direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Groot-Hoornwerk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.BPBUI107-VG05

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Gemeente Oost Gelre is in samenwerking met Gebiedsonderneming Laarberg B.V. voornemens het huidige regionaal bedrijvenpark Laarberg uit te breiden. Hiervoor zijn al een Masterplan 'Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg' (vastgesteld 18 december 2012) en een Structuurvisie (ontwerp, september 2013) opgesteld. Deze vormen het kader voor concrete ontwikkelingen.


De beoogde uitbreiding Laarberg is gelegen ten noorden van Groenlo, grenzend aan de bestaande bedrijventerreinen Laarberg (1e fase) en Den Sliem. Den Sliem is met name bedoeld voor lokaal gebonden bedrijvigheid. Laarberg, ruimtelijk als een verlengstuk hiervan, is bedoeld als een regionaal bedrijventerrein. Het ligt gunstig langs de N18, zowel vanuit het oogpunt van bereikbaarheid als vanuit zichtbaarheid. Met bedrijventerrein Laarberg wordt voorkomen dat verspreid in de regio nieuwe bedrijventerreinen (soms als uitleggebieden) ontwikkeld moeten worden.

Het voorliggend bestemmingsplan maakt ontwikkelingen mogelijk voor een deel van het regionaal bedrijventerrein Laarberg: het deelgebied Groot Hoornwerk. Dit deelgebied maakt onder andere het Biobased Innovation Center Achterhoek mogelijk. Hier kunnen functies zoals vergaderruimte, kenniscentum, lab, showruimte en onzelfstandige kantoren worden gerealiseerd.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het Groot Hoornwerk heeft een oppervlakte van 5 ha en ligt op het regionaal bedrijvenpark Laarberg te Groenlo. Het bedrijvenpark Laarberg wordt aan de noordzijde begrensd door de Leerinkbeek, aan de westzijde door de Oude Borculoseweg, aan de zuidzijde door Den Sliem en aan de oostzijde door de huidige N18/Twenteroute.

Het plangebied voor het Groot Hoornwerk is gelegen aan de Ruiterweg. Op onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI107-VG05_0001.jpg"

afbeelding 1.1 Ligging plangebied.

1.3 Vigerende plannen

Voor het plangebied, zoals op afbeelding 1.1 is aangegeven, vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 18 december 2012. De ontwikkeling van het plangebied tot bedrijvenpark kan op grond van het vigerende bestemmingsplan niet worden gerealiseerd, omdat het voornemen niet is toegestaan op grond van de geldende bestemming 'Agrarisch'.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader van Europa, het Rijk, de provincie en betrokken gemeenten uiteen gezet. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de doelstelling en uitgangspunten. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de plankaart en planregels worden besproken. Tot slot volgt in hoofdstuk 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van overleg en terinzagelegging.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Grolse linie 1627

Het plangebied, het Groot Hoornwerk, maakt onderdeel uit van de Grolse Linie, een aanvalslinie die Frederik Hendrik in 1627 voor het eerst gebruikte om Grolle in de Tachtigjarige oorlog van de Spanjaarden te ontzetten. Het Groot Hoornwerk bestaat uit twee halve bastions en bewaakte de weg naar Eibergen. Vanaf het Groot Hoornwerk was het uitzicht wijds. Men kon vanaf hier ver wegkijken om eventuele aanvallen van vijanden vanuit de rug aan te zien komen. De Grolse Linie om Groenlo is voor het grootse deel nog intact in de bodem aanwezig. Deze Grolse Linie is gelegen in agrarisch gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI107-VG05_0002.png"

afbeelding 2.1 Ligging Grolse Linie met aan de noordzijde het Groot Hoornwerk

2.2 Beschrijving plangebied

Het plangebied met een oppervlakte van 5 ha ligt in het buitengebied van Groenlo en is in agrarisch gebruik. Op het de kaart van rond 1900 (afbeelding 2.2) is het onstaan van het landschap goed te zien. Het plangebied ligt binnen de heideontginningen met een rechtlijnige verkaveling. De Hupselsche beek (tegenwoordig Leerinkbeek), de Slinge, de Ruiterweg en de Oude Borculoseweg zijn de kenmerkende lijnen. De Leerinkbeek (ten noorden van het plangebied) ligt in het jonge ontginningenlandschap en heeft een rechte loop. De verkaveling staat haaks op de beek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI107-VG05_0003.jpg"

afbeelding 2.2 Situatie circa 1900 afbeelding 2.3 Huidige situatie (2012)

De verkavelingspatronen van het jonge ontginningen landschap zijn tegenwoordig nog steeds zichtbaar, zie afbeelding 2.3. De rechtlijnige patronen van het ontginningsgebied is vooral zichtbaar door de lijnvormige beplantingsstructuren. De Leerinkbeek volgt nog haar oorspronkelijke loop.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water-)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen m.b.t. (inter-)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.

Daarnaast wordt (boven-)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's met concentraties van topsectoren (waaronder Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.

Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke druk af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient te worden beoordeeld of er sprake is van een regionale behoefte, of deze behoefte is op te vangen in bestaand stedelijk gebied en of de beoogde locatie multimodaal ontsloten is of kan worden.

In de Achterhoek is regionaal behoefte aan bedrijventerreinen voor zware milieuhinderlijke bedrijvigheid. Deze bedrijvigheid past gezien de omvang en de hinder niet binnen bestaand stedelijk gebied. Derhalve zijn er afspraken gemaakt om het bedrijvenpark te vestigen buiten de bebouwde kom van Groenlo. Deze locatie is via de N18 goed ontsloten voor autoverkeer en busvervoer.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden was het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische Kernbeslissingen (PKB's). Sinds 1 juli 2008 zijn deze documenten alleen nog bindend voor het rijk en niet meer voor andere overheden. Het rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. Dit kan via een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).


Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt over ruimtelijke ordening.

Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau, in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren, de Waddenzee, defensie, erfgoederen en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).


Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. In deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's. Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, reserveringsgebieden voor nieuwe hoofdwegen en spoorlijnen en reserveringsgebieden voor uitbreiding van enkele bestaande hoofdwegen.

In bijlage E van het Barro zijn radarzones weergegeven. Het bedrijventerrein ligt in een radarzone. Hier geldt een maximale bouwhoogte van 22 meter.

Verdrag van Malta - Wet archeologische monumentenzorg

Het Europese Verdrag van Malta (1992) beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt te behouden. Het verdrag dwingt alle ondertekenaars (waaronder Nederland) om archeologische belangen in een vroegtijdig stadium mee te wegen in de besluitvorming rond ruimtelijke planvorming. Het Verdrag van Malta is inmiddels geïmplementeerd in Nederlandse wetgeving in de Wet archeologische monumentenzorg (herziening Monumentenwet).

Conclusie

Het plangebied ligt in een in het Barro aangewezen radarzone. De ontwikkeling van het Groot Hoornwerk heeft verder geen betrekking op thema's uit het Barro. Vanuit het Barro zijn alleen bindende regels ten aanzien van radarzones opgenomen die gevolgen hebben voor het plangebied/voorliggende bestemmingsplan. Omdat het bestemmingsplan geen mogelijkheden biedt voor bouwwerken hoger dan 22 meter, is de radarzone niet verwerkt in de planregels.

3.2 Provinciaal beleid

Het Streekplan Gelderland 2005 (nu structuurvisie geheten ex artikel 2.2. Wro) is door Provinciale Staten op 29 juni 2005 vastgesteld. Dit verwoordt het provinciaal ruimtelijk beleid. Het richt zich op de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur, die wordt gevormd door het 'groenblauwe raamwerk' en het 'rode raamwerk'. Het 'rode raamwerk' is het stedelijke netwerk en de regionale centra die goed bereikbaar dienen te zijn. De ruggengraat van dit netwerk is de hoofdinfrastructuur. De bedrijventerreinen zijn alle opgenomen in het 'rode raamwerk'.

Ruimtelijke Verordening Gelderland

Provinciale Staten hebben de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld in december 2010, deze geldt sinds maart 2011. Door de verordening stelt de provincie algemene regels aan de inhoud, toelichting en/of onderbouwing van bestemmingsplannen. Deze regels kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen daarvan of gebiedsgerichte thema's betreffen.

Het plangebied ligt binnen wat de verordening noemt 'Nieuwe intergemeentelijke en lokale bedrijventerreinen'. In bestemmingsplannen wordt binnen nieuwe intergemeentelijke bedrijventerreinen die gelegen zijn buiten het bundelingsgebied een maximale kavelgrootte toegestaan van 0,75 ha.

In juni 2012 is de Ruimtelijke Verordening, derde herziening vastgesteld. De verordening bevat aanvullende regels voor bedrijventerreinen. Hierin wordt onder meer aangegeven dat nieuwe zelfstandige kantoren op bestaande bedrijventerreinen niet zijn toegestaan. De overige regels zijn niet van toepassing op bestaande bedrijventerreinen, maar gelden bijvoorbeeld voor nieuwe ontwikkelingen, regionale bedrijventerreinen en kadegebonden bedrijven.

Inmiddels zijn er ook een tweede en derde herziening van de Ruimtelijke Verordening vastgesteld. Deze herzieniningen hebben geen invloed op de voorgenomen ontwikkelingen.

Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties

De Structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties is een aanpassing van het beleid voor bedrijventerreinen van het in 2005 vastgestelde streekplan Gelderland. Op 30 juni 2010 hebben Provinciale Staten de structuurvisie vastgesteld. De structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties is een aanpassing van het structuurvisiebeleid als gevolg van de volgende ontwikkelingen:

  • Toekomstprognoses wijzen erop dat na 2020 de vraag naar bedrijventerreinen sterk zal afnemen, op termijn (vanaf 2025) treedt zelfs krimp op.
  • Maatschappelijk is er weerstand tegen de verrommeling van het landschap ontstaan. Dit vertaalt zich in de vraag naar meer regie van de provincie op het (her)ontwikkelen van de juiste kwaliteit bedrijventerrein op de juiste plek.

Uitgangspunt van het nieuwe beleid is dat er eerst optimaal gebruik wordt gemaakt van bestaande bedrijventerreinen voordat er nieuwe worden ontwikkeld. Voldoende ruimte voor bedrijvigheid blijft beleidsuitgangspunt, maar overschot aan bedrijventerrein moet worden voorkomen. Verder vraagt de provincie Gelderland aan de gemeenten om extra aandacht te besteden aan kwalitatieve aspecten, zoals een goede ruimtelijke inpassing, een zorgvuldige vormgeving en een zo laag mogelijke milieubelasting. Het nieuwe beleid wordt in overleg met samenwerkende gemeenten op regionaal niveau uitgewerkt en tot uitvoering gebracht. In een Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) moet de weerslag van het provinciale beleid zichtbaar worden.

Regionale bedrijventerreinen

Regionale terreinen vervullen een belangrijke (opvang)functie voor de grotere, zwaardere (wat betreft milieuhindercategorie) en op hoogwaardige bereikbaarheid (A-wegen) aangewezen bedrijven. De provincie vindt van belang dat dit type bedrijvigheid zich duurzaam kan vestigen op dit soort hoogwaardige terreinen. In de structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties is de locatie Laarberg aangewezen als een regionaal bedrijventerrein.

Omgevingsvisie Gelderland (ontwerp)

De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies. De Omgevingsvisie Gelderland betreft een ontwerp, en dient nog te worden vastgesteld door Provinciale Staten. Verwachting is dat de Omgevingsvisie in juli 2014 wordt vastgesteld.

Enkele beleidsrichtingen en nieuwe accenten, relevant voor de ontwikkeling regionaal bedrijvenpark Laarberg, zijn:

  • De provincie heeft op regionale schaal afspraken met partners over wonen en bedrijventerreinen gemaakt. Deze afspraken blijven staan en worden met partijen verder doorontwikkeld.
  • Ruimte voor bedrijvigheid is vastgelegd in afspraken met partijen op regionaal niveau. De provincie verwijst in de Omgevingsvisie naar deze afspraken. Zij biedt verder ondersteuning aan bedrijven die zich duurzaam willen ontwikkelen door waar mogelijk te faciliteren bij processen en procedures.

Ten aanzien van regionale bedrijventerreinen, regionale programmeringsafspraken en energieopwekking hanteert de provincie Gelderland de volgende uitgangspunten.

Regionale bedrijventerreinen

Regionale terreinen vervullen een belangrijke opvangfunctie voor de grotere, zwaardere bedrijven (wat betreft milieuhindercategorie) die op hoogwaardige bereikbaarheid (A-wegen) zijn aangewezen. Het gaat om bedrijven met een kavel groter dan 0,5 hectare waarvan vestiging op een lokaal bedrijventerrein niet gewenst is. De provincie vindt het van belang dat dit type bedrijvigheid zich in elke Gelderse regio duurzaam kan vestigen op zulke hoogwaardig terreinen, waarbij met name ruimte voor bedrijven uit categorie 4 en 5 wordt gewaarborgd en waarbij bedrijven uit categorie 1 en 2 niet zijn toegestaan.

Regionale programmeringsafspraken

De provincie gaat uit van de regionale programmeringsafspraken over voorraden en soorten bedrijventerreinen die in 2011 zijn gemaakt. Deze afspraken zorgen voor voldoende kwaliteit en kwantiteit van bedrijventerreinen. Daarin staan onder meer afspraken over regionale bedrijventerreinen, intergemeentelijke terreinen en kadegebonden terreinen. Het uitgangspunt is zorgvuldig ruimtegebruik: terughoudend zijn met het ontwikkelen van nieuwe bedrijventerreinen.

