Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Sterkenburgerlaan 1, Driebergen-Rijsenburg
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1581.Sterkenburgerlaan1-VA01

Toelichting

1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens de bebouwing aan de Sterkenburgerlaan 1 te Driebergen-Rijsenburg deels te slopen, nieuwe bebouwing terug te bouwen en het terrein te herinrichten waarbij twee woningen wordt toegevoegd.
 
De bebouwing binnen het plangebied verkeerd in een zeer slechte staat. De boerderij betreft een rijksmonument de meest noordwestelijk gelegen schuur is aangewezen als gemeentelijk monument. Het voornemen is om de rijksmonumentale boerderij te splitsen in twee woningen en een praktijk (aan huis), ten behoeve van psycho- en haptotherapie, te mogelijk te maken. De bestemming 'hospice' komt hiermee te vervallen. Daarnaast is het voornemen de van oudsher aanwezige 'gelagkamer' zijn oorspronkelijke functie weer terug te geven. In de oorspronkelijk gelagkamer en de daar aanliggende kamer wordt een 'huiskamerrestaurant' gerealiseerd met plek voor maximaal 12 gasten. Het restaurant zal in het weekend geopend zijn.
 
Op het perceel wordt een extra woning mogelijk gemaakt door de gemeentelijk monumentale schuur om te bouwen tot een woning. Een deel van de overige aanwezige schuren worden gesloopt waardoor de rijksmonumentale boerderij en de monumentale schuur vrij komen te staan. Het geheel betreft een zelfvoorzienend, ecologisch en duurzaam initiatief. Met de herontwikkeling wordt de kwaliteit van zowel het erf als de omgeving verbeterd.
 
De gronden van het plangebied beschikken deels over een maatschappelijke functie. De functiewijziging naar 'Wonen', het toevoegen van de extra woning, de vestiging van de praktijk en het herinrichten van het terrein passen niet binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan 'Driebergen Buitengebied', vastgesteld op 7 mei 2020. Om de functiewijziging, een tweede woning en de herinrichting van het terrein juridisch-planologisch mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan gewenst. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
 
1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied
Het plangebied is gelegen in het buitengebied ten zuiden van de kern Driebergen. Het plangebied bevindt zich in de gemeente Utrechtse Heuvelrug, gelegen aan de rand van het gelijknamige 'Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug'. Ten zuidwesten van het plangebied ligt het ridderhofstad kasteel Sterkenburg. De beoogde ontwikkeling vindt plaats op de kadastrale percelen Driebergen-Rijsenburg, sectie D, perceelnummers 656, 782, 817 818, 819, 820 en 821. De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
  
Globale ligging plangebied (rode cirkel, bron: Google maps)
 
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering, bron: Google maps)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Driebergen Buitengebied'. Dit bestemmingsplan is op 7 mei 2020 vastgesteld door de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. De volgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan.
 
Uitsnede bestemmingsplan 'Driebergen Buitengebied', rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
De gronden beschikken over de bestemmingen 'Wonen - B 1', 'Maatschappelijk' en 'Agrarisch met waarden'. De gronden aangewezen met 'Wonen - B 1' zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep- en of bedrijf aan huis. De gronden aangewezen met 'Maatschappelijk' beschikken over de functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - hospice' en zijn uitsluitend bestemd voor een hospice. De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijvigheid en de instandhouding van de aanwezige, dan wel daaraan verbonden, landschaps- en natuurwaarden.
 
Daarnaast is het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Deze gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden. Echter blijkt uit de archeologische beleidskaart Utrechtse Heuvelrug 2019 dat de gronden beschikken over de aanduiding 'Waarde - Archeologie 2 buggerzone zeer hoog'.
 
