Plan: | Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Bio-Based Transitiepark deelgebied 1 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1586.BPBUI108-VG05 |
Gemeente Oost Gelre is in samenwerking met Gebiedsonderneming Laarberg B.V. voornemens het huidige regionaal bedrijvenpark Laarberg uit te breiden. Hiervoor zijn al een Masterplan 'Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg' (vastgesteld 18 december 2012) en een Structuurvisie (ontwerp, september 2013) opgesteld. Deze vormen het kader voor concrete ontwikkelingen.
De beoogde uitbreiding Laarberg is gelegen ten noorden van Groenlo, grenzend aan de bestaande bedrijventerreinen Laarberg (1e fase) en Den Sliem. Den Sliem is met name bedoeld voor lokaal gebonden bedrijvigheid. Laarberg, ruimtelijk als een verlengstuk hiervan, is bedoeld als een regionaal bedrijvenpark. Het ligt gunstig langs de N18, zowel vanuit het oogpunt van bereikbaarheid als vanuit zichtbaarheid. Met bedrijvenpark Laarberg wordt voorkomen dat verspreid in de regio nieuwe bedrijventerreinen (soms als uitleggebieden) ontwikkeld moeten worden.
Het voorliggend bestemmingsplan maakt ontwikkelingen mogelijk voor een deel van regionaal bedrijvenpark Laarberg: het Bio-Based Transitiepark deelgebied 1. Het Bio-Based Transitiepark betreft een energie- en innovatiepark en wijkt qua karakter duidelijk af van een regulier bedrijventerrein.
Het Bio-Based Transitiepark deelgebied 1 beslaat een oppervlakte van 8,6 ha en is onderdeel van het regionaal bedrijvenpark Laarberg te Groenlo. Het bedrijvenpark Laarberg wordt aan de noordzijde begrensd door de Leerinkbeek, aan de westzijde door de Oude Borculoseweg, aan de zuidzijde door Den Sliem en aan de oostzijde door de huidige N18/Twenteroute.
Het plangebied van het Bio-Based Transitiepark deelgebied 1 is gelegen aan de Ruiterweg. Op onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven.
Afbeelding 1.1 Ligging plangebied
Voor het plangebied, zoals op afbeelding 1.1 is aangegeven, vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 18 december 2012. De ontwikkeling van het plangebied tot bedrijvenpark kan op grond van het vigerende bestemmingsplan niet worden gerealiseerd, omdat het voornemen niet is toegestaan op grond van de geldende bestemming 'Agrarisch'.
In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader van Europa, het Rijk, de provincie en betrokken gemeenten uiteen gezet. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de doelstelling en uitgangspunten. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de plankaart en planregels worden besproken. Tot slot volgt in hoofdstuk 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van overleg en terinzagelegging.
Het Biobased Transitiepark deelgebied 1 is gelegen aan de noordzijde van het plangebied Regionaal Bedrijvenpark Laarberg. Deelgebied 1 beslaat 8,6 hectare van de in totaal 20 hectare voor het gehele Biobased Transitiepark. Het gebied grenst aan de Leerinkbeek en de Verbindingszone. De verbindinszone is het gebied tussen het Biobased Tranisitiepark en het Groot Hoornwerk. Hier bevinden zich de natuurlijke laagtes en de Leerinkbeek als onderdeel van de ecologische structuur in de regio.
Het plangebied is gelegen nabij de Grolse Linie, een aanvalslinie die Frederik Hendrik in 1627 voor het eerst gebruikte om Grolle in de Tachtigjarige oorlog van de Spanjaarden te ontzetten. De Grolse Linie om Groenlo is voor het grootse deel nog intact in de bodem aanwezig. Deze Grolse Linie is gelegen in agrarisch gebied.
Het plangebied ligt in het buitengebied van Groenlo en is in agrarisch gebruik. Op de kaart van rond 1900 (afbeelding 2.1) is het onstaan van het landschap goed te zien. Het plangebied ligt binnen de heideontginningen met een rechtlijnige verkaveling. De Hupselsche beek (tegenwoordig Leerinkbeek), de Slinge, de Ruiterweg en de Oude Borculoseweg zijn de kenmerkende lijnen. De Leerinkbeek (ten noorden van het plangebied) ligt in het jonge ontginningenlandschap en heeft een rechte loop. De verkaveling staat haaks op de beek.
afbeelding 2.1 Situatie circa 1900 afbeelding 2.2 Huidige situatie (2012)
De verkavelingspatronen van het jonge ontginningen landschap zijn tegenwoordig nog steeds zichtbaar, zie afbeelding 2.2. De rechtlijnige patronen van het ontginningsgebied is vooral zichtbaar door de lijnvormige beplantingsstructuren. De Leerinkbeek volgt nog haar oorspronkelijke loop.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.
Daarnaast wordt (boven-)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's met concentraties van topsectoren (waaronder Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.
Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke druk af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient te worden beoordeeld of er sprake is van een regionale behoefte, of deze behoefte is op te vangen in bestaand stedelijk gebied en of de beoogde locatie multimodaal ontsloten is of kan worden.
In de Achterhoek is regionaal behoefte aan bedrijventerreinen voor zware milieuhinderlijke bedrijvigheid. Deze bedrijvigheid past gezien de omvang en de hinder niet binnen bestaand stedelijk gebied. Derhalve zijn er afspraken gemaakt om het bedrijvenpark te vestigen buiten de bebouwde kom van Groenlo. Deze locatie is via de N18 goed ontsloten voor autoverkeer en busvervoer.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden was het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische Kernbeslissingen (PKB's). Sinds 1 juli 2008 zijn deze documenten alleen nog bindend voor het rijk en niet meer voor andere overheden. Het rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. Dit kan via een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt over ruimtelijke ordening.
Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau, in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren, de Waddenzee, defensie, erfgoederen en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. In deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's. Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, reserveringsgebieden voor nieuwe hoofdwegen en spoorlijnen en reserveringsgebieden voor uitbreiding van enkele bestaande hoofdwegen.
In bijlage E van het Barro zijn radarzones weergegeven. Het bedrijventerrein ligt in een radarzone. Hier geldt een maximale bouwhoogte van 22 meter.
Verdrag van Malta - Wet archeologische monumentenzorg
Het Europese Verdrag van Malta (1992) beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt te behouden. Het verdrag dwingt alle ondertekenaars (waaronder Nederland) om archeologische belangen in een vroegtijdig stadium mee te wegen in de besluitvorming rond ruimtelijke planvorming. Het Verdrag van Malta is inmiddels geïmplementeerd in Nederlandse wetgeving in de Wet archeologische monumentenzorg (herziening Monumentenwet).
Conclusie
Het plangebied ligt in een in het Barro aangewezen radarzone. De ontwikkeling van het Bio-Based transitiepark heeft verder geen betrekking op thema's uit het Barro. Vanuit het Barro zijn alleen bindende regels ten aanzien van radarzones opgenomen die gevolgen hebben voor het plangebied/voorliggende bestemmingsplan. Omdat het bestemmingsplan geen mogelijkheden biedt voor bouwwerken hoger dan 22 meter, is de radarzone niet verwerkt in de planregels.
Het Streekplan Gelderland 2005 (nu structuurvisie geheten ex artikel 2.2. Wro) is door Provinciale Staten op 29 juni 2005 vastgesteld. Dit verwoordt het provinciaal ruimtelijk beleid. Het richt zich op de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur, die wordt gevormd door het 'groenblauwe raamwerk' en het 'rode raamwerk'. Het 'rode raamwerk' is het stedelijke netwerk en de regionale centra die goed bereikbaar dienen te zijn. De ruggengraat van dit netwerk is de hoofdinfrastructuur. De bedrijventerreinen zijn alle opgenomen in het 'rode raamwerk'.
Ruimtelijke Verordening Gelderland
Provinciale Staten hebben de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld in december 2010, deze geldt sinds maart 2011. Door de verordening stelt de provincie algemene regels aan de inhoud, toelichting en/of onderbouwing van bestemmingsplannen. Deze regels kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen daarvan of gebiedsgerichte thema's betreffen.
Het plangebied is volgens de Ruimtelijke Verordening een 'regionaal bedrijventerrein'. In bestemmingsplannen dienen op regionale bedrijventerreinen bedrijfsfuncties uit milieucategorie 1 en 2 en bedrijfsfuncties die gemengd kunnen worden met andere functies uitgesloten te worden.
In juni 2012 is de Ruimtelijke Verordening, derde herziening vastgesteld. De verordening bevat aanvullende regels voor bedrijventerreinen. Hierin wordt onder meer aangegeven dat nieuwe zelfstandige kantoren op bestaande bedrijventerreinen niet zijn toegestaan. De overige regels zijn niet van toepassing op bestaande bedrijventerreinen, maar gelden bijvoorbeeld voor nieuwe ontwikkelingen, regionale bedrijventerreinen en kadegebonden bedrijven.
Inmiddels zijn er meerdere herzieningen van de Ruimtelijke Verordening vastgesteld. Deze herzieniningen hebben geen invloed op de voorgenomen ontwikkelingen.
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
De Structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties is een aanpassing van het beleid voor bedrijventerreinen van het in 2005 vastgestelde streekplan Gelderland. Op 30 juni 2010 hebben Provinciale Staten de structuurvisie vastgesteld. De structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties is een aanpassing van het structuurvisiebeleid als gevolg van de volgende ontwikkelingen:
Uitgangspunt van het nieuwe beleid is dat er eerst optimaal gebruik wordt gemaakt van bestaande bedrijventerreinen voordat er nieuwe worden ontwikkeld. Voldoende ruimte voor bedrijvigheid blijft beleidsuitgangspunt, maar overschot aan bedrijventerrein moet worden voorkomen. Verder vraagt de provincie Gelderland aan de gemeenten om extra aandacht te besteden aan kwalitatieve aspecten, zoals een goede ruimtelijke inpassing, een zorgvuldige vormgeving en een zo laag mogelijke milieubelasting. Het nieuwe beleid wordt in overleg met samenwerkende gemeenten op regionaal niveau uitgewerkt en tot uitvoering gebracht. In een Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) moet de weerslag van het provinciale beleid zichtbaar worden.
Regionale bedrijventerreinen
Regionale terreinen vervullen een belangrijke (opvang)functie voor de grotere, zwaardere (wat betreft milieuhindercategorie) en op hoogwaardige bereikbaarheid (A-wegen) aangewezen bedrijven. De provincie vindt van belang dat dit type bedrijvigheid zich duurzaam kan vestigen op dit soort hoogwaardige terreinen. In de structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties is de locatie Laarberg aangewezen als een regionaal bedrijventerrein.
Omgevingsvisie Gelderland (ontwerp)
De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies. De Omgevingsvisie Gelderland betreft een ontwerp, en dient nog te worden vastgesteld door Provinciale Staten. Verwachting is dat de Omgevingsvisie in juli 2014 wordt vastgesteld.
Enkele beleidsrichtingen en nieuwe accenten, relevant voor de ontwikkeling regionaal bedrijvenpark Laarberg, zijn:
Ten aanzien van regionale bedrijventerreinen, regionale programmeringsafspraken en energieopwekking hanteert de provincie Gelderland de volgende uitgangspunten.
Regionale bedrijventerreinen
Regionale terreinen vervullen een belangrijke opvangfunctie voor de grotere, zwaardere bedrijven (wat betreft milieuhindercategorie) die op hoogwaardige bereikbaarheid (A-wegen) zijn aangewezen. Het gaat om bedrijven met een kavel groter dan 0,5 hectare waarvan vestiging op een lokaal bedrijventerrein niet gewenst is. De provincie vindt het van belang dat dit type bedrijvigheid zich in elke Gelderse regio duurzaam kan vestigen op zulke hoogwaardig terreinen, waarbij met name ruimte voor bedrijven uit categorie 4 en 5 wordt gewaarborgd en waarbij bedrijven uit categorie 1 en 2 niet zijn toegestaan.
Regionale programmeringsafspraken
De provincie gaat uit van de regionale programmeringsafspraken over voorraden en soorten bedrijventerreinen die in 2011 zijn gemaakt. Deze afspraken zorgen voor voldoende kwaliteit en kwantiteit van bedrijventerreinen. Daarin staan onder meer afspraken over regionale bedrijventerreinen, intergemeentelijke terreinen en kadegebonden terreinen. Het uitgangspunt is zorgvuldig ruimtegebruik: terughoudend zijn met het ontwikkelen van nieuwe bedrijventerreinen.