Energieopwekking en energieneutraliteit in de Achterhoek

In een regionaal 'routekaart'-proces maakt de provincie afspraken met regio's, gemeenten, terreinbeherende organisaties en netwerkbedrijven over hoe de ambities voor energietransitie per regio waar te maken. Uitgangspunt van de routekaarten is de ambitie die binnen de regio leeft rond windenergie, zonne-energie, gebruik van warmte en energie uit biomassa.


Het routekaartproces resulteert eind 2013 in een overzicht van de locaties en ambities die de provincie en partijen in de Achterhoek hebben voor hernieuwbare energie: windenergie, zonne-energie, gebruik van warmte en energie uit biomassa.

In de regio Achterhoek is er een sterke ambitie om te komen tot een energieneutrale regio. Organisatiestructuren als AGEM en BION zijn samenwerkingsvormen om die energieneutraliteit te verwezenlijken.

Omgevingsverordening Gelderland (ontwerp)

Bij de Omgevingsvisie Gelderland worden regels gesteld. Deze regels zijn gesteld in de Omgevingsverordening Gelderland. Verwachting is dat de Omgevingsverordening in oktober 2014 wordt vastgesteld.

De omgevingsverordening stelt regels aan regionale bedrijventerreinen. Bedrijfsfuncties uit milieucategorieën 1 en 2 en bedrijfsfuncties die gemengd kunnen worden zijn niet toegestaan op regionale bedrijventerreinen. Hiervan kan afgeweken worden indien deze bedrijven en bedrijfsfuncties een ondersteunende functie vervullen voor de bedrijven op het bedrijventerrein of wanneer de vestiging van deze bedrijven vanwege de milieuzonering of op grond van overwegingen van ruimtelijke kwaliteit gewenst zijn.

Conclusie

Laarberg betreft een regionaal bedrijvenpark dat voorziet in de opvang van grotere en zwaardere bedrijven. Het Groot Hoornwerk zal ondersteunende functies huisvesten, zoals restaurants, informatiecentra en proefvelden voor duurzame energieopwekking of expositie van innovatieve producten/processen. Met de voorgenomen ontwikkelingen op Laarberg wordt bijgedragen aan de ambitie van de provincie ten aanzien van energieneutraliteit in de Achterhoek.

3.3 Regionaal beleid

Regionale structuurvisie Achterhoek

De visie 'Speerpunten Regionaal Ruimtelijk beleid Achterhoek 2011-2020' geeft de beleidsambities van acht Achterhoekse gemeenten voor de regionale economie, volkshuisvesting, landschappelijke kwaliteit, leefbaarheid en mobiliteit. De visie is een aanvulling en actualisatie op de Regionale Structuurvisie Achterhoek uit 2004 en legt de nadruk op andere speerpunten ten gevolge van de demografische ontwikkelingen.

In de visie uit 2004 was uitgangspunt voor de positionering van de Achterhoek ten opzichte van andere regio's: de doorontwikkeling als een economisch en sociaal-cultureel zelfstandige regio die zich naar buiten toe met name profileert met haar kleinschaligheid en gebiedskwaliteiten. Een grotere dynamiek in de regio wordt nagestreefd met behoud van de eigen ruimtelijke kwaliteit.

Ten aanzien van bedrijventerreinen is het algemene uitgangspunt: het juiste bedrijf op de juiste locatie. Er wordt ruimte geboden voor groei van locale bedrijvigheid in bestaande sectoren als detailhandel, bouwnijverheid en industrie en in relatief nieuwe sectoren als recreatie, toerisme, dienstverlening en op het gebied van gezondheid en zorg. Aan nieuwe keuzes en ontwikkelingen gaat regionale afstemming vooraf.

Speerpunten zijn:

  • demografische ontwikkeling;
  • oriëntatie op externe relaties (met het KAN-gebied, Twente, Duitsland, Stedendriehoek);
  • de verandering van het platteland;
  • duurzame energie.

Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) Regio Achterhoek

In regionaal verband hebben de gemeenten en de provincie in de regio Achterhoek afspraken rondom bedrijventerreinen vastgelegd (Regionaal programma bedrijventerreinen RPB). In het voorjaar van 2009 heeft de Regio Achterhoek haar Economisch Programmerings- en Ontwikkelingsdocument (EPO) opgesteld. Met het RPB wordt invulling gegeven aan de Structuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties. Het RPB biedt het kader voor concrete werk- en projectafspraken tussen de regiogemeenten. De provincie Gelderland is partner op diverse onderwerpen. Zij is nauw betrokken bij afspraken over vraag en aanbod, aanpak van de herstructurering en implementatie van de SER-ladder.

Op subregionaal niveau zijn de volgende aanvullende afspraken gemaakt:

  • het regionaal afsprakenkader over planning en programmering van bedrijventerreinen tussen Regio Achterhoek en provincie;
  • de vertaling en uitwerking van de gemeentelijke, regionale en provinciale doelstellingen op het gebied van bedrijventerreinen;
  • het toetsingskader voor de ontwikkeling van bedrijventerreinen in de regio.

In het RPB is Laarberg opgenomen als ontwikkeling waar zware milieuhinderlijke bedrijvigheid kan worden opgevangen. De omvang van de uitgeefbare gronden bedraagt 42 hectare en daarnaast is 20 hectare aangewezen als enerige en innovatie. Dit zijn bedrijven die op enige wijze te maken hebben met groene grondstoffen (raffinage/cascadering etc.).

Conclusie

Met onderliggend bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de Regionale structuurvisie Achterhoek en het RPB Achterhoek.

3.4 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie Oost Gelre

In de 'Toekomstvisie Oost Gelre' zijn de wensbeelden van de gemeente voor 2020 weergegeven. Ook komt aan de orde hoe de gemeentelijke organisatie met dat toekomstbeeld omgaat. In 2020 komt dat onder andere tot uiting in het feit dat Oost Gelre voor Oost-Achterhoek de belangrijkste speler is op het gebied van industriële bedrijvigheid. De (gerevitaliseerde) industrieterreinen concentreren zich daarbij rond de verbindingsweg tussen Groenlo en Lichtenvoorde. Er zijn goede mogelijkheden voor betaalbaar openbaar vervoer, wat overigens gestimuleerd wordt door de aanwezige bedrijven.

Het regionale duurzame bedrijvenpark 'De Laarberg' in Groenlo is gevuld met diverse verhuisde bedrijven, afkomstig uit de gehele Oost Achterhoek, maar ook met een groot aantal nieuwe bedrijven. Aan duurzame energie en duurzaamheid in zijn algemeenheid wordt veel waarde gehecht.

Alle milieubelastende bedrijven zijn uit de kernen verdwenen. Verder zijn de bedrijven zo ingericht dat mogelijke milieuproblemen al bij de bron worden aangepakt. Dit maakt het wonen en recreëren in Oost Gelre prettig en veilig. Er zijn dan ook geen klachten meer als gevolg van industriële bedrijvigheid en aan het industrieel erfgoed worden nieuwe bestemmingen gegeven. Bedrijven kunnen ook buurten en buurtschappen 'adopteren' om zo de sociale duurzaamheid in Oost Gelre te stimuleren.

Structuurvisie 'Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg' (ontwerp)

Voor de uitbreiding van het regionaal bedrijvenpark is een (ontwerp) structuurvisie 'Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg' opgesteld. De structuurvisie vormt het kader voor de toekomstige ontwikkelingen voor het regionaal bedrijvenpark. Aan de hand van de structuurvisie kunnen voor concrete ontwikkelingen bestemmingsplannen op maat worden opgesteld.

In de structuurvisie is de ruimtelijke visie beschreven op de gehele ontwikkeling en zijn randvoorwaarden voor de nadere invulling opgenomen. Deze randvoorwaarden zijn mede voortgekomen uit de uitgevoerde planMER en gelden voor de bestemmingsplannen die opgesteld worden voor Laarberg fase 2, waaronder ook dit bestemmingsplan. Voor de wijze van implementatie van deze randvoorwaarden in de planregels en op de verbeelding wordt verwezen naar hoofdstuk 6.

Visie

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI107-VG05_0004.png"

Afbeelding 3.1 Structuurvisie

De visie beschrijft het plan voor Laarberg op hoofdlijnen. De directe omgeving en delen van Laarberg hebben landschappelijke waarde. De ontwikkeling van het bedrijventerrein maakt, daar waar mogelijk, zoveel mogelijk gebruik van die kwaliteiten. Daarmee kan een terrein ontwikkeld worden dat functionaliteit laat samengaan met ruimtelijke kwaliteit. Er wordt rekening gehouden met de specifieke kwaliteiten van de omgeving. Dit kan er toe leiden dat op de ene plek het bedrijventerrein juist wordt tentoongesteld aan de omgeving (rond de Grolse Linie), terwijl het op een andere plek voor de omgeving ‘verstopt’ wordt; juist een hele groene uitstraling krijgt, aansluitend op het bestaande landschap (aan de westzijde). Alvorens een ontwikkeling plaatsvindt aan een rand, worden groenstructuren gerealiseerd, welke tevens als compensatiegebied kunnen dienen.

De structuurvisie maakt onderscheid in vier ruimtelijke eenheden, met elk haar eigen ruimtelijke en functionele kenmerken. Dit zijn:

  • de Verbindingszone;
  • het Biobased Transitiepark;
  • het Bedrijventerrein;
  • het Agrarisch Landschap.

De samenhang tussen de ondergrond en de nieuwe ontwikkeling bovengronds, wordt door deze bovengenoemde zones zichtbaar gemaakt.

Het plangebied voor dit bestemmingsplan is gelegen in de Verbindingszone. De Verbindingszone is de groene zone waarin de Grolse Linie met haar aanvalswerken een plek krijgt. In deze zone kan, waar mogelijk, de Grolse Linie geheel of gedeeltelijk worden gereconstrueerd. Om het zicht op de Linie te optimaliseren, wordt de zone rond de Linie extensief bebouwd en de openheid rond de Linie maar ook de bijzonderheid benadrukt. Deze zone biedt ondernemers de mogelijkheid hun innovatieve producten maar ook processen te tentoonstellen; allerlei soorten innovatieve initiatieven met proefakkers, gebouwgrote vitrinekasten, zonne-energie akkers of kleinschalige demonstratiekassen. De zone biedt ook kansen om het verleden van de Grolse Linie te aanschouwen. Zowel de geschiedenis van de Linie als het innovatieve karakter van de bedrijvigheid biedt dan ook mogelijkheden om bijvoorbeeld een educatief kenniscentrum annex vergaderruimte te situeren op een bijzondere plek langs deze Linie (Groot Hoornwerk). Deze recreatieve functie ligt in een parkachtige omgeving waar ook werknemers/ondernemers gebruik van kunnen maken en de oost-west fietsroute door het plangebied is gelegen. Het betreft een zone met hoge beeldkwaliteit waarin een ontmoeting plaatsvindt tussen de historie en de 21e eeuw. De concentratie van deze functies rond de plek van het Groot Hoornwerk maakt deze plek ook geschikt/aantrekkelijk voor de situering van de te verplaatsen bushalte voor Laarberg. Het ruimtelijk beeld gaat samen met de functionele invulling. De oost-west verbinding voor autoverkeer tussen de N18 en de Deventer Kunstweg wordt in deze zone gesitueerd. Hierdoor wordt de 'zichtlocatie-functie' van deze zone zowel commercieel als recreatief verhoogd. Het is ook de meest geschikte plek voor waterberging vanwege de lage ligging. Daarnaast kan het water bijdragen aan het zichtbaar maken van de Grolse Linie en het Groot Hoornwerk als onderdeel daarvan. Het Groot Hoornwerk biedt daarbij zowel ruimte voor permanent water (visuele kwaliteit en bluswater) als ook ruimte voor extra waterberging.

Voorwaardelijke bepalingen

In de Structuurvisie zijn voorwaardelijke bepalingen opgenomen. Deze bepalingen komen voort uit de opgestelde planMER. Het stellen van voorwaardelijke bepalingen voor de thema's natuur, verkeer, geluid en geur is noodzakelijk gebleken om de uitvoerbaarheid van de structuurvisie te waarborgen. Deze voorwaarden werken door in de bestemmingsplannen.

Dit geldt ook voor voorliggend bestemmingsplan. Zie paragraaf 6.3 voor een nadere toelichting op deze doorwerking van de structuurvisie

Beeldkwaliteitplan

Ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijvenpark Laarberg is een Beeldkwaliteitplan opgesteld.

Eisen

Het Groot Hoornwerk vormt het herkenningspunt als entree van het bedrijvenpark Laarberg. Het Groot Hoornwerk wordt vormgegeven door middel van een grondwal. Scherpe taluds geven de contouren weer van het historische aanvalswerk. Voor de ruimtelijke ordening voor de bebouwing ligt de historie ten grondslag. Deze ordening komt terug in de locatie, de massa/korrelgrootte en samenhang in architectuur van de bebouwing.

Voor de bebouwing geldt dat deze een alzijdige oriëntatie dient te hebben en dat de opslag van materiaal uit het zicht staat. De bebouwing bestaat uit één basismateriaal van een natuurlijke materiaalsoort. Binnen in de grondwal zal 4 meter uit deze grondwal gebouwd mogen worden. Dit om de grondwal en cultuurhistorie tot zijn recht te laten komen. De uitzondering hierop is een gebouw dat de grondwal aan de noordzijde doorsnijdt. De kleur van de bebouwing zal bestaan uit aardse tinten.

De bebouwing ligt deels verscholen achter de grondwal. Voor de zichtbaarheid en voldoende massa zal er in 2 bouwlagen gebouwd dienen te worden met een maximale hoogte van 8 meter. Hekwerken zijn op het Groot Hoornwerk niet toegestaan.