Het beoogde plan past niet binnen de bestemmingen 'Wonen - B 1', 'Maatschappelijk' en 'Agrarisch met waarden' in het geldende bestemmingsplan. Om de gewenste ontwikkeling te realiseren zal een nieuw bestemmingsplan moeten worden opgesteld. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
 
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een algemene beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven. Het volgende hoofdstuk (4) geeft een beeld van de uitvoerbaarheid op het gebied van de milieuaspecten. In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord. Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.
2 Het plan
 
2.1 Huidige situatie
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Driebergen-Rijsenburg (gemeente Utrechtse Heuvelrug), op de kruising van de Langerbroekerdijk en Sterkenburgerlaan. Het plangebied maakt onderdeel uit van de voormalige gemeente Sterkenburg. Rond het plangebied zijn agrarische gronden, woningen, buitenplaatsen en boerenbedrijven te vinden.
 
Op de planlocatie is een rijksmonumentaal boerderij gesitueerd. Het gedeelte van het pand aan de Sterkenburgerlaan beschikt over de bestemming 'Wonen'. Het gedeelte gelegen aan de Langbroekerdijk is voorzien van de bestemming 'Maatschappelijk', waar uitsluitend een hospice is bestemd. Er zijn drie ruime schuren op het terrein aanwezig waarvan er twee direct aan het rijksmonumentale pand grenzen. De derde schuur betreft een gemeentelijk monument. De navolgende afbeelding toont de monumentale bebouwing binnen het plangebied.
 
Monumentale bebouwing
 
De schuren en het terrein verkeren in een zeer slechte staat. Een deel van de bebouwing staat zelfs op instorten en dienen hoognodig gesloopt of gerestaureerd te worden. Het achtererf bestaat grotendeels uit weiland en is omringd door rijen bomen.
 
Aanzicht rijksmonumentale boerderij
 
Aanzicht naastgelegen schuren
 
2.2 Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie blijft het rijksmonumentale pand aan de Sterkenburgerlaan 1 behouden. Van de drie schuren worden de twee direct aangrenzende niet-monumentale schuren deels gesloopt. Hierdoor komt het rijksmonumentale pand weer vrij te staan. De schuur, gemeentelijk monument, aan de noordzijde van het rijksmonument wordt deels gesloopt. Een deel van deze schuur blijft staan en krijgt een zelfde uitstraling zoals het nu is. De navolgende afbeelding toont de te saneren bebouwing.
 
Te saneren bebouwing
 
Het gehele monumentale pand wordt voorzien van de bestemming 'Wonen'. Het pand wordt gebruikt als dubbele woning met een praktijk (aan huis) ten behoeve van psycho- en haptotherapie. In totaal worden er vier behandelkamers mogelijk gemaakt en zullen er vier therapeuten komen te werken. In de oorspronkelijke gelagkamer wordt een huiskamerrestaurant gevestigd. Hiermee krijgt dit deel van het rijksmonument zijn oorspronkelijke gebruiksfunctie weer terug. De navolgende afbeelding toont een plattegrond van de beoogde situatie.
 
 
Plattegrond beoogde situatie (bron: Griffioen architecten)
   
De monumentale schuur (gemeentelijk monument) wordt omgebouwd tot een woning op het perceel. Tevens wordt de kapschuur verplaatst en worden er een aantal bijgebouwen op het perceel toegevoegd, waaronder een veranda met daaraan grenzend een zwembad.
 
Achter op het woonperceel wordt een 'voedselbos' aangelegd. De tuin bestaat verder uit een plukbloementuin met kas, moestuin, boomgaard en een zogenaamde slangenmuur. Deze slangenmuur, een veel voorkomend element bij monumentale bebouwing, heeft ook als voordeel dat het achterliggende erf geluidsluw wordt.
 
Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande inritten aan de Langbroekerdijk en de Sterkerburgerlaan. Het terrein beschikt over voldoende ruimte om 11 parkeerplaatsen te realiseren. De parkeerplaatsen worden ten westen van de kapschuur en ten oosten van de nieuwe woning gerealiseerd.
 
