direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Raadhuisplein Maarn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1581.bpMAAraadhuisplein-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Na de samenvoeging van de gemeenten Maarn, Doorn, Driebergen-Rijsenburg, Leersum en Amerongen is het Raadhuis van Maarn en de naastgelegen voormalige brandweervilla nog enkele jaren in gebruik geweest als gemeentekantoor. Sinds januari 2012 staan beide panden leeg en zijn de medewerkers van de nieuwe gemeente Utrechtse Heuvelrug naar een ander locatie verhuisd. Het Raadhuis, de naastgelegen villa en de omliggende gronden zijn daarom beschikbaar voor een nieuwe functie.

De plannen zien op een herontwikkelinng van het gebied, waarbij het rijksmonumentale deel van het raadhuis en de brandweervilla behouden blijven. Het is de bedoeling om in dat het rijksmonumentale deel van het raadhuis een maatschappelijke functie krijgt. Ook is het de bedoeling dat in het gebouw getrouwd kan worden. Het terrein voor het raadhuis blijft beschikbaar voor plaatselijke bijeenkomsten, die op het terrein worden georganiseerd, zoals de intocht van Sinterklaas. In het niet monumentale deel van het raadhuis komen appartementen. Ook is het mogelijk om dit deel niet monunementale deel te slopen en nieuw appartementencomplex terug te bouwen.

Daarnaast krijgt de naastgelegen kantoorvilla een woonfunctie voor twee woningen en de daarbij behorende bijgebouwen. Ten zuidoosten van het raadhuis worden twee nieuwe woningen mogelijk gemaakt.

Dit bestemmingsplan vormt het planologisch kader voor de nieuwe functies en de twee nieuw te bouwen gebouwen.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in het zuiden van de kern Maarn op ongeveer 60 meter ten zuiden van de A12 en bestaat uit het voormalige raadhuis, de naastgelegen kantoorvilla met tuin en het plantsoen met monument op het Raadhuisplein.

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Kapelweg, aan de oostzijde gedeeltelijk door het Raadhuisplein en gedeeltelijk de tuinen van de woningen aan de Acacialaan. Aan de zuidzijde grenst het perceel aan de Lindenlaan. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door de Kastanjelaan.

Op navolgende afbeeldingen is de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpMAAraadhuisplein-va01_0001.jpg"
Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpMAAraadhuisplein-va01_0002.jpg"
Globale begrenzing plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

De juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Maarn- Zuid' van de voormalige gemeente Maarn. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Maarn op 14 november 2005 en goedgekeurd door Gedeputeerde staten op 13 juni 2006.

Het plangebied kent op grond van dit bestemmingsplan de bestemmingen 'Maatschappelijke voorzieningen', 'Groen' en 'Verkeer'.

Binnen de bestemming 'Maatschappelijke voorzieningen' is de realisatie van de verschillende functies (maatschappelijk, kantoor en wonen) niet mogelijk. Ook de realisatie van twee wooneenheden in de villa en de nieuwbouw van twee woningen is niet mogelijk.

Om de ontwikkeling mogelijk te maken, is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld, Tevens is in het nieuwe bestemmingsplan het plein voor het raadhuis opgenomen. Deze gronden behouden in de nieuwe situatie in principe hun huidige functie waarbij tevens de mogelijkheid wordt geboden om in het gebied kleinschalige, lokaal gebonden evenementen te organiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpMAAraadhuisplein-va01_0003.png"=

Uitsnede plankaart geldend bestemmingsplan

1.4 Opzet van het bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en onderhavige toelichting. De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande situatie in het plangebied beschreven, gevolgd door een beschrijving van de toekomstige situatie.

Hoofdstuk 3 beschrijft het algemeen ruimtelijk beleidskader van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. Hoofdstuk 4 gaat in op de specifieke wet en regelgeving per sector, zoals wonen, verkeer en parkeren en milieu. Onder milieu vallen de volgende sectoren: bodem, geluid, luchtkwaliteit, milieuzonering, externe veiligheid, duurzaamheid, kabels en leidingen, groen, water, natuur en landschap, cultuurhistorie en archeologie. In hoofdstuk 5 wordt de opzet van het plan en de wijze van bestemmen behandeld. Hoofdstuk 6 en 7 zijn gereserveerd voor respectievelijk de uitvoerbaarheidaspecten (zowel financieel-economisch als maatschappelijk) en handhaving.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Historische ontwikkeling

Maarn bestaat uit twee delen. Een deel van de kern ligt ten noorden en een deel ten zuiden van de spoorlijn en autosnelweg A12. Maarn is ontstaan in de laatste honderd jaar, met name onder invloed van de Nederlandse Spoorwegen. De NS had bij Maarn een zandafgraving en de arbeiders die hier werkzaam waren werden in Maarn gehuisvest. Maarn heeft hier het beschermde dorpsgezicht 'Tuindorp Maarn' aan overgehouden.

In 1930 ontstaan, naast het tuindorp, enkele verspreid liggende bewoningskernen. De Kapelweg is er een van. Het Raadhuis binnen het plangebied is gebouwd in de jaren '20. In de navolgende figuur is een uitsnede van de topografische kaart uit 1930 opgenomen. Hierop is te zien dat het Raadhuis op dat moment vrij stond, met zijn rug naar bos en heide. De Raadhuislaan was er nog niet. Het viaduct lag op dat moment in het verlengde van de Bakkersweg richting de Kapelweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpMAAraadhuisplein-va01_0004.jpg"
Fragment topografische kaart uit 1930

Toen later de snelweg A12 werd aangelegd is de Raadhuislaan aangelegd met het bijbehorende viaduct. Maarn heeft enige tijd twee viaducten vlak bij elkaar gehad. Later is het viaduct in het verlengde van de Bakkersweg komen te vervallen, wellicht na verbreding van de A12.

Na WO II is het zuidelijke deel van Maarn tot ontwikkeling gekomen. Langzamerhand kwam het Raadhuis centraal in de woonwijk te liggen. Deze woonwijken hebben een ruime en parkachtige opzet.

De Raadhuislaan is een stedenbouwkundig belangrijk element. Het verbindt het (voormalige) Raadhuis in het zuidelijke deel van Maarn met het winkelcentrum van Maarn in het noordelijke deel. de Raadhuislaan eindigt aan beide zijden met een bebouwingsaccent achter een pleinvormige ruimte. Het Raadhuisplein is het meest prominent door zijn ruime opzet en tuininrichting.

2.1.2 Huidig situatie

Het plangebied omvat het raadhuisplein zelf met het voormalige raadhuis, de voormalige brandweervilla, de daarbijbehorende tuinen en openbare ruimte. De openbare ruimte bestaat uit het verharde plein voor het raadhuis en het plantsoen met oorlogsmonument.

Het meest in het oog springende gebouw is het Raadhuis. Het oudste en originele deel van het Raadhuis is gebouwd in 1925. Daarna is het originele gebouw, vanaf de jaren '60, verschillende malen uitgebouwd. Het Raadhuis staat momenteel leeg. Het originele deel van het Raadhuis is aangemerkt als rijksmonument.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpMAAraadhuisplein-va01_0005.jpg"

Voorzijde Raadhuis (gezien vanuit noordelijke richting)

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpMAAraadhuisplein-va01_0006.jpg"

Achterzijde Raadhuis (gezien vanuit zuidelijke richting)

Ten oosten van het plangebied is een ambtswoning (de kantoorvilla) gebouwd. De kantoorvilla biedt momenteel nog plaats aan kantoren van de brandweer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpMAAraadhuisplein-va01_0007.png"

voorzijde kantoorvilla (gezien vanuit westelijke richting)

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpMAAraadhuisplein-va01_0008.jpg"

Achterzijde kantoorvilla (gezien vanuit oostelijke richting)

Het noordelijke deel van het plangebied is ingericht als plantsoen. In dit plantsoen bevindt zich tevens een oorlogsmonument.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpMAAraadhuisplein-va01_0009.png"

Plantsoen (gezien vanuit zuidelijke richting)

2.2 Nieuwe situatie

2.2.1 Algemeen

Het voornemen bestaat om het Raadhuis te gebruiken voor verschillende functies. Het Raadhuis zal een maatschappelijke functie innemen voor de inwoners van Maarn. Zo zal in het gebouw getrouwd kunnen worden en kunnen er plaatselijke bijeenkomsten op het terrein worden georganiseerd, zoals de intocht van Sinterklaas en Koninginnedag.

In het niet rijksmonumentale deel van het raadhuis maakt het bestemmingsplan mogelijk om maximaal 8 appartementen beoogd. Vier van deze appartementen bevinden zich in de sociale huur/koopsector, twee appartement in het middensegment en twee appartement in de vrije sector. Het bestemmingsplan maakt het ook mogelijk om het niet momumetale deel van het raadhuis te slopen en hier een nieuw appartementencomplex neer te zetten.

De kantoorvilla blijft behouden en zal worden gesplitst in twee woningen. Eén van deze woningen zal als seniorenwoning in gebruik worden genomen en de andere woning als ééngezinswoning. Op de locatie van het noodgebouw en de aangrenzende parkeerplaats bestaat het voornemen om twee nieuwe woningen te realiseren.

2.2.2 Stedenbouwkundig kader

Algemeen

Ten behoeve van de ontwikkeling binnen het plangebied is een stedenbouwkundig kader opgesteld om een aantal kwalitatieve stedenbouwkundige richtlijnen vast te leggen. Waar mogelijk zijn de stedenbouwkundige uitgangspunten vertaald in dit bestemmingsplan zodat het gewenste streefbeeld voor het gebied ook planologisch geborgd is.

In het stedenbouwkundig kader zijn uitgangspunten geformuleerd voor stedenbouw, architectuur en openbare ruimte en is aangegeven welke stedenbouwkundige kwaliteiten en beeldkwaliteit wordt nagestreefd. Ook voor de optie om het niet monumentale deel te slopen en hier een nieuw gebouw neer te zetten zijn beeldkwaliteitseisen geformuleerd, om te waarborgen dat het nieuwe gebouw geen afbreuk doet aan het rijksmonumentale te behouden deel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpMAAraadhuisplein-va01_0010.jpg"

Uitwerking van het plangebied op basis van het stedenbouwkundig kader

Het Raadhuis

Het oorspronkelijke Raadhuis is een Rijksmonument. Dit monument blijft aan de buitenzijde geheel in tact. Aan de buitenkant van dit monument worden dan ook geen bouwkundige aanpassingen of toevoegingen gemaakt. Intern zal het monumentale Raadhuis verbouwd worden om de nieuwe functies te kunnen herbergen. De bouwkundige aanpassingen worden in het kader van de omgevingsvergunning getoetst aan de welstands- en monumentencommissie.

De jongere aanbouwen hebben een lagere architectonische waarde en zijn niet monumentaal. Er kan gekozen om dit gebouw aan te passen, mits deze aanpassingen passen in de architectuur van het gebouw. Ook kan gekozen worden om dit deel van het gebouw te slopen en een nieuw gebouw neer te zetten.

De kantoorvilla

In de kantoorvilla worden twee woningen gerealiseerd. Het gebouw wordt hiertoe gesplitst in een westelijke- en een oostelijke woning. De hoofdingang van de westelijke woning is gericht op het Raadhuisplein. De oostelijke woning heeft zijn hoofdingang op de Wethouder de Bruinlaan.

De westelijke woning krijgt de mogelijkheid om om op het erf een extra bijgebouw te realiseren naast het bestaande bijgebouw aan de Wethouder de Bruinlaan. Dit bijgebouw sluit wat betreft massa, vorm en beeldkwaliteit aan bij het bestaande bijgebouw.

Op het erf van beide woningen kunnen ook aan- en uitbouwen gerealiseerd worden mits deze ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw en aansluiten bij de architectuur van het hoofdgebouw.

Om het groene en open karakter van het gebied te bewaren worden in de voortuin alleen lage en groene erfafscheidingen beoogd. Hogere erfafscheidingen aansluitend aan het openbaar gebied, zijn alleen in het zuidwesten van het perceel toegestaan. Deze erfafscheiding bestaat uit een duurzame kwaliteitsscheiding (geen schutting) die past bij de woningen en de omgeving.

Parkeren gebeurt op eigen erf. Hiertoe worden minimaal twee plaatsen per woning aangelegd. In de navolgende figuur is een principeschets van de nieuwe situatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpMAAraadhuisplein-va01_0011.png"

Principeschets kantoorvilla

Nieuwbouw twee woningen

De nieuwe woningen liggen op een prominente plek in de zichtlijn vanuit de Lindenlaan en op de kruising met de Acacialaan. Dit vraagt om een hoog ambitieniveau als het gaat om de architectuur van de woningen.

Het woningtype sluit aan bij gangbare woningtypes uit de omgeving en kan bestaan uit twee vrijstaande of een twee onder 1 kapwoning. Van belang is dat de woningen voorzien worden van een dubbele oriëntatie op de hoeken. Dit betekent dat de zijgevels aan de oost- en westzijde als voorgevels moet worden beschouwd.

De woningen hebben een lage goot en een beeldbepalend dak. De goothoogte is maximaal 4,5 meter met eventueel een enkele uitschieter naar 6,0 meter. De maximale nokhoogte bedraagt 11 meter. Als kapvorm wordt gedacht aan een zadeldak, schilddak of een mansarde kap.