Wensen

Voor het Groot Hoornwerk is de wens om het laden en lossen uit het beeld te hebben. Daarnaast is er een voorkeur van materialisering van glas, hout en cortenstaal.

Milieubeleidsplan 2010 - 2020

Op 15 december 2009 is het milieubeleidsplan gemeente Oost Gelre 2010 vastgesteld om richting te geven aan alle milieugerelateerde onderwerpen binnen de gemeente Oost Gelre. Het milieubeleidsplan is te zien als een soort 'paraplu' voor de milieuambities van nu en in de toekomst. Het biedt kansen om tijdig milieu en duurzaamheid mee te nemen in nieuwe ontwikkelingen op het gebied van ruimte (aanleg van wegen, landschapsontwikkeling, woningbouw, e.d.) en economie (uitbreiding van werkgelegenheid, opschaling van agrarische of industriële bedrijvigheid, e.d.). Voor alle milieugerelateerde onderwerpen zijn concrete doelstellingen voor de korte termijn (2015) en ambities -'wensbeelden'- voor de langere termijn (2020) geformuleerd.

Conclusie

Deze structuurvisie sluit aan op de Toekomstvisie Oost Gelre.

Met onderliggend bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de Structuurvisie Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg.

Het bestemmingsplan sluit aan op het beeldkwaliteitplan en het Milieubeleidsplan.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Algemeen

Voor de uitbreiding van het regionaal bedrijvenpark Laarberg heeft de raad een Masterplan (december 2012) vastgesteld. Dit Masterplan schetst de kaders in hoofdlijnen voor de uitbreiding van het regionaal bedrijvenpark Laarberg. Hierin is het Groot Hoornwerk beschreven. Op basis van het Masterplan is ook een Structuurvisie (ontwerp september 2013) opgesteld. De structuurvisie vormt het kader voor de concrete toekomstige ontwikkelingen. Zie ook paragraaf 3.4.

De Verbindingszone vormt de verbindende schakel en biedt allerlei mogelijkheden en aanleidingen voor het bedrijvenpark ondersteunende functies. Het Groot Hoornwerk, prominent gelegen in de Verbindingszone, vormt de entree van Laarberg. Het vormt het herkenningspunt van het regionale bedrijvenpark Laarberg en wordt vormgegeven door middel van een grondwal. Scherpe taluds geven de contouren weer van het historische aanvalswerk. Het Groot Hoornwerk kan extra karakter geven aan de entree van afrit N18 voor Laarberg, een combinatie van cultuurhistorie en de 21 eeuw.

4.2 Beeldkwaliteit

De zone in en rondom het Groot Hoornwerk krijgt binnen Laarberg de hoogste beeldkwaliteit. Dit stelt eisen aan de in deze zone gelegen en aan deze zone grenzende (bedrijfs)gebouwen en kavels en de inrichting van de openbare ruimte. De overgangen naar het omliggende landschap worden aan alle zijden gerealiseerd door aanleg van een robuuste groenzone die tevens dienst zal doen als compensatiegebied voor natuur (gebieden en soorten). Aan de westzijde gebeurt dit reeds in het toekennen van niet gebouwde functies. Aan de noordzijde vraagt dit in de uitwerking nadere aandacht.

Voor de beeldkwaliteit is een beeldkwaliteitsplan vastgesteld (Beeldkwaliteitsplan Regionaal bedrijventerrein Laarberg), dat als toetsingskader dient voor de ontwikkelingen die plaats vinden. Het beeldkwaliteitsplan beschrijft op hoofdlijnen op welke plek aan welke eisen en wensen voldaan moet worden als het om beeldkwaliteit gaat. Daarbij moet ook aandacht worden gegeven aan de aansluiting bij het bestaand deel van Laarberg.

4.3 Ruimtelijk kader

De ruimtelijke kaders voor het Groot Hoornwerk zijn weergegeven in het Inspiratieboek Groot Hoornwerk en zijn een doorvertaling van het Beeldkwaliteitsplan Regionaal Bedrijvenpark Laarberg en het Masterplan Regionaal Bedrijvenpark Laarberg.

Voor het Groot Hoornwerk wordt door middel van de vormentaal, de kenmerken van de omgeving en de ruimtelijke ordening sterk teruggegrepen naar het verleden. Samen vormen ze de ruimtelijke context waarbinnen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Het Groot Hoornwerk was een verdedigingswerk en tevens een uitkijkpost. Het Groot Hoornwerk is opgebouwd uit twee halve bastions met daartussen een courtine (deel van een vestingwal of -muur, gelegen tussen twee rondelen of bastions). Het geheel was omringd met een grondwal met aan de zuidzijde een smalle doorgang om op het binnenterrein te komen. De twee halve bastions met de daartussen gelegen courtine worden qua contour teruggebracht. Het geheel wordt vormgegeven met 3 meter hoge grondwallen met scherpe taluds. Hiermee worden de historische contouren gewaarborgd, wordt de vorm van het Groot Hoornwerk teruggebracht en krijgt het een prominente plek bij de entree van de Laarberg. Om de historische waarden te respecteren wordt er niet gebouwd op de grondwallen. Er zal juist afstand worden gehouden van grondwallen. Doordat er niet gebouwd gaat worden op de grondwallen is er de mogelijkheid voor een wandelroute over de grondwallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI107-VG05_0005.jpg"

afbeelding 4.1 Indicatieve doorsnede dubbel linie met wandelpad

Een ander belangrijk historisch kenmerk van de plek is de openheid ten noorden van het Groot Hoornwerk. De ligging van het Groot Hoornwerk is een logische; in 1627 kon men ver wegkijken om eventuele aanvallen van vijanden vanuit de rug aan te zien komen. Deze openheid wordt opnieuw zichbaar gemaakt door op de plek waar de twee bastions bij elkaar komen één transparant gebouw door de grondwal te schuiven. Op deze plek wordt de grondwal dan ook onderbroken.

De openheid van het gebied ten noorden van het Groot Hoornwerk wordt gewaarborgd door de openheid in de Verbindingszone met haar groene karakter. Om deze openheid ook van binnenuit het Groot Hoornwerk te kunnen ervaren en deze kwaliteit te benutten, wordt er een transparant gebouw gerealiseerd. Deze vormt een venster richting het open landschap. De breedte van het gebouw komt overeen met de grenzen van het bastion en ligt daarmee vast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI107-VG05_0006.jpg" afbeelding 4.2 Indicatieve doorsnede grondwal

Op het binnenterrein stonden vroeger tenten voor de soldaten. De nieuwe bebouwing zijn de tenten van vroeger.Met een rechthoekige (orthagonale) ordening van gebouwen aan de linker- en rechterzijde. Naar de omgeving toe zijn de gebouwen ondergeschikt aan het grondlichaam. Op het binnenterrein vormen de gebouwen de wanden van het centrale plein. Een plein als centrale plek waaromheen de verschillende ontwikkelingen plaats gaan vinden. Functioneel is er ook een noodzaak om voor bijvoorbeeld goede verkeersafwikkeling te zorgen (denk hierbij aan bevoorrading). Aan de noordzijde wordt de wand gevormd door het gebouw dat door de grondwal steekt. Dit gebouw vormt het venster naar het landschap.

4.4 Functies

Het Groot Hoornwerk is een multifunctionele ontwikkeling die de historie van de locatie (de Grolse Linie) benadrukt. Gezien de verbondenheid van dit project met de Grolse Linie ligt de locatie vast. De exacte invulling staat nog niet vast, maar de ontwikkeling zal publiek aantrekken. Naar huidig inzicht bestaat de eerste fase uit het vestigen van het 'Biobased Innovation Center Achterhoek' (BIC). Het BIC kan ingevuld worden met een vergaderruimte, kenniscentrum, lab, showruimte en onzelfstandige kantoren.

Mogelijk wordt er ook een motel met (fast)foodrestaurant gevestigd. Het overige deel van het terrein krijgt eerst een tijdelijke invulling. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een parkeervoorziening, bomen als uitstalling voor een kwekerij in de omgeving, locatie voor expositie van innovatieve en duurzame producten/processen of proeflocaties voor duurzame energieopwekking.

Nabij het Groot Hoornwerk worden mogelijk ook andere, lichte, publiekstrekkende functies gerealiseerd (recreatie, mogelijk detailhandel). Om de publiekstrekkende functies zo min mogelijk te belemmeren in hun functioneren en belemmerend te laten zijn voor de overige, zwaardere bedrijvigheid, worden deze functies gebundeld nabij het Groot Hoornwerk in het noordoosten van het plangebied en ten zuiden van Groot Hoornwerk, buiten het plangebied.

4.5 Waterberging

Uitgangspunt is dat neerslag zo veel mogelijk wordt vastgehouden op het gehele bedrijvenpark. In en rond het Groot Hoornwerk wordt waterberging gerealiseerd. Hier wordt ruimte gereserveerd voor waterberging in verband met de toename van verhard oppervlak ten opzichte van de huidige situatie. Dit is een laaggelegen gedeelte van Laarberg en hier kan het water bijdragen aan het zichtbaar maken van de Grolse Linie en het Groot Hoornwerk als onderdeel daarvan.

In paragraaf 5.9 is de watertoets voor dit bestemmingsplan beschreven.

4.6 Groen

Aan de noordkant van het plangebied is een groene zone met water voorzien. Deze groene zone wordt gebruikt voor de landschappelijke inpassing van het bastion van het Groot Hoornwerk. De breedte van de zone wordt voldoende geacht om landschappelijke inpassing mogelijk te maken. In de toekomst kan de groenzone en een deel van het water mogelijk aangewend worden voor het gebruik als natuur om uitbreidingen op bedrijvenpark Laarberg in natuuropgave te compenseren. Om natuurcompensatie op den duur mogelijk te maken, worden binnen de bestemmingen 'Groen - Landschappelijke inpassing' en 'Water' natuurwaarden mogelijk gemaakt.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Algemene beoordeling milieueffecten (m.e.r.)

Wettelijk kader

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn.

Onderzoek

Het Groot Hoornwerk maakt onderdeel uit van het grotere Laarberg fase 2. Ten behoeve van de uitbreiding van regionaal bedrijvenpark Laarberg is een structuurvisie (ontwerp) opgesteld. Deze structuurvisie is planm.e.r.-plichtig gezien de aard en omvang van de voorziene ontwikkelingen (namelijk zware bedrijvigheid) en de op voorhand niet uit te sluiten significante effecten op Natura 2000-gebieden (een passende beoordeling in het kader van Natuurbeschermingswet 1998 is verplicht).

De planm.e.r. maakt tevens onderdeel uit van onderliggend bestemmingsplan, zie hiervoor Bijlage 1.

In de planm.e.r. zijn de milieueffecten van de gehele uitbreiding van Laarberg in samenhang beschouwd. De resultaten van de planm.e.r. zijn niet alleen bruikbaar voor de structuurvisie, maar ook voor de onderliggende bestemmingsplannen. De planm.e.r. is opgenomen in Bijlage 1. De resultaten van deze planm.e.r. zijn bij de bewuste (milieu)aspecten beschouwd.

Resultaten

In de planm.e.r. zijn twee alternatieven beschouwd. Het voorkeursalternatief dat hieruit volgt komt nagenoeg overeen met het tweede beschouwde alternatief.


Het voorkeursalternatief is weergegeven in onderstaande verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI107-VG05_0007.png"

Afbeelding 5.1 Voorkeursalternatief planm.e.r.

Het voorkeursalternatief leidt tot een beoordeling van de milieueffecten. Te zien is dat de beoordeling van het VKA maar op één punt afwijkt van het alternatief 2. Het natuurcriterium Ecologische Hoofdstructuur (EHS; oftewel Gelders Natuurnetwerk in de ontwerp Omgevingsvisie Gelderland) wordt beoordeeld als neutraal (0) in plaats van positief. Reden hiervoor is dat de gereserveerde zone langs de zuidzijde van de Leerinkbeek smaller is dan in alternatief 2. De smallere zone is nog wel als een licht positief effect op te vatten, maar het effect is niet groot genoeg voor een '+'. In onderstaande tabel zijn de milieueffecten van de alternatieven en het voorkeursalternatief samengevat aan de hand van een beoordeling.

Tabel 5.1 Beoordeling milieueffecten alternatieven en voorkeursalternatief planm.e.r.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI107-VG05_0008.png"

In de planm.e.r. zijn voorwaarden opgenomen voor de realisatie van het voorkeursalternatief. Deze voorwaarden zijn overgenomen in de structuurvisie en werken door in de bestemmingsplannen. Zie hiervoor ook de paragrafen 3.4 en 6.3.

Conclusie

Onderliggend bestemmingsplan is een vertaling van het voorkeursalternatief uit de planm.e.r. voor het deel 'Groot Hoornwerk'. In de beschrijving van de milieuaspecten hieronder wordt onder andere gebruik gemaakt van de resultaten uit de planm.e.r..

5.2 Bedrijven en milieuzonering

Op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) dient te worden beoordeeld of de in het plangebied te realiseren activiteiten een belemmering betekenen of van invloed zijn op gevoelige functies, zoals wonen, in of in de omgeving van het plangebied.

Beleid

Bedrijvigheid kan negatieve effecten met zich mee brengen voor woningen en gevoelige functies in de omgeving. Negatieve effecten kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op geur, geluid, stof en trillingen. Andersom kunnen woningen een belemmerend effect hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven. Het is daarom wenselijk dat bedrijfsactiviteiten of andere milieubelastende functies op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies zijn gesitueerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).