Inrichtingsplan toekomstige situatie (bron: Griffioen architecten)
 
De herinrichting van het terrein is gebaseerd op de oorspronkelijke waterlopen. Er worden diverse waterlopen teruggebracht. De groene inrichting zorgt voor een kwaliteitsverbetering van het terrein en sluit beter aan op het omliggende landschap. Het initiatief is zelfvoorzienend, duurzaam en door de verschillende elementen aantrekkelijk voor flora en fauna. Al met al vindt er een aanzienlijke kwaliteitsverbetering van het terrein en de bebouwing plaats.
 
2.3 Landschappelijke inpassing
Voor de beoogde ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, voorzien van landschappelijke uitgangspunten, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1.
 
Onderliggend landschap perceel en omgeving
Het perceel van de planlocatie is gelegen op een kruispunt in de overwegend hier voorkomende copeverkaveling van het Langebroekerweteringgebied, op een van de oudste ontginningen. Het geheel maakt deel uit van het vroegere buurtschap Sterkenburg en heeft vroeger de functie van rechthuis gehad, waarna er een boerderij vestigde en later een hospice. Het kenmerkt zich door een afwijkende verkaveling, deels dwars op  de Langebroekerdijk en deels dwars op de Sterkenburgerlaan.
 
De erven in de omgeving zijn meestal als bebouwingslint langs de Langebroekerdijk gelegen. Echter is hier de meeste bebouwing gelegen aan de Sterkenburgerlaan. Alle gebouwen staan dicht op de weg en kort op de wetering. Rond het perceel zijn drie rijen met bomen aanwezig. Voorheen kwamen er veel boomgaarden voor. Daarnaast bestaat de beplanting vooral uit kavelgrensbeplanting, afwisselend met knotbomen of singels lanen en fruitbomen.
 
De Lange zichtlijnen tussen de boerderijen zijn kenmerkend voor de kwaliteit van het gebied. Vanwege de omzoming van het plangebied is dat hier niet het geval. In de omgeving is een afwisseling van boerderijen, percelen en woningen, waarbij woonbebouwing op de kop van de kavel staat. Bijgebouwen staan kort achter en naast de bestaande bebouwing. Bij de inrichting van de percelen wordt de lengterichting van de verkaveling meestal benadrukt. De noklijn staat overwegend evenwijdig met de richting van het landschap, of dwars op de weg.
 
Huidige erf
Op het erf is een verzameling van gebouwen, met zowel een rijks- als een gemeentelijk monument aanwezig. Het hoofgebouw is een zeer oude dwarshuis boerderij met een verlengd achterhuis. Er staan verspreid op het erf meerdere schuren en bijgebouwen in verschillende vormen, richting en materiaalgebruik. De twee grote en hoge schuren hebben als stallen dienst gedaan. Verder staat er op het perceel nog een houten open kaploods en een grote schuur/opslagruimte. De meeste noklijnen van de gebouwen staan dwars op de Sterkenburgerlaan. Bij één van de schuren staat de noklijn dwars op de Langbroekerwetering.
 
Aan de Sterkenburgerlaan is een kleine voor/ zijtuin aanwezig en aan de zijkant van de voormalige boerderij aan de zijde van de Langbroekerdijk is een zijtuin aanwezig met wat heggen en wat fruitbomen. Het achterf is voornamelijk bestraat met elementenverharding. Het woonerf wordt begrenst door een L-vormig weiland die doorloopt tot aan de bomenrijen.
 
Kansen voor landschappelijke versterking
Het perceel is door de jaren heen erg verrommeld. Een groot deel van de gebouwen heeft lang leeg gestaan en zijn niet naar behoren onderhouden. Daarnaast is er verschillend materiaalgebruik in de bijgebouwen aanwezig en is de staat van de schuren slecht. Door een aantal van de gebouwen op te ruimen en te restaureren, de tuinen aan te pakken en verharding te verwijderen, kan er veel landschappelijke winst op het erf en gehele perceel gehaald worden.
 
