende functies een plaats gegeven in het buitengebied. In het reconstructieplan staan de volgende opgaven:
In het reconstructieplan zijn extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden aangewezen. Het plangebied ligt in een verwevingsgebied. Verwevingsgebieden zijn bedoeld voor functiemenging. Agrarische bedrijven, wonen, recreatie en natuur komen hier naast elkaar voor. De uitbreiding van een grondgebonden veehouderijbedrijf in het plangebied past binnen de doelstellingen van het reconstructieplan.
Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011. Dit plan is voor een deel herzien in het Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre. Deze laatste herziening heeft in dit geval betrekking op de planregels. Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' met daarbinnen een bouwvlak van circa 1,2 hectare. De aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' regelt dat er twee bedrijfswoningen zijn toegestaan binnen het bouwvlak.
Op het perceel ligt tenslotte de dubbelbestemming "Waarde - archeologische verwachtingswaarde - 2". Dit houdt in dat het gebied een middelhoge archeologische verwachtingswaarde heeft. Bij bodemingrepen die dieper gaan dan 30 centimeter én een oppervlakte beslaan van meer dan 2.500 m2 is het verplicht een archeologisch onderzoek uit te voeren.
Afbeelding: geldende bouwvlak
Uitbreidingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan is in de wijzigingsbevoegdheden de mogelijkheid opgenomen voor het uitbreiden van agrarische bedrijven.
In artikel 4.7.2 zijn de voorwaarden voor het vergroten van het bouwvlak opgenomen. De voorwaarden luiden als volgt:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak, met dien verstande dat:
a.de vergroting van het bouwvlak voor grondgebonden agararische bedrijven niet meer dan 50% van het bouwvlak mag bedragen, mits de oppervlakte van het bouwvlak na vergroting niet meer dan 2 ha bedraagt;
b.de oppervlakte van het bouwvlak voor intensieve veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', welke niet is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied', na vergroting niet meer mag bedragen dan 1 ha, tenzij de bestaande oppervlakte reeds groter is en de verruiming noodzakelijk is uit oogpunt van dierenwelzijn of noodzakelijk is ten behoeve van samenvoeging van meerdere locaties;
c.de oppervlakte van het bouwvlak van intensieve veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', welke niet is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied', na de vergroting niet meer mag bedragen dan 1,5 ha, mits de gronden zijn gelegen op een ontwikkelingslocatie welke voldoet aan de navolgende voorwaarden:
d.de oppervlakte van het bouwvlak van paardenhouderijen ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' na de vergroting niet meer mag bedragen dan 1,5 ha;
e.er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
f.er geen sprake is van een significante aantasting van bestaande natuurwaarden en er geen belemmeringen voor de gewenste samenhang worden gecreeerd ter plaatse van de aanduiding 'ehs - verbindingszone' en 'ehs - verweving';
g.is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op het Natura 2000-gebied;
h.aangetoond is dat de vergroting van de oppervlakte van het bouwvlak noodzakelijk is in het kader van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
i.omliggende waarden door de vergroting van de oppervlakte van het bouwvlak niet onevenredig worden aangetast, waartoe in ieder geval onderzoek dient plaats te vinden naar flora en fauna, archeologische waarden, stedenbouwkundige en landschappelijke waarden;
j.er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden, waartoe in ieder geval dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de normen inzake geur, geluid en luchtkwaliteit.
Dit uitbreidingsplan voldoet niet aan een deel van de eerste voorwaarde. De uitbreiding bedraagt meer dan 50% van het bestaande bouwvlak. De wijzigingsbevoegdheid kan dan ook niet worden toegepast. De overige toetsingsvoorwaarden zijn wel relevant, ook voor een herziening van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan wordt hier dan ook aan getoetst in Hoofdstuk 7 Plantoetsing.
Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapstensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap.
Het plangebied ligt in het deelgebied 'het ontgonnen Lievelderbroek'.
Het Lievelderbroek was vanouds het gebied waar een aantal beken in doodliepen. Het was dan ook een groot deel van het jaar een moerassig gebied. Dit veranderde pas in de 19e eeuw, toen de Baakse Beek en, meer nog, de Grevengracht (de verlenging van de Slinge) gegraven werden. Ten noorden van Zieuwent was rond die tijd al allerlei land ontgonnen: daar lagen al aaneengesloten weidegronden, kleinschalig omzoomd met hakhoutsingels. In de ruilverkaveling zijn deze kleinschalige percelen vrijwel zonder uitzondering verdwenen, zodat er nu vrijwel geen verschil meer te zien is met de jonge ontginningen.