Wanneer de woningen worden uitgevoerd als twee vrijstaande woningen, dan is het van belang dat de individualiteit van de woning wordt benadrukt. Dit kan bijvoorbeeld door het toepassen van een verschillende hoofdvorm en/of kap en een verschillend materiaalgebruik.

De woningen staan, net als de andere woningen in de omgeving, in één rooilijn en hebben een diepe voortuin. Om ook in dit deel van het plangebied het groene en open karakter van het gebied te bewaren worden in de voortuin alleen lage en groene erfafscheidingen beoogd. Hogere erfafscheidingen bestaan uit duurzame, kwalitatief hoogwaardige materialen (geen schuttingen) die passen in de omgeving.

Op het achtererf kunnen aan- uit en bijgebouwen worden gerealiseerd. Deze zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw en sluiten aan bij de architectuur van het hoofdgebouw. Het parkeren gebeurt op eigen erf, hiervoor wordt voorzien in een oprit die voldoende lang is om twee parkeerplaatsen mogelijk te maken. In de navolgende figuur is een mogelijk invulling van het perceel weergegeven, uitgevoerd als twee vrijstaande woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpMAAraadhuisplein-va01_0012.png"

Stedenbouwkundig kader nieuw te realiseren woningen, met mogelijke uitwerking van de woningen

Er wordt wat betreft architectuur aansluiting gezocht bij kenmerkende architectuur van panden in de directe omgeving, met name de panden die gebouwd zijn in de eerste helft van de 20e eeuw. Het gaat daarbij niet zo zeer om de architectuurstijl maar om de ambitie die in het ontwerp en de uitvoering ligt. In de navolgende foto's zijn referentiebeelden opgenomen van de beoogde architectuur voor de twee nieuwe woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpMAAraadhuisplein-va01_0013.png"

Referentiebeelden beoogde nieuwbouw

Openbare ruimte & groen

Het groene beeld van de openbare ruimte, wat kenmerkend voor de directe omgeving is, is uitgangspunt voor de inpassing van de functies. Het plein voor het monumentale deel van het raadhuis behoud haar huidige functie als plantsoen en parkeerlocatie. Het plantsoen zal haar huidige inrichting behouden.

Parkeren wordt altijd groen ingepast en in clusters van beperkte grootte. De groene berm aan de westkant van het Raadhuis blijft groen, eventueel kunnen hier enkele langsparkeerplaatsen worden ingepast

Hoofdstuk 3 Algemeen ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op het relevante algemene ruimtelijke beleid ten aanzien van de herontwikkeling van het plangebied. Het beleid is opgedeeld in rijksbeleid, provinciaal beleid, regionaal beleid en gemeentelijk beleid. Voor het specifieke beleid en de onderzoeken voor onder andere de thema's wonen, verkeer en parkeer, milieu en dergelijke wordt verwezen naar hoofdstuk 4.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR actualiseert het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid als gevolg van nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte.

De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits-Aanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.

In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk "concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig".

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal en lokaal neerslaan. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op regionaal / lokaal niveau. Ten aanzien van deze kaderstellende uitspraken is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die borging is geregeld in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is vastgesteld op 30 december 2011 en het besluit geeft voor een beperkt aantal nationale belangen algemene regels waaraan de ruimtelijke besluitvorming op regionaal / lokaal niveau moet voldoen. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

3.2.3 Toetsing rijksbeleid

De ontwikkelingen binnen het plangebied zijn niet van invloed op nationale belangen. Het rijksbeleid vormt dan ook geen belemmering voor het bestemmingsplan.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie

Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 vastgesteld. De nieuwe structuurvisie dient ter vervanging van de Structuurvisie Utrecht 2005-2015.

In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:

  • een duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.


Deze pijlers leiden tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven. Dit zijn opgaven die nodig zijn om de provincie Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:

Accent op de binnenstedelijke opgave

De provincie Utrecht wil tenminste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.

Behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied

De provincie Utrecht wil de kwaliteit van haar landelijk gebied behouden en versterken, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad wil de provincie onder andere opvangen door hier rood-voor-groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo'n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang.

3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Bij de nieuwe structuurvisie hoort ook de herziene versie van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De PRV is gelijktijdig met de PRS vastgesteld en bevat regels voor gemeenten. De gemeenten moeten deze regels in acht nemen bij het maken van ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren. De bepalingen zoals deze zijn opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening hebben met name betrekking op ontwikkelingen in stedelijk gebied of in het landelijk gebied.

Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied. Binnen deze aanduiding is verstedelijking toegestaan. Onder verstedelijking wordt verstaan de nieuwe vestiging van woningen, niet-agrarische bedrijven, detailhandel en voorzieningen. Onder verstedelijking wordt mede verstaan de uitbreiding van bestaande bedrijfsbebouwing van aan het landelijk gebied gebonden functies die niet worden gerechtvaardigd door een op de eigen bedrijfsvoering gerichte economische en functionele noodzaak.

Het plangebied is daarnaast aangeduid als ‘Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug’. In de nota Grondwatervisie Utrechtse Heuvelrug is aangegeven welke functies op welke locaties uit het oogpunt van het grondwaterbelang het minst bezwaarlijk zijn. Ook is in 2010 het convenant 'Afkoppelbeleid Utrechtse Heuvelrug' met gemeenten, drinkwaterbedrijf en waterschappen vastgesteld. Uitgangspunt is dat aan de nieuwe functie een integrale afweging ten grondslag ligt en maatregelen zijn genomen om emissie naar het grondwater te voorkomen. Hierop wordt nader ingegaan bij het aspect water in paragraaf 4.11.

Het plangebied is eveneens aangeduid als 'subTOP-gebied binnen EHS met bufferzone'. Veel natuurgebieden, waaronder een aantal Natura 2000-gebieden, lijden op dit moment veel schade door (grond)watertekorten of door wateraanvoer van onvoldoende kwaliteit. Het gaat met name om grondwaterafhankelijke natuur langs de flanken van de heuvelrug, in de Gelderse Vallei en in het veenweidegebied. Het is van belang dat de waterhuishoudkundige situatie niet verslechtert. De subTOP-gebieden zijn overgenomen uit de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie met een bufferzone van 500 meter. Op het aspect water wordt in paragraaf 4.11 nader ingegaan.

3.3.3 Toetsing provinciaal beleid

In dit plan wordt het Raadshuis van Maarn bestemd ten behoeve van maatschappelijke functies, een kantoor en maximaal acht appartementen. Daarnaast wordt de nabijgelegen kantoorvilla gesplitst in twee woningen. Verder worden binnen het plangebied twee nieuwe woningen gerealiseerd. Omdat het plangebied valt onder het stedelijk gebied zijn deze ontwikkelingen op grond van het provinciaal beleid toegestaan. Verder blijkt uit paragraaf 4.11 van deze toelichting dat de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt niet leidt tot een verslechtering van de grondwaterkwaliteit/ waterhuishouding.

Met de uitvoering van het plan worden geen provinciale belangen geschaad.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie 2030 'Groen dus Vitaal'

De gemeenteraad heeft op 28 januari 2010 de Structuurvisie van de gemeente Utrechtse Heuvelrug vastgesteld. In deze structuurvisie zijn op hoofdlijnen afspraken gemaakt over hoe de verschillende belangen binnen de gemeente gewogen en welke structuren er veranderd zullen worden. De raad wil de gemeente in de toekomst als volgt kunnen omschrijven: 'De gemeente Utrechtse Heuvelrug is een groene, vitale, leefbare en gastvrije gemeente, met dorpen die een eigen identiteit en cultuurhistorische waarde hebben. De gemeente stelt de inwoner centraal en verleent op een kwalitatief hoog niveau haar diensten'.

In de structuurvisie zijn zes thema's opgenomen, namelijk 'Natuur over de heuvels', 'Op schouders van ons erfgoed', 'Duurzaam bereikbaar', 'Leefbare dorpen', 'Vrije tijd op de Utrechtse Heuvelrug'. De volgorde van deze thema's weerspiegelt de algemene houding 'groen dus vitaal': eerst de groene en cultuurhistorische opgaven, dan die van mobiliteit en leefbaarheid en tenslotte de meer economische opgaven. Met de keuze van deze zes thema's geeft de gemeente evenwichtig sturing aan de realisatie van de structuurvisie.

Voor het plangebied zijn de thema's 'Leefbare dorpen' en 'Maatwerk voor wonen en werken' het belangrijkste.

Leefbare dorpen:

Het beleid voor dit thema is gericht op instandhouding en versterking van de leefbaarheid, sociale samenhang en identiteit van alle zeven dorpen.

In dit thema zijn twee opgaven geformuleerd, namelijk:

  • Versterken van de eigen identiteit per dorp;
  • Levendige dorpsharten behouden en versterken met samenhang in wonen en voorzieningen voor jong en oud.

Maatwerk voor wonen en werken:

In dit thema zijn de volgende opgaven geformuleerd:

  • Woningbouwprogramma inbreidingslocaties uitvoeren;
  • Maatwerk voor wonen en werken binnen het saldo van de 'rode contouren';
  • Duidelijkheid scheppen voor een duurzame toekomst van de agrarische sector;
  • Het binnenhalen van één onderwijsinstelling en één kennisinstelling van nationaal niveau.

Gebiedsgerichte uitwerking

Maarn is een gewild dorp om te wonen. Dit komt onder andere tot uiting in de hoge woningprijs. Hoewel de winkelvoorzieningen beperkt zijn, levert de concentratie ervan enige synergievoordelen op en zijn ze duurzaam levensvatbaar. De maatschappelijke voorzieningen zijn goed in orde en de Twee Marken wordt goed en intensief gebruikt.

In de structuurvisie worden geen structuuringrepen voorgesteld in Maarn. Door de ligging aan de A12 en aan het spoor is Maarn uitstekend bereikbaar. Op de structuurvisiekaart voor Maarn is de locatie van het raadhuisplein aangeduid als mogelijke ontwikkelingslocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpMAAraadhuisplein-va01_0014.jpg"

Visiekaart Maarn

3.4.2 Welstandsnota 2008

De gemeente Utrechtse Heuvelrug beschikt over een welstandsnota (14 november 2007). Bouwaanvragen binnen het plangebied worden in het kader van de omgevingsvergunning getoetst aan deze nota. In paragraaf 2.2.2 wordt nader ingegaan op de beeldkwaliteit in relatie tot de planontwikkeling. Omdat voorliggend initiatief de bestaande ruimtelijke structuur doorbreekt, zijn voor het gebied aanvullende welstandseisen geformuleerd in het stedenbouwkundig kader.


Voor een gedetailleerd overzicht van de uitgangspunten en referentiefoto's voor de nieuwbouw wordt verwezen naar het kader zelf, dat als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd (bijlage 1).

3.4.3 Toetsing gemeentelijk beleid

De ontwikkeling die met dit bestemingsplan mogelijk wordt gemaakt past binnen de gemeentelijke ambities zoals vastgelegd in de structuurvisie en de welstandsnota. De functieverbreding van het raadhuis wordt een kwaliteitsimpuls gegeven aan dit rijksmonument. Hierdoor wordt dit karakteristieke object voor Maarn behouden. Daarnaast voorziet het bestemmingsplan in woningbouw binnen het bestaand stedelijk gebied voor verschillende doelgroepen, ook dit past in het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Specifieke wet- en regelgeving

4.1 Wonen

4.1.1 Beleidskader

Woonvisie Utrechtse Heuvelrug 2008

De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft een woonvisie opgesteld met als doel om voor de huidige en eventueel toekomstige inwoners voldoende en de juiste woningen te genereren in de juiste prijsstelling. Vertrekpunt van de woonvisie van de gemeente is het werken aan vitale kernen. Die vitaliteit rust op de volgende pijlers:

Pijler 1: Dynamiek en groei, met respect voor het landschap:

Hierbij wordt er voornamelijk gestuurd op het benutten van de kansen in de bestaande bouw, zoals een betere doorstroming van mensen in de verschillende woningen, het ombouwen van woningen tot nultredenwoningen, renovatie, sloop en nieuwbouw en verkoop van huurwoningen ter bevordering van het eigen woningbezit.

In totaal zijn er in de gemeente circa 1.350 extra woningen noodzakelijk. De gemeente streeft er in haar woonvisie voor om in 2017 deze woningen gerealiseerd te hebben. Dit aantal is wel onder voorbehoud van de beschikbare plancapaciteit en de ruimtelijke inpasbaarheid.

De gestelde groeiambitie moet zorgen voor doorstroming en dynamiek in de kernen, (beperkte) groei van de bevolking en extra kansen voor groepen die anders moeilijk aan bod komen. Deze groeiambitie wordt gerealiseerd volgens het principe 'de juiste woning, op de juiste plek, op het juiste moment', waardoor er een geleidelijke en evenwichtig geplande groei ontstaat. Voor elke kern moet de geplande groei passen bij de schaal van die kern en bij de waarde van het landschap in en om de kern.