De navolgende afbeelding toont een voorbeeld van de mogelijke invulling van het plangebied.
 
Landschappelijke inpassing plangebied (bron: Stuurgroep Kromme Rijlandschap)
3 Algemeen ruimtelijk beleidskader
3.1 Rijksbeleid
 
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
    
Planspecifiek
Gezien de aard en omvang is de NOVI verder niet specifiek van belang. Wel wordt er aangesloten op de ambities en belangen van het rijk, zoals het realiseren en behouden van een goede leefomgevingskwaliteit, het realiseren van woningen en het behouden en het versterken van cultureel erfgoed.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van de Romeinse Limes. De Romeinse Limes is een erfgoed van uitzonderlijke universele waarde. Binnen het plangebied zijn echter geen historische waarden van de Romeinse Limes te vinden. Verder zijn er vanuit het Barro geen raakvlakken met het plan en worden er geen specifieke randvoorwaarden gesteld.
 
3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die op 1 juli 2017 in werking is getreden.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen, afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. In het onderhavige geval worden er twee woningen toegevoegd. Daarmee is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en hoeft het plan niet nader getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht
De Omgevingsvisie Provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren. Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
  • waarin Stad en land gezond zijn;
  • die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • waarin Duurzame energie een plek heeft;
  • met Vitale steden en dorpen;
  • die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft. 
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
 
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zonne- en windenergie.
 
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar de provincie voor staan kan zij niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie, medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
 
Planspecifiek
Bij ontwikkelingen is klimaat en duurzaamheid van belang. De provincie zet in op een klimaatbestendige provincie en heeft de ambitie om in 2040 energieneutraal te zijn. Dit moet behaald worden om met ontwikkelingen in te zetten op de klimaatbestendigheid en de manier van energie besparen en opwekken. Deze aspecten worden met het voorliggende project niet uit het oog verloren. De woningen worden voorzien van een nieuwe en goede isolatie. Tevens wordt er gebruik gemaakt van aardwarmte door middel van een gesloten bodemsysteem en bestaat de mogelijkheid voor het plaatsen van PV-panelen.
 
Volgens kaart 4 van de Omgevingsvisie ligt het plangebied in de 'Beschermingszone drinkwaterwinning'. Voor de bescherming van de bestaande drinkwaterwinningen in de provincie is deze beschermingszone opgenomen. Vanwege de bevolkingsgroei en de toenemende bedrijvigheid is er tot 2050 extra drinkwater nodig. Daarnaast is het van belang om een deel van het grondwater te beschermen. De werkzaamheden zijn dusdanig kleinschalig van aard dat het geen invloed heeft op de drinkwaterwinning van het gebied.
 
Kaart 5 geeft aan dat het plangebied in overstroombaar gebied ligt. Bij overstromingen dienen de gevolgen beperkt te worden. Vooral de gevolgenbeperking bij overstromingen voor de vitale en kwetsbare functies is van belang. Gezien de aard en omvang van onderhavig plan heeft het plan geen invloed op het overstroombaar gebied waar het in ligt.
 
Het plangebied is gelegen in het 'Landschap Rivierengebied'. Elk Utrechts landschap heeft zijn eigen kwaliteiten. De provincie Utrecht heeft de ambitie om de kernkwaliteiten van de landschappen te behouden en doorontwikkelen. De ontwikkelingen binnen het plangebied hebben geen negatieve gevolgen voor het karakteristieke profiel van de Langbroekerwetering. Het deel van de bebouwing zonder monumentale status wordt gesloopt waardoor de monumentale bebouwing beter tot zijn recht komt. De bomenrij rond het plangebied blijft behouden, waardoor de omkadering van erf behouden blijft en het schaalcontrast van zeer open naar besloten duidelijk zichtbaar is. De ontwikkeling heeft, gelet op de aard en omvang, verder geen invloed op de hiervoor genoemde samenhangende stelsels.
   