Energieopwekking en energieneutraliteit in de Achterhoek
In een regionaal 'routekaart'-proces maakt de provincie afspraken met regio's, gemeenten, terreinbeherende organisaties en netwerkbedrijven over hoe de ambities voor energietransitie per regio waar te maken. Uitgangspunt van de routekaarten is de ambitie die binnen de regio leeft rond windenergie, zonne-energie, gebruik van warmte en energie uit biomassa.
Het routekaartproces resulteert eind 2013 in een overzicht van de locaties en ambities die de provincie en partijen in de Achterhoek hebben voor hernieuwbare energie: windenergie, zonne-energie, gebruik van warmte en energie uit biomassa.
In de regio Achterhoek is er een sterke ambitie om te komen tot een energieneutrale regio. Organisatiestructuren als AGEM en BION zijn samenwerkingsvormen om die energieneutraliteit te verwezenlijken.
Omgevingsverordening Gelderland (ontwerp)
Bij de Omgevingsvisie Gelderland worden regels gesteld. Deze regels zijn gesteld in de Omgevingsverordening Gelderland. Verwachting is dat de Omgevingsverordening in oktober 2014 wordt vastgesteld.
De omgevingsverordening stelt regels aan regionale bedrijventerreinen. Bedrijfsfuncties uit milieucategorieën 1 en 2 en bedrijfsfuncties die gemengd kunnen worden zijn niet toegestaan op regionale bedrijventerreinen. Hiervan kan afgeweken worden indien deze bedrijven en bedrijfsfuncties een ondersteunende functie vervullen voor de bedrijven op het bedrijventerrein of wanneer de vestiging van deze bedrijven vanwege de milieuzonering of op grond van overwegingen van ruimtelijke kwaliteit gewenst zijn.
Conclusie
Laarberg betreft een regionaal bedrijvenpark dat voorziet in de opvang van grotere en zwaardere bedrijven. Het Bio-Based Transitiepark voorziet in de realisatie van een Bio-raffinage waar duurzame energieopwekking uit mest en andere organische materialen (zoals planten en levensmiddelen) plaatsvindt. Dit zal vooral gebeuren door vergisting. Met deze voorgenomen ontwikkelingen ter plaatse van het plangebied wordt bijgedragen aan de ambitie van de provincie ten aanzien van energieopwekking en energieneutraliteit in de Achterhoek.
Regionale structuurvisie Achterhoek
De visie 'Speerpunten Regionaal Ruimtelijk beleid Achterhoek 2011-2020' geeft de beleidsambities van acht Achterhoekse gemeenten voor de regionale economie, volkshuisvesting, landschappelijke kwaliteit, leefbaarheid en mobiliteit. De visie is een aanvulling en actualisatie op de Regionale Structuurvisie Achterhoek uit 2004 en legt de nadruk op andere speerpunten ten gevolge van de demografische ontwikkelingen.
In de visie uit 2004 was uitgangspunt voor de positionering van de Achterhoek ten opzichte van andere regio's: de doorontwikkeling als een economisch en sociaal-cultureel zelfstandige regio die zich naar buiten toe met name profileert met haar kleinschaligheid en gebiedskwaliteiten. Een grotere dynamiek in de regio wordt nagestreefd met behoud van de eigen ruimtelijke kwaliteit.
Ten aanzien van bedrijventerreinen is het algemene uitgangspunt: het juiste bedrijf op de juiste locatie. Er wordt ruimte geboden voor groei van locale bedrijvigheid in bestaande sectoren als detailhandel, bouwnijverheid en industrie en in relatief nieuwe sectoren als recreatie, toerisme, dienstverlening en op het gebied van gezondheid en zorg. Aan nieuwe keuzes en ontwikkelingen gaat regionale afstemming vooraf.
Speerpunten zijn:
Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) Regio Achterhoek
In regionaal verband hebben de gemeenten en de provincie in de regio Achterhoek afspraken rondom bedrijventerreinen vastgelegd (Regionaal programma bedrijventerreinen RPB). In het voorjaar van 2009 heeft de Regio Achterhoek haar Economisch Programmerings- en Ontwikkelingsdocument (EPO) opgesteld. Met het RPB wordt invulling gegeven aan de Structuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties. Het RPB biedt het kader voor concrete werk- en projectafspraken tussen de regiogemeenten. De provincie Gelderland is partner op diverse onderwerpen. Zij is nauw betrokken bij afspraken over vraag en aanbod, aanpak van de herstructurering en implementatie van de SER-ladder.
Op subregionaal niveau zijn de volgende aanvullende afspraken gemaakt:
In het RPB is Laarberg opgenomen als ontwikkeling waar zware milieuhinderlijke bedrijvigheid kan worden opgevangen. De omvang van de uitgeefbare gronden bedraagt 42 hectare en daarnaast is 20 hectare aangewezen als enerige en innovatie. Dit zijn bedrijven die op enige wijze te maken hebben met groene grondstoffen (raffinage/cascadering etc.).
Conclusie
Met onderliggend bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de Regionale structuurvisie Achterhoek en het RPB Achterhoek.
Toekomstvisie Oost Gelre
In de 'Toekomstvisie Oost Gelre' zijn de wensbeelden van de gemeente voor 2020 weergegeven. Ook komt aan de orde hoe de gemeentelijke organisatie met dat toekomstbeeld omgaat. In 2020 komt dat onder andere tot uiting in het feit dat Oost Gelre voor Oost-Achterhoek de belangrijkste speler is op het gebied van industriële bedrijvigheid. De (gerevitaliseerde) industrieterreinen concentreren zich daarbij rond de verbindingsweg tussen Groenlo en Lichtenvoorde. Er zijn goede mogelijkheden voor betaalbaar openbaar vervoer, wat overigens gestimuleerd wordt door de aanwezige bedrijven.
Het regionale duurzame bedrijvenpark 'De Laarberg' in Groenlo is gevuld met diverse verhuisde bedrijven, afkomstig uit de gehele Oost Achterhoek, maar ook met een groot aantal nieuwe bedrijven. Aan duurzame energie en duurzaamheid in zijn algemeenheid wordt veel waarde gehecht.
Alle milieubelastende bedrijven zijn uit de kernen verdwenen. Verder zijn de bedrijven zo ingericht dat mogelijke milieuproblemen al bij de bron worden aangepakt. Dit maakt het wonen en recreëren in Oost Gelre prettig en veilig. Er zijn dan ook geen klachten meer als gevolg van industriële bedrijvigheid en aan het industrieel erfgoed worden nieuwe bestemmingen gegeven. Bedrijven kunnen ook buurten en buurtschappen 'adopteren' om zo de sociale duurzaamheid in Oost Gelre te stimuleren.
Structuurvisie 'Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg' (ontwerp)
Voor de uitbreiding van het regionaal bedrijvenpark is een (ontwerp) structuurvisie 'Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg' opgesteld. De structuurvisie vormt het kader voor de toekomstige ontwikkelingen voor het regionaal bedrijvenpark. Aan de hand van de structuurvisie kunnen voor concrete ontwikkelingen bestemmingsplannen op maat worden opgesteld.
In de structuurvisie is de ruimtelijke visie beschreven op de gehele ontwikkeling en zijn randvoorwaarden voor de nadere invulling opgenomen. Deze randvoorwaarden zijn mede voortgekomen uit de uitgevoerde planMER en gelden voor de bestemmingsplannen die opgesteld worden voor Laarberg fase 2, waaronder ook dit bestemmingsplan. Voor de wijze van implementatie van deze randvoorwaarden in de planregels en op de verbeelding wordt verwezen naar hoofdstuk 6.
Visie
Afbeelding 3.1 Structuurvisie
De visie beschrijft het plan voor Laarberg op hoofdlijnen. De directe omgeving en delen van Laarberg hebben landschappelijke waarde. De ontwikkeling van het bedrijventerrein maakt, daar waar mogelijk, zoveel mogelijk gebruik van die kwaliteiten. Daarmee kan een terrein ontwikkeld worden dat functionaliteit laat samengaan met ruimtelijke kwaliteit. Er wordt rekening gehouden met de specifieke kwaliteiten van de omgeving. Dit kan er toe leiden dat op de ene plek het bedrijventerrein juist wordt tentoongesteld aan de omgeving (rond de Grolse Linie), terwijl het op een andere plek voor de omgeving ‘verstopt’ wordt; juist een hele groene uitstraling krijgt, aansluitend op het bestaande landschap (aan de westzijde). Alvorens een ontwikkeling plaatsvindt aan een rand, worden groenstructuren gerealiseerd, welke tevens als compensatiegebied kunnen dienen.
De structuurvisie maakt onderscheid in vier ruimtelijke eenheden, met elk haar eigen ruimtelijke en functionele kenmerken. Dit zijn:
De samenhang tussen de ondergrond en de nieuwe ontwikkeling bovengronds, wordt door deze bovengenoemde zones zichtbaar gemaakt.
Het Biobased Transitiepark is gelegen aan de noordzijde van Laarberg, grenzend aan de Leerinkbeek aan de noordzijde en de Verbindingszone aan de zuidzijde. Hier bevinden zich de natuurlijke laagtes en de Leerinkbeek als onderdeel van de ecologische structuur in de regio. Dit gebied kent geen harde grenzen. In dit gebied is plek voor ongeveer 7 hectare bedrijventerrein en ongeveer 20 hectare ‘innovatie
en energiepark’. Naast de ruimte voor reguliere bedrijvigheid, kenmerkt deze zone zich als een gebied waar de transitie van fossiele naar groene grondstoffen plaatsvindt; zelfs zicht- of tastbaar wordt. De intensiteit van bebouwing in deze zone zal van oost naar het west afnemen. De zone tussen het intensieve deel van deze zone en het Groot Hoornwerk biedt mogelijkheden voor een goede landschappelijke inpassing. Het Biobased Transitiepark kenmerkt zich door een fijnmazig patroon met lijnen haaks op de Leerinkbeek. Groene structuren worden waar mogelijk ingepast in het plan.
De overgang naar de Verbindingszone verdient aandacht qua beeldkwaliteit en uitstraling. Er zal daarbij mogelijk sprake zijn van een grote verweving met de Verbindingszone. Aan de noordzijde gaat landschappelijke inpassing waar nodig samen met de compensatie van natuur.
Voorwaardelijke bepalingen
In de Structuurvisie zijn voorwaardelijke bepalingen opgenomen. Deze bepalingen komen voort uit de opgestelde planMER. Het stellen van voorwaardelijke bepalingen voor de thema's natuur, verkeer, geluid en geur is noodzakelijk gebleken om de uitvoerbaarheid van de structuurvisie te waarborgen. Deze voorwaarden werken door in de bestemmingsplannen.
Dit geldt ook voor voorliggend bestemmingsplan. Zie paragraaf 6.3 voor een nadere toelichting op deze doorwerking van de structuurvisie.
Beeldkwaliteitplan
Ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijvenpark Laarberg is een Beeldkwaliteitplan opgesteld.
Voor het Bio-Based Transitiepark kan gekozen worden tussen twee principes ten aanzien van beeldkwaliteit. In beide principes loopt de intensiteit van de bebouwing van oost naar west af.
In principe 1 wordt gekozen voor wandvorming richting de zuidelijk gelegen Verbindingszone en een landschappelijke inpassing door middel van een groenzone richting het noordelijk gelegen landschap met bijbehorende eisen.
In principe 2 wordt gekozen voor een landschappelijke inpassing door middel van robuuste groenzones over het hele gebied met bijbehorende eisen.
Milieubeleidsplan 2010 - 2020
Op 15 december 2009 is het milieubeleidsplan gemeente Oost Gelre 2010 vastgesteld om richting te geven aan alle milieugerelateerde onderwerpen binnen de gemeente Oost Gelre. Het milieubeleidsplan is te zien als een soort 'paraplu' voor de milieuambities van nu en in de toekomst. Het biedt kansen om tijdig milieu en duurzaamheid mee te nemen in nieuwe ontwikkelingen op het gebied van ruimte (aanleg van wegen, landschapsontwikkeling, woningbouw, e.d.) en economie (uitbreiding van werkgelegenheid, opschaling van agrarische of industriële bedrijvigheid, e.d.). Voor alle milieugerelateerde onderwerpen zijn concrete doelstellingen voor de korte termijn (2015) en ambities -'wensbeelden'- voor de langere termijn (2020) geformuleerd.
Conclusie
Deze structuurvisie sluit aan op de Toekomstvisie Oost Gelre.
Met onderliggend bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de Structuurvisie Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg.
Onderliggend bestemmingsplan sluit aan bij principe 2 uit het beeldkwaliteitplan voor het Bio-Based Transitiepark.
Zie paragraaf 4.3 voor de nadere uitwerking van de beeldkwaliteit voor het Biobased Transitiepark.