In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland. Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden bedrijfsactiviteiten daarom ingedeeld in zes categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de handreiking van de VNG ingedeeld worden in categorieën die lopen van 1 tot en met 6. Hierbij lopen de richtafstanden uiteen van 0 meter tot 1500 meter.

Tabel 5.2 Richtafstanden per milieucategorie

Milieucategorie   Richtafstanden tot een 'rustige woonwijk'   Richtafstanden tot een 'gebied met menging van functies'  
1.   10 meter   0 meter  
2.   30 meter   10 meter  
3.1   50 meter   30 meter  
3.2   100 meter   50 meter  
4.1   200 meter   100 meter  
4.2   300 meter   200 meter  
5.1   500 meter   300 meter  
5.2   700 meter   500 meter  
5.3   1.000 meter   700 meter  
6.   1.500 meter   1.000 meter  

Binnen het plangebied worden bedrijfsactiviteiten mogelijk gemaakt tot en met milieucategorie 3.1. Hiermee vinden de ontwikkelingen op het Groot Hoornwerk op voldoende afstand plaats van de dichtst bijzijnde woonbebouwing.

De functies die binnen het plangebied mogelijk worden gemaakt, zijn in meer of mindere mate hindergevoelig. Om deze functies zo min mogelijk te belemmeren in hun functioneren en belemmerend te laten zijn voor de omliggende, zwaardere bedrijvigheid, worden deze functies gebundeld op het Groot Hoornwerk. Om de functies op het Groot Hoornwerk te beschermen is/wordt in de omliggende bestemmingsplannen voor bedrijvigheid een milieuzonering opgenomen.

Conclusie

Naar aanleiding van de ontwikkeling van het Groot Hoornwerk kan geconcludeerd worden dat de huidige omliggende woningen niet gehinderd worden door de komst van nieuwe functies.

5.3 Verkeer

Het Groot Hoornwerk is gelegen op bedrijvenpark Laarberg dat gunstig gelegen en goed bereikbaar is. Via de N18 is aansluiting op het snelwegennetwerk A18, A12 en A35. Een directe aansluiting richting Duitsland ontbreekt.

Het Groot Hoornwerk is aangesloten op lokale fietsroutes. Deze vormen een goede langzaamverkeersroute voor onder andere woonwerkverkeer voor werknemers uit de nabije omgeving. In de nabijheid van het plangebied (tegenover het bedrijf VION) is een OV-busverbinding die de mogelijkheid biedt aan werknemers om gebruik te maken van het openbaar vervoer voor woon-werkverkeer. Het dichtsbijzijnde station is Lichtenvoorde-Groenlo in Lievelde op 8 kilometer afstand. Ontwikkelingen rond de N18 en de uitbreiding van het bedrijvenpark Laarberg maken heroverweging van de gewenste locatie van de halte en routing noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI107-VG05_0009.png"

afbeelding 5.2 Beoogde nieuwe ontsluitingsstructuur Laarberg op nieuwe N18

Autoverkeer

Op 20 augustus 2013 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu het Tracébesluit N18 Varsseveld - Enschede vastgesteld. Doel van dit tracébesluit is om de N18 op delen aan te passen, om een aantal verkeersveiligheidsmaatregelen in de N18 te treffen en om tussen Groenlo en Enschede een nieuw tracé aan te leggen. Ter plaatse van Laarberg komt een nieuw tracé voor de N18. Ten opzichte van de huidige N18 ligt deze iets oostelijker. Tevens worden ter hoogte van het bedrijvenpark Laarberg op- en afritten aangelegd.

Het Groot Hoornwerk is, zeker na de uitvoering van de nieuwe N18, goed bereikbaar voor de regio, maar ook vanaf de A1 (via de A35) en A50 (via de A12). Het plangebied wordt ontsloten via de N18. Zowel het regionale-, het bestemmings- als het lokale verkeer bereikt het bedrijvenpark via deze invalsweg.

Fietsverkeer

De structuur van het fietsnetwerk komt grotendeels overeen met het netwerk van het overige verkeer. Het fietsnetwerk voorziet in de utilitaire fietsverbindingen in noord-zuid richting via het oude spoorlijntracé en het tracé van de huidige N18 enerzijds en via de Deventer Kunstweg anderzijds. In oost-west richting wordt een verbinding gelegd tussen dit noord-zuidtracé en de Deventer Kunstweg. Hier wordt gedacht aan een vrijliggend fietspad. Hierdoor wordt het mogelijk om dit fietspad deels door de Verbindingszone en deels langs en over de Grolse Linie te situeren. Dit versterkt het recreatieve karakter van deze route als onderdeel van het regionale recreatieve fietsknooppuntennetwerk. In noordwestelijke richting sluit deze fietsknooppuntenroute aan op de Deventer Kunstweg. Nabij de aansluiting op de N18 bevindt zich knooppunt 50 waarbij de route over het viaduct over de N18 loopt en zich uitsplitst in noordelijke richting via de Wolvenkamerweg en in zuidelijke richting via de Schietbaan.

Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer wordt in de toekomst afgewikkeld via de bestaande N18, welke als parallelstructuur van de opgewaardeerde N18 functioneert. Door de uitbreiding van het gehele bedrijvenpark Laarberg komt de huidige halte (kruising N18/ Vredenseweg) decentraal te liggen. Een nieuwe halte dient centraler te komen liggen, zodat het gehele bedrijvenpark Laarberg op relatief korte loopafstand van het openbaar vervoer bereikbaar is. De locatie ter plaatse van de entree van het bedrijvenpark en het Groot Hoornwerk biedt daar kansen voor.

Verkeer als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen

Activiteiten

Er wordt een een publieksaantrekkende functie mogelijke gemaakt binnen het bestemmingsplan. Het Groot Hoornwerk zal in een worst case scenario een maximale verkeersaantrekkende werking hebben van 1600 lichte voertuigen, 80 middelzware voertuigen en 32 zware voertuigen per etmaal. Parkeren dient te gebeuren op het Groot Hoornwerk op eigen terrein. Aan de zuidzuide van het Groot Hoornwerk is ruimte voor een parkeerterrein ten behoeve van tijdelijk parkeren voor de rest van het bedrijvenpark Laarberg.

Conclusie

Het verkeer wordt afgewikkeld via het verlengde van de Noordgang, welke aangesloten is op de N18. Deze weg is geschikt voor de hoeveelheid verkeer als gevolg van de voorgenomen activiteiten.

5.4 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Het Nederlandse wettelijke stelsel voor luchtkwaliteitseisen wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen', van de Wet milieubeheer. Dit wettelijk stelsel wordt ook wel de 'Wet luchtkwaliteit' ('Wlk') genoemd. Uit de 'Wet luchtkwaliteit' volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
  • 2. Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo verbetering van de luchtkwaliteit plaats door mitigerende maatregelen;
  • 3. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. Een project is NIBM als aannemelijk is dat het project een toename van de afzonderlijke concentraties van de componenten NO2 en PM10 veroorzaakt van maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarden van NO2 en PM10. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3;
  • 4. De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Onderzoek

In het kader van het planMER ten behoeve van de structuurvisie is de invloed op de luchtkwaliteit en de verkeersaantrekkende werking van het regionaal bedrijvepark Laarberg bepaald.

In het onderzoek is alleen de bijdrage aan de concentratie stikstofdioxide (NO2) in de lucht berekend. De concentratie fijnstof (PM10) is niet berekend aangezien de planbijdrage aan de fijnstofconcentratie veel lager zal zijn dan de bijdrage aan de NO2 concentratie. De lage achtergrondconcentratie voor fijnstof geeft ook geen aanleiding om deze lage bijdrage te berekenen.

Stikstofdioxide (NO2)

Het plan draagt als volgt bij aan de NO2 concentratie ter plaatse van het plangebied:

  • De nieuwe Industriële activiteiten zorgen voor een maximale NO2 toename (waarbij sprake is van blootstelling) van 3,7 µg/m3, net buiten het plangebied
  • De verkeersaantrekkende werking van Laarberg II zorgt voor een NO2 toename van 1,5 µg/m3 ter plaatse van het plangebied

Voor beide bronnen is de maximale (worst case) bijdrage bepaald. De beide bijdragen geven samen een maximale bijdrage aan de NO2 concentratie van 5,2 µg/m3.

De achtergrondconcentratie NO2 op de planlocatie bedraagt 14,3 µg/m3 in 2012 en 14,4 µg/m3 in 2015. De totale concentratie komt daarmee op maximaal 19,6 µg/m3.

De bijdrage vindt vooral plaats op en rond het bedrijvenpark Laarberg en in mindere mate in het buitengebied rond Laarberg, waar verspreid enkele agrarische bedrijven en woningen liggen. Op woonwijken vindt nauwelijks een toename plaats. Op de noordelijke rand van Groenlo bedraagt de toename maximaal 0,5 tot 1 µg/m3 NO2. De verwachte toename van de NO2 concentratie ter plaatse van gevoelige bestemmingen is daarmee over het algemeen zeer laag.

Fijnstof

De bijdrage aan de concentratie PM10 is in ieder geval lager dan de bijdrage aan de NO2 concentratie. Voor beide bronnen (industrie en verkeer) zal de maximale bijdrage samen zeker niet meer zijn dan 5,2 µg/m3.

De achtergrondconcentratie PM10 op de planlocatie bedraagt 21,7 µg/m3 in 2012 en 22,5 µg/m3 in 2015. De (overschatte) totale concentratie komt daarmee op maximaal 27,7 µg/m3. De locatie van de bijdrage is vergelijkbaar met de bijdrage van NO2.

Conclusie

Voor zowel stikstofdioxide als fijnstof geldt dat de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m3 op het gehele bedrijvenpark Laarberg fase 2, waar het Groot Hoornwerk onderdeel vanuit maakt, niet overschreden wordt als gevolg van de voorziene ontwikkelingen. De concentraties zullen volgens de worst case berekening lokaal wel toe kunnen nemen, maar de grenswaarden worden niet overschreden. De verwachte toenames vinden daarnaast vrijwel niet plaats bij gevoelige bestemmingen.

Het aspect luchtkwaliteit levert daarmee geen belemmering op voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.

5.5 Geluidhinder

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen en geluidproducerende bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen en/of geluidproducerende bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen en/of geluidproducerende bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Wegverkeerslawaai

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidzone. Uitzondering hierop zijn woonerven en straten met een maximumsnelheid van 30 km/u. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen.

Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen. In het kort komt het er op neer dat het gebied binnen de bebouwde kom behoort tot het stedelijke gebied, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, dat gelegen is binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. In het laatste geval en voor de situatie buiten de bebouwde kom gelden de normen die van toepassing zijn op het buitenstedelijke gebied. Een hoofdweg is, conform deze definitiebepaling van de Wet geluidhinder, altijd gelegen in buitenstedelijk gebied.

Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en maatregelen gericht op reductie van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn of als deze overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten, zijn burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de geluidbelasting.

De gevels van geluidgevoelige bestemmingen kunnen ook worden uitgevoerd als een blinde of dove gevel (conform artikel 1b lid 5 van de Wgh). Hiermee vervalt de verplichting om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, waarbij een kanttekening wordt geplaatst dat de geluidwering van deze gevels ten minste gelijk dient te zijn aan de hoogte van de geluidbelasting minus de maximale binnenwaarde.

Ter anticipatie op het steeds stiller worden van motorvoertuigen mag alvorens te toetsen aan de geldende grenswaarden een aftrek worden toegepast op de berekende geluidbelasting. Deze aftrek bedraagt:

  • 2 dB voor wegen waar de maximumsnelheid gelijk is aan of hoger is dan 70 km/uur;
  • 5 dB voor overige wegen.

Industrielawaai

Een industrieterrein is volgens de Wet geluidhinder een terrein waar zich bedrijven kunnen vestigen die genoemd worden in artikel 40 van de Wet geluidhinder en onderdeel D van Bijlage I behorende bij het Besluit omgevingsrecht (de zogenaamde grote lawaaimakers). Op grond van hoofdstuk V van de Wet geluidhinder is rondom deze terreinen een zone vastgesteld, waarbuiten de etmaalwaarde van het gemiddelde geluidsniveau ten gevolge van alle bedrijven op dat terrein niet hoger mag zijn dan 50 dB(A). De zone is een planologisch aandachtsgebied, waarbinnen regels van kracht zijn, die aan zowel industriële activiteiten als aan woningbouw beperkingen opleggen. De ligging en omvang van de zone wordt met een bestemmingsplan vastgelegd. In het kader van het bestemmingsplan dient gekeken te worden naar de geluidbelasting van geluidgevoelige bestemmingen in de omgeving van het industrieterrein. Indien de geluidbelasting meer dan 50 dB(A) bedraagt, kan de gemeente een hogere waarde vaststellen. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen bedraagt 55 dB(A).

Onderzoek

Voor de voorgenomen ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Royal HaskoningDHV, oktober 2013). In het onderzoek wordt de akoestische inpasbaarheid van het plan getoetst.

In het onderzoek is een prognose van de directe en van de indirecte geluidhinder uitgewerkt. Bij de directe geluidhinder is gekeken naar de geluidimmissie vanwege voorgenomen activiteiten op het bedrijventerrein en bij de indirecte hinder is het geluid vanwege het verkeer van en naar het terrein bezien in verhouding tot het reeds aanwezige verkeerslawaai. Omdat de directe geluidimmissie vanwege het plangebied zo laag is, is het niet zinvol berekeningen uit te voeren om de gecumuleerde geluidbelasting vast te stellen. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.