Het plangebied ligt in een 'CHS-Historische buitenplaatszone'. In zowel de historische buitenplaatszone is kleinschalige verstedelijking toegestaan. Daarbij is behoud van specifieke kenmerken in de zone het uitgangspunt. De staat van de monumentale bebouwing binnen het plangebied is in de huidige situatie slecht. Het restaureren van de monumentale bebouwing levert een bijdrage aan het herstel van de cultuurhistorische waarden in het gebied. In toelichting paragraaf 4.6 en toelichting paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op de aspecten archeologie en cultuurhistorie.
 
In het landbouwgebied, waar de planlocatie zich in bevindt, is landbouw de hoofdgebruiker. Daarnaast vindt er ook menging met andere functies plaats. Het initiatief heeft geen raakvlakken met de belangen van het landbouwgebied en vormt geen hinder voor omliggende bedrijven.
 
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling van de twee woningen op de planlocatie in lijn is met de Omgevingsvisie provincie Utrecht.
       
3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht
Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma's:
 
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
 
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
 
Programma's 
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsvisie wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie pakt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.
 
Planspecifiek
Op kaart 3 'Watersysteem kaart 2' staat aangeven dat het plangebied in overstroombaar gebied ligt. Daarbij wordt in artikel 2.10 gesteld dat er rekening gehouden moet worden met overstromingsrisico's. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks geldt dit ook voor individuele woningen en bedrijven. Het plangebied ligt binnendijks waardoor dit artikel voor onderhavig plan niet van toepassing is.
 
Volgens kaart 6 'Ondergrond en bodem kaart 1' ligt het plangebied in een gebied met kwetsbare strategische grondwatervoorraad. Activiteiten die risico's vormen voor de grond- en oppervlaktewaterwinning voor menselijke consumptie zijn niet toegestaan. Het voorliggende plan maakt geen activiteiten mogelijk die negatieve gevolgen kunnen hebben op de grond- en oppervlaktewaterwinning.
 
Kaart 15 'Cultuurhistorie en landschap kaart 1' geeft aan dat het plangebied ligt in 'CHS - archeologische waardevolle zone' en 'CHS - historische buitenplaatszone'. Artikel 7.8 stelt dat een kleinschalige verstedelijking binnen de historische buitenplaatszone toegestaan is, mits deze zorgvuldig is ingepast en de historische buitenplaatszone niet aantast. In paragraaf toelichting paragraaf 2.3 is ingegaan op de landschappelijke inpassing van het plan. Daarnaast is in toelichting paragraaf 4.6 en toelichting paragraaf 4.7 ingegaan op de aspecten archeologie en cultuurhistorie. Hieruit blijkt dat de archeologische en cultuurhistorische waarden niet verloren gaan met de beoogde ontwikkeling en zelfs versterkt worden.
 
Volgens kaart 16 'Cultuurhistorie en landschap kaart 2' ligt het plangebied in het landschap rivierengebied. Ontwikkelingen mogen de kernkwaliteiten van het landschap niet aantasten. Het voorliggende plan is zorgvuldig ingepast en de verouderde bebouwing op het terrein wordt gesloopt of gerestaureerd. De verouderde bebouwing op het terrein wordt gesloopt of gerestaureerd. Geconcludeerd kan worden dat, gezien de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling, er geen kernkwaliteiten van het rivierengebied worden aangetast.
  
Het plangebied ligt in het aandachtsgebied stiltegebied. Dit blijkt uit kaart 21 'Wonen, werken en recreëren kaart 4'. Ontwikkelingen binnen dit gebied mogen het stille karakter niet verstoren. Met de beoogde ontwikkeling worden geen activiteiten en functies gerealiseerd die geluidshinder veroorzaken. Derhalve zal het stille karakter niet verstoord worden.
 
Geconcludeerd kan worden dat het beoogde plan voor de realisatie van twee woningen in lijn is met de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht.
   