Pijler 2: Een gemengde bevolking:

Hierbij is het van belang dat alle doelgroepen bediend worden om de kernen vitaal te houden. Het functioneren van de kerngemeenschap vraagt om een gedifferentieerde bevolkingsopbouw: alleenstaanden, (echt)paren, gezinnen met kinderen, lage-, midden- en hoge inkomens, jongeren en ouderen, mensen met een handicap. Dat draagt bij aan een duurzaam draagvlak voor verenigingen, scholen en andere voorzieningen. Er moet extra aandacht worden besteed aan groepen die in de lokale woningmarkt momenteel moeilijk een passende woning kunnen vinden. Hierbij gaat het om mensen met een laag inkomen die aangewezen zijn op een sociale huurwoning, kleine huishoudens (tot 55 jaar) en (vooral jonge) gezinnen die een start willen maken op de koopmarkt, (vooral oudere) gezinnen met kinderen die vervolgstappen willen zetten op de woningmarkt, senioren (zowel met lage als hogere inkomens), mensen met een zorgbehoefte, enkele meer specifieke groepen die zich niet in genoemde groepen laten indelen. Daarbij moet ook de individuele keuzevrijheid gestimuleerd worden. Bewoners die individuele (woon)wensen hebben moeten daarom zoveel mogelijk een actieve inbreng hebben bij de vormgeving aan hun eigen woning.

Pijler 3: Passend voorzieningenniveau, goede leefomgeving

Voorzieningen passend bij het schaalniveau van de kernen zijn belangrijk voor de vitaliteit. Er moet minimaal het volgende aanwezig zijn: een basisschool en ruimte voor ontmoeting, bijvoorbeeld in een multifunctionele ruimte. Verder is het streven dat ouderen, mensen met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking, en ander kwetsbaardere groepen zoveel en zo lang mogelijk zelfstandig in de eigen omgeving kunnen blijven wonen. Om dat mogelijk te maken wil de gemeente zich inzetten voor een aanbod van wonen, welzijnsdiensten en zorg voor alle leeftijden, zo dicht mogelijk bij de mensen in de buurt. Hiertoe richt de gemeente in de vijf grotere kernen zogenaamde woonservicegebieden in. In zo'n woonservicegebied worden woningen (die ook geschikt zijn voor zorgverlening aan huis), welzijnsvoorzieningen en zorgaanbod geclusterd.

Naast voorzieningen is ook de kwaliteit van de (gebouwde) woonomgeving van belang. Mensen voelen zich betrokken bij hun omgeving als het 'schoon, heel en veilig' is.

Duurzaamheid is ook belangrijk voor de gemeente. De woningen dienen een duurzame basiskwaliteit te bevatten:

  • De kwaliteit moet zoveel mogelijk aansluiten bij de wensen van de huidige en toekomstige generaties (toekomstige bruikbaarheid van de woning);
  • Een duurzaam binnen- en buitenmilieu (gezond materiaalgebruik, geluidsisolatie tussen woningen, luchtkwaliteit, geluidsbelasting, bodemkwaliteit);
  • De kwaliteit moet het milieu ontlasten (milieuvriendelijke materialen, energiezuinig bouwen, afkoppeling water, etc.);
  • Duurzaam gebruik van de ruimte. De gemeente maakt per project afspraken met woningcorporaties en projectontwikkelaars over het optimaal benutten van de bebouwde ruimte (meervoudig ruimtegebruik).

Evaluatie Woonvisie

In de hiervoor beschreven woonvisie is vastgelegd dat in 2011 het effect van de maatregelen zou worden geëvalueerd. In 2012 is de evaluatie opgepakt en uitgewerkt. Uit de evaluatie blijkt dat sinds 2008 de woningmarkt sterk veranderd is en op slot is geraakt. Het doel van de Woonvisie om voor iedere inwoner het wonen in de gemeente mogelijk te maken is echter nog onverminderd actueel en biedt als leidraad voor het beleid voldoende houvast voor de toekomst. Vanwege de nieuwe ontwikkelingen moet het gemeentelijk beleid wel op enkele onderdelen worden aangepast of aangevuld. De focus ligt daarbij op de volgende kernpunten:

  • 1. de doorstroming in voorraad sociale huurwoningen;
  • 2. het bouwen van meer middeldure huur- en koopwoningen voor middeninkomens;
  • 3. levensloopbestendig bouwen;
  • 4. klimaatvriendelijk en duurzaam bouwen en wonen.

Juist in een tijd waarin de woningmarkt vast zit en bouwprojecten moeizaam van de grond komen, is het meer dan ooit van belang als gemeente met woningbouwcorporaties, maar ook met particuliere ontwikkelaars en andere betrokkenen uit de samenleving gezamenlijk keuzes te maken en prioriteiten te stellen ten aanzien van de bestaande woningvoorraad en de nieuwbouw. De kwaliteit van het wonen is en blijft immers een belangrijke kernwaarde van de gemeente. En ondanks de crisis in de woningmarkt zijn er kansen en mogelijkheden om het woningaanbod in de gemeente te verbeteren.

De gemeente wil daarom in 2013 in overleg met de corporaties maar ook met andere relevante partijen bespreken hoe we de opgaven waar we voor staan en met elkaar kunnen aanpakken. De uitkomst van deze gesprekken zal waar nodig leiden tot herziening van de prestatieafspraken en aanpassing van ons woonbeleid.

4.1.2 Het plan en conclusie

Het plan voorziet in maximaal 8 appartementen. Vier van deze appartementen bevinden zich in de sociale huur/koopsector, twee appartement in het middensegment en twee appartement in de vrije sector. De kantoorvilla zal worden gesplitst in twee woningen. Eén van deze woningen zal als seniorenwoning in gebruik worden genomen en de andere woning als ééngezinswoning. Daarnaast worden twee nieuwe woningen gerealiseerd. Deze woningen kunnen worden uitgevoerd als vrijstaande woningen of twee-aan-éénwoningen. Het plan voldoet daarmee aan de eis vanuit de woonvisie dat 30% van de woningen bestaat uit woningen in de sociale huur/koop sector. Tevens sluit het plan aan op het actuele woonbeleid zoals verwoord in de evaluatie van de woonvisie.

Met de realisatie van de woningen wordt voorzien in de woningbehoefte in de kern Maarn op grond van de Woonvisie en de evaluatie van de woonvisie uit 2012.

4.2 Verkeer en parkeren

4.2.1 Beleidskader

Provinciaal Ruimtelijke Verordening (mobiliteitstoets)

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening is artikel 3.7 mobiliteitstoets opgenomen. In dit artikel staat dat voor gebieden waarin ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, in de toelichting een beschrijving van het aantal verplaatsingen die die ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg hebben moet bevatten. Indien er uit die beschrijving blijkt dat er sprake is van relatief grote verkeerseffecten, dient een mobiliteitstoets uitgevoerd te worden.

Voor het berekenen van de verkeersgeneratie van de verschillende nieuwe functies in het plangebied is uitgegaan van de ASVV 2012 van de CROW. Bij de verkeersgeneratie is niet de maatschappelijke functie van het voormalige Raadhuis betrokken, deze functie was namelijk ook al in de oude situatie mogelijk en het gaat hier dus niet om een nieuwe functie. De nieuwe functies, te weten 12 woningen en de mogelijkheid om in het Raadhuis een kantoor te realiseren, betekent dat er circa 97 motorvoertuigbewegingen per etmaal worden toegevoegd op de verschillende wegen in het plangebied.

De verplichting een mobiliteitstoets uit te voeren zal meestal van toepassing zijn op de ontwikkeling van grotere gebieden (bijvoorbeeld woonwijken of bedrijventerreinen), maar kan in sommige gevallen ook gelden voor kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen die een relatief groot aantal verplaatsingen tot gevolg hebben. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de ontwikkeling van een bedrijf, winkel of dagrecreatieve voorziening aan of in de directe omgeving van een weg die een zeer hoge verkeersbelasting kent. In dergelijke gevallen kan de toevoeging van slechts enkele verkeersbewegingen al grote gevolgen hebben voor de doorstroming, bereikbaarheid dan wel toegankelijkheid, veiligheid en leefbaarheid. De reikwijdte van de mobiliteitstoets kan groter of kleiner zijn naar gelang de schaal van de ruimtelijke ontwikkeling.

In onderhavig bestemmingsplan vindt een kleinschalige ruimtelijke ontwikkeling plaats die geen grote verkeersverplaatsingen tot gevolg heeft.

Gemeentelijk Verkeers- en vervoersplan (GVVP)

Het GVVP is op 28 januari 2010 vastgesteld. De doelstelling is dat het gemeentelijke verkeers- en vervoerbeleid moet leiden tot een duurzaam verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en verkeersveilige leefomgeving in een groene, bereikbare, economisch gezonde gemeente. Het GVVP biedt een realistisch en concreet beleidskader voor het optreden van de gemeente op het gebied van verkeer en vervoer. Concrete verzoeken van inwoners en herinrichtingsplannen van de gemeente worden getoetst aan dit beleid, maar het bepaalt ook het gemeentelijk standpunt bij regionale ontwikkelingen en projecten.

Ruimtelijke ontwikkelingen van enige omvang kunnen in principe nog maar plaats vinden op goed bereikbare plaatsen. Ieder bouwplan dat vraagt om een bestemmingsplanwijziging moet beschikken over een mobiliteitstoets. Vooral bouwplannen, die goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en gelegen zijn aan het hoofdfietsnetwerk, krijgen een positieve mobiliteitstoets. Deze wordt betrokken bij de totale integrale afweging over een ontwikkeling. De projecten waarbij de gemeente initiatiefnemer is moeten uiteraard een positieve mobiliteitstoets hebben en moeten als voorbeeldfunctie voor particuliere initiatieven dienen.

Bij nieuwbouw moet het parkeren in eerste instantie op eigen terrein worden opgelost. Indien hiervoor geen mogelijkheden zijn, kan het bestaande parkeerareaal in onmiddellijke nabijheid worden uitgebreid. Bij nieuwbouw worden de CROW-normen gehanteerd. Hier wordt de minimale parkeernorm voor een weinig stedelijk gebied gehanteerd. Het parkeren moet binnen het te ontwikkelen gebied worden gerealiseerd. Bij het parkeren op eigen terrein moet de reductiefactor worden toegepast.

4.2.2 Het plan

Verkeer

Het Raadhuis is bereikbaar per auto vanuit alle vier windrichtingen, afhankelijk van waar geparkeerd wordt. De woningen in de voormalige kantoorvilla worden ontsloten via de Weth. De Bruinlaan. De beide nieuwbouwwoningen worden ontsloten via de Lindenlaan.

Het autoverkeer van en naar het plangebied kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld in de nabijheid van het plangebied. Het gebied is ook per fiets of te voet bereikbaar via de genoemde wegen. Ook het eventuele extra fiets- of voetverkeer kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld. Naast de bereikbaarheid per auto en fiets is het gebied ook per openbaar vervoer te bereiken. Het station Maarn ligt op een afstand van 4 wandelminuten. Vanaf dit station gaat er 4 x per uur een trein in de richting Utrecht of Veenendaal. Op 6 wandelminuten afstand ligt een bushalte aan de Raadhuislaan. Aan deze halte stopt buslijn 82 in de spits 2 x per uur in de richtingen Amersfoort of Doorn.

Parkeren

Om in voldoende parkeergelegenheid te voorzien worden binnen het plangebied 35 parkeerplaatsen gerealiseerd. Op het plein voor het Raadhuis is ruimte voor 20 parkeerplaatsen. Daarnaast worden ten zuiden van het Raadhuis 8 parkeerplaatsen beoogd en is er ten westen van het Raadhuis ruimte voor 3 langsparkeerplaatsen. Ten noorden van de kantoorvilla zijn ten behoeve van de functies in het Raadhuis 4 parkeerplaatsen ingetekend.

Voor de nieuw te bouwen woningen wordt voldaan aan het gemeentelijk parkeerbeleid, door parkeren op eigen terrein te realiseren. Bij de vier woningen is ruimte voor 8 parkeerplaatsen.

Binnen het plangebied zal tevens voorzien worden in voldoende fietsparkeergelegenheid. Hier is binnen het plangebied voldoende ruimte voor.

4.2.3 Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.

4.3 Milieu algemeen

4.3.1 Beleidskader

Nationaal beleidsplannen 3 en 4

In het Nationaal Milieubeleidsplan 3 worden doelstellingen ten aanzien van milieukwaliteit geformuleerd. Het beleid is gericht op de instandhouding, het herstel of de ontwikkeling van functies en eigenschappen van bepaalde gebieden. Integraal waterbeheer wordt steeds belangrijker bij de inrichting van gebieden.

Door de watersysteembenadering worden de verschillende functies (landbouw, natuur en stedelijk gebied) aan elkaar gekoppeld. De waterschappen zijn in algemene zin verantwoordelijk voor het oplossen van lokale en regionale milieuproblemen die te maken hebben met integraal waterbeheer. De gemeente staat als overheid het dichtst bij de burger en heeft daarom een speciale verantwoordelijkheid om de burger bij het milieubeleid te betrekken.

NMP 3 blijft ook na het uitkomen van NMP 4 (juni 2001) onverkort van kracht. NMP 4 heeft echter een andere opzet waarbij de beleidshorizon in het jaar 2030 is gelegd, dertig jaar vooruit. Centraal staat daarbij “een gezond en veilig leven in een aantrekkelijke leefomgeving en te midden van een vitale natuur zonder de mondiale biodiversiteit aan te tasten en hulpbronnen uit te putten”.

Provinciaal milieubeleidsplan 2009-2011

Het provinciale Milieubeleidsplan is bedoeld om richting te geven aan de provinciale inspanningen op milieugebied. De omvang en hardnekkigheid van milieuproblemen vraagt om inzet en samenwerking van alle betrokkenen.