Het belangrijkste bodemgebruik in dit gebied is en blijft landbouw. De landbouw dient hier dan ook letterlijk de ruimte te krijgen. Waar toch belemmeringen gevoeld worden moeten mogelijkheden zijn om via de “voor-wat-hoort-wat-benadering” verbeteringen aan te brengen.
Te beschermen of op te poetsen parels in dit gebied zijn onder meer de verschraalde bermen bij erven, de typerende oude boerderijen met hun erfbeplantingen en restanten van oude beplantingspatronen en (natte) heide.
Om de uitbreiding van het agrarisch bedrijf goed in de omgeving in te passen is een beplantingsplan opgesteld. Het beplantingsplan is opgenomen als Bijlage 1 Beplantingsplan bij dit bestemmingsplan. In het beplantingsplan zijn de maatregelen voor de landschappelijke inpassing van het bedrijf opgenomen. Het landschap is ter plaatse relatief open. Aan de west- en zuidzijde van de nieuwe melkveestal wordt een groenstrook met bosplantsoen aangelegd met onder meer eiken en onderbegroeiing. De strook wordt 5 meter breed en bestaat uit drie rijen beplanting.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van drietrapsstrategie "vasthouden-bergen-afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt "stand still - step forward". Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
Thema | Toetsvraag | Relevant |
HOOFDTHEMA'S | ||
Veiligheid |
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)? 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
Wateroverlast (oppervlaktewater) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes? |
Ja Ja Nee Nee |
Oppervlaktewater-kwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? |
Nee |
Grondwater- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? |
Nee Nee Nee |
Grondwater- kwaliteit |
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? |
Nee |
Inrichting en beheer |
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Nee Nee |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functie, in of nabij het plangebied die milieuhygienische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
De volgende thema's zijn relevant voor dit bestemmingsplan.
Wateroverlast
Door de ontwikkelingen in het bouwvlak neemt het verhard oppervlak toe met circa 6.500 m2. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater vertraagd afgevoerd naar de bestaande watergangen ten zuiden van de bestaande bebouwing. De capaciteit van deze watergang zal worden vergroot door de watergang te verbreden. De bergingscapaciteit zal minimaal 65 m3 bedragen.
Inrichting en beheer
In directe aansluiting op het agrarisch bouwperceel liggen geen waterlopen die in eigendom en/of beheer zijn bij het waterschap.
Bij een bestemmingsplanprocedure moet worden nagegaan of de bodemkwaliteit de planontwikkeling mogelijk maakt. Aan de hand van de beschikbare bodeminformatie moet onderbouwd worden wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodem geschikt te maken voor het beoogde gebruik.
Het historisch gebruik van de gronden is agrarisch. De nieuwe functie van het perceel is een melkveestal. De vraag is dus of de bodemkwaliteit van dien aard is dat het gebruik als melkveestal toegestaan kan worden. Daarom is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek.
De conclusies van het onderzoek zijn als volgt:
De gehele locatie kan op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht worden beschouwd. Bij het vooronderzoek zijn geen gegevens naar voren gekomen die kunnen duiden op de aanwezigheid van asbest op of in de bodem van de onderzoekslocatie. Teneinde een uitspraak te kunnen doen over de concentratie aan asbest kan een asbestonderzoek uitgevoerd worden conform de NEN 5707 (bodem) en/of NEN 5897 (granulaten). Asbest is in dit onderzoek verder niet beschouwd.
De bovengrond bestaat overwegend uit donkerbruin, matig fijn zand. Daaronder bestaat de ondergrond overwegend uit lichtbruin, matig fijn zand. Tijdens de monstername bedroeg de grondwaterstand 195 cm-mv voor peilbuis 01 en 203 cm-mv voor peilbuis 02.
Tijdens de veldwerkzaamheden is gelet op het voorkomen van asbest. Visueel is op de bodem en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Zintuiglijk zijn er geen afwijkingen waargenomen.
Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:
(a) in de grond geen van de onderzochte componenten is aangetoond in een concentratie boven de achtergrondwaarde en/of detectiegrens;
(b) het grondwater licht verontreinigd is met Nikkel;
(c) het grondwater matig verontreinigd is met Barium en Kwik.