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie 2030 'Groen dus Vitaal'
De gemeenteraad van Utrechtse Heuvelrug heeft op 28 januari 2010 de Structuurvisie 2030 'Groen dus Vitaal' vastgesteld. Daarin zijn onder meer afspraken op hoofdlijnen opgenomen over de ontwikkeling van gebieden en kwaliteiten tot 2030. Voor de periode 2010-2016 zijn concretere afspraken opgenomen.
 
Het motto van de Structuurvisie 2030 is 'Groen dus Vitaal'. Aan de ene kant zijn natuur, landschap, cultuurhistorie en archeologie, samen met de sociale kwaliteit van de dorpen, het uitgangspunt. Voor wonen, economische ontwikkeling, sport en recreatie is ruimte als dat in het verlengde van dit uitgangspunt gevonden kan worden. Omgekeerd is het gewenst dat de samenleving, vanuit de behoefte aan wonen, werken, sporten en recreëren, op zoek gaat naar gebruiksmogelijkheden van het gemeentelijke grondgebied. De vitaliteit die daarmee wordt ingebracht, verhoogd voor iedereen de waarde van de leefomgeving voor iedereen.
 
Gezien de complexe omgeving met zoveel waarden vraagt het motto om creativiteit en maatwerk voor de functies wonen, werken, sport en recreatie. En een standvastige, maar niet dogmatische houding vanuit het oogpunt van natuur, landschap, cultuurhistorie en de samenleving. Voor de gemeentebrede invalshoek wordt gewerkt met zes thema's, die een breed terrein bestrijken:
  • Natuur over de heuvels;
  • Op de schouders van ons erfgoed;
  • Duurzaam bereikbaar;
  • Leefbare dorpen;
  • Vrije tijd op de Utrechtse Heuvelrug;
  • Maatwerk voor wonen en werken.
De volgorde van de thema's weerspiegelt de algemene houding 'Groen dus Vitaal'. Om sturing te geven aan de ontwikkelingsrichting voor de diverse geografische samenhangende gebiedsdelen (zones), is een structuurvisiekaart met gebiedsdekkende zonering ontwikkeld. De kaart heeft een landschappelijke onderlegger en is gebaseerd op versterking van de bestaande situatie en de hieraan gekoppelde gemeentebrede thema's.
 
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een uitsnede van de structuurvisiekaart behorende bij de Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal' met het plangebied rood omcirkeld.
   
Uitsnede structuurvisiekaart Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal' (Bron: Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal')
 
Het plangebied ligt in het gebied ‘gemengde zone met landbouw’. Het langbroekerweteringgebied, waar het plangebied zich bevindt, is een heel eigen eenheid met eigen kenmerken. De landbouw speelt een belangrijke rol in dit gebied en wordt op verschillende manieren gemengd met combinaties van andere functies, zoals cultuurhistorie, landschap, natuur en recreatie. Er moet een gebiedsperspectief komen waarbij natuur, landbouw, cultuurhistorie, wonen, recreatie en zorg duurzaam en samenhangend zijn. Met de beoogde ontwikkeling komt het rijksmonument en gemeentelijke monument aan de Sterkenburgerlaan 1 beter in het zicht en beter tot zijn recht. Hiermee wordt de cultuurhistorie in het gebied versterkt. Tevens vindt er met de herontwikkeling van het terrein een kwaliteitsverbetering plaats voor het terrein en de omgeving.
 
Daarnaast zijn  de thema's 'Op de schouders van ons erfgoed' en 'Vrije tijd op de heuvelrug' van toepassing. De opgaven bij het thema 'Op de schouders van ons erfgoed' zijn: 
  • Het behouden en geven van betekenis aan de grote rijkdom aan cultuurhistorisch erfgoed die onze gemeente kent;
  • De Stichtse Lustwarande versterken en toeristisch  aantrekkelijk maken.
Het renoveren van de monumentale bebouwing op het erf levert een bijdrage aan deze opgave. Daarnaast zorgt het restaurant voor een toeristisch aantrekkelijke omgeving.
 
