direct naar inhoud van 2.3 Geologie en bodem
Plan: Gemeentekantoor en Cultuurhuis
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1581.bpDOOgemeentekantr-oh01

2.3 Geologie en bodem

Geologie en geomorfologie
Doorn ligt op de flank van de Utrechtse Heuvelrug, op de overgang naar het zuidelijker gelegen rivierengebied. Dit gebied wordt gekenmerkt door het voorkomen van relatief veel reliƫf door de opstuwing van oudere (rivier)afzettingen door landijs. Deze stuwwallen zijn gevormd tijdens de voorlaatste ijstijd, het Saalien (ca 240.000 - 130.000 jaar geleden), toen landijstongen vanuit Scandinaviƫ ons land bereikten. Als gevolg van het grote gewicht van het ijs werden de destijds aan het oppervlak aanwezige sedimenten, in hoofdzaak grofzandige fluviatiele afzettingen van voornamelijk de Rijn en de Maas, voor het ijs uit opgestuwd. De Utrechtse Heuvelrug behoort tot dit stuwwalcomplex.

Als gevolg van opwarming van het klimaat begon aan het eind van het Saalien het landijs te smelten. Op sommige plaatsen brak het smeltwater door de opgestuwde afzettingen heen en zette het meegevoerde grind en vooral zand af in een grote waaier onder en langs de stuwwallen. Deze waaiers worden ook wel "sandrs" genoemd

Tijdens de laatste ijstijd (Weichselien (120.000-12.000 jaar geleden) bereikte het landijs ons land niet, maar door het koude en droge klimaat was er weinig vegetatie waardoor de aan het oppervlak aanwezige zandige afzettingen konden verstuiven. Op die manier is over grote delen van Nederland een afdekkende laag zand afgezet, het dekzand. Dekzanden die tegen of achter stuwwallen liggen worden gordeldekzanden genoemd. Op veel plaatsen is het dekzand opgestoven in duinen of langgerekte ruggen. In deze periode viel neerslag gedurende een groot deel van het jaar in de vorm van sneeuw, dat aan het begin van de zomer smolt. Daardoor werden sneeuwsmeltwaterdalen gevormd die zich insneden in de stuwwallen en terrassen.

De in het plangebied voorkomende afzettingen worden gerekend tot het Laagpakket van Wierden (dekzand) en de Formatie van Boxtel met een dek van Laagpakket van Wierden. De sandrafzettingen behoren tot de Formatie van Drenthe en zijn ondergebracht in het Laagpakket van Schaarsbergen.

Zoals op te maken is uit onderstaande afbeelding, valt het plangebied binnen het (vanwege bebouwing) niet gekarteerde gebied. Direct ten noorden van het gebied bestaat de bodem uit smeltwaterwaaier bedekt met dekzand. Ten oosten en westen van het plangebied worden gordeldekzandwelvingen aangegeven. Het verschil tussen deze twee klassen is hier de dikte van het afdekkende pakket dekzand: als deze dik genoeg wordt die als dekzand gekarteerd.
Op basis van interpolatie van deze eenheden kan wel aangegeven worden welke geomorfologische eenheid naar verwachting aanwezig is: in het plangebied komen smeltwaterwaaier afzettingen voor met ofwel een dun, ofwel een dikker pakket dekzand.

Afbeelding 2: Geomorfologische kaart van het plangebied en omgeving (bron: ArchisII).
afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpDOOgemeentekantr-oh01_0002.jpg"
Inzet linksonder: geomorfologische kaart volgens de CHS (bron: cultuurhistorische atlas provincie Utrecht)

Op de geomorfologische kaart van de CHS Utrecht is deze interpolatie ook uitgevoerd (zie inzet); volgens deze kaart bevindt het plangebied zich in de zone met dekzand afzettingen.

Bodemkundige situatie
Op de bodemkaart (schaal 1:50.000) is het plangebied evenmin gekarteerd vanwege de bebouwing (afbeelding 3). De direct aangrenzende gebieden die wel gekarteerd zijn geven aan dat er hoge zwarte enkeerdgronden in leemarm en zwak lemig fijn zand aanwezig zijn. Deze zijn kenmerkend voor de hele zone met gordeldekzanden. Indien het plangebied binnen de geomorfologische eenheid van de smeltwaterwaaiers valt, is naar verwachting een holtpodzol bodem aanwezig is.

Op de arme zandgronden, met name de hoger gelegen delen, is vanaf de Late Middeleeuwen op grote schaal bemesting toegepast. Dit gebeurde eerst voornamelijk met bosstrooisel en later met (heide)plaggen, die al dan niet eerst in de potstal waren gelegd en zo vermengd raakten met dierlijke mest. Vooral door het gebruik van plaggen is in de loop van eeuwen het oppervlak langzaam opgehoogd, en is de bovengrond aangereikt met organische stof. Deze esdekken of cultuurdekken zijn daardoor kenmerkend donker van kleur geworden en in de regel tussen 0,5 en 1,5 meter dik.

Afbeelding 3: Bodemkaart van het plangebied (rode cirkel) en omgeving. Bron: ArchisII.
afbeelding "i_NL.IMRO.1581.bpDOOgemeentekantr-oh01_0003.jpg"

In archeologisch opzicht zijn de esdekken interessante verschijnselen omdat ze een conserverende werking hebben voor oudere bewoningsresten (daterend voor de intensieve landbewerking) die nog op de dekzandruggen aanwezig zijn.
De zandige afzettingen van de gordeldekzanden zijn ook arme gronden die een dergelijke bemesting nodig hadden, en worden daarom vaak gekenmerkt door de aanwezigheid van een esdek en enkeerdgronden, met name rondom de oude nederzettingen.