Het bestemmingsplan sluit aan op het Milieubeleidsplan.
Voor de uitbreiding van het regionaal bedrijvenpark Laarberg heeft de raad een Masterplan (december 2012) vastgesteld. Dit Masterplan schetst de kaders in hoofdlijnen voor de uitbreiding van het regionaal bedrijvenpark Laarberg. Op basis van het Masterplan is vervolgens een Structuurvisie (ontwerp september 2013) opgesteld. De structuurvisie vormt het kader voor de concrete toekomstige ontwikkelingen. Zie ook paragraaf 3.4.
Ter plaatse van het Bio-Based Transitiepark is plek voor ongeveer 7 hectare bedrijventerrein en ongeveer 20 hectare 'innovatie en energiepark'. Naast de ruimte voor de reguliere bedrijvigheid, zal deze zone zich gaan kenmerken als een gebied waar de transitie van fossiele naar groene grondstoffen zal plaatsvinden; zelfs zicht- of tastbaar wordt. De intensiteit van bebouwing in deze zone zal van oost naar het west afnemen. De zone tussen het intensieve deel van deze zone en het Groot Hoornwerk biedt mogelijkheden voor een goede landschappelijke inpassing.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een deel van het Bio-Based Transitiepark.
In dit deel van het Bio-Based Transitiepark wordt een innovatie- en energiepark gerealiseerd. In het gebied is een concreet verzoek ingediend voor een bioraffinage. Daarnaast moet er ruimte zijn voor overige bedrijvigheid gerelateerd aan energiewinning uit groene grondstoffen.
Afbeelding 4.1 Indeling plangebied
Het voornemen is om in dit gebied, dat een oppervlak kent van 8,6 hectare, een bioraffinage van circa 6 hectare te realiseren welke gebruikt wordt voor duurzame energieopwekking uit mest en andere organische materialen (zoals planten en levensmiddelen). Dit zal vooral gebeuren door vergisting. Het doel is om circa 20 miljoen m3 (A-)gas per jaar te produceren (mogelijk kan de productie hoger worden in de toekomst, maar dat is nog niet concreet). Daarbij worden restproducten verwerkt tot zo hoogwaardig mogelijke producten (bijv. terugwinning van mineralen). Bij het proces vrijkomende CO2 wordt in tanks opgeslagen.
Voor de overige circa 2,6 hectare geldt dat ruimte wordt geboden aan overige bedrijvigheid gericht op energiewinning uit groene grondstoffen en innovatie daarin, zoals laboratoria en scheiding van grondstoffen.
Aan de noordkant van het plangebied is een groene zone voorzien met een breedte van 20 meter. Deze groene zone wordt gebruikt voor de landschappelijke inpassing van de bedrijven op bedrijvenpark Laarberg in het algemeen en het Bio-Based Transitiepark in het bijzonder. Een breedte van 20 meter wordt voldoende geacht om landschappelijke inpassing te kunnen garanderen.
De structuurvisie heeft een opgave voor natuurcompensatie meegegeven. In dit bestemmingsplan ligt geen opgave voor natuurcompensatie, omdat natuurwaarden niet in die mate aangetast worden. Wel moet de groenzone geschikt zijn voor het gebruik als natuur, wanneer uitbreidingen elders op het bedrijvenpark Laarberg in natuuropgave gecompenseerd moeten worden. Om deze natuurcompensatie op den duur daadwerkelijk mogelijk te maken, moeten binnen de bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' natuurwaarden passen.
De concreetheid van voorliggend bestemmingsplan maakt het mogelijk om nadere invulling te geven aan het beeldkwaliteitsplan. Voor het Bio-Based Transitiepark geldt dat groene grondstoffen verwerkt worden. De verhouding tussen gebouwen en opslag is anders dan bij een regulier bedrijventerrein vanwege de opslag van groene grondstoffen. Het bebouwingspercentage voor gebouwen is lager, omdat er voldoende ruimte moet zijn voor opslag.
Organisatie Kavel
Het representatieve deel van de gebouwen is georiënteerd op de Verbindingszone, waarbij minimaal 1 hoek van het gebouw in de rooilijn staat. De rooilijn ligt op 10 meter van de perceelgrens. De ruimte voor de gebouwen kan bijvoorbeeld worden ingevuld met parkeren voor werknemers. De maximale bebouwingshoogte bedraagt 15 meter aan de zone die grenst aan de Verbindingszone. Niet over de gehele breedte van de kavel ontstaat wandvorming door het beperkte percentage aan gebouwen. Om er voor te zorgen dat opslag niet direct in het zicht komt, wordt op kavelniveau een landschapsplan opgesteld.
In het landschapsplan moet worden aangetoond dat minimaal 5% (bij kavels groter dan een hectare) of 10% (bij kavels kleiner dan een hectare) van de oppervlakte van het perceel in het Bio-Based Transitiepark een groene invulling krijgt. Dit kan in de vorm van gras, struiken en bomen.
Het landschapsplan toont aan dat opslag niet direct in het zicht ligt. Dit kan inhouden dat zowel aan de zijde van de Verbindingszone als op delen van kavelgrenzen een robuuste groenafscheiding noodzakelijk is. De groene afscheiding zal bestaan uit inheems struikgewas met eventueel inheemse boomsoorten. Het samenspel tussen het groen en de gebouwen vormen de wand aan de noordzijde van de Verbindingszone. Hiermee wordt de overgang tussen de Verbindingszone en het Bio-Based Transitiepark gewaarborgd. Tegelijkertijd ontstaat er een groene dooradering op het Bio-Based Transitiepark.
Samenhang
De samenhang in kleur van de gebouwen wordt bereikt door de hoofdmassa van de bebouwing uit te voeren in middengrijze tot antraciete tinten. De grijze tot antraciete tinten vallen in het merendeel van de jaargetijden weg in het totale beeld. Overige kleuren kunnen erg contrasterend werken in bepaalde jaargetijden.
De kleur van het hekwerk is antraciet, vergelijkbaar met de rest van de 2e fase van Laarberg, en staat op de perceelgrens of in de rooilijn.
Afbeelding 4.2 Landschappelijke inpassing aan noord- en westzijde Bio-Based Transitiepark
Voor de robuuste groenzone aan de noord- en westzijde van het Bio-Based Transitiepark worden inheemse soorten gebruikt die passen bij het landschapstype. Ter plaatse van de beek gaat het om sleedoorn, meidoorn, els, wilg en berk. De landschappelijke inpassing aan de oostzijde vindt plaats in het gebied rondom het Groot Hoornwerk.
Onderdelen | Eisen |
Organisatie van de kavel / Landschapsplan pe kavel | - Representatief deel georiënteerd op de Verbindingszone. - Minimaal 5% (bij kavels groter dan een hectare) of 10% (bij kavels kleiner dan een hectare) groene invulling op eigen terrein in de vorm van groene taluds, robuuste groenstructuur in de vorm van struikgewas en/of bomen. - Opslag zichtbaar vanaf openbare ruimte afschermen met inheems struikgewas. - Gebruik van inheemse soorten. |
Rooilijn | - Verplicht bouwen met 1 hoek in de rooilijn. - Rooilijn op 10 meter van perceelgrens met openbare ruimte. |
Hoogte | - Bouwhoogte bebouwing maximaal 15 meter. - Bouwhoogte bebouwing achterop het terrein maximaal 10 meter. |
Erfscheiding | - Hekwerk parallel aan de weg; op erfgrens of in de rooilijn. - Maximale hoogte: 2 meter. - Kleur: antraciet. |
Landschappelijke inpassing | - Inheemse soorten: els, wilg, berk, sleedoorn en meidoorn. |
De zone kenmerkt zich door een fijnmazig patroon met lijnen haaks op de Leerinkbeek die ten noorden van het plangebied ligt. De groene structuren liggen echter buiten dit plangebied. In de huidige situatie watert het plangebied af op de Leerinkbeek. In de Structuurvisie geldt het uitgangspunt dat het water zo veel mogelijk wordt vastgehouden in het gebied.
Het water wordt geïnfiltreerd in infiltratievelden of in eerste instantie geborgen binnen het bedrijvenpark Laarberg. Door toepassing van een zogenaamd 'drievoudig stelsel' wordt daarbij ook hemelwater van daken en parkeerterreinen gescheiden. Alleen bij uitzonderlijke situaties wordt, via de Heideblom, afgewaterd op de Leerinkbeek. De exacte waterhuishouding van het plangebied is uitgewerkt in een waterhuishoudkundig plan. In paragraaf 5.9 is de watertoets voor dit bestemmingsplan beschreven.
Wettelijk kader
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn.
Onderzoek
Het Bio-Based Transitiepark maakt onderdeel uit van het grotere Laarberg fase 2. Ten behoeve van de uitbreiding van regionaal bedrijvenpark Laarberg is een structuurvisie (ontwerp) opgesteld. Deze structuurvisie is planm.e.r.-plichtig gezien de aard en omvang van de voorziene ontwikkelingen (namelijk zware bedrijvigheid) en de op voorhand niet uit te sluiten significante effecten op Natura 2000-gebieden (een passende beoordeling in het kader van Natuurbeschermingswet 1998 is verplicht).
In de planm.e.r. zijn de milieueffecten van de gehele uitbreiding van Laarberg in samenhang beschouwd. De resultaten van de planm.e.r. zijn niet alleen bruikbaar voor de structuurvisie, maar ook voor de onderliggende bestemmingsplannen. De planm.e.r. is opgenomen in Bijlage 1. De resultaten van deze planm.e.r. zijn bij de bewuste (milieu)aspecten beschouwd.
Resultaten
In de planm.e.r. zijn twee alternatieven beschouwd. Het voorkeursalternatief dat hieruit volgt komt nagenoeg overeen met het tweede beschouwde alternatief.
Het voorkeursalternatief is weergegeven in onderstaande verbeelding.
Afbeelding 5.1 Voorkeursalternatief planm.e.r.
Het voorkeursalternatief leidt tot een beoordeling van de milieueffecten. Te zien is dat de beoordeling van het VKA maar op één punt afwijkt van het alternatief 2. Het natuurcriterium Ecologische Hoofdstructuur ( EHS; oftewel Gelders Natuurnetwerk in de ontwerp Omgevingsvisie Gelderland) wordt beoordeeld als neutraal (0) in plaats van positief. Reden hiervoor is dat de gereserveerde zone langs de zuidzijde van de Leerinkbeek smaller is dan in alternatief 2. De smallere zone is nog wel als een licht positief effect op te vatten, maar het effect is niet groot genoeg voor een '+'. In onderstaande tabel zijn de milieueffecten van de alternatieven en het voorkeursalternatief samengevat aan de hand van een beoordeling.
Tabel 5.1 Beoordeling milieueffecten alternatieven en voorkeursalternatief planm.e.r
In de planm.e.r. zijn voorwaarden opgenomen voor de realisatie van het voorkeursalternatief. Deze voorwaarden zijn overgenomen in de structuurvisie en werken door in de bestemmingsplannen. Zie hiervoor ook de paragrafen 3.4 en 6.3.
De planm.e.r. gaat uit van ontwikkeling van het gehele Laarberg fase II. Omdat in onderliggend bestemmingsplan sprake is van een gedeelte van de ontwikkeling van Laarberg fase II moet bij de beoordeling van de omgevingsaspecten voor het overige gedeelte van Laarberg fase II rekening gehouden worden met de bestaande situatie. Voor onderliggend bestemmingsplan houdt dat met name in dat rekening gehouden moet worden met de woning gelegen aan de Ruiterweg, ten westen van het plangebied. Deze woning is overigens niet van invloed op de ontwikkeling van het Bio-Based Transitiepark.
Conclusie
Onderliggend bestemmingsplan is een vertaling van het voorkeursalternatief uit de planm.e.r. voor het deel 'Bio-Based Transitiepark'. In de beschrijving van de milieuaspecten hieronder wordt onder andere gebruik gemaakt van de resultaten uit de planm.e.r..
Op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) dient te worden beoordeeld of de in het plangebied te realiseren activiteiten een belemmering betekenen of van invloed zijn op gevoelige functies, zoals wonen, in of in de omgeving van het plangebied.
Beleid
Bedrijvigheid kan negatieve effecten met zich mee brengen voor woningen en gevoelige functies in de omgeving. Negatieve effecten kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op geur, geluid, stof en trillingen. Andersom kunnen woningen een belemmerend effect hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven. Het is daarom wenselijk dat bedrijfsactiviteiten of andere milieubelastende functies op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies zijn gesitueerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).