Industrielawaai

De voorziene activiteiten in het plangebied zijn onder te brengen in de milieucategorie met SBI-code 55 van de VNG-publicatie. Voor deze milieucategorie is ten aanzien van geluid een richtafstand van maximaal 30 meter opgenomen. De meest nabij gelegen woning van derden is op minimaal 400 meter van het plangebied gelegen. Omdat de woningen op relatief grote afstand zijn gelegen, is de directe geluidhinder niet nader gespecificeerd. De afstand tussen de woningen en het plangebied is zo groot, dat gesteld mag worden dat in Nederland voorgestelde of aanvaarde grens- en richtwaarden voor de immissies bij woningen en andere milieugevoelige bestemmingen niet worden overschreden.

Wegverkeerslawaai/indirecte hinder

Voor de ontsluiting van het Groot Hoornwerk wordt gebruik gemaakt van een ontsluitingsweg. De ontsluitingsweg is een weg bestaande uit twee rijstroken in het buitengebied. Conform artikel 74 van de Wet geluidhinder bedraagt de zone langs de weg 250 meter. Wanneer binnen de zone langs de weg woningen of andere geluidgevoelige gebouwen zijn gelegen, dient er een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd (artikel 77 Wet geluidhinder).

Er zijn geen woningen gelegen binnen een afstand van 250 meter van de weg. Er is dan ook geen aanleiding een akoestisch onderzoek in te stellen voor het nieuwe gedeelte van de ontsluitingsweg. De ontsluitingsweg sluit aan op de N18. Langs de ontsluitingsweg zijn geen woningen gelegen.

Methode

Voor het effect op de geluidbelasting vanwege wegverkeer is de situatie op de N18 zonder en met het verkeer van en naar het Groot Hoornwerk gepresenteerd in de vorm van geluidcontouren (tevens

met het rekenprogramma Geonoise).

Toetsing

Ten aanzien van de directe geluidhinder is vastgesteld dat de afstand tussen de woningen en het plangebied zo groot is, dat gesteld kan worden dat in Nederland voorgestelde of aanvaarde grens- en richtwaarden voor de immissies bij woningen en andere milieugevoelige bestemmingen niet worden overschreden. De verkeersaantrekkende werking leidt tot een geringe toename in de geluidbelasting (in worst case situatie ten hoogste 1 dB(A)). Gezien de geringe toename en de nog te verwachten aanpassingen aan de N18 kan worden gesteld dat de indirecte hinder niet tot belemmeringen zal leiden.

Conclusie

Gezien de uitkomsten van de berekeningen kan gesteld worden dat het plan vanuit akoestisch oogpunt inpasbaar is.

5.6 Geurhinder

Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en brengt om die reden ook gezondheidsrisico's met zich mee. Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting (of ‘immissie') verstaan we de hoeveelheid geur, uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht, die op een geurgevoelig object zoals een woning ‘terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend.

Wettelijk kader

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geeft normen voor de geurbelasting die een individuele, vergunningplichtige, veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (zoals een woning). Voor meldingsplichtige veehouderijen is een van de Wgv afgeleid beoordelingskader opgenomen in het Activiteitenbesluit.

Voor diercategorieën waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de regeling geurhinder en veehouderij (intensieve veehouderijen) moet de geurbelasting bij vergunningverlening worden berekend in odour units per kubieke meter lucht (OUE/m3). De geurbelasting van individuele bedrijven met deze diersoorten mag (binnen een zogenaamd ‘concentratiegebied’, zoals gemeenten Oost Gelre en Berkelland betreft) niet meer zijn dan:

  • 3,0 OUE/m3 op een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom;
  • 14,0 OUE/m3 op een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom.

Voor overige (grondgebonden) veehouderijen gelden minimaal aan te houden afstanden

(ongeacht de omvang van het bedrijf):

  • ten minste 100 meter tot geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom
  • ten minste 50 meter tot geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom

Gemeentelijk geurbeleid

De Wgv biedt de gemeenten de mogelijkheid een eigen geurbeleid op te stellen en daarmee (gemotiveerd) af te wijken van de wettelijke normen, binnen een in de wet vastgelegde bandbreedte. Gemeente Oost Gelre heeft enkele afwijkingen van de standaard normen onderbouwd in de “Gebiedsvisie ten behoeve van de Verordening geurhinder en veehouderij voor de Gemeente Oost Gelre” (Gemeente Oost Gelre, 2007).

De afwijkende normen zijn vastgelegd in een gemeentelijke verordening. Voor de uitbreiding van het regionale bedrijvenpark Laarberg is relevant dat de verordening een andere individuele geurnorm stelt voor de bebouwde kom van Groenlo. Gevoelige objecten binnen deze kom mogen een geurbelasting ondervinden van een individueel bedrijf van 5 OUE/m3. Deze norm van 5 OUE/m3 geldt ook voor bedrijventerreinen en is dus ook van toepassing op geurgevoelige objecten op het bestaande en toekomstige deel van Laarberg.

Gemeente Berkelland heeft ook een Verordening geurhinder en veehouderij. Voor zeven kleine kernen geldt een norm van 6 OUE/m3 voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object en een minimaal aan te houden afstand van 75 meter (i.p.v. 100 m) tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom. Het plangebied is geen onderdeel van gemeente Berkelland. De normen voor de bebouwde kom van Groenlo zijn geldend voor de geurbelasting die veehouderijen gelegen in Berkelland op het plangebied mogen hebben.

Onderzoek

In de omgeving van het plangebied is een aantal veehouderijen gelegen. De geur afkomstig vanuit de veehouderijen zou van invloed kunnen zijn op (toekomstige) activiteiten in het ontwikkelingsgebied (‘omgekeerde werking’ genoemd). Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen betekent dit dat de volgende aspecten in ogenschouw moeten worden genomen:

  • Is ter plaatse van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling een aanvaardbaar woon- en verblijfklimaat gegarandeerd?
  • Worden omliggende bedrijven (in dit geval nabij gelegen veehouderijen) onevenredig in hun belangen geschaad?

Hiervoor is een notitie opgesteld. In deze notitie zijn de effecten van de huidige situatie, inclusief verleende vergunningsaanvragen, getoetst aan het toetsingskader. De notitie is opgenomen in Bijlage 3.

De toekomstige situatie is gelijkgesteld aan de huidige situatie.

Resultaat

Op basis van voorgaande studies en in overleg met de gemeente Berkelland, is het studiegebied

bepaald op 3 x 3 km rondom het plangebied.

Uit de berekening blijkt dat ter plaatse van de receptorpunten de geurnorm van 5 OUE/m3 voor de voorgrondbelasting van veehouderijen niet wordt overschreden. Voor de achtergrond belasting wordt de geurnorm van 5 OUE/m3 wel overschreden.

De te verwachten geurhinder bij omgekeerde werking is bepaald voor de huidige situatie. De

geurhinder is bepaald uitgaande van de achtergrondbelasting en voorgrondbelasting van het

plangebied. Met de voorgrondbelasting wordt de geurbelasting bedoeld van die veehouderij (de

dominante veehouderij) welke de grootste geurbelasting voor het plangebied veroorzaakt

(Groenloseweg 53).

Het RIVM hanteert voor haar milieurapportages en toekomstverkenningen voor het aspect geurhinder ‘milieukwaliteitscriteria’. Gesteld kan worden dat de huidige geurbelasting rondom het plangebied binnen een milieukwaliteit valt welke aangemerkt kan worden als ‘tamelijk slecht’.

Nieuwe gevoelige bestemmingen in het plangebied

Een 'tamelijk slechte' milieukwaliteit ten aanzien van geurhinder wordt als acceptabel beoordeeld voor mogelijk nieuwe geurgevoelige bestemmingen op een industrieterrein. Toekomstige bedrijven maken immers een 'bewuste keuze' om zich op een industrieterrein te vestigen.

Effect van het plan op de omgeving

Er treden naar verwachting geen relevante effecten op van nieuwe bedrijven binnen het plangebied met een geuremissie op de omgeving van het plangebied. Bij vestiging van nieuwe bedrijven met een geuremissie binnen het plangebied kan het leefklimaat in de directe omgeving en in het plangebied

lager worden door een mogelijk hogere cumulatieve geurbelasting.

De voorgestelde milieuzonering voorziet in hoofdlijnen in voldoende afstand tussen hinderproducerende en hindergevoelige functies. Wanneer daadwerkelijk sprake is van de vestiging van een nieuw bedrijf vindt in het kader van de milieuvergunning (of de algemene regelgeving op het gebied van milieuhinder) altijd een nadere toetsing plaats. Wanneer blijkt dat niet aan de geldende geurnormen wordt voldaan, moet het plan worden aangepast of moeten emissiebeperkende maatregelen worden getroffen volgens de 'best beschikbare technieken' (BBT) om geurhinder op de omgeving te beperken. Bij naleving van deze regels kan een 'aanvaardbaar woon- en leefklimaat' (alleen kijkend naar de nieuwe bedrijven, los van de ontstane situatie door de al aanwezige bedrijven in de buurt) worden gegarandeerd.

Specifiek voor voorliggend bestemmingsplan geldt dat de beoogde ontwikkeling geen geurrelevante activiteit is.

De ontwikkeling is verenigbaar met andere reeds aanwezige bedrijven in de omgeving (incl. bedrijven op Laarberg II).

Conclusie

De huidige geurbelasting is in de huidige situatie dermate dat kan worden gesteld dat het huidige woon- en verblijfsklimaat rondom het plangebied aangemerkt kan worden als tamelijk slecht. Echter gelet op het feit dat het een industrieterrein betreft, waarbij zelf ook al (geur)hinder voor kan komen, wordt de 'tamelijk slechte' milieukwaliteit voor wat betreft geurhinder als acceptabel genoeg beschouwd voor mogelijke nieuwe geurgevoelige bestemmingen op een industrieterrein.

Verder wordt met het naleven van de hiervoor genoemde regels voor de toekomstige bedrijven een verslechtering van het huidige woon- en leefklimaat in de toekomstige situatie tegengegaan.

5.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's voor de omgeving vanwege het gebruik, de productie, opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. In het kader van de externe veiligheid dient, in het geval van een verandering bij de risicobron of in de omgeving daarvan een afweging te worden gemaakt over de externe veiligheidssituaties. In de volgende besluiten en circulaires zijn risiconormen opgenomen die relevant zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid bij het vaststellen van een bestemmingsplan:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit besluit zijn de risiconormen voor risicovolle inrichtingen weergegeven.
  • Circulaire Risiconomering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Circulaire Rnvgs). De Circulaire Rnvgs is van toepassing op het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en binnenwater.
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In het Bevb zijn de risiconormen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen opgenomen.
  • Vuurwerkbesluit. In het vuurwerkbesluit zijn voor de opslag van consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk veiligheidsafstanden vastgesteld.
  • Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidsafstanden opgenomen voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik.

Gemeentelijke beleidsvisie externe veiligheid

Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten. Onder externe veiligheid verstaat men het beheersen van risico's die voortvloeien uit de opslag, productie, het gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarnaast wordt aangegeven welke maatregelen genomen moeten worden om de geformuleerde ambities te realiseren en welke instrumenten daarvoor kunnen worden ingezet.

De gemeente heeft haar ambities per gebiedstype geformuleerd. Voor het plangebied is het gebiedstype 'Ruimte voor industrie' relevant:

Het betreft hier de industrie- en bedrijventerreinen in Oost Gelre. In deze gebieden zijn economie, bedrijvigheid en werkgelegenheid de belangrijkste uitgangspunten. De gebieden bieden maximale ruimte voor bedrijven, waarbij aan de wettelijke minimumeisen wordt voldaan. Een verdergaand beschermingsniveau dat ten koste gaat van de ontplooiingsruimte voor bedrijven wordt onwenselijk geacht.

Quickscan

Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet worden getoetst aan de normen die volgen uit wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Alvorens deze toetsing uitgevoerd kan worden, moet geïnventariseerd worden welke risicobronnen relevant zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid. De quickscan is opgenomen in Bijlage 4.

Toetsing

Het bestemmingsplan maakt onder andere horeca mogelijk. Deze bestemming wordt als (beperkt) kwetsbare objecten aangeduid. Om deze reden worden de bestemmingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt als relevant beschouwd. Onderstaand wordt onderzocht of er vanuit het oogpunt van externe veiligheid relevante risicobronnen zijn voor het bestemmingsplan.

Relevante risicobronnen

Op basis van de risicokaart is onderzocht welke risicobronnen relevant zijn voor het plangebied. In de omgeving van het plan zijn de volgende risicobronnen aanwezig:

  • 1. Hogedruk aardgastransportleiding A-579
  • 2. Hogedruk aardgastransportleiding A-628
  • 3. Overige hogedruk aardgastransportleidingen
  • 4. LPG tankstation 'De Haan Minerale Oliën'
  • 5. Transport van gevaarlijke stoffen over de N18
  • 6. Gasdrukregel- en meetstation Groenlo
  • 7. Gasdrukregel- en meetstation Beltrum
  • 8. De Beek Eibergen (propaantank)
  • 9. Het Eibernest (propaantank)

Daarnaast wordt in de nabije omgeving een bio-raffinage frabriek mogelijk gemaakt.

Zie onderstaand figuur 5.3 voor de ligging van de onderzochte risicobronnen ten opzichte op het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI107-VG05_0010.png"

afbeelding 5.3 Ligging risicobronnen t.o.v. het plangebied.

Conclusie

Risicobronnen in de omgeving

In de omgeving van het plangebied wordt de ontwikkeling van een bio-raffinage fabriek mogelijk gemaakt. Er is onderzocht welke wet- en regelgeving hiervoor van toepassing is. De installatie valt in dit geval niet onder het Vuuwerkbesluit, Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik en het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

De plaatsgebondenrisicocontour (PR 10-6) van een dergelijke bioraffinageinstallatie ligt op 50 meter. De bestemming 'Gemengd' die beperkt kwetsbare activiteiten mogelijk maakt, ligt op meer dan 50 meter afstand. Er is geen sprake van een groepsgebondenrisicocontour.