Het Provinciaal Milieuplan 2009-2011 liep af op 31 december 2011. Gedeputeerde Staten hebben echter ingestemd om het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011 met twee jaar te verlengen.

De milieudruk in Utrecht is hoog. De provincie spant zich dan ook in op het gebied van de leefomgevingkwaliteit: het behouden en herstellen van de milieukwaliteit in de provincie, met luchtkwaliteit en geluidhinder als speerpunten. Hierbij staat de gezondheid van de Utrechtse burgers centraal. Daarnaast wil de provincie door een goede milieukwaliteit te scheppen de voorwaarden scheppen voor de natuur en instandhouding van de biodiversiteit.

Milieubeleidsplan Utrechtse Heuvelrug 2009-2014

Het milieubeleidsplan “Natuurlijk Duurzaam” 2009-2012 is op 24 september 2009 vastgesteld door de Raad. Het beschrijft de duurzaamheidsambities van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. In het milieubeleidsplan staan vier pijlers centraal:

  • 1. duurzaamheid
  • 2. gemeentelijke interne duurzaamheidszorg
  • 3. klimaat, energie en duurzaam bouwen
  • 4. kwaliteit van de leefomgeving

Het milieubeleidsplan stelt duurzaamheid voorop. Intern zet de gemeente in op duurzaamheid, maar ook buiten de gemeentelijke organisatie wordt dit gestimuleerd. In 2035 wil de gemeente klimaatneutraal zijn en in 2015 wil de gemeentelijke organisatie energieneutraal zijn. Daarnaast streeft de gemeente naar een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving. Hiertoe wil de gemeente de bestaande milieukwaliteit behouden en waar mogelijk verbeteren. Dit betekent dat er ook eisen worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen, enerzijds op gebouwniveau en anderzijds op omgevingsniveau.

Op gebouwniveau streeft de gemeente naar een 25% verscherpte EPC en het werken met het instrument GPR Gebouw®. GPR Gebouw geeft per thema een 'rapportcijfer' uiteenlopend van 7 (minimaal niveau) tot 10 (zeer goed) waarvoor geldt dat voor het thema energie voor woningbouw een GPR-score van 7 overeenkomt met het bouwbesluit. Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt een GPR score van gemiddeld minimaal 7, met minimaal een 7 voor het thema energie. Bij zogenaamde “kansrijke” projecten, waarbij bijvoorbeeld meer dan 50 woningen gebouwd worden of waar de gemeente een grondpositie heeft, geldt een GPR score van minimaal 8 en een 50% verscherpte EPC. Voor de ontwikkeling van het Raadhuisplein in Maarn wordt uitgegaan van een GPR score van gemiddeld minimaal 8, met minimaal een 8 voor het thema energie en een 50% verscherpte EPC.

Op omgevingsniveau past de gemeente gebiedsgericht milieubeleid toe. Hiertoe zijn er voor de gemeente acht gebiedstypen met bijbehorende ambities (milieukwaliteitsprofielen) opgesteld.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden deze milieukwaliteitsprofielen toegepast. Voor de ontwikkeling van het Raadhuisplein te Maarn zijn de milieukwaliteitsprofielen 'Wonen – buiten centrum' en 'Verkeersassen' van toepassing. Een uitgebreide beschrijving van de bijbehorende de ambities is te vinden in het milieubeleidsplan. De milieuthema´s worden voor de ontwikkeling van het Raadhuisplein getoetst aan het milieukwaliteitsprofiel 'Wonen – buiten centrum' en 'Verkeersassen'.

In onderhavig geval wordt voldaan aan de wettelijke vereisten. Vanwege de ligging van de locatie en de monumentale status van het gebouw is het behalen van maximale milieukwaliteit niet mogelijk

4.3.2 Het plan en conclusie

In de volgende paragrafen worden de milieuaspecten apart behandeld. Derhalve wordt er in deze paragraaf niet apart ingegaan op deze aspecten.

4.4 Bodem

4.4.1 Beleidskader

In de Wet bodembescherming (1996) is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen moeten bij voorkeur op schone grond worden gerealiseerd. Voor ruimtelijke plannen moet vanwege het bovenstaande ten minste een historisch onderzoek worden verricht (conform NEN 5725).

4.4.2 Het plan

In het plangebied worden nieuwe woningen gerealiseerd. Om deze functie te kunnen realiseren dient bepaald te worden, door middel van een bodemonderzoek, of de beoogde gronden geschikt zijn voor de toekomstige functie. In augustus 2012 is hiertoe een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd (bijlage 2). De conclusie van het onderzoek luidt als volgt.

Verkennend onderzoek

Op basis van het vooronderzoek is aangenomen dat de bodem van de onderzoekslocatie niet of nauwelijks is aangetast en derhalve de hypothese 'onverdacht' geldt. Uit de analyseresultaten blijkt dat ter plaatse van twee tanklocaties geen verhoogde gehalten aan minerale olie zijn aangetroffen. Tevens zijn tijdens het onderzoek de twee ondergrondse HBO-tanks, reeds KIWA-gesaneerd en met zand gevuld, niet aangetroffen.

In de bovengrond is PAK1 aangetroffen in een gehalte boven de achtergrondwaarde. In de ondergrond is bij een boring PAK aangetroffen in een gehalte boven het criterium voor nader bodemonderzoek en zijn kwik en PCB2 aangetroffen in een gehalte boven de achtergrondwaarde. In het grondwater is barium aangetroffen in een gehalte boven de streefwaarde.

In het verkennend onderzoek wordt geconcludeerd wordt dat de hypothese 'onverdacht' ter plaatse één boring met de verhoogde concentratie PAK kan worden verworpen. Ter plaatse van het overige terreindeel blijft de hypothese 'onverdacht' wel overeind. I.v.m. met de verhoogde concentratie PAK die bij één boring is aangetroffen is nader onderzoeken uitgevoerd.

Nader onderzoek

Uit de analyseresultaten van het nader bodemonderzoek blijkt dat in de humeuze bovengrond rond één boring PAK is aangetroffen in een gehalte boven de interventiewaarde. De verontreiniging is zowel horizontaal als verticaal voldoende afgeperkt.

De verontreiniging met PAK ter plaatse van de onderzoekslocatie is te relateren aan de aanwezigheid van puin, houtskool en asfalt in de humeuze (onder)grond. Er is sprake van een historische verontreiniging. Op basis van de beschikbare onderzoeksresultaten wordt de omvang van de sterke grondverontreiniging ingeschat als circa 30 m³, met een totale omvang met gehalten boven de achtergrondwaarde van circa 150 m³.

Voor het geval van bodemverontreiniging met PAK geldt dat meer dan 25 m³ vaste bodem verontreinigd is tot boven de interventiewaarde. Er is derhalve sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming.

Op grond van de standaard risicobeoordeling met behulp van Sanscrit is er voor het geval van ernstige bodemverontreiniging geen sprake van onaanvaardbare risico's voor de mens. Evenmin is er sprake van een onaanvaardbare situatie voor de mens als gevolg van hinder. Er is verder geen sprake van onaanvaardbare risico's voor ecologie. Op grond van de standaard beoordeling verspreidingsrisico's is er geen sprake van onaanvaardbare risico's voor verspreiding.

Geconcludeerd wordt dat het geval van ernstige bodemverontreiniging niet met spoed gesaneerd hoeft te worden.

4.4.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

In het geval dat de locatie herontwikkeld wordt dient de vastgestelde bodemverontreiniging met PAK voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden waarschijnlijk gesaneerd te worden. Dit is nodig indien graafwerkzaamheden plaatsvinden op de plek van de verontreiniging. Het definitieve oordeel daarover dient te worden afgegeven door de provincie Utrecht, het bevoegd gezag.

4.5 Geluid

4.5.1 Beleidskader

Wet Geluidhinder

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, door spoorwegverkeer, en/of door inrichtingen (industrielawaai) het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidbelasting op de gevel van gevoelige bestemmingen zoals woningen, scholen en ziekenhuizen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde, dan wel een nader te bepalen hogere grenswaarde. Indien een bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige functies (woningen) toestaat, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegen en gezoneerde industrieterreinen op een bepaalde afstand van de nieuwe geluidsgevoelige functie. Dit onderzoek heeft tot doel inzicht te geven in het akoestisch klimaat van de nieuwe geluidsgevoelige bestemming.

4.5.2 Het plan

In het plan is sprake van de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten. Het betreft 8 appartementen in het voormalige Raadhuis en 4 grondgebonden woningen, waarvan twee nieuwe woningen en twee in de voormalige brandweervilla. Omdat de nieuwe woningen in de geluidszone van de Spoorlijn Utrecht – Arnhem, de snelweg A12 en de 50 km/h weg de Kapelweg liggen is door SAB in augustus 2015 een geactualiseerd akoestisch onderzoek naar het spoorwegverkeerslawaai en het wegverkeerslawaai uitgevoerd3. Het onderzoek is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd (bijlage 3). De conclusies uit dit onderzoek worden hierna weergegeven.

Spoorlijn Utrecht – Arnhem

Uit het onderzoek blijkt dat bij geen van de nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt overschreden. De hoogste geluidsbelasting ten gevolge van de spoorlijn Utrecht - Arnhem bedraagt 51 dB.

Snelweg A12

Uit het onderzoek blijkt dat bij vier nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden ten gevolge van de snelweg A12. De hoogste geluidsbelasting ten gevolge van de snelweg A12 bedraagt 52 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh.

De hoogste toelaatbare geluidsbelasting voor nieuw te bouwen woningen langs een bestaande snelweg bedraagt 53 dB (artikel 83 lid 1 van de Wgh). De optredende geluidsbelastingen zijn hiermee lager dan de hoogste toelaatbare geluidsbelasting.

30 km/h wegen

Uit het onderzoek blijkt dat bij geen van de nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden ten gevolge van de 30 km/h wegen die in het plangebied aanwezig zijn (Kapelweg, Raadhuisplein, Kastanjelaan en Lindenlaan). De hoogste geluidsbelasting ten gevolge van de Kapelweg bedraagt 52 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh.

Verlening van hogere waarden

Het doel van de Wgh is geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van stil wegdek op de A12 is niet mogelijk aangezien op deze snelweg al dubbellaags ZOAB ligt, het vergroten van de afstand tussen de woningen en de weg. Gezien de beperkte schaal van dit plan lijkt het niet mogelijk of gewenst om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot een waarde die lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Voor deze vier woningen kan door de gemeente een hogere waarde worden verleend. Om een hogere waarde aan te vragen moet de situatie passen in het gemeentelijk geluidsbeleid ten aanzien van het aanvragen van hogere waarden.

De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft in de “Beleidsregel hogere waarden Wgh” ruimtelijke situaties omschreven waarbij de verlening hogere waarden mogelijk is. Dit wordt gedaan door zogenaamde ontheffingscriteria. Eén van deze criteria uit dit beleid is: woningen worden gesitueerd als vervanging van bestaande bebouwing. Aangezien de woningen worden gerealiseerd in het voormalige gemeentehuis (Raadhuisplein 1) en de voormalige brandweervilla (Raadhuisplein 2) is er sprake van een herbestemming van de bestaande gebouwen tot woningbouw. Om deze woningbouw mogelijk te maken worden deze panden intern verbouwd.

De situatie past in het gemeentelijk beleid. Hierdoor wordt voor deze woningen een hogere waarde verleend door de gemeente. De verlening van de hogere waarde vindt plaats in een aparte hogere waarde-procedure gelijktijdig met de bestemmingsplanprocedure.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpMAAraadhuisplein-va01_0015.png"

Aan te vragen hogere waarden

Waarborgen van het wooncomfort

Het plangebied is een geluidsbelaste locatie, aangezien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, en daarom moet bij de beoordeling van het plan en bij de verlening van de hogere waarden ook nog worden gekeken naar zogenaamde compenserende factoren (aanvullende eisen ten aanzien van het wooncomfort). Bij het ontwerp van de appartementen zal worden gezorgd dat alle appartementen de volgende akoestische compenserende factoren krijgen: als compenserende factoren worden aangemerkt:

  • Alle woningen in dit plan hebben één of meerdere geluidsluwe gevels;
  • De buitenruimte is bij woningen aan de geluidsluwe zijde van de woning gelegen;
  • Minimaal één slaapkamer in de woning is gelegen aan de geluidsluwe gevel.
4.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Beleidskader

Wet Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (onderdeel van de Wet milieubeheer) beschermt mensen tegen luchtverontreiniging. Hierin zijn onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) vastgesteld.

De Wet Luchtkwaliteit en bijbehorende besluiten en regelingen noemt “gevoelige bestemmingen” (zoals scholen en kinderdagverblijven) en maakt onderscheid tussen projecten die “in betekenende mate” en “niet in betekenende mate”(NIBM) leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast moet de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging worden meegenomen in de afweging of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening en moet afgewogen worden of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren.

Gemeentelijk milieubeleidsplan

De gemeente heeft vooralsnog geen eigen luchtkwaliteitbeleid, derhalve richten zij zich op de wettelijke normen voor luchtkwaliteit.

In de gemeente is het verkeer de voornaamste bron van luchtverontreiniging. Om dit te verminderen heeft de gemeente een aantal uitgangspunten geformuleerd:

  • het stimuleren van het openbaar vervoer en het fietsgebruik;
  • het terugdringen van het autoverkeer;
  • het invoeren van het Largas principe: 'langzaam rijden gaat sneller'. Bij een betere doorstroming verbetert namelijk de luchtkwaliteit.