In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland. Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden bedrijfsactiviteiten daarom ingedeeld in zes categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de handreiking van de VNG ingedeeld worden in categorieën die lopen van 1 tot en met 6. Hierbij lopen de richtafstanden uiteen van 0 meter tot 1500 meter.
Tabel 5.2 Richtafstanden per milieucategorie
Milieucategorie | Richtafstanden tot een 'rustige woonwijk' | Richtafstanden tot een 'gebied met menging van functies' |
1. | 10 meter | 0 meter |
2. | 30 meter | 10 meter |
3.1 | 50 meter | 30 meter |
3.2 | 100 meter | 50 meter |
4.1 | 200 meter | 100 meter |
4.2 | 300 meter | 200 meter |
5.1 | 500 meter | 300 meter |
5.2 | 700 meter | 500 meter |
5.3 | 1.000 meter | 700 meter |
6. | 1.500 meter | 1.000 meter |
Plangebied
In de omgeving van het Bio-Based Transitiepark liggen enkele vrijstaande (bedrijfs)woningen en op het naastgelegen Groot Hoornwerk liggen (beperkt) gevoelige functies die bepalend zijn voor de maximaal toegestane milieucategorieën op het Bio-Based Transitiepark. Omdat hier sprake is van verspreid liggende woonbebouwing in een buitengebied waar al (agrarische) bedrijvigheid plaatsvindt en niet van een rustige woonwijk, mogen de richtafstanden tot aan een 'gebied met menging van functies' gehanteerd worden.
Op het naastgelegen Groot Hoornwerk worden beperkt gevoelige functies mogelijk gemaakt waar mensen voor een korte periode (aantal uren of maximaal een aantal dagen (hotel) aaneen), maar in ieder geval niet permanent verblijven. Daarnaast zijn de functies op het Groot Hoornwerk mogelijk gemaakt als onderdeel van een bedrijventerrein. Zodoende mogen de richtafstanden tot aan een 'gebied met menging van functies' met één afstandsstap versoepeld worden.
Deze inwaartste milieuzonering maakt onderdeel uit van de bestemmingsregels en is terug te vinden op de verbeelding en in de planregels.
Naar verwachting vallen de geplande activiteiten in milieucategorie 4.2 en hooguit in milieucategorie 5.1. De geplande activiteiten passen dus binnen de inwaartse milieuzonering.
Conclusie
Naar aanleiding van de ontwikkeling van het Bio-Based Transitiepark deelgebied 1 kan geconcludeerd worden dat de huidige omliggende (beperkt) gevoelige functies niet gehinderd worden door de komst van de nieuwe functies.
Het Bio-Based Transitiepark is gelegen op bedrijvenpark Laarberg dat gunstig gelegen en goed bereikbaar is. Via de N18 is aansluiting op het snelwegennetwerk A18, A12 en A35. Een directe aansluiting richting Duitsland ontbreekt.
Het Bio-Based Transitiepark is aangesloten op lokale fietsroutes. Deze vormen een goede langzaamverkeersroute voor onder andere woonwerkverkeer voor werknemers uit de nabije omgeving. In de nabijheid van het plangebied (tegenover het bedrijf VION) is een OV-busverbinding die de mogelijkheid biedt aan werknemers om gebruik te maken van het openbaar vervoer voor woon-werkverkeer. Het dichtsbijzijnde station is Lichtenvoorde-Groenlo in Lievelde op een afstand van 8 kilometer. Ontwikkelingen rond de N18 en de uitbreiding van het bedrijvenpark Laarberg maken heroverweging van de gewenste locatie van de halte en routing noodzakelijk.
Afbeelding 5.2 Beoogde nieuwe ontsluitingsstructuur Laarberg op nieuwe N18
Autoverkeer
Op 20 augustus 2013 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu het Tracébesluit N18 Varsseveld - Enschede vastgesteld. Doel van dit tracébesluit is om de N18 op delen aan te passen, om een aantal verkeersveiligheidsmaatregelen in de N18 te treffen en om tussen Groenlo en Enschede een nieuw tracé aan te leggen. Ter plaatse van Laarberg komt een nieuw tracé voor de N18. Ten opzichte van de huidige N18 ligt deze iets oostelijker. Tevens worden ter hoogte van het bedrijvenpark Laarberg op- en afritten aangelegd.
Het Bio-Based Transitiepark is, zeker na de uitvoering van de nieuwe N18, goed bereikbaar voor de regio, maar ook vanaf de A1 (via de A35) en A50 (via de A12). Het plangebied wordt ontsloten via de N18. Zowel het regionale-, het bestemmings- als het lokale verkeer bereikt het bedrijvenpark via deze invalsweg.
Fietsverkeer
De structuur van het fietsnetwerk komt grotendeels overeen met het netwerk van het overige verkeer. Het fietsnetwerk voorziet in de utilitaire fietsverbindingen in noord-zuid richting via het oude spoorlijntracé en het tracé van de huidige N18 enerzijds en via de Deventer Kunstweg anderzijds. In oost-west richting wordt een verbinding gelegd tussen dit noord-zuidtracé en de Deventer Kunstweg. Hier wordt gedacht aan een vrijliggend fietspad. Hierdoor wordt het mogelijk om dit fietspad deels door de Verbindingszone en deels langs en over de Grolse Linie te situeren. Dit versterkt het recreatieve karakter van deze route als onderdeel van het regionale recreatieve fietsknooppuntennetwerk. In noordwestelijke richting sluit deze fietsknooppuntenroute aan op de Deventer Kunstweg. Nabij de aansluiting op de N18 bevindt zich knooppunt 50 waarbij de route over het viaduct over de N18 loopt en zich uitsplitst in noordelijke richting via de Wolvenkamerweg en in zuidelijke richting via de Schietbaan.
Openbaar vervoer
Het openbaar vervoer wordt in de toekomst afgewikkeld via de bestaande N18, welke als parallelstructuur van de opgewaardeerde N18 functioneert. Door de uitbreiding van het gehele bedrijvenpark Laarberg komt de huidige halte (kruising N18/ Vredenseweg) decentraal te liggen. Een nieuwe halte dient centraler te komen liggen, zodat het gehele bedrijvenpark Laarberg op relatief korte loopafstand van het openbaar vervoer bereikbaar is. De locatie ter plaatse van de entree van het bedrijvenpark en het Groot Hoornwerk biedt daar kansen voor.
Verkeer als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen
Bio-raffinage
De bioraffinage zorgt voor ongeveer 200 vrachtwagenbewegingen per etmaal (100 vrachtwagens die heen en terug rijden) en ongeveer 30 vervoersbewegingen van lichte voertuigen (personenauto's). Deze voertuigen bereiken het bedrijvenpark allen via de N18 en het verlengde van de Noordgang.
Overige activiteiten
De verwachte verkeersintensiteit op de overige 3 hectare van het Bio-Based Transitiepark deelgebied 1 bedraagt, naar rato van oppervlakte, ongeveer 100 zware voertuigen (vrachtwagens) en 20 lichte voertuigen per etmaal. Ook deze voertuigen maken gebruik van het verlengde van de Noordgang en de N18.
Conclusie
Het verkeer wordt afgewikkeld via het verlengde van de Noordgang, welke aangesloten is op de N18. De N18 is in de huidige en de toekomstige situatie geschikt voor de hoeveelheid verkeer als gevolg van de voorgenomen activiteiten.
Wettelijk kader
Het Nederlandse wettelijke stelsel voor luchtkwaliteitseisen wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen', van de Wet milieubeheer. Dit wettelijk stelsel wordt ook wel de 'Wet luchtkwaliteit' ('Wlk') genoemd. Uit de 'Wet luchtkwaliteit' volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Onderzoek
In het kader van het planm.e.r. ten behoeve van de structuurvisie is de invloed op de luchtkwaliteit en de verkeersaantrekkende werking van het regionaal bedrijvepark Laarberg bepaald.
In het onderzoek is alleen de bijdrage aan de concentratie stikstofdioxide (NO2) in de lucht berekend. De concentratie fijnstof (PM10) is niet berekend aangezien de planbijdrage aan de fijnstofconcentratie veel lager zal zijn dan de bijdrage aan de NO2 concentratie. De lage achtergrondconcentratie voor fijnstof geeft ook geen aanleiding om deze lage bijdrage te berekenen.
Stikstofdioxide (NO2)
Het plan draagt als volgt bij aan de NO2 concentratie ter plaatse van het plangebied:
Voor beide bronnen is de maximale (worst case) bijdrage bepaald. De beide bijdragen geven samen een maximale bijdrage aan de NO2 concentratie van 5,2 µg/m3.
De achtergrondconcentratie NO2 op de planlocatie bedraagt 14,3 µg/m3 in 2012 en 14,4 µg/m3 in 2015. De totale concentratie komt daarmee op maximaal 19,6 µg/m3.
De bijdrage vindt vooral plaats op en rond het bedrijvenpark Laarberg en in mindere mate in het buitengebied rond Laarberg, waar verspreid enkele agrarische bedrijven en woningen liggen. Op woonwijken vindt nauwelijks een toename plaats. Op de noordelijke rand van Groenlo bedraagt de toename maximaal 0,5 tot 1 µg/m3 NO2. De verwachte toename van de NO2 concentratie ter plaatse van gevoelige bestemmingen is daarmee over het algemeen zeer laag.
Fijnstof
De bijdrage aan de concentratie PM10 is in ieder geval lager dan de bijdrage aan de NO2 concentratie. Voor beide bronnen (industrie en verkeer) zal de maximale bijdrage samen zeker niet meer zijn dan 5,2 µg/m3.
De achtergrondconcentratie PM10 op de planlocatie bedraagt 21,7 µg/m3 in 2012 en 22,5 µg/m3 in 2015. De (overschatte) totale concentratie komt daarmee op maximaal 27,7 µg/m3. De locatie van de bijdrage is vergelijkbaar met de bijdrage van NO2.
Conclusie
Voor zowel stikstofdioxide als fijnstof geldt dat de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m3 op het gehele bedrijvenpark Laarberg fase 2, waar het Bio-Based Transitiepark onderdeel vanuit maakt, niet overschreden wordt als gevolg van de voorziene ontwikkelingen. De concentraties zullen volgens de worst case berekening lokaal wel toe kunnen nemen, maar de grenswaarden worden niet overschreden. De verwachte toenames vinden daarnaast vrijwel niet plaats bij gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit levert daarmee geen belemmering op voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Wegverkeerslawaai
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidzone. Uitzondering hierop zijn woonerven en straten met een maximumsnelheid van 30 km/u. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen.
Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen. In het kort komt het er op neer dat het gebied binnen de bebouwde kom behoort tot het stedelijke gebied, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, dat gelegen is binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. In het laatste geval en voor de situatie buiten de bebouwde kom gelden de normen die van toepassing zijn op het buitenstedelijke gebied. Een hoofdweg is, conform deze definitiebepaling van de Wet geluidhinder, altijd gelegen in buitenstedelijk gebied.
Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en maatregelen gericht op reductie van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn of als deze overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten, zijn burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de geluidbelasting.
De gevels van geluidgevoelige bestemmingen kunnen ook worden uitgevoerd als een blinde of dove gevel (conform artikel 1b lid 5 van de Wgh). Hiermee vervalt de verplichting om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, waarbij een kanttekening wordt geplaatst dat de geluidwering van deze gevels ten minste gelijk dient te zijn aan de hoogte van de geluidbelasting minus de maximale binnenwaarde.
Ter anticipatie op het steeds stiller worden van motorvoertuigen mag alvorens te toetsen aan de geldende grenswaarden een aftrek worden toegepast op de berekende geluidbelasting. Deze aftrek bedraagt:
Industrielawaai
Een industrieterrein is volgens de Wet geluidhinder een terrein waar zich bedrijven kunnen vestigen die genoemd worden in artikel 40 van de Wet geluidhinder en onderdeel D van Bijlage I behorende bij het Besluit omgevingsrecht (de zogenaamde grote lawaaimakers). Op grond van hoofdstuk V van de Wet geluidhinder is rondom deze terreinen een zone vastgesteld, waarbuiten de etmaalwaarde van het gemiddelde geluidsniveau ten gevolge van alle bedrijven op dat terrein niet hoger mag zijn dan 50 dB(A). De zone is een planologisch aandachtsgebied, waarbinnen regels van kracht zijn, die aan zowel industriële activiteiten als aan woningbouw beperkingen opleggen. De ligging en omvang van de zone wordt met een bestemmingsplan vastgelegd. In het kader van het bestemmingsplan dient gekeken te worden naar de geluidbelasting van geluidgevoelige bestemmingen in de omgeving van het industrieterrein. Indien de geluidbelasting meer dan 50 dB(A) bedraagt, kan de gemeente een hogere waarde vaststellen. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen bedraagt 55 dB(A).