Voor het thema 'Vrije tijd op de heuvelrug' gelden de volgende opgaven:
  • Duurzaam versterken natuurgerichte vormen van dagrecreatie en verblijfsrecreatie;
  • Ontwikkelen cultuurhistorisch gerichte vormen van recreatief medegebruik;
  • Ruimte vinden voor sport.
Het huisrestaurant bevindt zich in een monumentaal gebouw en is in het weekend geopend. Inwoners uit de omgeving en toeristen kunnen gebruik maken van dit restaurant. Door het restaurant in het monument te realiseren wordt er een bijzondere plek met cultuurhistorische waarde gecreëerd.
   
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling past binnen de Structuurvisie 2030 'Groen dus Vitaal'.
 
3.3.2 Woonvisie Utrechtse Heuvelrug, Woonvisie 2018-2022
In augustus 2018 heeft de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug de woonvisie 'Woonvisie 2018-2022' vastgesteld. Met deze woonvisie wordt richting gegeven aan demografische ontwikkelingen, veranderingen in de samenleving en wetgeving op het gebied van wonen. Voor deze woonvisie zijn prognoses tot 2040 gebruikt, maar de focus ligt op de komende 4 jaar (t/m 2022).
 
De woonvisie behandeld de drie hoofdthema's 'woningmarkt in beweging', 'thuis in de wijk' en 'duurzaam wonen'.
 
Woningmarkt in beweging
De inwoners van de gemeente Utrechtse Heuvelrug moeten goed kunnen wonen in een veilig een prettige omgeving waar genoeg woningen zijn. Om dit te bereiken moeten er voldoende geschikte woningen zijn en moeten er genoeg nieuwbouwwoningen opgeleverd worden. Hierbij wordt voortgebouwd op de afspraken uit het raadsprogramma, zijnde:
  • Creatieve en slimme oplossingen om ruimte en mogelijkheden te creëren voor verschillende doelgroepen op de woningmarkt;
  • Niet alleen kijken naar segmenten, maar ook naar verschillende typen woningen, vernieuwende woonvormen en verduurzaming;
  • Meer verdichten, bijvoorbeeld het mogelijk maken en/of faciliteren door transitie van kantoorgebouwen, verplaatsen van bedrijven uit wijken, opdelen van kavels, woningsplitsing en meer de hoogte in bouwen, zoals nader uitgewerkt zal worden in de Nota inbreidingslocaties;
  • Versnelde uitgifte van bouwenveloppen op gemeentelijk vastgoed;
  • Inzetten op het bevorderen van doorstroming;
  • Inzetten op maximale benutting van de plancapaciteit binnen de rode contour, en daarnaast de ster van Overberg. 
Thuis in de wijk
De kwetsbare inwoners van de gemeente moeten zoveel mogelijk in staat zijn de regie over hun eigen leven te voeren. Ze moeten in een geschikte woning wonen waar ondersteuning dicht bij huis te krijgen is. Ze moeten volwaardig deel kunnen nemen aan de lokale samenleving.
 
Duurzaam wonen
De gemeente Utrechtse Heuvelrug wil een klimaatneutrale gemeente worden. De uitstoot binnen de gemeentegrenzen moet in de toekomst nul zijn. Het verduurzamen van de particuliere en sociale woningvoorraad zal een essentiële bijdrage leveren aan dit doel.
 
Planspecifiek
Met de functiewijziging van 'Maatschappelijk' naar 'Wonen' worden twee extra woningen toegevoegd aan de woningmarkt. Daarbij worden diverse maatregelen genomen wat betreft duurzaamheid. Voor het verwarmen van de woningen wordt gebruik gemaakt van aardwarmte door middel van een gesloten bodemsysteem. Ook worden de woningen voorzien van PV-panelen.
 