Het doel van de gemeente is om de luchtkwaliteit binnen de gemeente blijvend te verbeteren om de gezondheid van bewoners te beschermen tegen de effecten van luchtverontreiniging. Daarvoor staan de volgende acties op het programma:

  • Er wordt een gemeentelijke beleidsregel luchtkwaliteit opgesteld ter bescherming van de gezondheid van de inwoners;
  • Het is wenselijk om verkeersaantrekkende objecten langs de A12 te concentreren, mits in combinatie met mitigerende maatregelen ter plaatse;
  • Het stimuleren van het openbaar vervoer en het fietsverkeer.
4.6.2 Het plan

In verband met de ontwikkelingen binnen het plangebied is een onderzoek uitgevoerd naar het aspect luchtkwaliteit. Het onderzoek is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd (bijlage 4). In het onderzoek is getoetst of het plan aan te merken valt als een plan dat niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (de zogenaamde NIBM toets) en een toets aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit in het kader van goede ruimtelijke ordening.

NIBM toets

Uit de berekening met de NIBM-tool blijkt dat de planbijdrage van de gehele ontwikkeling kleiner is de NIBM-grens van 1,2 øg/m³, daardoor zal het plan 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een toetsing aan de grenswaarden is op basis van de Wm niet noodzakelijk, aan gezien het plan NIBM is.

Toets grenswaarden

Ook is gekeken of de ter plaatse aanwezig luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming). Hierbij wordt getoetst aan de grenswaarden die voor verschillende stoffen gelden.

Met behulp van de monitoringstool is bekeken of de grenswaarden voor concentraties voor zeer fijnstof (PM2,5), fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied niet overschreden worden.In onderstaande tabel zijn de concentraties voor zeer fijnstof (PM2,5), fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) langs de snelweg A12 in 2015 en 2020 weergegeven.

Jaar   Concentraties in øg/m³  
  stikstofdioxide (NO2)   fijn stof (PM10)   Zeer fijnstof (PM2,5)  
2015   21   22,5   14,6  
2020   17   21   13  

Hiermee bevinden de concentraties stikstofdioxide en fijn stof zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3. Ook voor zeer fijn stof wordt voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 25 microgram per m3.

De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide wordt vanaf concentraties boven de 60 microgram per m3 overschreden. De concentraties in de nabijheid van het plangebied bedraagt 21 microgram per m3, wat betekent dat ook aan de uurgemiddelde grenswaarde wordt voldaan.

Naast een jaargemiddelde grenswaarde voor fijn stof is er ook een daggemiddelde grenswaarde van 50 microgram per m3 van kracht, die per jaar 35 keer mag worden overschreden. Uit statistische vergelijkingen van TNO en het RIVM blijkt dat deze grenswaarde bij een concentratie van 31,3 microgram per m3 vaker dan 35 keer wordt overschreden. Aangezien de concentratie fijn stof in het plangebied maximaal 22,5 microgram per m3 bedraagt, wordt ook aan deze daggemiddelde grenswaarde voldaan.

4.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.7 Milieuzonering

4.7.1 Beleidskader

VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering

Bij milieuzonering gaat het om afstanden die bij voorkeur in acht genomen moeten worden rondom milieubelastende functies zoals bedrijven. Het gaat hierbij om milieuaspecten als geur, stof, geluid en gevaar die een belemmering kunnen vormen voor gevoelige functies zoals woningen. In het kader van ruimtelijk ordening geeft de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) indicatieve afstanden om voldoende ruimtelijke scheiding te bewerkstelligen tussen belastende en gevoelige functies.

Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • a. Past de nieuwe bestemming in de omgeving?
  • b. Laat de omgeving de nieuwe bestemming toe?
4.7.2 Het plan

Algemeen

Binnen het plangebied worden milieuhindergevoelige functies beoogd in de vorm van woningen en appartementen. Daarnaast worden er milieuhinderveroorzakende functies beoogd in de vorm van maatschappelijke voorzieningen en kantoren. Om die reden is beoordeeld of wordt voldaan aan de richtlijnafstanden tussen de milieugevoelige functies en de milieubelastende functies.

Milieuhinderveroorzakende functies buiten het plangebied

In de naaste omgeving van het plangebied zijn geen bedrijfsmatige activiteiten bekend. De dichtstbijgelegen activiteit is een kantoorfunctie aan de Kapelweg 26, op ruim 100 meter ten noorden van het Raadhuis. Er zijn dus geen belemmeringen vanwege omringende bedrijfsactiviteiten voor de voorgestelde ontwikkelingen binnen het plangebied.

Milieuhinderveroorzakende functies binnen het plangebied

Voor de maatschappelijke functie en de kantoren gelden volgens de VNG-brochure de volgende in de onderstaande tabel opgenomen richtlijn afstanden.

Functie   Categorie   richtafstand   bepalende aspecten  
Maatschappelijk / trouwzaal   2   30 meter   geluid, geur  
Kantoren, overige zakelijke dienstverlening   1   10 meter   geluid  


De bovengenoemde functies worden deels aanpandig gerealiseerd, Dit betekent dat de richtlijnafstand niet gehaald kan worden. In dergelijke gevallen biedt de VNG-publicatie de mogelijkheid de functies te beoordelen op aan de hand van de functiemeningslijst uit bijlage 4 van de publicatie. Aangezien de genoemde functies in categorie A vallen kunnen deze aanpandig aan gevoelige functies gerealiseerd worden, mits er sprake is van kleinschaligheid.

4.7.3 Conclusie

Aangezien de overige functies kleinschalig zijn en op grond van de VNG-publicatie aanpandig aan de gevoelige functies gerealiseerd kunnen worden is er akoestisch gezien gen bezwaar tegen deze functies.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Beleidskader

Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (bijvoorbeeld een chemische fabriek of lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (bijvoorbeeld route gevaarlijke stoffen of buisleidingen). Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is de kans op een dodelijk ongeval binnen een bepaald gebied. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

4.8.2 Het plan

Met het plan is sprake van de realisatie van (nieuwe) kwetsbare objecten. De overheid heeft een risicokaart opgesteld, welke een zo actueel en volledig mogelijk beeld geeft van de (externe veiligheids)risico's in de omgeving van een gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpMAAraadhuisplein-va01_0016.jpg"

Uitsnede van de risicokaart

Risicobedrijven

Er zijn geen inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontouren de plangrens overschrijden.

Transportroutes

Het plangebied ligt ten zuiden van de rijksweg A12, die onderdeel is van het Basisnet Weg voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor de A12 geldt geen veiligheidscontour voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. Op de kaart zijn wel de 10-7- en de 10-8-contouren weergegeven. Het bestaande groepsrisico ter hoogte van de onderzochte locaties is minder dan 10% van de oriëntatiewaarde. Dit is een richtwaarde waar het bevoegd gezag zich zoveel mogelijk aan moet houden.

Plaatsgebonden risico

De kwetsbare objecten liggen ongeveer op de contour voor het plaatsgebonden risico van 10-8 per jaar. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarde voor het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico

De kwetsbare objecten liggen binnen het aandachtsgebied voor het groepsrisico (een zone van 200 meter langs de A12). Met de ontwikkelingen binnen het plangebied vindt er echter geen significante toename van het groepsrisicoplaats omdat het aantal personen in de dag- en nachtperiode niet substantieel wijzigt. De personen die in het plangebied verblijven betreffen geen groepen die minder zelfredzaam zijn.

Ondergrondse buisleidingen

Er zijn geen ondergrondse buisleidingen aanwezig waarvan de risicocontouren de plangrens overschrijden.

Hoogspanningslijnen en zendmasten

Het plangebied ligt niet binnen een indicatieve zone langs een hoogspanningslijn, waarbinnen geen objecten voor permanent verblijf mogen worden opgericht.

Er zijn in de omgeving geen zendmasten (GSM, UMTS, e.d.) waarvan de elektromagnetische straling de planlocatie kan beïnvloeden.

4.8.3 Conclusie

Het aspect Externe Veiligheid zorgt niet voor belemmeringen voor de uitvoering van het plan.

4.9 Duurzaamheid

4.9.1 Beleidskader

Het Rijk, de provincies en de gemeenten leveren inspanningen om klimaatverandering te voorkomen. Hiervoor nemen zij allerlei maatregelen. Voor klimaat en energie heeft de Tweede Kamer de volgende doelen vastgesteld:

  • De uitstoot van broeikasgassen verminderen met 30% in 2020 (t.o.v. 1990);
  • Het tempo van de energiebesparing versnellen, van 1% naar 2% per jaar;
  • Het aandeel duurzame energie omhoog brengen van 2% naar 20% in 2020.

Gemeentelijk milieubeleidsplan

Trias Energetica

Duurzaamheid is een belangrijk thema binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug. In 2035 wil de gemeente klimaatneutraal zijn. Om dit te bereiken maakt de gemeente gebruik van de Trias Energetica. Dit is een leidraad die de voorkeursvolgorde aangeeft voor de maatregelen die genomen kunnen worden om het gebruik van eindige energie terug te dringen:

  • Beperken van de energiebehoefte. De gemeente wil zo zuinig mogelijk omgaan met energie, door bijvoorbeeld goed geïsoleerd te bouwen, zuinig in te kopen, vaker te kiezen voor de fiets en dergelijke;
  • De energievraag die dan nog overblijft wordt zoveel mogelijk ingevuld met duurzame energie. De gemeente wil maatregelen nemen die de productie van duurzame energie in de gemeente verhogen en bijdragen aan de productie van duurzame energie elders;
  • Eindige energiebronnen efficiënt gebruiken (hoog rendement). De eindige energie die de gemeente nog zal gebruiken, na de eerste twee maatregelen, wordt gecompenseerd door te participeren in Goldstandard energieprojecten. Deze projecten dragen actief bij aan het voorkomen van de uitstoot van broeikasgassen en aan armoedebestrijding.

GPR Gebouw

Om te meten hoe energiezuinig en duurzaam gebouwen zijn, gebruikt de gemeente het instrument GPR Gebouw. GPR Gebouw bestaat uit de thema's energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Per thema krijgt een gebouw een rapportcijfer. Bouwen volgens het huidige bouwbesluit levert in principe een GPR Gebouw score van 6. Het maximale cijfer is een 10. De gemeente gebruikt dit instrument vaak bij het formuleren van nieuwbouwbeleid.

Nieuwbouw moet gemiddeld een 8,0 scoren op de thema's van de GPR Gebouw, met minimaal een 8,0 voor het thema energie. Duurzaam bouwen kan niet worden afgedwongen met het bouwbesluit. Om deze reden maakt de gemeente afspraken met projectontwikkelaars en woningcorporaties.

EnergiePrestatieCoëfficiënt (EPC)

Door de wetgeving wordt nieuwbouw steeds energiezuiniger. In het bouwbesluit gaat het om de minimaal te halen EPC-eis, de minimale isolatiewaarden voor de gevel en de aangescherpte eisen voor isolatiewaardenvoor glas en deuren.

De gemeente streeft vanaf 1 januari 2015voor woningen naar een EPC = 0,30.

De gemeente Utrechtse Heuvelrug telt ongeveer 20.000 bestaande woningen. Daarvan zijn er ruwweg 5000 in het bezit van woningcorporaties. Tot 2017 komen er circa zo'n 1350 nieuwe woningen bij. Er wordt hierbij ingezet op energiezuinige nieuwbouw. Dit is echter niet voldoende om de klimaatdoelstellingen te halen. Ook de bestaande bouw moet daarom energiezuiniger worden.

4.9.2 Het plan en conclusie

In het plan worden nieuwe functies mogelijk gemaakt binnen bestaande bebouwing. Hergebruik van bestaande bebouwing is in lijn met het principe van duurzaamheid. De twee nieuw te bouwen woningen zullen voldoen aan de wettelijke en gemeentelijke vereisten op het gebied van isolatie. Ook indien een nieuw appartementsgebouw wordt gebouwd, zald it moeten voldoen aan de gestelde eisen. Bij de nieuwe woningen in de villa zal getracht worden aan deze eisen te voldoen. Vanwege de monumentale waarde van het raadhuis en de bestaande bouwkundige beperkingen zal dit waarschijnlijk niet overal mogelijk zijn.

4.10 Kabels en leidingen

In en om het plangebied liggen geen kabels en leidingen die een juridisch- planologische bescherming genieten. Het plangebied valt niet samen met een zakelijk rechtstrook of een toetsingszone van een leiding, lijn of straalverbinding - gemeten uit het hart van een kabel, leiding of verbinding.

Het aspect leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.11 Water

4.11.1 Beleidskader

Waterwet

De Waterwet vormt de basis voor normen die aan watersystemen kunnen worden gesteld om onaanvaardbare wateroverlast te voorkomen. Voor primaire waterkeringen blijken de normen uit de wet zelf, andere normen voor rijkswateren zijn opgenomen in het Waterbesluit of de Waterregeling. Voor regionale wateren zullen de verordeningen en plannen van de provincies normen bevatten. De waterschappen en gemeenten maken ook ieder plannen waarin beschreven staat op welke wijze er met het water om moet worden gegaan.