Onderzoek
Voor de voorgenomen ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Royal HaskoningDHV, september 2013). In het onderzoek wordt de akoestische inpasbaarheid van het plan getoetst.
In het onderzoek is een prognose van de directe- en van de indirecte geluidhinder uitgewerkt. Bij de directe geluidhinder is gekeken naar de geluidimmissie vanwege voorgenomen activiteiten op het bedrijventerrein en bij de indirecte hinder is het geluid vanwege het verkeer van en naar het terrein bezien in verhouding tot het reeds aanwezige verkeerslawaai. Daarnaast is de gecumuleerde geluidbelasting beschouwd. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.
Industrielawaai
Voor de categorie bedrijfsactiviteiten die in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden, bestaat geen zoneringsplicht (bedrijvigheid op het Biobased Transitiepark valt niet onder de zogenaamde ‘grote lawaaimakers’). Wel geldt dat als gevolg van activiteiten op het terrein het binnenniveau in omliggende woningen niet meer mag bedragen dan 35 dB(A). De voorkeursgrenswaarde op de gevels van woningen
bedraagt doorgaans 50 dB(A).
Wegverkeerslawaai/indirecte hinder
Voor de ontsluiting van het Biobased Transitiepark zal er een kort weggedeelte worden aangelegd, uitsluitend bedoeld voor verkeer van en naar het Biobased Transitiepark. De ontsluitingsweg is een weg bestaande uit twee rijstroken in het buitengebied. Conform artikel 74 van de Wet geluidhinder bedraagt de zone langs de weg 250 meter. Wanneer binnen de zone langs de weg woningen of andere geluidgevoelige gebouwen zijn gelegen, dient er een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd (artikel 77 Wet geluidhinder).
Er zijn geen woningen gelegen binnen een afstand van 250 meter van de weg. Er is dan ook geen aanleiding een akoestisch onderzoek in te stellen voor het nieuwe gedeelte van de ontsluitingsweg. De ontsluitingsweg sluit aan op de N18. Langs de ontsluitingsweg zijn geen woningen gelegen.
Methode
De effecten van het plan zijn inzichtelijke gemaakt door de geluidbelasting in de omgeving te bepalen. In een akoestisch rekenprogramma (Geomilieu v2.20 van DGMR) zijn de kentalbronnen uit tabel 1 overgenomen en is de geluidimmissie in de vorm van geluidcontouren bepaald. Vlak in de buurt is het geluidgezoneerde industrieterrein Laarberg/Den Sliem gelegen. Bij het bepalen van de gecumuleerde geluidbelasting is uitgegaan van de rekenregels uit het ‘Reken- en meetvoorschrift geluid, 2012’.
Voor het effect op de geluidbelasting vanwege wegverkeer is de situatie op de N18 zonder en met het verkeer van en naar het Biobased Transitieterrein gepresenteerd in de vorm van geluidcontouren (tevens
met het rekenprogramma Geonoise).
Toetsing
Uit de (worst case) berekeningen volgt dat bij twee woningen als gevolg van de activiteiten binnen het plangebied een geluidbelasting van meer dan 50 dB(A) optreedt. Het binnenniveau van 35 dB(A) zal echter niet worden overschreden. De geluidcontouren vanwege de activiteiten zijn gelegen in een gebied waar verder geen woningen zijn gelegen. Door de activiteiten is er ten westen van plangebied een enkele woning (omgeving Eimersweg/Molenveld) die juist binnen de gecumuleerde 50 dB(A) contour komt te liggen. Er treden geen maximale geluidniveaus op bij woningen van meer dan 60 dB(A). Het geluidniveau als gevolg van extra verkeer op de N18 bedraagt minder dan 1 dB(A).
Ten oosten van het Bio-Based Transitiepark is de vestiging van een innovatiecentrum, een vergaderzaal en hotel/horeca voorzien. Geen van deze functies is geluidgevoelig en vormen daardoor vanuit akoestisch oogpunt geen belemmering voor de ontwikkeling van het Bio-Based Transitiepark. De ontwikkeling van de naastgelegen functies zijn zelf akoestisch gezien nauwelijks van betekenis.
Conclusie
Gezien de ‘worst case’ benadering en het beperkte effect op woningen in de omgeving (directe-, indirecte hinder en gecumuleerde geluidbelasting) kan gesteld worden dat het plan vanuit akoestisch oogpunt inpasbaar is.
Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en brengt om die reden ook gezondheidsrisico's met zich mee. Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting (of ‘immissie') verstaan we de hoeveelheid geur, uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht, die op een geurgevoelig object zoals een woning ‘terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend.
Wettelijk kader
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geeft normen voor de geurbelasting die een individuele, vergunningplichtige, veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (zoals een woning). Voor meldingsplichtige veehouderijen is een van de Wgv afgeleid beoordelingskader opgenomen in het Activiteitenbesluit.
Voor diercategorieën waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de regeling geurhinder en veehouderij (intensieve veehouderijen) moet de geurbelasting bij vergunningverlening worden berekend in odour units per kubieke meter lucht (OUE/m3). De geurbelasting van individuele bedrijven met deze diersoorten mag (binnen een zogenaamd ‘concentratiegebied’, zoals gemeenten Oost Gelre en Berkelland betreft) niet meer zijn dan:
Voor overige (grondgebonden) veehouderijen gelden minimaal aan te houden afstanden
(ongeacht de omvang van het bedrijf):
Gemeentelijk geurbeleid
De Wgv biedt de gemeenten de mogelijkheid een eigen geurbeleid op te stellen en daarmee (gemotiveerd) af te wijken van de wettelijke normen, binnen een in de wet vastgelegde bandbreedte. Gemeente Oost Gelre heeft enkele afwijkingen van de standaard normen onderbouwd in de “Gebiedsvisie ten behoeve van de Verordening geurhinder en veehouderij voor de Gemeente Oost Gelre” (Gemeente Oost Gelre, 2007).
De afwijkende normen zijn vastgelegd in een gemeentelijke verordening. Voor de uitbreiding van het regionale bedrijvenpark Laarberg is relevant dat de verordening een andere individuele geurnorm stelt voor de bebouwde kom van Groenlo. Gevoelige objecten binnen deze kom mogen een geurbelasting ondervinden van een individueel bedrijf van 5 OUE/m3. Deze norm van 5 OUE/m3 geldt ook voor bedrijventerreinen en is dus ook van toepassing op geurgevoelige objecten op het bestaande en toekomstige deel van Laarberg.
Gemeente Berkelland heeft ook een Verordening geurhinder en veehouderij. Voor zeven kleine kernen geldt een norm van 6 OUE/m3 voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object en een minimaal aan te houden afstand van 75 meter (i.p.v. 100 m) tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom. Het plangebied is geen onderdeel van gemeente Berkelland. De normen voor de bebouwde kom van Groenlo zijn geldend voor de geurbelasting die veehouderijen gelegen in Berkelland op het plangebied mogen hebben.
Onderzoek
In de omgeving van het plangebied is een aantal veehouderijen gelegen. De geur afkomstig vanuit de veehouderijen zou van invloed kunnen zijn op (toekomstige) activiteiten in het ontwikkelingsgebied (‘omgekeerde werking’ genoemd). Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen betekent dit dat de volgende aspecten in ogenschouw moeten worden genomen:
Hiervoor is een notitie opgesteld. In deze notitie zijn de effecten van de huidige situatie, inclusief verleende vergunningsaanvragen, getoetst aan het toetsingskader. De notitie is opgenomen in Bijlage 3. De toekomstige situatie is gelijkgesteld aan de huidige situatie.
Resultaat
Op basis van voorgaande studies en in overleg met de gemeente Berkelland, is het studiegebied
bepaald op 3 x 3 km rondom het plangebied.
Uit de berekening blijkt dat ter plaatse van de receptorpunten de geurnorm van 5 OUE/m3 voor de voorgrondbelasting van veehouderijen niet wordt overschreden. Voor de achtergrond belasting wordt de geurnorm van 5 OUE/m3 wel overschreden.
De te verwachten geurhinder bij omgekeerde werking is bepaald voor de huidige situatie. De
geurhinder is bepaald uitgaande van de achtergrondbelasting en voorgrondbelasting van het
plangebied. Met de voorgrondbelasting wordt de geurbelasting bedoeld van die veehouderij (de
dominante veehouderij) welke de grootste geurbelasting voor het plangebied veroorzaakt
(Groenloseweg 53).
Het RIVM hanteert voor haar milieurapportages en toekomstverkenningen voor het aspect geurhinder ‘milieukwaliteitscriteria’. Gesteld kan worden dat de huidige geurbelasting rondom het plangebied binnen een milieukwaliteit valt welke aangemerkt kan worden als ‘tamelijk slecht’.
Nieuwe gevoelige bestemmingen in het plangebied
Een 'tamelijk slechte' milieukwaliteit ten aanzien van geurhinder wordt als acceptabel beoordeeld voor mogelijk nieuwe geurgevoelige bestemmingen op een industrieterrein. Toekomstige bedrijven maken immers een 'bewuste keuze' om zich op een industrieterrein te vestigen.
Effect van het plan op de omgeving
Er treden naar verwachting geen relevante effecten op van nieuwe bedrijven binnen het plangebied met een geuremissie op de omgeving van het plangebied. Bij vestiging van nieuwe bedrijven met een geuremissie binnen het plangebied kan het leefklimaat in de directe omgeving en in het plangebied lager worden door een mogelijk hogere cumulatieve geurbelasting.
De voorgestelde milieuzonering voorziet in hoofdlijnen in voldoende afstand tussen hinderproducerende en hindergevoelige functies. Wanneer daadwerkelijk sprake is van de vestiging van een nieuw bedrijf vindt in het kader van de milieuvergunning (of de algemene regelgeving op het gebied van milieuhinder) altijd een nadere toetsing plaats. Wanneer blijkt dat niet aan de geldende geurnormen wordt voldaan, ondanks de aangebrachte milieuzonering, moet het plan worden aangepast of moeten emissiebeperkende maatregelen worden getroffen volgens de 'best beschikbare technieken' (BBT) om geurhinder op de omgeving te beperken. Bij naleving van deze regels kan een ‘aanvaardbaar woon- en leefklimaat’ (alleen kijkend naar de nieuwe bedrijven, los van de ontstane situatie door de al aanwezige bedrijven in de buurt) worden gegarandeerd.
Specifiek voor voorliggend bestemmingsplan geldt dat de beoogde ontwikkeling (met o.a. een bioraffinage) een geurrelevante activiteit is. Volgens de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'
geldt voor dit type bedrijf (SBI-code 35) een richtafstand van 100 meter voor geurhinder. Het dichtstbij liggende geurgevoelige object (een burgerwoning in dit geval) ligt op circa 200 meter van het plangebied. Daarnaast geldt ook voor de bioraffinage dat, als niet voldaan kan worden aan de geldende geurnormen, emissiebeperkende maatregelen getroffen moeten worden om een aanvaardbaar woon en leefklimaat te garanderen. Mogelijke maatregelen zijn dan bijvoorbeeld:
De ontwikkeling is verenigbaar met andere reeds aanwezige bedrijven in de omgeving (incl. bedrijven op Laarberg II).
Conclusie
De huidige geurbelasting is in de huidige situatie dermate dat kan worden gesteld dat het huidige woon- en verblijfsklimaat rondom het plangebied aangemerkt kan worden als tamelijk slecht. Echter gelet op het feit dat het een industrieterrein betreft, waarbij zelf ook al (geur)hinder voor kan komen, wordt de 'tamelijk slechte' milieukwaliteit voor wat betreft geurhinder als acceptabel genoeg beschouwd voor mogelijke nieuwe geurgevoelige bestemmingen op een industrieterrein.
Verder wordt met het naleven van de hiervoor genoemde regels en de verplichting in de planregels dat geen geurbelasting mag optreden op de omgeving een verslechtering van het huidige woon- en leefklimaat in de toekomstige situatie voorkomen.
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's voor de omgeving vanwege het gebruik, de productie, opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. In het kader van de externe veiligheid dient, in het geval van een verandering bij de risicobron of in de omgeving daarvan een afweging te worden gemaakt over de externe veiligheidssituaties. In de volgende besluiten en circulaires zijn risiconormen opgenomen die relevant zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid bij het vaststellen van een bestemmingsplan:
Gemeentelijke beleidsvisie externe veiligheid
Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten. Onder externe veiligheid verstaat men het beheersen van risico's die voortvloeien uit de opslag, productie, het gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen.