Verder bevinden zich in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen die relevant zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid. Hierdoor is voor dit plan geen aanvullend externe veiligheidsonderzoek nodig.

Plangebied als risicobron

Het plangebied maakt geen risicobronnen mogelijk die vallen onder het Bevi, de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik of het Vuurwerkbesluit vallen. Op basis van de huidige wet- en regelgeving is daarom voor dit plan geen aanvullend externe veiligheidsonderzoek nodig.

5.8 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader/inleiding

In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van herbestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven.

Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Bouw kan pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.

Onderzoek

Om te bepalen of de huidige milieuhygiënische bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de voorgenomen plannen is het voldoende om de bodemkwaliteit in beeld te brengen door het uitvoeren van een onderzoek conform de Handreiking bodem voor gemeenten (Bijlage 5). In dit protocol is aangegeven op welke wijze de huidige milieuhygiënische bodemkwaliteit beoordeeld moet worden met het oog op de toekomstige functie. Hieruit volgt of de huidige bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Het Besluit bodemkwaliteit is hierin het juridische instrument.

Voor deze locatie blijkt dat er voldoende gegevens voorhanden zijn om af te leiden of de huidige bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Het verzamelen en beoordelen van de gegevens is uitgevoerd op basis van het protocol NEN 5725 “Bodem-Landbodem-Strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend en nader onderzoek”. De resultaten van het vooronderzoek zijn getoetst aan haalbaarheid van de toekomstige functie van het terrein.

Resultaten

Uit het vooronderzoek is naar voren gekomen dat het perceel ter plaatse van het bestemmingsplan Groot Hoornwerk gelegen aan de Ruiterweg te Groenlo niet verdacht is op het voorkomen van bodemverontreinigingen. De te verwachten bodemkwaliteit, Achtergrondwaarde, ter plaatse van het bestemmingsplan voldoet voor de toekomstige functie als bedrijfsterrein.

Het perceel heeft een bodemfunctie overige gebieden niet ingedeeld met de daaraan gekoppelde bodemkwaliteitsklasse Achtergrondwaarde. Uit een uitgevoerd asbestonderzoek blijkt het perceel niet verdacht op het voorkomen van asbest verdachte materialen. Er hebben ter plaatse van het perceel geen dempingen en/of stortingen plaatsgevonden. Er zijn geen calamiteiten bekend en er zijn geen gegevens bekend over het opslaan van brandstoffen in (ondergrondse) tanks.

5.9 Water

Wettelijk kader / inleiding

In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.

Masterplan

Voor de uitbreiding van Laarberg is in het kader van het Masterplan 'Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg' de watertoets (Civicon BV, 2011) doorlopen. Dit proces is doorlopen met gemeente Oost Gelre en Waterschap Rijn en IJssel. De toets geeft aan wat de gevolgen zijn voor het ruimtelijke plan voor de waterhuishouding in en rond het plangebied. De maatregelen die nodig zijn om de waterhuishouding op orde te hebben en te houden in het plangebied zijn afgestemd met het waterschap. Dat deze op een juiste manier worden toegepast wordt geborgd in het waterplan dat in samenwerking met het waterschap wordt uitgewerkt, parallel aan de structuurvisie voor Laarberg fase II. In dat plan wordt gestreefd naar een hoge mate van detail. De watertoets wordt gebruikt voor de bestemmingsplannen die worden opgesteld binnen de uitbreiding van het regionaal bedrijvenpark. De watertoets is opgenomen in Bijlage 6.

Huidige situatie plangebied

In en in de directe nabijheid van het regionale bedrijvenpark zijn meerdere oppervlaktewaterlichamen aanwezig.

  • Leerinkbeek;
  • Afwatering van Heideblom (inclusief zijtak);
  • Bluswatervoorziening bestaand industrieterrein;
  • Retenties bestaand industrieterrein.

Aan de noordzijde van het plangebied voor het Groot Hoornwerk loopt de Leerinkbeek. Deze beek is onderdeel van een natte ecologische verbindingszone (heringericht in 2007). Aan de oostelijke plangrens liggen retentiewateren van het bestaande deel van Laarberg (noordoost). Daarnaast zijn er enkele kleine watergangen aanwezig in het plangebied (kleinere sloten).

Naast het oppervlaktewater zijn het verloop van het maaiveld, de bodemopbouw en de grondwaterstanden in grote mate bepalend voor de waterhuishouding. De maaiveldhoogte van het plangebied is gelegen rond de 22,50 meter boven NAP.

De bodem bestaat tot een diepte van 2 á 2,5 meter voornamelijk uit fijne silthoudende zandlagen. Iets dieper (tot 4,1m onder maaiveld) zijn overwegend matig fijne grindhoudende zanden aanwezig. Tot een diepte van 10 à 15 meter zijn overwegend schone zandlagen aanwezig met op een aantal plaatsen leem-en silthoudende lagen op een diepte van circa 5 tot 8 meter.

Tot de maximaal verkende diepte van 15 meter is een keileempakket aanwezig. Hier ligt ook de basis van het freatische en eerste watervoerend pakket.

Het waterbeleid is er op gericht dat hemelwater in eerste instantie zo veel mogelijk vastgehouden moet worden door infiltratie in de bodem. Als dat onvoldoende mogelijk is, dient het water zo veel mogelijk geborgen te worden in retentievoorzieningen. Als ook dat niet toereikend is kan water afgevoerd worden.

De infiltratiemogelijkheden worden vooral bepaald door de doorlatendheid van de bodem en de grondwaterstanden. Door de bodemopbouw met veel zandlagen is de doorlatendheid goed. In het plangebied varieert de grondwaterstand tussen circa 0 en 1,8 meter onder het maaiveld. Aan de noordzijde van het plangebied, waar het maaiveld ook het laagst ligt, zijn bij de Leerinkbeek grondwaterstanden tot nabij maaiveld aangetroffen (in de winter).

Ten behoeve van het bestaande industrieterrein is reeds een retentie aangelegd. De retentie is alleen na een regenbui gevuld met water (met dakwater en weg-/terreinwater) en loost op de Leerinkbeek. In het plangebied infiltreert het meeste hemelwater in de op dit moment onbebouwde bodem (agrarisch gebied). Het bestaande industrieterrein Laarberg I is over het algemeen voorzien van een verbeterd gescheiden rioolstelsel. In principe zijn de wegen en terreinverhardingen aangesloten op het hemelwaterriool en het dakwater op de aanwezige retenties. De solitaire bebouwing, veelal met agrarische bestemmingen, binnen de grenzen van de onderzoekslocatie is aangesloten op drukriolering.

Watertoets

In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de stedenbouwkundige visie opgenomen op basis waarvan in 2011 de watertoets is opgsteld. Deze stedenbouwkundige visie wijkt minimaal af van het huidige bouwplan. Binnen het plangebied worden de volgende functies onderscheiden; bouwkavels, watervoerende retenties, droogvallende infiltratievelden, groenstroken en wegen. Voor de bouwkavels en de wegen wordt uitgegaan van 100% verharding. Binnen dit bestemmingsplan zijn daar de bestemmingen 'Gemengd' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' voor opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI107-VG05_0011.png"

afbeelding 5.4 Uitsnede bouwplan waterhuishoudkundig plan

Riolering en Afvalwaterketen

Ten gevolge van de ontwikkeling zal sprake zijn van een toename van afvalwater. Het afvalwater zal via het aan te leggen rioleringsstelsel worden afgevoerd en aangesloten worden op het gemaal "Laarberg". Bij de aanleg van het gemaal "Laarberg" en de dimensionering van de persleiding is rekening gehouden met de groei van het afvalwater door uitbreiding van het bedrijvenpark. Deze voorzieningen kunnen naar huidig inzicht de toename van het afvalwater verwerken. Het nieuwe terrein zal naar huidig inzicht voorzien worden van een 'drievoudig stelsel' (soort verbeterd gescheiden stelsel).

Wateroverlast

Het verhard oppervlak voor de gehele uitbreiding van het bedrijvenpark neemt toe met naar schatting maximaal 50 hectare (inclusief wegen) indien alle bedrijfskavels 100% verhard worden.

Om wateroverlast, kwantitatief en kwalitatief, nu en in de toekomst te voorkomen wordt het regenwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden, bergen en afvoeren behandeld. Het vasthouden en bergen van opgevangen hemelwater dient in eerste instantie binnen de gehele uitbreiding van het bedrijvenpak ingepast te worden. Het hemelwater zal door middel van infiltratievelden elders op het bedrijvenpark Laarberg, in de bodem infiltreren. Deze velden kunnen overstorten op de retenties van het bouwplan. Deze retenties kunnen uiteindelijk overstorten op de Leerinkbeek. Voor de ontwikkelingen wordt de bestaande bluswatervoorziening gedempt. Daarnaast wordt een deel van de bestaande retenties gedempt voor de ontwikkelingen m.b.t. de N18. Dit dient gecompenseerd te worden.

Deze compensatie vindt plaats in de watervoerende retentie en de droogvallende infiltratievelden rondom het Groot Hoornwerk.

Oppervlaktewaterkwaliteit

Vanuit de gehele uitbreiding van het bedrijvenpark wordt hemelwater via infiltratievelden en retenties geloosd op het oppervlaktewatersysteem. Er worden geen functies mogelijk gemaakt die tot verslechtering van de waterkwaliteit leiden.

Grondwateroverlast 

In de bodem van de uitbreiding van het regionale bedrijvenpark bevinden zich op enkele plaatsen slecht doorlatende lagen. Om grondwateroverlast in de toekomstige situatie te voorkomen, wordt aanbevolen om deze slecht doorlatende lagen te onderbreken (spitten).

Inrichting en beheer

De ontwikkelingen vormen geen belemmering voor het reguliere beheer en onderhoud van het watersysteem. Het oppervlaktewaterpeil wordt binnen gewenste of vastgestelde marges gehandhaafd (bestaand gemiddeld grondwaterpeil). Aandachtspunt is dat rekening wordt gehouden met ruimte voor onderhoudspaden. De richtlijnen die het waterschap hiervoor hanteert zijn bekend en aan bod gekomen tijdens de watertoets.

Volksgezondheid

Het toekomstige oppervlaktewater moet voldoende doorstroming hebben om van voldoende kwaliteit te zijn. Om het risico op verdrinking te beperken, worden zoveel als mogelijk flauwe taluds toegepast. De infiltratievelden moeten binnen 24 uur leeg zijn.

Waterhuishoudkundig plan

De maatregelen die nodig zijn om de waterhuishouding op orde te hebben en te houden in het plangebied zijn afgestemd met het waterschap Rijn en IJssel. Diverse maatregelen hebben ruimtelijke consequenties. Dat deze op een juiste manier worden toegepast wordt geborgd in het waterhuishoudkundigplan dat in samenwerking met het waterschap is uitgewerkt (Bijlage 7). In dat plan wordt gestreefd naar een hoge mate van detail.

5.10 Ecologie

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998.

Gebiedsbescherming

Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.

Soortenbescherming

Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten (tabel 1) geldt een algemene ontheffing voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten (tabel 2) is ontheffing mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor strikt beschermde soorten (tabel 3) kan enkel afgeweken worden na een uitgebreide toetsing.

Situatie plangebied

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Het plangebied ligt op enige afstand van een aantal Natura 2000-gebieden:

  • Zwillbrockervenn & Ellewickerveld en vogelrichtlijngebied (5 km);
  • Korenburgerveen (7 km);
  • Stelkampsveld (10 km);
  • Buurserzand & Haaksbergerveen (10 km).

Passende beoordeling

In de passende beoordeling bij het PlanMER Structuurvisie Laarberg fase II (Royal HaskoningDHV, augustus 2013) is de stikstofdepositie ten gevolge van de industriële activiteit en de verkeersaantrekkende werking van het regionaal bedrijvenpark Laarberg bepaald. Wanneer het bedrijventerrein volledig wordt ingevuld volgens de met de structuurvisie beoogde milieuzonering zal de dan optredende stikstofemissie van industrie en wegverkeer leiden tot een kleine toename van stikstofdepositie ten opzichte van de huidige situatie in Natura 2000-gebieden Zwillbrockervenn, Korenburgerveen, Stelkampsveld en Buurserzand & Haaksbergerveen.

Op de Natura 2000-gebieden (Korenburgerveen, Stelkampsveld, Buurserzand & Haaksbergerveen) is sprake van een kleine toename van stikstofdepositie ten opzichte van de huidige situatie, waarvan op voorhand niet is uitgesloten dat dit een significant negatief effect veroorzaakt. Op deze gebieden is volgens de huidige 'juridische werkelijkheid' (nagenoeg) geen toename toegestaan, met uitzondering van het Duitse gebied. In het Duitse Natura 2000-gebied Zwillbrockervenn & Ellewickerveld is sprake van een toename van 1-2 mol N/ha/jr. Deze toename ligt ruim beneden de in Duitsland gehanteerde drempelwaarde van 3% van de kritische depositiewaarde. Daarmee is hier geen sprake van aantasting van de natuurlijke kenmerken.

Voor de Nederlandse gebieden (op een afstand van 7 tot 10 kilometer) ligt de depositietoename van de ontwikkeling van Laarberg fase II als geheel tussen de 0,5 en 1 mol N/ha/jaar. De depositietoename is in absolute zin een dusdanig kleine verandering dat deze ecologisch gezien verwaarloosbaar is.