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan, dat tevens een structuurvisie is op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2009-2015, gaat in op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. In het waterplan heeft het kabinet aangegeven de ambities te willen vergroten en te streven naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer. Om dit te bereiken worden allerlei (water)plannen uitgevoerd. Onder andere het Deltaprogramma dat tot doel heeft de bescherming tegen overstromingen te vergroten en de zoetwatervoorziening op lange termijn veilig te stellen. Daarnaast zijn het Hoogwaterbeschermingsprogramma en de programma's voor rivierverruiming, Ruimte voor de Rivier en de Maaswerken in volle gang. Het in 2008 geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord Water wordt gebruikt om de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort. Voor de noodzakelijke verbetering van de waterkwaliteit worden in de planperiode stroomgebiedbeheersplannen voor Eems, Maas, Rijndelta en Schelde uitgevoerd.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Omgekeerd moet de waterbeheerder zich bewust zijn van het feit dat in een gebied meer dan alleen waterdoelen gerealiseerd moeten worden. Hij moet anticiperen op ruimtelijk-economische ontwikkelingen. Bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen is het verplicht om in een vroegtijdig stadium een watertoets uit te voeren. In deze watertoets worden de kwantitatieve en kwalitatieve gevolgen voor het watersysteem onderzocht.

Grondwaterplan Provincie Utrecht 2008-2013

Het Grondwaterplan beschrijft hoe de provincie Utrecht in de periode 2008 t/m 2013 de beschikbare voorraad zoet grondwater beschermt en het gebruik ervan reguleert. De provincie heeft in het plan beleidslijnen geformuleerd die gehanteerd worden bij het uitvoeren van de grondwatertaken en acties die ondernomen worden om het grondwaterbeleid te realiseren.

Het plangebied is niet gelegen in of nabij een grondwaterbeschermingsgebied.

Provinciaal Waterplan 2010-2015

Het Waterplan 2010-2015 van de provincie Utrecht omvat het beleid voor waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water in de provincie voor de periode van 2010 tot 2015. Met dit plan voldoet de provincie aan de verplichting van de Waterwet om voor een periode van zes jaar een regionaal waterplan op te stellen. Met de nieuwe Waterwet is het Waterplan, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, structuurvisie als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

De provincie Utrecht heeft taken op het gebied van waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van het water. In het beleid wordt uitgegaan van de kernwaarden duurzaamheid, kwaliteit en samenwerking. In het Waterplan is het beleid vastgelegd. Bij het Waterplan hoort het Deelplan Kaderrichtlijn Water (KRW), met daarin de provinciale kaders voor de kwaliteit van oppervlaktewater en de maatregelen die de provincie zelf neemt ten aanzien van het grondwater.

Het plangebied heeft op basis van het Waterplan de functie 'stedelijk gebied'. De inrichting en het beheer in deze gebieden zijn primair gericht op bebouwing en infrastructuur. De bij deze functie horende doelstellingen zijn de volgende:

  • Een voor bebouwing en infrastructuur gewenste grondwaterstand om zakking te voorkomen en droge voeten te houden (GGOR);
  • Verbeteren van de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het watersysteem;
  • Streven naar het waar mogelijk afkoppelen bij nieuwbouw en stadsvernieuwing en naar maximaal afkoppelen bij rioolvervanging of herinrichting in bestaande wijken, tenzij grondslag of inrichting het niet toelaat, bijvoorbeeld als uitvloeisel van de integrale afweging voor de Utrechtse Heuvelrug;
  • Op de Utrechtse Heuvelrug moet integraal beoordeeld worden op welke wijze het hemelwater afkomstig van verhardingen afgevoerd wordt. De opties zijn afkoppelen, infiltreren in de bodem, lozen op oppervlaktewater of aansluiting op het riool;
  • Buiten de KRW-waterlichamen geldt: voldoen aan de ecologische normdoelstellingen van minimaal het laagste niveau in bestaande wijken.


Het plangebied is daarnaast aangeduid als 'Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug'. In het 'Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug' moet bij functieveranderingen een integrale beoordeling plaatsvinden of de risico's voor het grondwater niet toenemen. Ook moet integraal beoordeeld worden op welke wijze het hemelwater afkomstig van verhardingen afgevoerd wordt. De opties zijn afkoppelen, infiltreren in de bodem, lozen op oppervlaktewater of aansluiting op het riool.

Waterbeheerplan 2010-2015; Waterschap Vallei en Veluwe

Het waterbeheerplan schets de lange termijn ontwikkelingen en de visie van het waterschap voor een duurzaam watersysteem. Het gaat hierbij om de beleidsvelden, watersysteem en (afval)waterketen in samenhang met de ruimtelijke omgeving, natuur- en milieudoelen en maatschappelijke en klimatologische ontwikkelingen. Hierbij is duurzaamheid algemeen leidend voor de lange termijn ontwikkeling. Kwaliteit, resultaatgerichtheid en efficiency zijn voor de uitvoering bepalend. Innovatie geeft aan dat het waterschap open staat voor nieuwe concepten en ideeën om ontwikkelingen te ondersteunen.

De Utrechtse Heuvelrug vormt een hydrologisch samenhangend gebied van op hoger gelegen infiltratie- en laaggelegen kwelgebieden. Verdroogde natuur heeft baat bij een herstel van de infiltratie, waarbij zoveel mogelijk regenwater in het gebied wordt vast-gehouden. De kwaliteit van het grondwater en de bodem moeten daarbij worden bewaakt, omdat afstromend regenwater in een aantal gevallen verontreiniging van bodem en grondwater kan veroorzaken.

Water in het stedelijk gebied moet een belangrijke waarde zijn die kwaliteit toevoegt aan het gebied. Dat stelt randvoorwaarden aan de veiligheid (voorkomen overlast en schade), de zichtbaarheid, de kwaliteit en de beleving van stedelijk water. De invulling vindt plaats aan de hand van de tritsen 'vasthouden, bergen, afvoeren' en 'schoonhouden, scheiden, zuiveren'. In nieuw te ontwikkelen gebieden is het bereiken van een hoog kwaliteitsniveau direct bij aanleg mogelijk. De stedelijke wateropgave, gericht op het voorkomen van wateroverlast en schade door hevige neerslag, wordt in-gevuld door te zoeken naar zichtbare creatieve oplossingen (meervoudig ruimtegebruik) in de openbare ruimte, zodat water een positieve bijdrage levert aan het stedelijke landschap.

Waterplan Heuvelrug

Met het Waterplan Heuvelrug (vastgesteld in februari 2007) wordt een duidelijk beleid voor de komende jaren vastgesteld voor het beheer van het stedelijk water in de gemeente Utrechtse Heuvelrug. In het waterplan wordt inzicht gegeven in welke maatregelen voor het watersysteem op korte termijn mogelijk (kansen en aanpak knelpunten), noodzakelijk en verplicht zijn, om een ecologisch gezond en veilig functionerend watersysteem te krijgen. Doel van het waterplan is te komen tot een integrale visie en daarop gebaseerde maatregelen, gericht op een gezond en veerkrachtig watersysteem. Planuitvoering moet leiden tot hogere gebruikswaarde en belevingswaarde van het water. Daarnaast dient het waterplan bij te dragen aan de bewustwording van water bij burgers en ondernemers.

Samenvattend zijn de speerpunten als volgt:

  • Herstel van de natuurlijke waterhuishouding;
  • Voorkomen van waterverontreiniging door riooloverstort en “stedelijke” activiteiten;
  • Zichtbaar water als kwaliteitsverhogend element in het bebouwd gebied.


Gemeentelijk rioleringsplan 2012 - 2015 (GRP)

Het GRP is de integrale visie van de gemeente op grondwater, regenwater en stedelijk afvalwater. De gemeente kiest blijkens het plan bewust voor een integraal en duurzaam watersysteem in een uniek, maar kwetsbaar gebied, passend bij het groene en vitale imago van de Utrechtse Heuvelrug. Hiertoe heeft de gemeente een aantal doelen geformuleerd met betrekking tot grondwater, regenwater en stedelijk afvalwater.

De gemeente Utrechtse Heuvelrug stelt zich de volgende doelen met betrekking tot het stedelijk afvalwater:

  • Inzameling van stedelijk afvalwater, dat binnen het gebied is geproduceerd;
  • Transport van ingezameld stedelijk afvalwater naar de zuiveringsinstallatie;
  • Voorkomen van ongewenste vuilemissie naar oppervlaktewater, grondwater en bodem.


Ten aanzien van hemelwater heeft de gemeente de ambitie om het hemelwater zoveel mogelijk vast te houden op de plek waar het valt. Dit betekent dat hemelwater zoveel mogelijk moet worden afgekoppeld van de riolering en lokaal in het milieu (bodem of oppervlaktewater) moet worden gebracht. De gemeente streeft wat betreft het grondwater naar een gemiddeld hoogste grondwaterstand van ten minste 0,7 onder de as van de weg.

Uitgangspunt bij nieuwbouwlocaties is dat hemelwater direct wordt afgekoppeld. Voor de openbare ruimte geldt, dat hemelwater wordt geïnfiltreerd en als dit niet mogelijk is, dat een gescheiden stelsel wordt aangelegd. Ook voor particuliere percelen geldt, dat hemelwater moet worden geïnfiltreerd. Indien dit niet mogelijk is, dient hemelwater gescheiden aangeleverd te worden, ook indien er nog geen gescheiden rioolstelsel aanwezig is.

Convenant afkoppelen

In januari 2010 heeft de gemeente Utrechtse Heuvelrug samen met de provincie, Vitens, twee waterschappen en negen andere gemeenten een convenant afgesloten over hoe om te gaan met regenwater op de Utrechtse Heuvelrug. Met het convenant delen de provincie, gemeenten, het waterschap en het drinkwaterbedrijf de verantwoordelijkheid voor het water in en op de Heuvelrug. Het convenant zorgt ervoor dat alle partijen heldere afspraken over infiltreren op papier hebben om te zorgen voor een goede waterkwaliteit.

4.11.2 Het plan

In het plangebied is sprake van een minimale toename van het verhard oppervlak. Met de ontwikkeling wordt het noodgebouw dat ten oosten van het Raadhuis was aangebouwd gesloopt. Dit noodgebouw heeft een oppervlakte van circa 155 m2.In het plan worden twee nieuwe bijgebouwen mogelijk gemaakt ten noorden van de kantoorvilla. De ruimte die hiervoor gereserveerd bedraagt circa 70 m2.

In het plan is een bouwvlak opgenomen voor de twee nieuw te bouwen woningen. De oppervlakte van dit bouwvlak is 335 m2 groot. Ook is bij de sloop- en niewbouw van de niet monumentale delen van het raadhuis mogelijk om meer oppervlakte te realiseren. Het gaat ongeveer om circa 70 m2 .

De toename van het bebouwd oppervlak bedraagt dus maximaal 320 m2.

Omdat er geen sprake is van een substantiële toename van het bebouwd oppervlak zullen er met de ontwikkeling van plan geen negatieve effecten ontstaan op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse.

Bij de bouw van de woningen worden uitsluitend duurzame (niet-uitlogende) materialen toegepast waardoor de waterkwaliteit op peil blijft.

4.11.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.12 Groen, natuur en landschap

4.12.1 Beleidskader

Natuurbeschermingswet, Habitat- en/of Vogelrichtlijn, Flora- en faunawet, Natura 2000 en Ecologische Hoofdstructuur

Bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met bestaande natuurwaarden. De natuurbeschermingswetgeving vanuit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn is in de Nederlandse situatie gescheiden in soortenbescherming en gebiedsbescherming.

Het wettelijk kader voor de soortenbescherming in Nederland is de Flora- en Faunawet, die bescherming biedt aan vrijwel alle voorkomende diersoorten en sommige plantensoorten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de bepalingen van de Flora- en Faunawet; voorafgaand aan de ontwikkeling dient te zijn getoetst of er sprake is van effecten op één of meer strikt beschermde soorten. Is dit het geval, dan moet er een ontheffing worden aangevraagd. Voor sommige strikt beschermde diersoorten zijn aan het toekennen van deze ontheffing strenge eisen verbonden. Voor andere beschermde diersoorten is ontheffing niet mogelijk. Naast soortenbescherming heeft de Flora- en faunawet betrekking op jacht en de handel in dieren en planten. Dit is in het kader van het bestemmingsplan niet relevant.

Gebiedsbescherming vindt plaats in het kader van de Natuurbeschermingswet en daarmee de Natura 2000-gebieden. Dit zijn de Vogelrichtlijngebieden en (na aanwijzing) de Habitatrichtlijngebieden. De bescherming van de natuurwaarden heeft gevolgen voor het gebruik in en rondom dit gebied. Activiteiten, plannen en projecten moeten vooraf worden getoetst op hun effecten op de natuur, waarbij ook de externe werking van een ingreep op het beschermde gebied en de aanwezige waarden getoetst dient te worden. De afstand van de externe werking is afhankelijk van de ingreep. Als er sprake is van ingrepen die een (significant) effect hebben op het betreffende beschermde gebied zal er een vergunning moeten worden aangevraagd bij het bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de provincie.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) bestaat uit een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden verbonden door verbindingszones. De begrenzing van de EHS is een provinciale taak. De Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) is in de provinciale ruimtelijke verordening uitgewerkt; ruimtelijke plannen van gemeenten moeten hieraan worden getoetst. De PEHS is de afgelopen jaren in gebiedsplannen nader begrensd (vaak op perceelsniveau), waarbij per begrensde eenheid natuurdoeltypen zijn aangewezen. In of in de nabijheid van beschermde natuurgebieden geldt het 'nee, tenzij'-regime. Nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Hiervan kan alleen worden afgeweken als er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang. In dat geval moet de initiatiefnemer maatregelen treffen om de nadelige effecten weg te nemen of te ondervangen, en waar dat niet volstaat te compenseren door het realiseren van gelijkwaardige gebieden, het liefst in of nabij het aangetaste gebied. Ook financiële compensatie is mogelijk.