De gemeente heeft haar ambities per gebiedstype geformuleerd. Voor het plangebied is het gebiedstype 'Ruimte voor industrie' relevant:
Het betreft hier de industrie- en bedrijventerreinen in Oost Gelre. In deze gebieden zijn economie, bedrijvigheid en werkgelegenheid de belangrijkste uitgangspunten. De gebieden bieden maximale ruimte voor bedrijven, waarbij aan de wettelijke minimumeisen wordt voldaan. Een verdergaand beschermingsniveau dat ten koste gaat van de ontplooiingsruimte voor bedrijven wordt onwenselijk geacht.
Quickscan
Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet worden getoetst aan de normen die volgen uit wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Alvorens deze toetsing uitgevoerd kan worden, moet geïnventariseerd worden welke risicobronnen relevant zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid. De quickscan is opgenomen in Bijlage 4.
Toetsing
Het bestemmingsplan maakt onder andere bedrijven mogelijk. Deze bestemmingen worden als (beperkt) kwetsbare objecten aangeduid. Om deze reden worden de bestemmingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt als relevant beschouwd. Onderstaand wordt onderzocht of er vanuit het oogpunt van externe veiligheid relevante risicobronnen zijn voor het bestemmingsplan.
Relevante risicobronnen
Op basis van de risicokaart is onderzocht welke risicobronnen relevant zijn voor het plangebied. In de omgeving van het plan zijn de volgende risicobronnen aanwezig:
Zie onderstaand figuur voor de ligging van de onderzochte risicobronnen ten opzichte op het plangebied.
Afbeelding 5.3 Ligging risicobronnen t.o.v. het plangebied
Conclusie
Risicobronnen in de omgeving
De risicobronnen in de omgeving liggen op voldoende afstand van het plangebied en vormen geen probleem voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkelingen.
Plangebied als risicobron
De voorgenomen ontwikkelingen voorzien onder andere in de realisatie van een bioraffinage. Deze installatie valt in dit geval niet onder het Vuuwerkbesluit, de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik of het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Op basis van huidige wet- en regelgeving is voor dit plan geen aanvullend externe veiligheidsonderzoek nodig. Voor de volledigheid is er wel een inschatting gedaan van het externe veiligheidsrisico.
De plaatsgebondenrisicocontour (PR 10-6) van een dergelijke bioraffinageinstallatie ligt op 50 meter. Binnen 50 meter van het plangebied bevinden zich geen kwetsbare objecten. Binnen het plangebied zijn wel onzelfstandige kantoorfuncties toegestaan. Dit zijn echter geen kwetsbare objecten omdat het brutovloeroppervlakte maximaal 1.500 m2 mag bedragen.
Daarnaast is het goed mogelijk dat de PR 10-6 contour binnen de inrichtingsgrenzen blijven. Gesteld kan dus worden dat de ontwikkeling van het Bio-Based Transitiepark niet leidt tot een knelpunt ten aanzien van het plaatsgebonden risico.
Binnen het plangebied zijn geen Bevi-inrichtingen toegestaan. Derhalve is er geen sprake van een groepsrisicocontour. Dit betekent dat kwetsbare functies (met name in de woonkern Groenlo) niet worden blootgesteld aan mogelijke externe veiligheidsrisico’s van het Bio-Based Transitiepark.
Conclusie
De risicobronnen in de omgeving liggen op voldoende afstand van het plangebied en vormen derhalve geen probleem voor de ontwikkeling van het plangebied. De ontwikkelingen op het plangebied liggen op voldoende afstand van mogelijk (beperkt) kwetsbare objecten, waardoor deze ontwikkelingen ook geen risico vormen voor de omgeving.
Wettelijk kader/inleiding
In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van herbestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven.
Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Bouw kan pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.
Onderzoek
Om te bepalen of de huidige milieuhygiënische bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de voorgenomen plannen is het voldoende om de bodemkwaliteit in beeld te brengen door het uitvoeren van een onderzoek conform de Handreiking bodem voor gemeenten (Bijlage 5). In dit protocol is aangegeven op welke wijze de huidige milieuhygiënische bodemkwaliteit beoordeeld moet worden met het oog op de toekomstige functie. Hieruit volgt of de huidige bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Het Besluit bodemkwaliteit is hierin het juridische instrument.
Voor deze locatie blijkt dat er voldoende gegevens voorhanden zijn om af te leiden of de huidige bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Het verzamelen en beoordelen van de gegevens is uitgevoerd op basis van het protocol NEN 5725 “Bodem-Landbodem-Strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend en nader onderzoek”. De resultaten van het vooronderzoek zijn getoetst aan haalbaarheid van de toekomstige functie van het terrein.
Resultaten
Uit het vooronderzoek is naar voren gekomen dat het perceel ter plaatse van het bestemmingsplan Biobased Transitiepark gelegen aan de Ruiterweg te Groenlo niet verdacht is op het voorkomen van bodemverontreinigingen. De te verwachten bodemkwaliteit, Achtergrondwaarde, ter plaatse van het bestemmingsplan voldoet voor de toekomstige functie als bedrijventerrein.
Het perceel heeft een bodemfunctie overige gebieden, niet ingedeeld met de daaraan gekoppelde bodemkwaliteitsklasse Achtergrondwaarde. Er hebben ter plaatse van het perceel geen dempingen en/of stortingen plaatsgevonden. Er zijn geen calamiteiten bekend en er zijn geen gegevens bekend over het opslaan van brandstoffen in (ondergrondse) tanks.
Wettelijk kader / inleiding
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
Masterplan Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg
Voor de uitbreiding van het bedrijvenpark Laarberg is in het kader van het Masterplan 'Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg' de watertoets (Civicon BV, 2011) doorlopen. Dit proces is doorlopen met gemeente Oost Gelre en Waterschap Rijn en IJssel. De toets geeft aan wat de gevolgen zijn voor het ruimtelijke plan voor de waterhuishouding in en rond het plangebied. De maatregelen die nodig zijn om de waterhuishouding op orde te hebben en te houden in het plangebied zijn afgestemd met het waterschap. Dat deze op een juiste manier worden toegepast wordt geborgd in het waterplan dat in samenwerking met het waterschap wordt uitgewerkt, parallel aan de structuurvisie voor Laarberg fase II. In dat plan wordt gestreefd naar een hoge mate van detail. De watertoets wordt gebruikt voor de bestemmingsplannen die worden opgesteld binnen de uitbreiding van het regionaal bedrijvenpark.De watertoets is opgenomen in Bijlage 6.
Huidige situatie plangebied
In en in de directe nabijheid van het bedrijvenpark Laarberg zijn meerdere oppervlaktewaterlichamen aanwezig.
Aan de noordzijde van het Bio-Based Transitiepark loopt de Leerinkbeek. Deze beek is onderdeel van een natte ecologische verbindingszone (heringericht in 2007). Ten zuiden van het plangebied liggen retentiewateren van het bestaande deel van het bedrijvenpark Laarberg. Daarnaast zijn er enkele kleine watergangen aan de randen van het plangebied en in de omgeving (kleinere sloten).
Naast het oppervlaktewater zijn het verloop van het maaiveld, de bodemopbouw en de grondwaterstanden in grote mate bepalend voor de waterhuishouding. De maaiveldhoogte van het plangebied is gelegen rond de 22,50 meter boven NAP.
De bodem bestaat tot een diepte van 2 á 2,5 meter voornamelijk uit fijne silthoudende zandlagen. Iets dieper (tot 4,1m onder maaiveld) zijn overwegend matig fijne grindhoudende zanden aanwezig. Tot een diepte van 10 à 15 meter zijn overwegend schone zandlagen aanwezig met op een aantal plaatsen leem-en silthoudende lagen op een diepte van circa 5 tot 8 meter.
Tot de maximaal verkende diepte van 15 meter is een keileempakket aanwezig. Hier ligt ook de basis van het freatische en eerste watervoerend pakket.
Het waterbeleid is er op gericht dat hemelwater in eerste instantie zo veel mogelijk vastgehouden moet worden door infiltratie in de bodem. Als dat onvoldoende mogelijk is, dient het water zo veel mogelijk geborgen te worden in retentievoorzieningen. Als ook dat niet toereikend is kan water afgevoerd worden.
De infiltratiemogelijkheden worden vooral bepaald door de doorlatendheid van de bodem en de grondwaterstanden. Door de bodemopbouw met veel zandlagen is de doorlatendheid goed. In het plangebied varieert de grondwaterstand tussen circa 0 en 1,8 meter onder het maaiveld. Aan de noordzijde van het plangebied, waar het maaiveld ook het laagst ligt, zijn bij de Leerinkbeek grondwaterstanden tot nabij maaiveld aangetroffen (in de winter).
Ten behoeve van het bestaande industrieterrein is reeds retentie aangelegd. De retentie is alleen na een regenbui gevuld met water (met dakwater en weg-/terreinwater) en loost op de Leerinkbeek. In het plangebied infiltreert het meeste hemelwater in de op dit moment onbebouwde bodem (agrarisch gebied) en loost vervolgens op de Leerinkbeek. Het bestaande industrieterrein Laarberg I is over het algemeen voorzien van een verbeterd gescheiden rioolstelsel. De (voormalige) bebouwing op bedrijvenpark Laarberg is/was aangesloten op drukriolering. In principe zijn de wegen en terreinverhardingen aangesloten op het hemelwaterriool en het dakwater op de aanwezige retenties. De solitaire bebouwing, veelal met agrarische bestemmingen, binnen de grenzen van de onderzoekslocatie is aangesloten op drukriolering.
Watertoets
In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de stedenbouwkundige visie opgenomen op basis waarvan in 2011 de watertoets plan is opgesteld. Deze stedenbouwkundige visie wijkt minimaal af van het huidige bouwplan. Binnen het plangebied worden de volgende functies onderscheiden; bouwkavels, groenstroken en wegen. Voor de bouwkavelsen de wegen wordt uitgegaan van 100% verharding. Binnen dit bestemmingsplan zijn daar de bestemmingen 'Bedrijventerrein - Innovatie en energie' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' voor opgenomen.
afbeelding 5.4 Uitsnede bouwplan waterhuishoudkundig plan
Riolering en Afvalwaterketen
Ten gevolge van de ontwikkeling zal sprake zijn van een toename van afvalwater. Het afvalwater zal via het aan te leggen rioleringsstelsel worden afgevoerd en aangesloten worden op het gemaal "Laarberg". Bij de aanleg van het gemaal "Laarberg" en de dimensionering van de persleiding is rekening gehouden met de groei van het afvalwater door uitbreiding van het bedrijvenpark. Deze voorzieningen kunnen naar huidig inzicht de toename van het afvalwater verwerken. Het nieuwe terrein zal naar huidig inzicht voorzien worden van een 'drievoudig stelsel' (soort verbeterd gescheiden stelsel).
Wateroverlast
Het verhard oppervlak voor het plangebied neemt toe met naar schatting maximaal 7,5 hectare (inclusief wegen) indien alle bedrijfskavels 100% verhard worden.
Om wateroverlast, kwantitatief en kwalitatief, nu en in de toekomst te voorkomen wordt het regenwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden, bergen en afvoeren behandeld. Het vasthouden en bergen van opgevangen hemelwater wordt in eerste instantie binnen de gehele uitbreiding van het bedrijvenpak ingepast. Het hemelwater zal door middel van infiltratievelden in de bodem infiltreren. Deze velden kunnen overstorten op de retentiewateren. Deze retenties kunnen uiteindelijk overstorten op de Leerinkbeek.
Oppervlaktewaterkwaliteit
Hemelwater wordt via infiltratievelden en retenties geloosd op het oppervlaktewatersysteem. Er worden geen functies mogelijk gemaakt die tot verslechtering van de waterkwaliteit leiden.
Grondwateroverlast
In de bodem van de uitbreiding van het regionale bedrijvenpark bevinden zich op enkele plaatsen slecht doorlatende lagen. Om grondwateroverlast in de toekomstige situatie te voorkomen, wordt aanbevolen om deze slecht doorlatende lagen te onderbreken (spitten).
Inrichting en beheer
De ontwikkelingen vormen geen belemmering voor het reguliere beheer en onderhoud van het watersysteem. Het oppervlaktewaterpeil wordt binnen gewenste of vastgestelde marges gehandhaafd (bestaand gemiddeld grondwaterpeil).
Waterhuishoudkundig plan
De maatregelen die nodig zijn om de waterhuishouding op orde te hebben en te houden in het plangebied zijn afgestemd met het waterschap Rijn en IJssel. Diverse maatregelen hebben ruimtelijke consequenties. Dat deze op een juiste manier worden toegepast wordt geborgd in het waterhuishoudkundigplan dat in samenwerking met het waterschap is uitgewerkt (Bijlage 7). In dat plan wordt gestreefd naar een hoge mate van detail.