Ter vergelijking: op weidevogelgraslanden wordt vaak 100-200 kg N per ha per jaar aan mest aangebracht1, om de voedselrijkdom voor volwassen weidevogels op peil te houden. Dit komt overeen met 7.700 – 14.300 mol N/ha/ja. 0,5 Mol stikstof is gelijk aan een theelepel kunstmest (circa 7 gram pure stikstof). Verspreid over één hectare, aangebracht gedurende een jaar heeft dit geen enkel effect op de vegetatie.

Ook relatief gezien is een dergelijk kleine toename aan stikstof ecologisch gezien verwaarloosbaar (Jaspers et al, 20102). Een toename van stikstof die kleiner is dan 0,5% van de kritische depositiewaarde (dat is 2 mol N/ha/jr, uitgegaan van de strengst mogelijk KDW van 400 mol N/ha/jr) is ecologisch feitelijk niet meer meetbaar.

Tenslotte staat de toename ook in geen enkele verhouding tot natuurlijke fluctuaties als gevolg van meteorologische omstandigheden. De achtergronddepositie ter plaatse laat een fluctuatie zien van circa 179 tot 190 mol N/ha/jr.

Uit het onderzoek van Jaspers et al blijkt dat een zeer beperkte toename ecologisch verwaarloosbaar is. Echter, de juridische werkelijkheid is strikter. Een toename is volgens de huidige wetgeving niet toegestaan. Met de ontwikkeling van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) wordt in de toekomst mogelijk een geringe ruimte geboden in stistofdepositie als gevolg van economische ontwikkelingen.

Aanvullend op voorgaande moet op deze plaats nog worden aangegeven dat de depositiebijdrage van voorliggend bestemmingsplan kleiner is dan de bijdrage die is berekend in de Passende Beoordeling. Daarin is uitgegaan van de stikstofemissie van het bedrijventerrein als geheel en een worst case situatie qua emissie per toegestane milieucategorie. Het gehele bedrijventerrein Laarberg II (met ruim 60 hectare uitgeefbaar terrein) stoot volgens de Passende Beoordeling circa 111 ton stikstofoxide (NOx) uit per jaar. Wanneer het kental voor emissie van NOx van zware bedrijvigheid (categorie 5.1: 2100 kg NOx per ha per jaar)) wordt toegepast op alleen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan (ca 8,6 hectare), dan is sprake van een emissie van circa 18,1 ton NOx per jaar. Dit is ruim 16% van de worst case emissie van het totale ontwikkelde bedrijventerrein. De te verwachten (worst case) depositie als gevolg van de ontwikkeling in dit bestemmingsplan op Natura 2000-gebieden bedraagt daarmee een klein deel van de hiervoor aangegeven depositie op de verschillende Natura 2000-gebieden.

Gelders Natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone

Een smalle zone rond de Leerinkbeek is aangewezen als Gelders Natuurnetwerk. Deze ligt net ten noorden van het plangebied. Daar omheen ligt een ruime zone die in de omgevingsvisie van Gelderland is begrensd als Groene Ontwikkelingszone welke binnen een groot deel van het plangebied valt. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn hier mogelijk, mits tegelijktertijd de natuurwaarden versterkt worden. Er is bij de voorgenomen ontwikkeling voor Laarberg een zone van 20 meter tussen de gerealiseerde verbindingszone en toekomstige bebouwing gereserveerd. Voor het Groot Hoornwerk bedraagt deze zone overigens minimaal 40 meter. Er moet gestreefd worden om de "samenhang tussen natuurgebieden te bevorderen, het functioneren als netwerk te versterken en overgangen tussen natuurbestemmingen en andere functies te zoneren". De maatregelen moeten zich richten op het versterken van de natuurwaarden binnen deze zone langs de Leerinkbeek.

Soortenbescherming

Flora en Faunawet

De rosse vleermuis is enkele keren baltsend aangetroffen in bomen bij de Leerinkbeek en langs de Oude Borculoseweg. De bomenrijen naast het plangebied zijn van belang. Voor de rosse vleermuis is het voldoende als deze bomen behouden blijven. Daarbij is verlichting niet wenselijk. Onder deze randvoorwaarden zijn verdere maatregelen niet nodig. Indien het onvermijdelijk is dat verlichting wordt aangebracht is het mogelijk om met maatregelen met betrekking tot de locatie, type, en kleur van de verlichting negatieve gevolgen te voorkomen.

De eekhoorn en steenmarter die zeer waarschijnlijk in het plangebied voorkomen (maar exacte locatie is niet bekend) zullen meeprofiteren van de randvoorwaarden die voor de inrichting van het gehele bedrijvenpark zijn opgesteld. Er blijft voldoende foerageergebied en nestgelegenheid voor deze soorten bestaan.

Aanvullend onderzoek

Er vindt jaarlijks een monitoring van de natuurwaarden op Laarberg plaats om na te gaan of de conclusies uit eerdere flora- en faunaonderzoeken na verloop van tijd stand houden.

Compensatieverplichting

Gezien bovenstaande gelden er voor dit bestemmingsplan an sich geen compensatieverplichtingen. Echter, gezien de voorwaardelijke verplichtingen zoals opgenomen in de Structuurvisie Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg, zal wel rekening gehouden moeten worden met benodigde ruimte voor compensatie van (mogelijk) aan te tasten natuurwaarden in de toekomst elders binnen het plangebied van de structuurvisie (zie paragraaf 6.3).

5.11 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader

Wet op de Archeologische Monumentenzorg

Ter implementatie van het Verdrag van Malta is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. In deze wet is vastgelegd dat gemeenten in het kader van ruimtelijke ordening ook rekening dienen te houden met het archeologisch erfgoed. In dat kader dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan, zodat in het plan - indien nodig - een passende regeling kan worden getroffen om aanwezige archeologische waarden te beschermen. In het kader van de modernisering van de Monumentenwet is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat in een bestemmingsplan niet alleen een beschrijving moet staan op welke wijze rekening gehouden wordt met aanwezige of te verwachten monumenten in de grond (archeologie), maar ook met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

Wet op de Archeologische Monumentenzorg

In de Wet op de archeologische monumentenzorg zijn de uitgangspunten van het in 1992 ondertekende Europese Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.

Uitgangspunt van de WAMZ is om archeologische waarden te beschermen, zonder meer maatschappelijke last te veroorzaken dan nodig is. Wat er moet gebeuren, verschilt per gebied en regio, dus niet alle activiteiten zijn even ingrijpend.

De WAMZ heeft vier belangrijke pijlers:

  • archeologische waarden moeten zo veel mogelijk in de bodem (in situ) worden bewaard, omdat de bodem de beste conserveringsomgeving is;
  • archeologie moet tijdig worden meegenomen in de procedures van ruimtelijke planvorming;
  • de verstoorder van het bodemarchief betaalt de kosten van archeologisch vooronderzoek en noodzakelijke volwaardige opgravingen, voorzover die kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de verstoorder;
  • gemeenten en provincies krijgen een belangrijke rol in de verankering van archeologie in hun ruimtelijke plannen en vergunningen; zij krijgen de ruimte om vergunningvoorwaarden genuanceerd in te vullen.

Archeologische monumentenzorg in de gemeente Oost Gelre

Gemeente Oost Gelre heeft het nationale archeologiebeleid vertaald in het rapport Archeologische monumentenzorg in de gemeente Oost Gelre (RAAP, 2008). Daar hoort een archeologische beleidsadvieskaart bij. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en wat de archeologische verwachtingswaarde is van andere gebieden. Het beleid dient direct door te werken in bestemmingsplannen. Behoud van archeologische (verwachtings)waarden is het uitgangspunt.

Onderzoek

Archeologie

Uit de Gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart (RAAP BV, 2008) en het proefsleuvenonderzoek van de Circumvallatielinie (Archeodienst bv (2012), blijkt dat er veel archeologische waarden voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI107-VG05_0012.png"

afbeelding 5.5 Gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart (RAAP BV, 2008)

Er zijn archeologisch waardevolle gebieden aanwezig rondom de Grolse Linie. Voor de Grolse Linie geldt als uitgangspunt behoud in huidige staat. Met het proefsleuvenonderzoek dat heeft plaatsgevonden is de exacte ligging van Het Groot Hoornwerk, een groot deel van de dubbele linie en het redoute in kaart gebracht.

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt bedrijvigheid en infrastructuur gerealiseerd waarvoor graafwerkzaamheden plaats gaan vinden. De verwachting dat bij graafwerkzaamheden in het plangebied archeologische resten worden gevonden is groot. Voor het archeologisch waardevolle gebied rondom de Grolse Linie geldt dat deze grotendeels gevrijwaard wordt van bebouwing. Er zijn minimale bouwmogelijkheden toegestaan. Hierdoor worden op deze plek minimale effecten verwacht. Het doel is om de archeologische waarden te conserveren. Voor de bescherming van de archeologische (verwachtings)waarden is in het bestemmingsplan een dubbelbestemming voor archeologie opgenomen.

Wanneer graafwerkzaamheden plaatsvinden binnen de aan te leggen grondwallen is de verwachting dat er archeologische resten aangetroffen worden hoog. Wanneer graafwerkzaamheden plaatsvinden buiten de grondwallen is de verwachtingswaarde op het aantreffen van archeologische resten middelmatig. Voor de bescherming van de archeologische verwachtingswaarden zijn in het bestemmingsplan dubbelbestemmingen opgenomen.

Cultuurhistorie

De belangrijkste cultuurhistorisch waardevolle structuur op het regionale bedrijvenpark is De Grolse Linie uit 1627 (ook wel de Circumvallatielinie genoemd). De Grolse Linie is een aanvalslinie uit de Tachtigjarige Oorlog. Wat de Grolse Linie om Groenlo uniek maakt, is dat deze voor het grootste deel nog intact in de bodem aanwezig is. Deze ligt in het agrarisch gebied. De linies rondom andere steden zijn vrijwel volledig vergraven ten behoeve van met name snelwegen en nieuwbouwwijken.

Een deel van de Grolse Linie is gelegen in het plangebied van Laarberg fase II, met onder andere het Groot Hoornwerk als bijzondere plek precies op de locatie waar het verkeer van de N18 Laarberg zal oprijden. Waar de Grolse Linie over het algemeen bestond uit een grondwal tussen de verschillende aanvalswerken, bestond de linie ter plaatse van de Laarberg uit een dubbele linie.

De Grolse Linie zal zichtbaar worden gemaakt in het landschap. Op dit moment ligt de Grolse Linie verscholen in de ondergrond. Het doel in het plan is de structuur weer zichtbaar en beleefbaar te maken. De huidige Ruiterweg en de toekomstige fietsverbinding door de verbindingszone maken onderdeel uit van een groter recreatief netwerk. De Grolse Linie gaat onderdeel uitmaken van de entree van de Laarberg en gaat een identiteitsdrager vormen van het bedrijvenpark. Het vormt zowel de entree bij de afslag van de N18 als de entree van de Deventerkunstweg. De Grolse Linie krijgt hiermee een plek op het bedrijvenpark. Het water aan de noordzijde van de Grolse Linie zal worden teruggebracht.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is een ruimtelijk besluit, waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.

Het bestemmingsplan is een digitaal bestand in gml-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een bestemmingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld. Om het plan te kunnen raadplegen zijn in feite drie onderdelen van belang:

  • een digitale en analoge verbeelding van de geometrisch bepaalde planobjecten (plankaart);
  • de juridisch bindende regels van het bestemmingsplan (planregels);
  • een bijbehorende toelichting (plantoelichting).

Het bestemmingsplan kan geraadpleegd worden door middel van computersoftware; in ieder geval via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Met de software kunnen verschillende kaarten van het bestemmingsplan opgeroepen worden door het aan- of uitvinken van planobjecten. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kan de toelichting worden opgeroepen.

Om de vergelijkbaarheid te bevorderen bestaat er een landelijke standaard voor de verbeelding van bestemmingsplannen (SVBP2012). De toepassing van de SVBP2012 is verplicht. Hiermee wordt geborgd dat alle bestemmingsplannen overeenkomen voor wat betreft kleurgebruik, naamgeving, gebruik van arceringen en dergelijke.

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de kaart. In de volgende paragraaf staat uitgelegd welke systematiek voor dit bestemmingsplan gehanteerd is en hoe de eigenschappen van het plangebied zich hebben vertaald in de toegekende bestemmingen. De paragraaf daarna geeft een korte toelichting per artikel van de planregels. In de laatste paragraaf wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan.

6.2 Plansystematiek

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De plantoelichting bevat de achtergronden, onderzoeken en motieven van het plan. De toelichting is enerzijds voor de besluitvorming van belang, maar kan daarnaast van belang zijn bij het interpreteren van de regels of de verbeelding. Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. De juridische planopzet en de inhoud van de toegekende bestemmingen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijk ordening (Bro). Voortvloeiende uit de Wro is het plan mede gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP).

Op de verbeelding zijn bestemmingen toegekend aan de diverse aanwezige functies. Bij het opstellen van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN) en de kadastrale kaart.

6.3 Vertaling structuurvisie

Voor de uitbreiding van het regionaal bedrijvenpark is een (ontwerp) structuurvisie 'Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg' opgesteld. De structuurvisie vormt het kader voor de toekomstige ontwikkelingen voor het regionaal bedrijvenpark.

In de structuurvisie is de ruimtelijke visie beschreven op de gehele ontwikkeling en op de ontwikkeling van deelgebieden en zijn randvoorwaarden voor de nadere invulling opgenomen.