4.12.2 Onderzoek

Voordat ruimtelijke ingrepen mogen plaatsvinden moet eerst een onderzoek plaatsvinden in het kader van de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 en eventuele andere natuurregelgeving. Om die reden heeft SAB een flora en faunaonderzoek4 uitgevoerd. Het onderzoek bestaat uit een gebiedsanalyse (ruimtelijk ecologisch), een inventarisatie van beschikbare soortgegevens en een eenmalige veldverkenning. Aan de hand van dit onderzoek zijn uitspraken gedaan over de mogelijke aanwezigheid van beschermde planten en dieren in het plangebied. Het plangebied is beoordeeld op geschiktheid voor beschermde planten en diersoorten en de verwachte effecten op deze soorten en beschermde natuurgebieden. het onderzoek is uitgevoerd op basis van de momenteel geldende uitwerking en interpretatie van beleid en wetgeving. Het onderzoek van SAB is op 17 juli 2015 door Staro geactualiseerd, mede in verbrand met de nieuwe optie om de niet rijksmonumentale delen van het raadhuis te slopen.

4.12.3 Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet 1998
Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied dat is aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet. Het dichtstbijzijnde gebied beschermd in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 betreft het Natura 2000-gebied “Kolland & Overbroek”. Dit beschermde gebied ligt op ongeveer 7.700 meter afstand. Gezien tussenliggende elementen (bebouwing en enkele wegen) en de afstand zijn zowel directe als indirecte negatieve effecten van de plannen op het beschermde gebied niet te verwachten.

Ecologische hoofdstructuur
Het plangebied ligt niet binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De dichtstbijzijnde structuur welke onderdeel is van de EHS, betreft de bermen van de A12. Deze bevinden zich op ca. 100 m afstand van het plangebied. Gezien de ligging buiten de EHS is geen sprake van directe aantasting van de EHS. Indirecte effecten zijn ook niet te verwachten gezien de reeds tussenliggende verstorende elementen (wegen en woningen). Negatieve effecten op de EHS zijn niet te verwachten.

4.12.4 Soortenbescherming

In het kader van de Flora- en faunawet is getoetst of ter plaatse van de ruimtelijke ingrepen sprake is/kan zijn van negatieve effecten op beschermde planten en dieren. De beoogde ontwikkelingen kunnen namelijk biotoopverlies of verstoring (indirect biotoopverlies) tot gevolg hebben. Uit het veldbezoek is gebleken dat de meeste van de in het plangebied voorkomende soorten zijn beschermd en vallen onder het lichte beschermingsregime van de Flora- en faunawet. Hiervoor geldt dat aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen op basis van een algehele vrijstelling mogelijk is, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties. Dit betekent dat voor deze soorten de werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden zonder ontheffing. Hieronder volgt een korte samenvatting van het uitgevoerde onderzoek.

Vaatplanten
Tijdens het verkennende veldbezoek zijn alleen algemene soorten aangetroffen zoals Grove den, Madelief, Vogelmuur en Witte klaver. Aangetroffen plantensoorten zijn kenmerkend voor een voedselrijk en verstoord ecosysteem. Strikt beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen. Binnen de plangebieden zijn geen potentiële natuurlijke groeiplaatsen voor beschermde plantensoorten aanwezig.

Grondgebonden zoogdieren
Binnen het plangebied zijn enkele grasvelden, enkele rommelhoekjes en ruigten aanwezig. Hierdoor zijn vaste rust- en verblijfplaatsen van soorten als kleine marterachtigen, (spits)muizen, Egel, Konijn en Mol niet uit te sluiten. Voor deze soorten, die onder het eerste lichte beschermingsregime vallen, geldt een algemene vrijstelling voor het verstoren en/of aantasten van vaste rust- en verblijfplaatsen. Sporen en individuen van strikt beschermde grondgebonden zoogdieren zijn niet aangetroffen in het plangebied.

Vleermuizen
Voor de plannen worden mogelijk enkele bomen, voornamelijk enkele grove dennen, gekapt. De mogelijk te kappen bomen zijn nauwkeurig geïnspecteerd op het voorkomen van holten, spleten en loszittende bast. Geen van de geïnspecteerde bomen vertoonde deze kenmerken. Hierdoor zijn negatieve effecten op boombewonende vleermuizen niet te verwachten.

Binnen het plangebied zijn twee gebouwen aanwezig. Beide gebouwen worden geschikt geacht voor het herbergen van vaste rust- en verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen. De zolders zijn geïnspecteerd op vleermuizen, uitwerpselen en andere sporen (afgebeten vlindervleugels). Deze zijn niet aangetroffen. De tijdelijke houten aanbouw van het voormalig gemeentekantoor wordt gesloopt. De aanbouw is ongeschikt voor vleermuizen.

Vleermuizen maken vaak jarenlang gebruik van vaste aanvliegroutestussen verblijfplaats en foerageergebied, daarom kan het behoud van lijnelementen cruciaal zijn voor de instandhouding van het leefgebied. De beplanting binnen het plangebied vormt echter geen onderdeel van een dergelijk lijnelement. De aanwezigheid van vaste vliegroutes is daardoor niet te verwachten.

Het oude gemeentekantoor voorziet eventuele vleermuizen van meer dan genoeg openingen om het gebouw binnen te komen. Hier en daar zijn ruiten ingegooid, dakpannen verschoven of gescheurd, zitten er scheuren en gaatjes in de spouwmuren, zijn er open verbindingen naar de kelder en zitten er kieren tussen het daklood. Het gemeentekantoor biedt daardoor mogelijk verblijfplaatsen voor gebouwgebonden vleermuissoorten.

Amfibieën
Watervoerende elementen worden door amfibieën gebruikt om hun eitjes in af te zetten, zogenoemde voortplantingslocaties. Binnen het plangebied komen geen watervoerende elementen voor. Om deze reden worden negatieve effecten op strikt beschermde soorten niet verwacht.

Reptielen
In de omgeving van het plangebied zijn de Hazelworm, Ringslang, Zandhagedis en Levendbare hagedis waargenomen. Op basis van de ligging (stedelijk gebied) en de binnen het plangebied aanwezige habitats (verharde wegen, bebouwing) is het voorkomen van reptielen echter te verwachten. De waarnemingen van deze soorten zijn afkomstig van de omringende bos- en natuurgebieden van de Utrechtse Heuvelrug. Negatieve effecten op reptielen worden niet verwacht.

Vogels
Alle vogelsoorten zijn beschermd tijdens het broedseizoen. Het betreft dan met name de actieve broedplaatsen en vaste verblijfplaatsen van deze soorten. Nestlocaties of andere sporen van jaarrond beschermde vogelsoorten zoals uilen, roofvogels en huismussen zijn niet aangetroffen in en nabij het plangebied.

Nestlocaties van uilen men roofvogels worden ook niet verwacht in het plangebied. Het plangebied betreft namelijk een binnenstedelijke locatie. Deze soorten worden voornamelijk broedend aangetroffen in of aan de rand van het buitengebied.

Tijdens het veldbezoek zijn in de ruime omgeving van het plangebied geen huismussen waargenomen. Door de slechte weersomstandigheden, kan het zijn dat de huismussen niet actief waren en hierdoor niet waarneembaar. In de directe omgeving zijn in maart 2015 nog huismussen waargenomen (waarneming.nl). Het is derhalve mogelijk dat er huismussen in of rond het plangebied broeden. De bebouwing herbergt geschikte plekken voor huismussen om in te broeden, het is met dit onderzoek derhalve niet uit te sluiten dat huismussen in de gebouwen broeden.

Tijdens het veldbezoek zijn geen waarnemingen gedaan van gierzwaluwen, ook dit kan te maken hebben met de ongunstige weersomstandigheden en het tijdstip van de dag. Er zijn waarnemingen bekend van gierzwaluwen in de omgeving van het plangebied (www.waarneming.nl), dit betreft voornamelijk overvliegende gierzwaluwen, maar ook foeragerend en ter plaatse. Vanwege de toestand waarin het pand verkeerd, zijn broedende gierzwaluwen niet uit te sluiten. Bijvoorbeeld de kieren tussen enkele dakpannen kunnen onderdak bieden voor broedende gierzwaluwen.

Vissen
In het plangebied zijn geen waterpartijen en/of sloten aanwezig, daarom kan de aanwezigheid van vissen op voorhand worden uitgesloten.

Insecten (vlinders, libellen, sprinkhanen) en overige soortengroepen
Slechts een beperkt aantal van de zeer soortenrijke groep van de insecten is beschermd. De habitateisen van beschermde soorten binnen deze groep zijn vaak zeer locatiespecifiek en gebonden aan zeer bijzondere biotopen. Het plangebied ligt niet in een dergelijk biotoop.

4.12.5 Conclusie en aanbevelingen

In de directe omgeving van het plangebied zijn in maart 2015 voor het laatst huismussen gesignaleerd. Het is, mede door het slechte weer tijdens de toetsing, niet uit te sluiten dat er vaste rust- en verblijfplaatsen van huismussen aanwezig zijn in het gemeentekantoor. Hiervoor is nader onderzoek nodig in de periode april-mei. Ook zijn in de omgeving van het plangebied gierzwaluwen waargenomen. Het gebouw biedt voldoende plek en kansen voor gierzwaluwen om zich te vestigen.

Tijdens het veldbezoek zijn van de gierzwaluw geen exemplaren waargenomen, maar op basis van het veldbezoek kan het voorkomen van gierzwaluwnesten in de bebouwing niet worden uitgesloten. Er dient derhalve nader onderzoek naar gierzwaluwen te worden uitgevoerd om de aan- of afwezigheid van de soort in de bebouwing te kunnen aantonen.

Het is op basis van het uitgevoerde onderzoek niet uit te sluiten dat vleermuizen een vaste rust- en verblijfplaats hebben in het voormalige gemeentekantoor. Om uitsluitsel te geven over het al dan niet voorkomen van vleermuissoorten en eventueel benodigde mitigerende maatregelen is nader onderzoek nodig. Dit nader onderzoek is opgestart en eventuele noodzakelijke mitigerende maatregelen zullen worden genomen en zo nodig zal ontheffing aangevraagd worden.

4.13 Cultuurhistorie

4.13.1 Beleidskader

Nota Belvedère

De Nota Belvedère geeft een visie op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van het fysieke leefmilieu in de toekomstige situatie van Nederland kan worden omgegaan. Tevens geeft de nota aan welke maatregelen daartoe moeten worden getroffen. Cultuurhistorie wordt beschouwd als van vitale betekenis voor de samenleving en de individuele burger. Het behoud en het benutten van het cultureel erfgoed voegt kwaliteit toe aan de culturele dimensie van de ruimtelijke inrichting. Bij ruimtelijke planvorming is het verplicht om cultuurhistorie in de plannen te betrekken, waarbij herkenbaar houden van de historisch gegroeide ruimtelijke situatie en het bodemarchief voorop staat.

4.13.2 Het plan

Het oorspronkelijke Raadhuis is aangemerkt als een rijksmonument. Het Raadhuis zal met de ontwikkeling behouden blijven. Door in het Raadshuis nieuw functies mogelijk te maken, is sprake van het behoud van en een kwaliteitsimpuls aan een rijksmonument.

Toekomstige bouwkundige aanpassingen aan het Raadhuis worden getoetst door de welstands- en monumenten commissie. Uitgangspunt is dat er aan de buitenkant van dit rijksmonument geen bouwkundige aanpassingen of toevoegingen worden gemaakt.

Het noodgebouw dat aan het Raadhuis vast zit, zal met de ontwikkelingen binnen het plangebied worden gesloopt. Dit noodgebouw heeft echter geen cultuurhistorische waarde. De beperkte sloop en functieverandering zal juist leiden tot een versterking van de economische basis van het gebouw en daarmee het behoud en versterking van de cultuurhistorisch waarden binnen het plangebied. Ook sloop van de niet rijksmonumentale delen van het Raadhuis behoort tot de mogelijkheden. Voor sloop-nieuwbouw zijn beeldkwaliteitsen in het stedenbouwkundig kader opgenomen. Die hebben ten doel om de eventuele nieuwbouw op zorvuldige wijze in te passen.

4.13.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.14 Archeologie

4.14.1 Beleidskader

Wet op de archeologische monumentenzorg

Sinds 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Deze nationale wet vloeit voort uit het Europese Verdrag van Malta. Het uitgangspunt van de Wet op de archeologische monumentenzorg is het, waar nodig, beschermen van archeologische waarden. Er dient rekening gehouden te worden met de aanwezige en/of te verwachten monumenten/archeologische waarden. De wet is alleen van toepassing op (op)nieuw vast te stellen bestemmingsplannen.

Binnen de bepalingen van deze wet moet de gemeente de verantwoordelijk nemen voor het streven naar behoud 'in situ'5 . Ook moet de gemeente vroegtijdig het behoud van archeologische waarden afwegen tegen andere maatschappelijke belangen. Gemeenten moeten hun eigen archeologiebeleid opstellen en hier uitvoering aan geven.