Wettelijk kader
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998.
Gebiedsbescherming
Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.
Soortenbescherming
Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten (tabel 1) geldt een algemene ontheffing voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten (tabel 2) is ontheffing mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor strikt beschermde soorten (tabel 3) kan enkel afgeweken worden na een uitgebreide toetsing.
Situatie plangebied
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Het plangebied ligt op enige afstand van een aantal Natura 2000-gebieden:
Passende beoordeling
In de passende beoordeling bij het PlanMER Structuurvisie Laarberg fase II (Royal HaskoningDHV, augustus 2013) is de stikstofdepositie ten gevolge van de industriële activiteit en de verkeersaantrekkende werking van het regionaal bedrijvenpark Laarberg bepaald. Wanneer het bedrijventerrein volledig wordt ingevuld volgens de met de structuurvisie beoogde milieuzonering zal de dan optredende stikstofemissie van industrie en wegverkeer leiden tot een kleine toename van stikstofdepositie ten opzichte van de huidige situatie in Natura 2000-gebieden Zwillbrockervenn, Korenburgerveen, Stelkampsveld en Buurserzand & Haaksbergerveen.
Op de Natura 2000-gebieden (Korenburgerveen, Stelkampsveld, Buurserzand & Haaksbergerveen) is sprake van een kleine toename van stikstofdepositie ten opzichte van de huidige situatie, waarvan op voorhand niet is uitgesloten dat dit een significant negatief effect veroorzaakt. Op deze gebieden is volgens de huidige 'juridische werkelijkheid' (nagenoeg) geen toename toegestaan, met uitzondering van het Duitse gebied. In het Duitse Natura 2000-gebied Zwillbrockervenn & Ellewickerveld is sprake van een toename van 1-2 mol N/ha/jr. Deze toename ligt ruim beneden de in Duitsland gehanteerde drempelwaarde van 3% van de kritische depositiewaarde. Daarmee is hier geen sprake van aantasting van de natuurlijke kenmerken.
Voor de Nederlandse gebieden (op een afstand van 7 tot 10 kilometer) ligt de depositietoename van de ontwikkeling van Laarberg fase II als geheel tussen de 0,5 en 1 mol N/ha/jaar. De depositietoename is in absolute zin een dusdanig kleine verandering dat deze ecologisch gezien verwaarloosbaar is.
Ter vergelijking: op weidevogelgraslanden wordt vaak 100-200 kg N per ha per jaar aan mest aangebracht1, om de voedselrijkdom voor volwassen weidevogels op peil te houden. Dit komt overeen met 7.700 – 14.300 mol N/ha/ja. 0,5 Mol stikstof is gelijk aan een theelepel kunstmest (circa 7 gram pure stikstof). Verspreid over één hectare, aangebracht gedurende een jaar heeft dit geen enkel effect op de vegetatie.
Ook relatief gezien is een dergelijk kleine toename aan stikstof ecologisch gezien verwaarloosbaar (Jaspers et al, 20102). Een toename van stikstof die kleiner is dan 0,5% van de kritische depositiewaarde (dat is 2 mol N/ha/jr, uitgegaan van de strengst mogelijk KDW van 400 mol N/ha/jr) is ecologisch feitelijk niet meer meetbaar.
Tenslotte staat de toename ook in geen enkele verhouding tot natuurlijke fluctuaties als gevolg van meteorologische omstandigheden. De achtergronddepositie ter plaatse laat een fluctuatie zien van circa 179 tot 190 mol N/ha/jr.
Uit het onderzoek van Jaspers et al blijkt dat een zeer beperkte toename ecologisch verwaarloosbaar is. Echter, de juridische werkelijkheid is strikter. Een toename is volgens de huidige wetgeving niet toegestaan. Met de ontwikkeling van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) wordt in de toekomst mogelijk een geringe ruimte geboden in stistofdepositie als gevolg van economische ontwikkelingen.
Aanvullend op voorgaande moet op deze plaats nog worden aangegeven dat de depositiebijdrage van voorliggend bestemmingsplan kleiner is dan de bijdrage die is berekend in de Passende Beoordeling. Daarin is uitgegaan van de stikstofemissie van het bedrijventerrein als geheel en een worst case situatie qua emissie per toegestane milieucategorie. Het gehele bedrijventerrein Laarberg II (met ruim 60 hectare uitgeefbaar terrein) stoot volgens de Passende Beoordeling circa 111 ton stikstofoxide (NOx) uit per jaar. Wanneer het kental voor emissie van NOx van zware bedrijvigheid (categorie 5.1: 2100 kg NOx per ha per jaar)) wordt toegepast op alleen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan (ca 8,6 hectare), dan is sprake van een emissie van circa 18,1 ton NOx per jaar. Dit is ruim 16% van de worst case emissie van het totale ontwikkelde bedrijventerrein. De te verwachten (worst case) depositie als gevolg van de ontwikkeling in dit bestemmingsplan op Natura 2000-gebieden bedraagt daarmee een klein deel van de hiervoor aangegeven depositie op de verschillende Natura 2000-gebieden.
Gelders Natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone
Een smalle zone rond de Leerinkbeek is aangewezen als Gelders Natuurnetwerk. Deze ligt net ten noorden van het plangebied. Daar omheen ligt een ruime zone die in de omgevingsvisie van Gelderland is begrensd als Groene Ontwikkelingszone welke binnen een groot deel van het plangebied valt. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn hier mogelijk, mits tegelijktertijd de natuurwaarden versterkt worden. Er is bij de voorgenomen ontwikkeling voor Laarberg een zone van 20 meter tussen de gerealiseerde verbindingszone en toekomstige bebouwing gereserveerd. Er moet gestreefd worden om de "samenhang tussen natuurgebieden te bevorderen, het functioneren als netwerk te versterken en overgangen tussen natuurbestemmingen en andere functies te zoneren". De maatregelen moeten zich richten op het versterken van de natuurwaarden binnen deze zone langs de Leerinkbeek.
Om invulling te geven aan het Gelders Natuurnetwerk is een zone aangewezen voor landschappelijke inpassing waarin ruimte moet zijn voor bescherming, behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van ecologische waarden en kenmerken.
Soortenbescherming
Flora en Faunawet
De rosse vleermuis is enkele keren baltsend aangetroffen in bomen bij de Leerinkbeek en langs de Oude Borculoseweg. De bomenrijen naast het plangebied zijn van belang. Voor de rosse vleermuis is het voldoende als deze bomen behouden blijven. Daarbij is verlichting niet wenselijk. Onder deze randvoorwaarden zijn verdere maatregelen niet nodig. Indien het onvermijdelijk is dat verlichting wordt aangebracht is het mogelijk om met maatregelen met betrekking tot de locatie, type, en kleur van de verlichting negatieve gevolgen te voorkomen.
De eekhoorn en steenmarter die zeer waarschijnlijk in het plangebied voorkomen (maar exacte locatie is niet bekend) zullen meeprofiteren van de randvoorwaarden die voor de inrichting van het gehele bedrijvenpark zijn opgesteld. Er blijft voldoende foerageergebied en nestgelegenheid voor deze soorten bestaan.
Aanvullend onderzoek
Er vindt jaarlijks een monitoring van de natuurwaarden op Laarberg plaats om na te gaan of de conclusies uit eerdere flora- en faunaonderzoeken na verloop van tijd stand houden.
Compensatieverplichting
Gezien bovenstaande gelden er voor dit bestemmingsplan an sich geen compensatieverplichtingen. Echter, gezien de voorwaardelijke verplichtingen zoals opgenomen in de Structuurvisie Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg, zal wel rekening gehouden moeten worden met benodigde ruimte voor compensatie van (mogelijk) aan te tasten natuurwaarden in de toekomst elders binnen het plangebied van de structuurvisie (zie hiervoor paragraaf 6.3).
Wettelijk kader
Ter implementatie van het Verdrag van Malta is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. In deze wet is vastgelegd dat gemeenten in het kader van ruimtelijke ordening ook rekening dienen te houden met het archeologisch erfgoed. In dat kader dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan, zodat in het plan - indien nodig - een passende regeling kan worden getroffen om aanwezige archeologische waarden te beschermen. In het kader van de modernisering van de Monumentenwet is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat in een bestemmingsplan niet alleen een beschrijving moet staan op welke wijze rekening gehouden wordt met aanwezige of te verwachten monumenten in de grond (archeologie), maar ook met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Wet op de Archeologische Monumentenzorg
In de Wet op de archeologische monumentenzorg zijn de uitgangspunten van het in 1992 ondertekende Europese Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.
Uitgangspunt van de WAMZ is om archeologische waarden te beschermen, zonder meer maatschappelijke last te veroorzaken dan nodig is. Wat er moet gebeuren, verschilt per gebied en regio, dus niet alle activiteiten zijn even ingrijpend.
De WAMZ heeft vier belangrijke pijlers:
Archeologische monumentenzorg in de gemeente Oost Gelre
Gemeente Oost Gelre heeft het nationale archeologiebeleid vertaald in het rapport Archeologische monumentenzorg in de gemeente Oost Gelre (RAAP, 2008). Daar hoort een archeologische beleidsadvieskaart bij. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en wat de archeologische verwachtingswaarde is van andere gebieden. Het beleid dient direct door te werken in bestemmingsplannen. Behoud van archeologische (verwachtings)waarden is het uitgangspunt.
Onderzoek
Archeologie
Uit de Gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart (RAAP BV, 2008) en het proefsleuvenonderzoek van de Circumvallatielinie (Archeodienst bv (2012), blijkt dat er veel archeologische waarden voorkomen.
Afbeelding 5.5 Gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart (RAAP BV, 2008)
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt bedrijvigheid en infrastructuur gerealiseerd waarvoor graafwerkzaamheden plaats gaan vinden. De verwachting dat bij graafwerkzaamheden in het plangebied archeologische resten worden gevonden is grotendeels middelmatig. De exacte ligging van de Grolse Linie is aangetoond middels onderzoek. Voor de bescherming van de archeologische verwachtingswaarden en waarden zijn in het bestemmingsplan dubbelbestemmingen voor archeologie opgenomen.
Cultuurhistorie
Het Bio-Based Transitiepark ligt ten noorden van de Grolse Linie uit 1627 (ook wel de Circumvallatielinie genoemd). Deze linie is een belangrijke cultuurhistorisch waardevolle structuur op het bedrijvenpark Laarberg. De Grolse Linie is een aanvalslinie uit de Tachtigjarige Oorlog. Wat de Grolse Linie om Groenlo uniek maakt, is dat deze voor het grootste deel nog intact in de bodem aanwezig is. Deze ligt in het agrarisch gebied. De linies rondom andere steden zijn vrijwel volledig vergraven ten behoeve van met name snelwegen en nieuwbouwwijken.
Doel is om de Grolse Linie te behouden en waar mogelijk de structuur zichtbaar en beleefbaar te maken. De ontwikkeling van het Bio-Based Transitiepark ten noorden van de Grolse Linie staat dit niet in de weg.
Het bestemmingsplan is een ruimtelijk besluit, waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.
Het bestemmingsplan is een digitaal bestand in gml-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een bestemmingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld. Om het plan te kunnen raadplegen zijn in feite drie onderdelen van belang:
Het bestemmingsplan kan geraadpleegd worden door middel van computersoftware; in ieder geval via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Met de software kunnen verschillende kaarten van het bestemmingsplan opgeroepen worden door het aan- of uitvinken van planobjecten. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kan de toelichting worden opgeroepen.
Om de vergelijkbaarheid te bevorderen bestaat er een landelijke standaard voor de verbeelding van bestemmingsplannen (SVBP2012). De toepassing van de SVBP2012 is verplicht. Hiermee wordt geborgd dat alle bestemmingsplannen overeenkomen voor wat betreft kleurgebruik, naamgeving, gebruik van arceringen en dergelijke.
Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de kaart. In de volgende paragraaf staat uitgelegd welke systematiek voor dit bestemmingsplan gehanteerd is en hoe de eigenschappen van het plangebied zich hebben vertaald in de toegekende bestemmingen. De paragraaf daarna geeft een korte toelichting per artikel van de planregels. In de laatste paragraaf wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De plantoelichting bevat de achtergronden, onderzoeken en motieven van het plan. De toelichting is enerzijds voor de besluitvorming van belang, maar kan daarnaast van belang zijn bij het interpreteren van de regels of de verbeelding. Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. De juridische planopzet en de inhoud van de toegekende bestemmingen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijk ordening (Bro). Voortvloeiende uit de Wro is het plan mede gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP).