Het Groot Hoornwerk maakt als bijzonder object onderdeel uit van de Verbindingszone. Het Groot Hoornwerk wordt beschreven als een gebied waar:

  • Waar mogelijk de Grolse Linie geheel of gedeeltelijk gereconstruceerd wordt.
  • De zone rond de Grolse Linie extensief bebouwd wordt, om het zicht op de Linie te optimaliseren en de openheid rond de Linie en de bijzonderhied van de Linie te benadrukken.
  • Ruimte is voor het tentoonstellen van innovatieve producten en processen.
  • Het verleden van de Grolse Linie aanschouwd kan worden.
  • Ruimte is voor een educatief kenniscentrum annex vergaderruimte op een bijzondere plek.
  • Een hoge beeldkwaliteit geldt.
  • Waterberging gerealiseerd kan worden en tevens gebruikt kan worden om de Grolse Linie/Groot Hoornwerk zichtbaar te maken.

Aan bovenstaande beschrijving van het Groot Hoornwerk wordt in dit bestemmingsplan op de volgende manier invulling gegeven:

Waar mogelijk de Grolse Linie geheel of gedeeltelijk reconstrueren

De reconstructie van de Grolse Linie en het Groot Hoornwerk wordt mogelijk gemaakt binnen de bestemming 'Groen'. Middels een een aanduiding is de exacte ligging van de Grolse Linie weergegeven.

De zone rond de Grolse Linie extensief bebouwen, om het zicht op de Linie te optimaliseren en de openheid rond de Linie en de bijzonderhied van de Linie te benadrukken

De zone rond de Grolse Linie, ten zuiden van het Groot Hoornwerk wordt extensief bebouwd. Middels een aanduiding is aangegeven waar gebouwd mag worden. Dit aanduidingsvlak is niet groot. Het bebouwingspercentage ligt hier op 20% en de maximale bouwhoogte op 8 meter om te voorkomen dat het gebied intensief bebouwd wordt. Het zicht op de Grolse Linie en het Groot Hoornwerk wordt hiermee geoptimaliseerd.

Ruimte voor het tentoonstellen van innovatieve producten en processen

Het Groot Hoornwerk heeft een gemengde bestemming waarin de tenstoonstelling van dergelijke producten en processen mogelijk is. Tevens is hiervoor plek aan de zuidzijde van het Groot Hoornwerk, zij het in extensieve vorm.

Het verleden van de Grolse Linie kunnen aanschouwen

De Grolse Linie wordt in de vorm van het Groot Hoornwerk gereconstrueerd. Dit gebied wordt opengesteld om het te kunnen aanschouwen. De gemengde bestemming biedt hier mogelijkheden toe.

Ruimte voor een educatief kenniscentrum annex vergaderruimte op een bijzondere plek

Aan de noordzijde van het plangebied wordt op de grondwal een dergelijk kenniscentrum mogelijk gemaakt.

Een hoge beeldkwaliteit

In dit bestemmingsplan is een beeldkwaliteitparagraaf opgenomen, die waar mogelijk vertaald is in de planregels.

Waterberging die tevens gebruikt kan worden om de Grolse Linie/Groot Hoornwerk zichtbaar te maken

Waterberging wordt middels een bestemming 'Water' mogelijk gemaakt aan de noord- en westzijde van het Groot Hooornwerk.

Voorwaardelijke bepalingen

Het bestemmingsplan moet voldoen aan de voorwaardelijke bepalingen zoals opgenomen in de de structuurvisie. Voor voorliggend bestemmingsplan zijn de navolgende bepalingen relevant. Aan de overige bepalingen voldoet het plan zonder verder benodigde inspanning.

Natuur, Gelders Natuurnetwerk:

  • 1. Reservering compensatiegebied in noorden en noordwesten van het plangebied binnen de Groene Ontwikkelingszone (waar ook waterberging is beoogd en parallel aan de Leerinkbeek).

Natuur, Flora en Faunawet:

  • 2. Behoud bomenrijen bij Leerinkbeek en langs Oude Borculoseweg ten behoeve van rosse vleermuis. Verlichting niet wenselijk, indien onmogelijk dan verlichting conform voorwaarden.
  • 3. Compensatie foerageergebied op het moment dat dit wordt aangetast. Compensatie dient ter plaatse van in verbeelding van structuurvisie gereserveerd gebied plaats te vinden en ingericht te worden als geschikt leef- en foerageergebied voor steenuil conform voorwaarden (zie paragraaf 5.2 van de structuurvisie). Bij volledige ontwikkeling van Laarberg fase II volgens plan bedraagt de oppervlakte geschikt leef- en foerageergebied in totaal minimaal 20 hectare.

1: Het plangebied ligt binnen de Groene Ontwikkelingszone. Hier wordt een gebied rondom het Groot Hoornwerk, langs de westelijke, noordelijke en oostelijke grens van het plangebied gereserveerd met bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' met natuurwaarden.

2: In dit bestemmingsplan komen de genoemde bomenrijen niet voor. Verlichting wordt binnen de bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' niet toegestaan.

3: Compensatie voor dit bestemmingsplan an sich is niet nodig. Echter, een deel van het plangebied is in de structuurvisie 'gereserveerd' ten behoeve van compensatie. Hiertoe is in het bestemmingsplan een gebied langs de westelijke, noordelijke en oostelijke grens van het plangebied gereserveerd met bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' en is een gebied gereserveerd voor de bestemming 'Water'. Binnen beide bestemmingen moeten natuurwaarden passen

Dit gebied kan worden ingericht als geschikt leef- en foerageergebied voor steenuil conform voorwaarden (zie paragraaf 5.2 van de structuurvisie) op het moment dat foerageergebied elders in het plangebied van de structuurvisie wordt aangetast. Er wordt voorgesorteerd op een latere mogelijke compensatieplicht.

Hiermee wordt het behalen van de totale benodigde ruimte geborgd voor compensatie van (mogelijk) aan te tasten natuurwaarden bij ontwikkeling van het plan als geheel (Laarberg fase II). Het plan als geheel blijft op deze wijze uitvoerbaar.

6.4 Indeling regels

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Hierin zijn regels opgenomen over onder andere de indeling van de planregels en de naamgeving van bestemmingen. De planregels kennen standaard vier hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel zijn de begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

Het gebied binnen de grondwallen hebben de bestemming Gemengd gekregen. Hier zijn educatieve voorzieningen, horeca, vergader- en congresfaciliteiten en onzelfstandige kantoren toegestaan. Tevens zijn binnen de bestemming Gemengd parkeervoorzieningen toegestaan. Gebouwen en bouwwerken zijn alleen binnen het bouwvlak toegestaan. Hierdoor blijft er een afstand van 4 meter tot aan de grondwal vrij van bebouwing. Binnen het bouwvlak is aangegeven wat het bebouwingspercentage is.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ter bescherming van de beeldkwaliteit van het gebied.

Artikel 4 Groen

De bestemming 'Groen' is gelegd op de hoofdgroenstructuur direct rondom en ten zuiden van het Groot Hoornwerk. Binnen deze bestemming zijn onder meer ook paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. De grondwal van het Groot Hoornwerk heeft een speciale aanduiding gekregen binnen de bestemming Groen. De grondwal mag maixmaal 3 meter hoog worden.

Daarnaast is nog een aanduiding opgenomen voor een parkeerterrein in het groen. Binnen de bestemming 'Groen' mag alleen binnen deze aanduiding geparkeerd worden.

In de zuidwesthoek van het plangebied wordt middels een afwijkingsbevoegdheid ruimte geboden aan proefvelden en bedrijven ten behoeve van kennis en wetenschep, die ondersteunend zijn voor bedrijven op bedrijvenpark Laarberg. Bebouwing is hier na afwijking in geringe mate toegestaan.

Artikel 5 Groen - Landschappelijke inpassing

De bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' is gelegd op de hoofdgroenstructuur rondom het Groot Hoornwerk. Deze groenstructuur moet mede aanwendbaar zijn voor natuurwaarden. Deze zone dient namelijk ter reservering voor natuurcompensatie wanneer dit in de toekomst als gevolg van de realisatie van andere plannen binnen het plangebied van de Structuurvisie Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg nodig blijkt te zijn.

Binnen de bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' zijn onder meer ook voetpaden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. In verband met de aanwezigheid van rosse vleermuizen in de omgeving is verlichting binnen deze bestemming niet toegestaan.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

De verkeersstructuur wordt voorzien in de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' Verkeersmaatregelen en eventuele herinrichting kan plaatsvinden binnen de verkeersbestemming.De toegang tot het Groot Hoornwerk is ook binnen deze bestemming gelegen. Nutsvoorzieningen zijn mogelijk tot een maximum van 25 m2. Ook kleinschalig groen valt onder de verkeersbestemming.

Artikel 7 Water

De tot 'Water' bestemde gronden zijn bestemd voor watergangen, waterberging en waterhuishoudkundige doeleinden. Dit water moet mede aanwendbaar zijn voor natuurwaarden. Deze zone dient namelijk ter reservering voor natuurcompensatie wanneer dit in de toekomst als gevolg van de realisatie van andere plannen binnen het plangebied van de Structuurvisie Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg nodig blijkt te zijn.

De bestemming 'Water' laat tevens extensieve dagrecreatie toe. Het water rondom het Groot Hoornwerk draagt bij aan het zichtbaar maken van de Grolse Linie en het Groot Hoornwerk als onderdeel daarvan. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogte 2 meter bedragen.

Artikel 8 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2

Deze bestemming draagt zorg voor de bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden in een gebied met een middelmatige verwachtingswaarde. De betrokken gronden zijn gebaseerd op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart. In de bouwregels, de nadere eisen en in het stelsel van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is de feitelijke bescherming van de gronden geregeld.

Artikel 9 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3

Deze bestemming draagt zorg voor de bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden in een gebied met een lage verwachtingswaarde. De betrokken gronden zijn gebaseerd op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart. In de bouwregels, de nadere eisen en in het stelsel van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is de feitelijke bescherming van de gronden geregeld.

Artikel 10 Waarde - Archeologisch waardevol gebied

De gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied zijn, behalve de andere daarvoor komende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden in de bodem. In dit geval gaat het om de Grolse Linie. In de bouwregels, de nadere eisen en in het stelsel van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is de feitelijke bescherming van de gronden geregeld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 12 Algemene bouwregels

In deze regels zijn algemene bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen in het plan gelden, voor zover er geen voor de bestemming geldende bouwregels van toepassing zijn. Hierin zijn regels opgenomen ten behoeve van overschrijdingen van de bouwgrenzen.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

In deze regels is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn. Er is onder andere geregeld dat nutsvoorzieningen kunnen worden gerealiseerd tot een maximum van 75 m3. Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

Het plan kan gewijzigd worden ten behoeve van: het in geringe mate aanpassen van het plan zoals bestemmingsgrens of bouwgrens, het oprichten van nutsvoorzieningen met een maximale inhoud van 100 m3 en het enigszins gewijzigd situeren en/of begrenzen van bouwvlakken.

Hoodstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.

Artikel 16 Slotregel

Deze regel bevat de citeerregel van het plan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan.

Volgens de Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd. Van een dergelijk bouwplan is in dit geval sprake (artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening).

Voor de uitvoering van de plannen voor de uitbreiding van bedrijvenpark Laarberg is de Gebiedsonderneming Laarberg opgericht. Deze heeft de uitvoering van de ontwikkeling en realisatie van dit regionale project ten doel. Gebiedsonderneming Laarberg kent twee publieke aandeelhouders; de gemeente Oost Gelre en de gemeente Berkelland. Beide aandeelhouders hebben ieder een borgstelling afgegeven. Ter beoordeling van de financiële haalbaarheid stelt de gebiedsonderneming jaarlijks een grondexploitatie op. Uit de laatste grondexploitatie 2013, waarin de uitgangspunten van de Structuurvisie Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg zijn meegenomen, blijkt dat de voorgenomen plannen voor het bedrijvenpark Laarberg sluiten met een positief resultaat.

Gebiedsonderneming Laarberg is verantwoordelijk voor de kosten van planontwikkeling en mogelijke planschade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan 'Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Groot-Hoornwerk' heeft de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening doorlopen.

Inspraak

Burgers worden middels informatiebijeenkomsten en nieuwsbrieven geïnformeerd over het project. Zo zijn burgers middels informatiebijeenkomsten betrokken geweest bij het masterplan en de structuurvisie. Derhalve is nu volstaan met het ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan.

Overleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van de watertoets heeft overleg plaatsgevonden met het Waterschap Rijn en IJssel, zie paragraaf 5.9.

De planvorming omtrent bedrijvenpark Laarberg is tot stand gekomen in een projectgroep, waarin de gemeente Berkelland net als de gemeente Oost Gelre zitting heeft.

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden aan de provincie Gelderland en het Waterschap Rijn en IJssel. De provincie Gelderland heeft op 10 december 2013 haar reactie gegeven. De reactie van de provincie heeft onder meer betrekking op de bescherming van natuurwaarden en de provinciale Groene Ontwikkelingszone, de stedenbouwkundige inpassing, vertaling van beleid en diverse milieuaspecten, waaronder met name stikstofdepositie.

Het Waterschap Rijn en IJssel heeft op 8 januari 2014 haar reactie gegeven. Zij heeft geen op- en/of aanmerkingen op het concept ontwerpbestemmingsplan.

Op basis van het vooroverleg zijn aanpassingen doorgevoerd in het bestemmingsplan.

Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 20 december 2013 tot en met 30 januari 2014 gedurende zes weken ter visie gelegen. Tijdens deze periode is één zienswijze ingediend.

Een samenvatting en de beantwoording van deze zienswijze is opgenomen in de Nota zienswijzen.