Het is bekend dat in het grondwater zware metalen in sterk fluctuerende gehalten kunnen voorkomen, zowel door natuurlijke bronnen als door menselijke activiteiten veroorzaakt (vermesting). De gehalten betreffen dan (natuurlijke) achtergrondwaarden. De barium en kwik verontreiniging in het grondwater overschrijdt de tussenwaarde waarbij formeel gezien een nader onderzoek noodzakelijk is.
Mogelijk komen de verhoogde gehalten barium, nikkel en kwik van nature voor in de bodem. Zeker gezien het feit dat meerdere metalen verhoogd zijn aangetroffen. Ook zijn er geen verhoogde gehalten aan metalen in de grond aangetroffen, welke zouden kunnen duiden op een potentiele bron. Verder zijn er geen antropogene bronnen aan te wijzen en ligt de onderzoekslocatie in een van oorsprong agrarisch gebied. Ook in de andere peilbuis zijn licht verhoogde gehalten barium en kwik aangetroffen, wat erop wijst dat deze stoffen mogelijk van nature aanwezig zijn in het grondwater. Daarbij is zeker voor kwik een zeer nipte overschrijding van de tussenwaarde aangetroffen (0,1 µg/liter).
De hypothese "De gehele locatie is onverdacht" dient grotendeels aangenomen te worden. De peilbuis 01 kan worden herbemonsterd en worden geanalyseerd op barium en kwik. Mogelijk dat door een langere standtijd van de peilbuis de gehalten verder zijn afgenomen. Op basis van de onderzoeksresultaten en het feit dat barium en kwik ook in de andere peilbuis is aangetroffen en er geen sprake is van een interventiewaarde overschrijding, is een nader onderzoek naar onze mening niet strikt noodzakelijk. Wij raden aan om dit voor te leggen bij de gemeente.
Eventueel vrijkomende grond kan niet zondermeer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Mocht grondwater onttrokken worden t.b.v. bemaling, dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt. Ondanks de zorgvuldigheid waarmee het onderzoek is uitgevoerd, is het altijd mogelijk dat eventueel lokaal voorkomende verontreinigingen niet zijn ontdekt.
Het rapport is getoetst door de Omgevingsdienst Achterhoek en akkoord bevonden. Een nader bodemonderzoek is dan ook niet nodig.
De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. De Natuurbeschermingswet 1998 regelt gebiedsbescherming van onder andere de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. De Flora- en faunawet regelt de soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op ruim acht kilometer van de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied het Korenburgerveen. Verzoeker heeft bij de provincie een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 aangevraagd. De provincie heeft op grond van een passende beoordeling en de getroffen mitigerende maatregelen beoordeeld dat het plan geen significant negatieve effecten heeft op het Natura2000-gebied. De stikstofdepositie blijft ook in de nieuwe situatie gelijk. De provincie heeft op 29 oktober 2015 vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 verleend. De vergunning is als bijlage opgenomen in Bijlage 1 Natuurbeschermingswetvergunning.
Het plangebied ligt niet in of in de directe nabijheid van een ander beschermd natuurgebied of natuurontwikkelingszone.
Soortenbescherming
Voor deze ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd om na te gaan of in het plangebied beschermde soorten voorkomen. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 Quickscan Flora en fauna. De conclusies van het onderzoek zijn voor wat betreft de volgende soortengroepen:
Flora: Er zijn geen beschermde wilde soorten aangetroffen.
Vogels: Er zijn geen jaarrond beschermde nesten aangetroffen. In potentie kunnen algemeen voorkomende soorten en weidevogels broeden binnen het plangebied. De bouw- en rooiwerkzaamheden dienen buiten het broedseizoen plaats te vinden.Of er wordt verhinderd dat er broedgevallen binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden aanwezig zullen zijn bij de aanvang van deze werkzaamheden.
Grondgebonden zoogdieren: Er zijn geen streng of strikt (tabel 2 of 3) beschermde soorten of verblijf- en/of voortplantingsplaatsen ervan aangetroffen of te verwachten. Algemeen voorkomende soorten (tabel 1) kunnen voorkomen.
Vleermuizen: Er zijn geen geschikte verblijf- en/of voortplantingsplaatsen voor vleermuizen aanwezig binnen het plangebied. Tevens betreft het plangebied geen essentieel foerageergebied en zullen er door de ingreep geen essentiele vliegroutes verloren gaan.
Amfibieen, reptielen en vissen: Er zijn geen vaste verblijf- en/of voortplantingsplaatsen of exemplaren van streng en strikt beschermde overige soorten waargenomen.
Ongewervelden/ overige soorten: Er zijn geen vaste verblijf- en/of voortplantingsplaatsen of exemplaren van streng en strikt beschermde overige soorten waargenomen.
Conclusie op basis van de Flora- en faunawet:Op basis van de bevindingen kan geconcludeerd worden dat er in de huidige situatie geen procedurele gevolgen zijn ten gevolge van de voorgenomen ingrepen.
In het plangebied staan geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. De vorm van het nieuwe bouwvlak past in het lokale voornamelijk blokvormige verkavelingspatroon.
Het plangebied heeft een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Op het perceel is daarom een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd. In het plangebied zijn geen archeologische resten en/of indicatoren aangetroffen. De conclusie van het onderzoek is dat de verwachtingswaarde kan worden bijgesteld naar een lage archeologische verwachtingswaarde. Een nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 4 Archeologisch onderzoek.
Als gevolg van de activiteiten in de veehouderij ontstaat geluid naar de omgeving. Het geluid wordt veroorzaakt door transportbewegingen, door activiteiten op het buitenterrein en door aanwezige toestellen en installaties. De belangrijkste vaste geluidbronnen zijn de in de veehouderij aanwezige ventilatoren. Daarnaast vinden aan- en afvoerbewegingen van vrachtwagens en tractoren plaats ten behoeve van onder andere de aanvoer van veevoer en de afvoer van dieren, mest en afvalstoffen.
Ten aanzien van geluidshinder is het toetsingskader de beleidsnotitie Geluidbeleid Oost Gelre dat op 23 september 2008 is vastgesteld. Uitgangspunt voor dit gemeentelijke geluidbeleid is een gebiedsgerichte benadering. Concreet betekent dit dat voor de hele gemeente de gewenste akoestische kwaliteit wordt aangegeven door het gebied in te delen in gebiedstypen en per gebiedstype een gewenste akoestische klasse aan te geven. Het plangebied is gelegen in gebiedstype “agrarisch intensief”. In dit gebied zijn de streefwaarden van het agrarisch concentratiegebied van toepassing: 45 db(A) in de dagperiode, 40 dB(A) in de avondperiode en 35 dB(A) in de nachtperiode. In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering wordt voor geluid een afstand van 30 meter van het bedrijf tot een gevoelig object van derden aangeraden. De nieuwe melkveestal komt op ruim 140 meter van de woning Grensweg 6 te staan. Deze nieuwe stal zal dan ook niet leiden tot een overschrijding van de streefwaarden.
Een nader akoestisch onderzoek is niet nodig. Door de Omgevingsdienst Achterhoek wordt wel aanbevolen om het geluidsaspect mee te nemen bij het ontwerp voor met name de plaatsing van silo-vulpunten en het melkwagen opstelpunt e.d. Er kan zo geluidruimte behouden worden voor het ongestoord werken van de inrichting in de nieuwe situatie en voor eventuele toekomstige uitbreidingen.
Voor de beoordeling van geurhinder van veehouderijen gelden de volgende kaders:
Vanwege de beoogde veebezetting (180 melkkoeien met bijbehorend jongvee) valt de veehouderij in de toekomstige situatie onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Volgens het Activiteitenbesluit geldt in deze situatie een minimaal aan te houden afstand tot een geurgevoelig object van 50 meter. Gemeten vanaf de grens van het nieuwe bouwvlak bedraagt de afstand tot het het meest nabij gelegen geurgevoelig object (Grensweg 6) circa 56 meter. De nieuwe stal komt op ruim 140 meter afstand van de woning Grensweg 6 te staan. Aan deze afstandseis van 50 meter wordt dus voldaan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ontwikkelingen als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (nibm) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).
Een veehouderij valt niet bij voorbaat onder de categorieën van nibm-gevallen. Bij intensieve veeteelt kan de emissie van fijn stof van belang zijn. Hier is echter sprake van niet-intensieve veeteelt. De emissie van fijn stof is daarbij zodanig gering dat het Besluit nibm alsnog van toepassing is. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig.
Het bedrijf ligt niet in de nabijheid van ondergrondse buisleidingen waarin vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het bedrijf ligt daarnaast niet in de omgeving van bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen of nabij wegen waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden.
Bestemmingsplannen kunnen m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten mogelijk maken. In dit geval is er geen sprake van een m.e.r.-(beoordelings)plicht. Wel moet er een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld worden. Deze volgt hierna.
De initiatiefnemer vraagt een uitbreiding met 125 melkkoeien en 30 stuks jongvee aan.
Besluit milieueffectrapportage
In de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage zijn drempelwaarden opgenomen voor activiteiten waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt of een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Voor melkrundveebedrijven gelden de volgende drempelwaarden:
m.e.r.-plicht bij: niet van toepassing op melkrundveehouderijen.
m.e.r.-beoordelingsplicht bij: het oprichten en/of uitbreiden en/of wijzigen van een installatie voor het houden van meer dan 200 melkkoeien (Rav categorie A.1. of A.2).
vormvrije m.e.r.-beoordeling bij: het oprichten en/of uitbreiden en/of wijzigen van een installatie voor het houden van minder dan 200 melkkoeien (Rav categorie A.1. of A.2.)
De uitbreiding van het bedrijf blijft onder de drempelwaarde voor de m.e.r.-beoordelingsplicht. Daarom kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling
De aanvraag blijft onder de drempelwaarde voor een m.e.r.-beoordeling omdat de uitbreiding betrekking heeft op een uitbreiding met 125 melkkoeien en 30 stuks jongvee. De vraag die in een vormvrije m.e.r.-beoordeling beantwoord moet worden is de vraag of er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan als gevolg van het plan.
Het bedrijf beschikt over een Natuurbeschermingswetvergunning waarin de aangevraagde bedrijfsopzet is vergund. In de Natuurbeschermingswetvergunning zijn de toegestane aantallen dieren, het stalsysteem en de bijbehorende ammoniakemissie en stikstofdepositie vastgelegd. De Natuurbeschermingswetvergunning is gekoppeld aan de gebruiksregels van dit bestemmingsplan. Het bedrijf mag niet in strijd met deze vergunning handelen door bijvoorbeeld meer dieren dan het vergunde aantal dieren te gaan houden. Daarmee is ook geregeld dat de uitbreiding die dit bestemmingsplan regelt de drempelwaarde niet overschrijdt.
Voor dit bestemmingsplan is een aantal milieuaspecten (zoals geur, bodem, en geluid) onderzocht. Uit deze onderzoeken blijkt dat het uitbreidingsplan voldoet aan de geldende relevante milieuwet- en regelgeving.
Ook worden geen in het kader van de Flora- en faunawet geen beschermde soorten aangetast of verstoord.
De inpassing van het erf is geregeld met het beplantingsplan. Het beplantingsplan is als een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. De aanplant en de instandhouding van de overeengekomen beplanting is daarmee gegarandeerd.
Op het het perceel is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. In het plangebied zijn geen archeologische resten en/of indicatoren aangetroffen.
Uit deze al uitgevoerde onderzoeken blijkt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Het is dan ook niet noodzakelijk om een m.e.r.-beoordeling of een mer uit te laten voeren.
De voorgenomen ontwikkeling wordt hierna getoetst aan de relevante ruimtelijke randvoorwaarden en milieueisen.
Nut en noodzaak van de uitbreiding
De initiatiefnemers hebben aangegeven een volwaardig en toekomstbestendig bedrijf voor de beide leden van de op te richten maatschap te willen opzetten. De bestaande huisvesting voor het melkvee en het jongvee is verouderd. Door een nieuwe stal te bouwen voor het melkvee en de bestaande melkveestal te gaan gebruiken voor het jongvee kan het bedrijf voldoen aan de recente eisen op het gebied van huisvesting en dierenwelzijn. Door de nieuwe melkveestal te onderkelderen is er ook geen aparte voorziening voor de mestopslag meer nodig. Daarnaast is een uitbreiding van de stalcapaciteit gewenst om mee te kunnen in de schaalvergroting die in de sector plaatsvindt.
Het huidige bouwvlak is circa 1,2 hectare groot. Het bouwvlak wordt na de uitbreiding twee hectare groot. Alle bedrijfsbebouwing komt in het nieuwe bouwvlak te staan. De uitbreiding blijft dus niet binnen de maximale uitbreiding van niet meer dan 50% van het bestaande bouwvlak die in de wijzigingsbevoegdheid voor uitbreidingen van agrarische bedrijven is toegestaan. De wijzigingsbevoegdheid kan dus niet worden toegepast. Een herziening van het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk. Bij het toetsen van het plan zijn de hoofdlijnen van de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid gevolgd.