Op de verbeelding zijn bestemmingen toegekend aan de diverse aanwezige functies. Bij het opstellen van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN) en de kadastrale kaart.
Voor de uitbreiding van het regionaal bedrijvenpark is een (ontwerp) structuurvisie 'Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg' opgesteld. De structuurvisie vormt het kader voor de toekomstige ontwikkelingen voor het regionaal bedrijvenpark.
In de structuurvisie is de ruimtelijke visie beschreven op de gehele ontwikkeling en op de ontwikkeling van deelgebieden en zijn randvoorwaarden voor de nadere invulling opgenomen.
Het Bio-Based Transitiepark wordt in de structuurvisie beschreven als een gebied waar:
Onderliggend bestemmingsplan is van toepassing op het oostelijke gedeelte van het gehele Bio-Based Transitiepark: deelgebied 1 geheten.
Aan bovenstaande beschrijving van het Bio-Based Transitiepark wordt in dit bestemmingsplan op de volgende manier invulling gegeven:
Plek voor ongeveer 7 hectare bedrijventerrein en ongeveer 20 hectare 'innovatie en energiepark' en waar de transitie van fossiele naar groene grondstoffen plaatsvindt
In dit bestemmingsplan wordt ruimte geboden aan ongeveer 8,6 hectare 'innovatie en energiepark'. Om aan te geven dat dit bedrijventerrein deze specifieke invulling krijgt en geen regulier bedrijventerrein is, krijgt het bedrijventerrein de bestemming Bedrijventerrein - Innovatie en energie. Middels een Staat van bedrijfsactiviteiten wordt weergegeven welke soorten bedrijvigheid op dit bedrijventerrein mogelijk zijn.
Afnemen intensiteit van de bebouwing van oost naar west
Deelgebied 1 is gelegen in het oostelijk gedeelte van het Bio-Based Transitiepark. De intensiteit van bebouwing is hier hoger dan verder naar het westen. Middels een maximaal bebouwingspercentage van 30% voor gebouwen wordt voorkomen dat de intensiteit te groot wordt en het gehele plangebied bebouwd zal worden met bedrijfsgebouwen. Middels een minimale afstand tot aan de zijdelingse perceelsgrens wordt tevens voorkomen dat bebouwing te dicht op elkaar gebouwd wordt.
Gebruik oostelijk deel van het plangebied als landschappelijke inpassing tussen het Bio-Based Transitiepark en het Groot Hoornwerk
Het oostelijk deel van het plangebied dat gebruikt kan worden voor landschappelijke inpassing is gelegen in het naastgelegen bestemmingsplan voor het Groot Hoornwerk. In dit bestemmingsplan wordt landschappelijke inpassing tussen het Bio-Based Transitiepark en het Groot Hoornwerk gegarandeerd.
Groene structuren worden waar mogelijk ingepast in het plan
De bestaande groenstructuren zijn niet in dit deelgebied van het Bio-Based Transitiepark gelegen.
De overgang naar de Verbindingszone verdient aandacht qua beeldkwaliteit en uitstraling
Voor het Bio-Based Transitiepark wordt een beeldkwaliteitplan opgesteld.
Aan de noordzijde landschappelijke inpassing daar waar nodig samen laten gaan met compensatie van natuur
Aan de noordzijde van het plangebied wordt een bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' opgenomen ten behoeve van de landschappelijke inpassing en ten behoeve van natuurwaarden.
Voorwaardelijke bepalingen
Het bestemmingsplan moet voldoen aan de voorwaardelijke bepalingen zoals opgenomen in de de structuurvisie. Voor voorliggend bestemmingsplan zijn de navolgende bepalingen relevant. Aan de overige bepalingen voldoet het plan zonder verder benodigde inspanning.
Natuur, Gelders Natuurnetwerk:
Natuur, Flora en Faunawet:
1: Het plangebied ligt binnen de Groene Ontwikkelingszone. Hier wordt een strook langs de noordelijke grens van het plangebied van 20 meter breed gereserveerd met bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' met natuurwaarden.
2: In dit bestemmingsplan komen de genoemde bomenrijen niet voor. Verlichting wordt binnen de bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' niet toegestaan.
3: Compensatie voor dit bestemmingsplan an sich is niet nodig. Echter, een deel van het plangebied is in de structuurvisie 'gereserveerd' ten behoeve van compensatie. Hiertoe is in het bestemmingsplan een strook langs de noordelijke grens van het plangebied van 20 meter breed gereserveerd met bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' waarbinnen natuurwaarden moeten passen.
Dit gebied kan worden ingericht als geschikt leef- en foerageergebied voor steenuil conform voorwaarden (zie paragraaf 5.2 van de structuurvisie) op het moment dat foerageergebied elders in het plangebied van de structuurvisie wordt aangetast. Er wordt voorgesorteerd op een latere mogelijke compensatieplicht.
Hiermee wordt het behalen van de totale benodigde ruimte geborgd voor compensatie van (mogelijk) aan te tasten natuurwaarden bij ontwikkeling van het plan als geheel (Laarberg fase II). Het plan als geheel blijft op deze wijze uitvoerbaar.
Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Hierin zijn regels opgenomen over onder andere de indeling van de planregels en de naamgeving van bestemmingen. De planregels kennen standaard vier hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein - Innovatie en energie
Het bedrijvenpark is bestemd als 'Bedrijventerrein - Innovatie en energie'. Het betreft hier een specifiek op innovatie en energie gericht bedrijvenpark. De hier toegelaten bedrijven passen over het algemeen niet op een regulier bedrijventerrein. Binnen deze bestemming is de bedrijvigheid uit de bijgevoegde 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' toegelaten. De toegelaten categorieën zijn aangeduid op de verbeelding. Bedrijven uit de categorieën 1 en 2 zijn niet toegestaan. De categorieën zijn gebaseerd op de omliggende woonbebouwing als ook op de bebouwing op het naastgelegen Groot Hoornwerk.
Voor de omliggende woonbebouwing worden de volgende afstanden per categorie gehanteerd:
Categorie | Afstand tot aan woonbebouwing |
4.1 | 100 m |
4.2 | 200 m |
5.1 | 300 m |
Voor de functies op het Groot Hoornwerk gelden kortere afstanden omdat hier maximaal sprake is van beperkt kwetsbare functies. De volgende afstanden per categorie worden hier gehanteerd:
Categorie | Afstand tot aan functies op het Groot Hoornwerk |
4.1 | 50 m |
4.2 | 100 m |
5.1 | 200 m |
Het bouwvlak mag voor 75% bebouwd worden, maar maximaal 30% van het bouwvlak mag bebouwd worden met gebouwen.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ter bescherming van de beeldkwaliteit van het gebied.
Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om bedrijven te kunnen vestigen in een lager milieucategorie. Tevens is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om bedrijven te kunnen vestigen in een hogere milieucategorie, maar met vergelijkbare milieueffecten. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
Ondergeschikte kantoorfuncties zijn toegestaan. Het oppervlak voor kantoor mag niet meer dan 30% van de totale brutovloeroppervlakte bedragen.
De bouwhoogte is opgenomen op de verbeelding. Hierop is te zien dat de bouwhoogte richting het buitengebied afneemt, ten behoeve van de landschappelijke inpassing. Hogere schoorstenen zijn wel toegestaan.
Om besmetting met de salmonellabacterie tegen te gaan mogen er op het Bio-Based Tranisitiepark geen salmonellagevoelige producten verwerkt of anderzins toegepast worden.
Artikel 4 Groen - Landschappelijke inpassing
De bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' is gelegd op de hoofdgroenstructuur aan de noordzijde van het Biobased Transitiepark. Deze groenstructuur moet mede aanwendbaar zijn voor natuurwaarden. Deze zone dient namelijk ter reservering voor natuurcompensatie wanneer dit in de toekomst als gevolg van de realisatie van andere plannen binnen het plangebied van de Structuurvisie Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg nodig blijkt te zijn.
Binnen de bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' zijn onder meer ook voetpaden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. In verband met de aanwezigheid van rosse vleermuizen in de omgeving is verlichting binnen deze bestemming niet toegestaan.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
De verkeersstructuur wordt voorzien in de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' Verkeersmaatregelen en eventuele herinrichting kan plaatsvinden binnen de verkeersbestemming. Nutsvoorzieningen zijn mogelijk tot een maximum van 25 m2. Ook kleinschalig groen valt onder de verkeersbestemming.
Artikel 6 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2
Deze bestemming draagt zorg voor de bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden in een gebied met een middelmatige verwachtingswaarde. De betrokken gronden zijn gebaseerd op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart. In de bouwregels, de nadere eisen en in het stelsel van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is de feitelijke bescherming van de gronden geregeld.
Artikel 7 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3
Deze bestemming draagt zorg voor de bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden in een gebied met een lage verwachtingswaarde. De betrokken gronden zijn gebaseerd op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart. In de bouwregels, de nadere eisen en in het stelsel van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is de feitelijke bescherming van de gronden geregeld.
Artikel 8 Waarde - Archeologisch waardevol gebied
De gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied zijn, behalve de andere daarvoor komende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden in de bodem. In dit geval gaat het om de Grolse Linie. In de bouwregels, de nadere eisen en in het stelsel van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is de feitelijke bescherming van de gronden geregeld.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 10 Algemene bouwregels
In deze regels zijn algemene bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen in het plan gelden, voor zover er geen voor de bestemming geldende bouwregels van toepassing zijn. Hierin zijn regels opgenomen ten behoeve van overschrijdingen van de bouwgrenzen.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
In deze regels is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn. Er is onder andere geregeld dat nutsvoorzieningen kunnen worden gerealiseerd tot een maximum van 75 m3. Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
Het plan kan gewijzigd worden ten behoeve van: het in geringe mate aanpassen van het plan zoals bestemmingsgrens of bouwgrens, het oprichten van nutsvoorzieningen met een maximale inhoud van 100 m3 en het enigszins gewijzigd situeren en/of begrenzen van bouwvlakken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.
Deze regel bevat de citeerregel van het plan.
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan.
Volgens de Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd. Van een dergelijk bouwplan is in dit geval sprake (artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening).
Voor de uitvoering van de plannen voor de uitbreiding van bedrijvenpark Laarberg is de Gebiedsonderneming Laarberg opgericht. Deze heeft de uitvoering van de ontwikkeling en realisatie van dit regionale project ten doel. Gebiedsonderneming Laarberg kent twee publieke aandeelhouders; de gemeente Oost Gelre en de gemeente Berkelland. Beide aandeelhouders hebben ieder een borgstelling afgegeven. Ter beoordeling van de financiële haalbaarheid stelt de gebiedsonderneming jaarlijks een grondexploitatie op. Uit de laatste grondexploitatie 2013, waarin de uitgangspunten van de Structuurvisie Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg zijn meegenomen, blijkt dat de voorgenomen plannen voor het bedrijvenpark Laarberg sluiten met een positief resultaat.
Gebiedsonderneming Laarberg is verantwoordelijk voor de kosten van planontwikkeling en mogelijke planschade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan 'Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Bio-Based Transitiepark deelgebied 1' heeft de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening doorlopen.
Inspraak
Burgers worden middels informatiebijeenkomsten en nieuwsbrieven geïnformeerd over het project. Zo zijn burgers middels informatiebijeenkomsten betrokken geweest bij het masterplan en de structuurvisie. Derhalve is nu volstaan met het ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan.
Overleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van de watertoets heeft overleg plaatsgevonden met het Waterschap Rijn en IJssel, zie paragraaf 5.9.
De planvorming omtrent bedrijvenpark Laarberg is tot stand gekomen in een projectgroep, waarin de gemeente Berkelland net als de gemeente Oost Gelre zitting heeft.
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden aan de provincie Gelderland en het Waterschap Rijn en IJssel. De provincie Gelderland heeft op 10 december 2013 haar reactie gegeven. De reactie van de provincie heeft onder meer betrekking op de bescherming van natuurwaarden en de provinciale Groene Ontwikkelingszone, de stedenbouwkundige inpassing, vertaling van beleid en diverse milieuaspecten, waaronder met name stikstofdepositie.
Het Waterschap Rijn en IJssel heeft op 8 januari 2014 haar reactie gegeven. Zij heeft geen op- en/of aanmerkingen op het concept ontwerpbestemmingsplan.
Op basis van het vooroverleg zijn aanpassingen doorgevoerd in het bestemmingsplan.
Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 20 december 2013 tot en met 30 januari 2014 gedurende zes weken ter visie gelegen. Tijdens deze periode is één zienswijze ingediend.
Een samenvatting en de beantwoording van deze zienswijze is opgenomen in de Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen.