3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
-
b. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
-
c. behoud van landschappelijke en natuurwaarden;
-
d. glastuinbouw, ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw';
-
e. het bouwen van corso- en carnavalswagens uitsluitend in bestaande bedrijfsgebouwen en met dien verstande dat het bouwen uitsluitend is toegestaan in de periode van september tot en met maart en de activiteit niet bedrijfsmatig wordt uitgevoerd;
-
f. het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen;
-
g. de nevenactiviteiten welke zijn genoemd in Bijlage 2 Indicatieve bedrijvenlijst, met dien verstande dat:
-
1. de oppervlakte van de nevenactiviteiten, inclusief de oppervlakte voor aan huis verbonden beroep en ondersteunende horeca, niet meer mag bedragen dan 350 m2 van de bestaande bedrijfsgebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1.13 aanwezig waren op 27 april 2006;
-
2. buitenopslag en -uitstalling niet is toegestaan;
-
h. ondersteunende horeca, met dien verstande dat:
-
1. uitsluitend daghoreca is toegestaan;
-
2. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 150 m2 van de bestaande bedrijfsgebouwen;
-
3. buitenactiviteiten zijn toegestaan tot een maximum van 150 m2;
-
i. extensieve dagrecreatie;
met de daarbij behorende:
-
j. erfbeplanting;
-
k. nutsvoorzieningen;
-
l. erven en terreinen;
-
m. wegen en paden;
-
n. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Het aantal bedrijfswoningen mag per bouwvlak niet meer bedragen dan 1, tenzij anders is aangegeven door middel van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden'.
In de bedrijfswoning is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m². De activiteit mag niet leiden tot belemmeringen voor de omliggende functies en geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
Onder het doel 'behoud van landschappelijke en natuurwaarden':
- is de instandhouding begrepen van de landschappelijke - en natuurwaarden behorend tot de volgende landschapstyperingen:
-
1. landbouwgronden met cultuurhistorisch bepaalde kleinschalige akkercomplexen, waaronder begrepen de Vragender es en Lievelder es, het natte en oude heide- en broekontginningenlandschap rond het Vragender Veld, Lievelder Veld en het Zwolsche Veld en het kampenlandschap rond Zwolle en rond Harreveld;
-
2. landbouwgronden met een oorspronkelijke kavelstructuur (strokenverkaveling), ontsloten via kronkelende wegen en gescheiden van andere kavels door middel van wallen of singels met opgaande eiken en hakhout van berk, els en eik en rijbeplanting in los plantverband van zomereik, soms beuk, berk of andere soorten als wilg of populier;
-
3. landbouwgronden grenzend aan waterafhankelijke natuurgebieden, waarbij het agrarisch gebruik van de gronden niet mag leiden tot veranderingen in de grondwatersituatie, oppervlaktewaterpeilen en waterkwaliteit;
-
4. (kleinschalige) hoogteverschillen, zoals steilranden (oude essen) en het terras en terrasrand Aalten–Eibergen;
-
5. de grotere open ruimtes, ter plaatse van de aanduiding 'openheid';
-
6. kleinschalige besloten ruimtes;
-
7. rustige omstandigheden en onverharde wegen;
-
8. beplantingselementen zoals houtwallen, houtsingels, hagen, bosjes, boomgroepen, solitaire monumentale en waardevolle bomen, weg- en erfbeplanting;
- zijn de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied 'Korenburgerveen' alsmede bouwwerken ten behoeve van onderhoud en beheer en het behouden en versterken van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van het Nationaal Landschap Winterswijk mede begrepen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
-
a. lid 3.2 ten behoeve van het overschrijden van het bouwvlak voor het bouwen van gebouwen, met dien verstande dat:
-
1. de overschrijding niet meer mag bedragen dan 10% van de oppervlakte van het bouwvlak, met dien verstande dat het maximale oppervlak van het bouwvlak na overschrijding niet meer mag bedragen dan:
- 1 ha voor glastuinbouwbedrijven, ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw';
-
2. de overschrijding aantoonbaar noodzakelijk dient te zijn in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
-
3. de bebouwing een compact geheel dient te vormen met de bestaande bebouwing;
-
4. natuur- en landschapswaarden door de overschrijding niet onevenredig worden aangetast;
-
5. is aangetoond dat er geen sprake is van een significante aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied;
-
6. er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
-
7. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
b. sublid 3.2.1 ten behoeve van het realiseren van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals mestplaten, mestsilo's, sleufsilo's en kuilvoeropslag buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
-
1. de realisering van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde aantoonbaar noodzakelijk is in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
-
2. de bebouwing een compact geheel dient te vormen met de bestaande bebouwing;
-
3. natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast;
-
4. is aangetoond dat er geen sprake is van een significante aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied;
-
5. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
c. sublid 3.2.1 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken voor energievoorziening voor agrarische bedrijven met een oppervlakte, voor zover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m2 en een maximale goothoogte van 3 m;
-
d. sublid 3.2.3 sub a ten behoeve vergroten van de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat:
-
1. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen niet meer bedraagt dan 12 m;
-
2. er sprake dient te zijn van een landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
-
e. sublid 3.2.3 sub a ten behoeve vergroten van de bouwhoogte van mestsilo's, met dien verstande dat:
-
1. de bouwhoogte van mestsilo's niet meer bedraagt dan 10 m;
-
2. er sprake dient te zijn van een landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
-
f. sublid 3.2.3 sub a ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning tot 200 m2, met dien verstande dat;
-
1. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
-
g. lid 3.1 sub k.1 ten behoeve van vervangende nieuwbouw voor nevenactiviteiten, met dien verstande dat:
-
1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 350 m2;
-
2. er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan.
h. lid 3.2 ten behoeve van het overschrijden van de grenzen van de functieaanduiding
'specifieke vorm van agrarisch met waarden - tunnelkassen', met dien verstande dat:
-
1. de overschrijding niet meer mag bedragen dan 10% van de oppervlakte van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - tunnelkassen';
-
2. de overschrijding aantoonbaar noodzakelijk dient te zijn in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
-
3. de tunnelkassen een compact geheel dient te vormen met de bestaande bebouwing en tunnelkassen;
-
4. natuur- en landschapswaarden door de overschrijding niet onevenredig worden aangetast;
-
5. is aangetoond dat er geen sprake is van een significante aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied;
-
6. er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
-
7. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Verboden gebruik
Onder verboden gebruik wordt verstaan:
a. het in gebruik hebben van bebouwing ten behoeve van het bepaarde in artikel 3.1 onder b, indien niet binnen één jaar na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan de beschreven groenelementen, zoals aangegeven in het landschapsplan, zijn aangelegd;
b. het in gebruik hebben van bebouwing ten behoeve van het bepaalde in artikel 3.1 onder b, indien de in onderdeel b. van dit artikel genoemde landschapselementen niet in stand worden gehouden.
3.4.2 Strijdig gebruik
Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:
a. de bewoning van bijgebouwen;
b. seksinrichtingen;
c. detailhandel.