Landschappelijke inpassing
Het bedrijf heeft een beplantingsplan ingediend. In het beplantingsplan zijn de maatregelen voor de landschappelijke inpassing van het bedrijf opgenomen. Het landschap is ter plaatse relatief open. Aan de west- en zuidzijde van de nieuwe melkveestal wordt een groenstrook met bosplantsoen aangelegd met onder meer eiken en onderbegroeiing. De strook wordt vijf meter breed en bestaat uit drie rijen bosplantsoen.
De bestaande beplanting op en om het erf wordt behouden. Het complete beplantingsplan is opgenomen in Bijlage 1 Beplantingsplan.
Met een zogenaamde voorwaardelijke verplichting in de planregels is de aanleg en instandhouding van de inpassingsmaatregelen uit het inpassingsplan gegarandeerd.
Flora en fauna
In paragraaf 6.3 Flora en fauna is nader ingegaan op de gevolgen van dit plan voor de flora en fauna. Geconcludeerd is dat het plan geen negatieve effecten op beschermde flora en fauna zal hebben. In het plangebied komen namelijk geen verblijf -of voortplantingsplaatsen van beschermde soorten voor. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 Quickscan Flora en fauna. Bij de eventuele kap van bomen zal rekening gehouden moeten worden met het broedseizoen van vogels die in de bomen nestelen.
Natuurbeschermingswet
Het bedrijf heeft een Natuurbeschermingswetvergunning voor het houden van maximaal 180 melkkoeien en maximaal 75 stuks jongvee. Met deze vergunning is aangetoond dat als gevolg van de uitbreiding van het bedrijf de stikstofdepositie op Natura2000-gebieden in de omgeving niet toeneemt. Dit is verzekerd door rechten van andere agrariërs te laten vervallen. De verleende Natuurbeschermingswetvergunning is opgenomen in Bijlage 5 Natuurbeschermingswetvergunning.
In de gebruiksregels is bepaald dat het houden van dieren van in strijd met de verleende Natuurbeschermingswetvergunning niet is toegestaan. De Natuurbeschermingswetvergunning is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan.
Archeologie en stedebouw
Uit het inventariserend archeologisch onderzoek blijkt dat in het plangebied geen archeologische resten en/of indicatoren aangetroffen zijn. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 4 Archeologisch onderzoek.
Stedebouwkundig gezien past het plan in de omgeving. De bebouwing vormt in de nieuwe situatie een compact erf. De frontbreedte van het bedrijf blijft beperkt, een industriële uitstraling aan de voorzijde wordt daarmee voorkomen. Het plan maakt het ook niet mogelijk dat er bebouwing voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfsbebouwing gerealiseerd kan worden.
Belangen van de omgeving
Voor het mogelijk maken van de nieuwe stal en de kuilvoerplaten zijn meerdere milieuonderzoeken uitgevoerd met het doel na te gaan of het bedrijf in de nieuwe situatie voldoet aan de geldende milieuwet- en regelgeving. Deze regelgeving heeft onder andere als doel aanwonenden te beschermen tegen overlast.
Uit alle uitgevoerde onderzoeken blijkt dat het bedrijf voldoet aan de normen op het gebied van geur, geluid, luchtkwaliteit (fijn stof), bodemkwaliteit, waterhuishouding, externe veiligheid en stikstofuitstoot. In Hoofdstuk 6 Onderzoeksresultaten is hier nader op ingegaan.
Het betreft hier een particulier initiatief. De uiteindelijke uitvoering van de mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt zijn voor rekening van de ondernemer. De gemeente werkt mee aan dit initiatief door het opstellen van dit bestemmingsplan en door de procedures voor haar rekening te nemen.
Het bestemmingsplan voorziet in een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor voor de betrokken gronden een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro dient te worden vastgesteld. Burgemeester en wethouders mogen op grond van artikel 6.12 Wro afzien van een exploitatieplan als het verhaal van kosten voor rekening van verzoeker komt. Met verzoeker is een anterieure overeenkomst afgesloten waardoor geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld. Burgemeester en wethouders achten het plan economisch uitvoerbaar.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode bestaat de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen.
Op basis van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening wordt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gevoerd worden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en de relevante diensten van provincie en Rijk. Met het waterschap Rijn en IJssel heeft in het kader van de watertoets al overleg plaatsgevonden.