De wet eist archeologisch vooronderzoek om de belangen goed af te kunnen wegen. De onderzoeksplicht is echter niet van toepassing op projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m2. Dit is het zogeheten archeologische vrijstellingenbeleid. De gemeenteraad heeft de bevoegdheid om (in een gemeentelijke archeologieverordening) een andere oppervlakte dan 100 m2 vrij te stellen van de onderzoeksplicht. Overigens vallen activiteiten waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist buiten de werkingssfeer van de wet.

Beleidskaart Archeologie en de Monumentenverordening 2010

In april 2013 is door de gemeenteraad een nieuwe Beleidskaart Archeologie vastgesteld. Op de kaart zijn verschillende archeologisch waardevolle gebieden aangegeven. Er is gekozen voor vijf typen archeologiegebieden waarin verschillende regels voor bescherming van archeologisch erfgoed gelden. De archeologische waarden die bijdragen aan de identiteit en het karakter van onze gemeente zijn daarbij het belangrijkst. De regels voor het beschermen van archeologische waarden zijn naast op de Beleidskaart Archeologie te vinden in de Monumentenverordening 2010.

De navolgende afbeelding geeft de archeologische waarde van het plangebied weer. Het plangebied heeft een lage archeologische verwachtingswaarde. Voor gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen die groter zijn dan 10 hectare.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpMAAraadhuisplein-va01_0017.png"

Uitsnede Gemeentelijke archeologische waarden- en beleidskaart

4.14.2 Het plan

De bodemingrepen in het plangebied als gevolg van de ontwikkelingen zullen kleiner zijn dan 10 hectare. Een archeologisch onderzoek is daarom op grond van de Archeologisch beleidskaart niet noodzakelijk. Ter bescherming van de mogelijk in de grond aanwezige archeologische waarden is in de regels van het bestemmingsplan wel de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" opgenomen.

4.14.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding zijn geometrisch bepaalde planobjecten opgenomen in een GML bestand. De verbeelding en bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2 Methodiek

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met de verbeelding de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de plankaart. In de legenda zijn deze als “verklaringen” aangegeven (bijvoorbeeld topografische gegevens).

5.2.2 Regels

De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels (in dit hoofdstuk zijn de begrippen en de wijze van meten opgenomen, met als doel te zorgen voor een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en de verbeelding);
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels (per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden. Ook zijn in dit hoofdstuk eventuele dubbelbestemmingen opgenomen.);
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels (in dit hoofdstuk zijn de algemene regels opgenomen, waaronder de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels);
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels (in dit hoofdstuk zijn de overgangsregels en de slotregel opgenomen).

De bestemmingsregels in hoofdstuk 2 kennen alle een eenzelfde opbouw:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • afwijkingsregels (indien aanwezig);
  • specifieke gebruiksregels (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde en van werkzaamheden (indien aanwezig);
  • wijzigingsbevoegdheid (indien aanwezig).

5.3 Bestemmingen

In het plangebied komen zeven bestemmingen voor, namelijk:

  • Gemengd
  • Groen
  • Tuin
  • Verkeer
  • Wonen
5.3.1 Gemengd

Het voormalige Raadhuis is voorzien van  de bestemming  Gemengd. Binnen deze bestemming zijn verschillende functies mogelijk waaronder wonen, kantoren en maatschappelijke voorzieningen. Ook tuinen, erven zijn mogelijk binnen deze bestemming evenals waterhuishoudkundige en groenvoorzieningen.

Binnen de bestemming mogen gebouwen alleen binnen  het bouwvlak worden gebouwd. De bouwvlakken mogen in zijn geheel bebouwd worden. Op de verbeelding zijn tevens de maximale bouwhoogten binnen het bouwvlak opgenomen. De hoofdvorm van het monumentale Raadhuis wordt echter beschermd door de Monumentenwet. Ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding – serre is een serre toegestaan met een maximale bouwhoogte van 4 meter. Indien gekozen wordt voor sloop-nieuwbouw ter plaatse van de serre, is uitsluitend een gebouw met een bouwhoogte van 3,5 meter toegestaan.

Voor overige bouwwerken zijn in de regels bij deze bestemming specifieke bouwhoogten opgenomen.

5.3.2 Groen

Het plantsoen op het Raadhuisplein en het groen rondom het Raadhuis zelf is bestemd als Groen. Binnen deze bestemming zijn o.a. groenvoorzieningen, plantsoenen en water toegestaan  met de daarbij behorende paden, kunstwerken, speelvoorzieningen, straatmeubilair etcetera.  Ook evenementen zijn mogelijk binnen deze bestemming. Binnen de bestemming zijn beperkte bouwmogelijkheden opgenomen voor bijvoorbeeld speeltoestellen kunstobjecten, of voorzieningen voor verblijf en ontmoeting. In de regels bij deze bestemming zijn nadere bepalingen opgenomen voor wat betreft hoogte en oppervlakte.

5.3.3 Tuin

De bestaande en toekomstige voortuinen bij de grondgebonden woningen zijn voorzien van de bestemming Tuin.  Deze gronden zijn bestemd voor tuinen met daarbij behorend paden, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeren op eigen terrein. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' zijn ook bijgebouwen voor de aangrenzende woningen mogelijk.  Verder zijn de bouwmogelijkheden binnen de bestemming Tuin beperkt. Wel mogen bijvoorbeeld erkers  van woningen binnen deze bestemming opgericht worden en zijn erfafscheidingen  mogelijk tot een hoogte van maximaal 1 meter.

5.3.4 Verkeer

Het plein ten noorden van het Raadhuis heeft de bestemming Verkeer. De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn o.a. bestemd voor wegen, straten en paden met een verkeers- en verblijfsfunctie, parkeervoorzieningen maar ook voor bijvoorbeeld groenvoorzieningen, kunstobjecten en straatmeubilair. Binnen de bestemming  zijn beperkte bouwmogelijkheden opgenomen voor bijvoorbeeld speeltoestellen kunstobjecten, of voorzieningen voor verblijf en ontmoeting. In de regels bij deze bestemming zijn nadere bepalingen opgenomen voor wat betreft hoogte en oppervlakte.

5.3.5 Wonen

De toekomstige grondgebonden woningen in het gebied zijn voorzien van de bestemming Wonen.  Deze bestemming is bedoeld voor wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep- en of bedrijf aan huis met daarbij behorend tuinen en erven, paden, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeren op eigen terrein.

De woningen zelf mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd van het type aaneengebouwd. De toekomstige woningen aan de Lindelaan mogen ook als vrijstaande woningen worden gebouwd. Per bouwvlak mogen niet meer dan twee woningen worden gerealiseerd.  De maximaal toegestane goot– en bouwhoogte van de woningen is weergegeven op de verbeelding. Voor de nieuwe woningen aan de Lindenlaan is in de regels een maximaal opervlak opgenomen voor het grondoppervlak van de woningen. Daarnaast geldt voor deze woningen een goothoogte van 4,5 meter. Deze hoogte kan met een afwijking worden verhoogd om bepaalde hoogte accenten mogelijk te maken. Hieraan zijn wel bepaalde voorwaarden gekoppeld. In het gebied buiten het bouwvlak kan onder voorwaarden aan- en uitbouwen aangebouwde bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd evenals bijvoorbeeld erfafscheidingen.

5.4 Dubbelbestemmingen

De bestemmingsplanregeling bevat naast de bovengenoemde bestemmingen ook 1 dubbelbestemming. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over 'onderliggende' (enkel)bestemmingen heen en houden beperkingen en aanvullingen in voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen een specifiek ruimtelijk belang dat middels de dubbelbestemming beschermt wordt.

5.4.1 Waarde - Archeologie

Volgens de gemeentelijk Beleidskaart Archeologie bestaat het gemeentelijk grondgebied uit zones met verschillende archeologische verwachting. Binnen de gemeente bestaan gebieden met een zeer hoge, hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting. Voor elke categorie verwachtingswaarde is bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek. Dit geldt voor bodem verstorende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van 'plannen' waarvoor het vereist is een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aan te vragen. De op de aanvraag om een omgevingsvergunning aangegeven oppervlakte die de bodem (nagenoeg) raakt is het oppervlak dat gehanteerd moet worden voor de beoordeling voor de noodzaak van een archeologisch onderzoek.

Het plangebied ligt op de Beleidskaart Archeologie in een zone met een lage archeologische verwachtingswaarde. In het bestemmingsplan is daarom de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 5" opgenomen. Zie onderstaande tabel met daar welk regime binnen deze dubbelbestemming geldt.


Dubbelbestemming  
Archeologisch waardevol gebied   Regime  
"Waarde - Archeologie 5"   Zones met een lage archeologische verwachting   Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 10 hectare en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.  

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Algemeen

Op grond van artikel 6.12 lid 2 van de Grondexploitatiewet kan de gemeenteraad bij besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. De kosten voor het plan zullen gedragen worden door een of meerdere initiatiefnemer(s). Hiervoor wordt een overeenkomst gesloten tussen de initiatiefnemers en de gemeente. Er komen geen kosten voor rekening van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.

6.1.2 Conclusie

De ontwikkeling van het plangebied overeenkomstig onderhavig bestemmingsplan heeft geen nadelige gevolgen voor de gemeentelijke begroting en is financieel uitvoerbaar. Het vaststellen van een exploitatieplan is dus niet noodzakelijk.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Informatieavond

Op 29 januari 2013 is een informatieavond georganiseerd voor omwonenden en andere belangstellenden. Tijdens deze avond is het stedenbouwkundig kader toegelicht en bezoekers werd de mogelijkheid geboden om hun reactie middels een formulier kenbaar te maken. Uit de reacties blijkt dat de omwonenden geen bezwaren hebben tegen de voorgestelde functiewijzigingen en de bouw van twee nieuwe woningen. Voor de omwonenden is het behoud van het raadhuis en het raadhuisplein een belangrijk uitgangspunt.

6.2.2 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het plan voorgelegd aan de diverse instanties. Er ziijn vooroverlegreacties ontvangen van de Provincie, de veiligheidsregio en het Waterschap Vallei & Veluwe. In de bijgevoegde nota van beantwoording vooroverleg- en inspraakreactie zijn de reacties opgenomen en van antwoord voorzien. De reacties zijn trouwens allen positief en leiden dus niet tot wijzigingen in het bestemmingsplan.

6.2.3 Inspraak

Het plan heeft gedurende zes weken ter inzage liggen waarbij eenieder inspraakreacties kon indienen aangaande het voorliggende plan. Er is 1 inspraakreactie ontvangen. In de bijgevoegde nota van beantwoording vooroverleg- en inspraakreactie is deze reactie opgenomen en van antwoord voorzien.

6.2.4 Zienswijzen

Gedurende de terinzagelegging is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is van beantwoording voorzien en leidt niet tot aanpassing in het bestemmingsplan. Voor de beantwoording van de zienswijze wordt verwezen naar de bijgevoegde nota van beantwoording (bijlage 9)

Hoofdstuk 7 Handhaving

Een belangrijk uitvoeringsaspect bij toepassing van het plan is van juridische aard. Het gaat hierbij om de handhaving en het toezicht op naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen “vasthouden”.

Daarnaast is handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: in beginsel dienen alle grondeigenaren en gebruikers door de gemeente op een zelfde wijze daadwerkelijk aan het plan te worden gehouden.

Handhaving bestaat uit drie fasen:

  • Handhaving start bij het bieden van de noodzakelijke informatie, in dit geval de informatie opgenomen in dit bestemmingsplan (kaart/digitale verbeelding, regels en toelichting);
  • Bij concrete overtredingen zal primair in minnelijk overleg worden getracht deze op te lossen;
  • Als het minnelijk overleg niet tot het gewenste doel leidt, zal feitelijk optreden onontkoombaar zijn. Wanneer daadwerkelijk handhavend opgetreden moet worden en de aard van de overtreding het toelaat, gaat de voorkeur naar het opleggen van een last onder dwangsom boven het toepassen van bestuursdwang. In die gevallen waar sprake is van een illegale situatie die acuut gevaar voor mens en omgeving oplevert en die directe actie behoeft, wordt bestuursdwang toegepast.

In beginsel zullen signaleringen van overtredingen, ongeacht de aard en omvang, altijd een vervolg krijgen in de zin van legalisatie (bestemming en/of vergunning), aanschrijving, of onder bepaalde voorwaarden en gedoogbesluit. Alleen op deze wijze kunnen niet gewenste ontwikkelingen tijdig worden tegengegaan en kunnen eventueel te accepteren afwijkingen (tijdelijk) worden gedoogd. Tevens wordt voorkomen dat de handhaving afglijdt naar een ongewenst niveau.

Handhaving vindt plaats aan de hand van controles. Deze vinden op verschillende manieren en momenten plaats:

  • Via controles achteraf op verleende omgevingsvergunningen (bouwvergunningen);
  • Via ad-hoc controles vanaf de openbare weg en aan de hand van klachten/meldingen van burgers;
  • Via een systematische controle 1 keer per jaar, zo mogelijk vanaf de openbare weg en desnoods door percelen te betreden.


Zodra een overtreding is geconstateerd wordt nagegaan of oplossingen mogelijk zijn (legalisatie). Kan geen vergunning worden verleend (bijvoorbeeld als de overtreding in strijd is met het bestemmingsplan of welstandseisen) dan vindt een gesprek plaats tussen de overtreder en de gemeente. Zo nodig treedt de gemeente handhavend op en kan een dwangsom of bestuursdwang worden toegepast.