direct naar inhoud van 2.2 Ontstaansgeschiedenis
Plan: Middenlaan 1 te Doorn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1581.bpDOOmiddenlaan1-va02

2.2 Ontstaansgeschiedenis

Geologie en bodem
Doorn ligt op de stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug op de overgang van lager gelegen komkleigronden en de hoger gelegen zandgronden. Het hoogteverschil tussen de twee is terug te voeren op de laatste IJstijd waarin de ijstongen aan de rand van de ijskap die noord Europa bedekten de lager gelegen kommen uitsleten in het landschap. Hierbij ontstonden onder de ijstong riviertjes, die het smeltwater afvoerden. Door dit smeltwater werden de beekdalen uitgeslepen. Aan de randen van deze beekdalen werden door de afzetting van materialen de stuwwallen gevormd.

De verschillen in de ondergrond zijn nog steeds duidelijk te zien aan de landschappelijke opbouw van de gronden rond Doorn. Deze overgang tussen hoog en laag, droog en nat maakte het mogelijk om de vruchtbare gronden rond de rivier te benutten en bij hoog water wel droog te blijven. De oudste bewoningssporen gaan terug tot ca. 800 voor Christus.

Historische ontwikkeling
De eerste beschrijving in de archieven dateert echter van 838 na Christus, toen het bisdom Utrecht voor de voedselvoorziening van het Domkapittel een uithof stichtte aan de zuidrand van het huidige Doorn. Al snel werd op deze uithof een kerk gesticht, een van de oudste langs de Utrechtse Heuvelrug. Rondom deze uithof werden de boerderijen gebouwd, die het bisdom van voedsel moesten voorzien. Wol en gewassen vormden de voornaamste inkomstenbronnen.

De ontginning en het verkavelen van de landbouwgronden gebeurde oorspronkelijk naar behoefte in een zogenaamde engverkaveling; kleine perceeltjes die als het ware toevallig het landschappelijk patroon vormden. Later, rond 1150, werd de verkaveling projectmatig aangepakt. Dit laat zich herkennen aan de langgerekte slagen in het landschap. Van de oorspronkelijke engverkaveling is niet veel meer te herkennen in het landschap. De lange slagen daarentegen zijn nog steeds herkenbaar.

Doorn was een zogenaamd flank-esdorp. De bewoning vond plaats aan de droge noordzijde, terwijl aan de (lager gelegen) zuidzijde, op de kleigronden, landbouw gepleegd werd. Aan de noordzijde op de zandgronden werden de schapen geweid en plaggen gestoken als bemesting voor de landbouwgronden. De waaiervormige opbouw, die Doorn aan de noordzijde nog steeds kenmerkt is toe te schrijven aan de beweiding van de heidegronden aan de noordzijde. Een aantal van de oorspronkelijke schaapsdriften is nog steeds herkenbaar als straten in het huidig stedelijk weefsel (bijvoorbeeld de Amersfoortseweg, Berkenweg en de Broekweg).

De oude postweg volgde naar alle waarschijnlijkheid het traject van de Kampweg, Acacialaan en de Leersumseweg. In de loop der tijd werd de Driebergsestraatweg-Dorpsstraat-Leersumseweg (N225) echter de ruggengraat van Doorn. Aan deze weg heeft lange tijd de enige officiële bebouwing gestaan, bestaande uit de boerderijen en de kerk. Nog steeds is deze weg de belangrijkste weg van Doorn.

Bebouwing
De Dorpsstraat/N225 laat een verscheidenheid aan bebouwing zien. Aan de buitenzijde van Doorn, ter plaatse van het nu voorliggende plangebied, zijn villa's verrezen, die over het algemeen verder van de weg staan. Groene gazons en grasbermen bepalen hier het beeld. De overgangsgebieden tussen privégebied en openbaar gebied kenmerken zich door een groen karakter. Doordat de woningen relatief ver van de weg staan is de scheiding tussen openbaar en privé vrij zacht.