De beoogde functiewijziging heeft verder geen raakvlakken met de Woonvisie 2018-2022, maar de woonvisie vormt ook geen belemmeringen voor onderhavig plan.
 
3.3.3 Milieubeleidsplan Natuurlijk Duurzaam
De gemeenteraad heeft het programma 'Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal' opgesteld voor 2017 tot 2022. Naast de aanpak en het uitvoeringsprogramma van 2017, bevat dit programma de strategische milieubeleidsdoelen die geldend zijn van 2017 t/m 2022. Het programma richt zich op het versterken en verbinden van initiatieven uit de samenleving op het gebied van duurzaamheid en klimaat, waarbij vijf doelen centraal staan: 
  1. Klimaatneutrale gemeente in 2035
  2. Kwaliteit leefomgeving (water, geluid, lucht, licht, geur, trilling, straling, bodem en externe veiligheid)
  3. Duurzame mobiliteit
  4. Duurzame economie
  5. Duurzame en klimaatneutrale organisatie
Het programma stelt de samenleving, waaronder ondernemers, inwoners en bezoekers, als belangrijk middel om de doelen voor een duurzame en klimaatneutrale gemeente te realiseren. Daarnaast wordt er ook ingezet op regionale partners. Op gebouwniveau streeft de gemeente naar een 25% verscherpte EPC en het werken met het instrument GPR Gebouw.
 
Planspecifiek
In toelichting paragraaf 4.8 wordt nader ingegaan op het aspect duurzaamheid.
 
3.3.4 Nota Ruimtelijke Kwaliteit
In 2017 heeft de gemeente de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld. Deze nota bevat het welstandsbeleid van de gemeente opgesteld in 2008. De nota beschrijft het welstandsbeleid en fungeert als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen (voorheen bouwvergunning). Welstandstoezicht wordt vooral gelegitimeerd vanuit het belang dat door de gemeente wordt gehecht aan de kwaliteit van de openbare ruimte en de bijdrage die gebouwen en bouwwerken geacht worden daaraan te leveren. Om dat belang op de juiste wijze te kunnen doorvertalen naar welstandscriteria, is de gemeente onderverdeeld in deelgebieden.
 
Planspecifiek
Onderhavig plangebied valt binnen het deelgebied 'Coulisselandschap Langbroekerwetering'. Het bebouwingsbeeld wordt in dit deelgebied gedomineerd door agrarische bebouwing. Er komen bouwwerken met verschillende bebouwingsbeelden voor. In het gebied staan enkele bouwwerken met een zorgvuldige vormgeving. Door hun vormgeving hebben deze bouwwerken een monumentenstatus.
 
Het landelijk gebied van de Utrechtse Heuvelrug is te onderscheiden in vier verschillende deelgebieden. Het plangebied ligt in het deelgebied 'Langbroekerwetering'. Hier wordt het bebouwingsbeeld bepaald door agrarische bebouwing. Een aantal boerderijen kennen een lange historie die terug kan gaan tot de zeventiende eeuw. Deze boerderijen zijn erg waardevol voor dit gebied. Ook zijn er in dit gebied enkele landgoederen te vinden. Het beleid van de gemeente ten aanzien van Langbroekerwetering is gericht op versterking van de natuurwaarden en de landschappelijke kwaliteiten van dit gebied. Ook is het beleid gericht op versterking van het cultuurhistorische karakter van de buitenplaatsenzone Langbroekerwetering
 
Welstandsbeleid
Voor dit deelgebied is de versterking van de natuurwaarden, de cultuurhistorische waarden en de landschappelijk kwaliteiten richtinggevend. Er dient rekening gehouden te worden met zichtlijnen bij het verplaatsen van bouwwerken.
 
Algemeen:
  • De bouwwerken passen bij de karakteristiek, wat betreft situering op de kavel, schaal en vormgeving van de bouwmassa, indeling van de gevels en detaillering, kleur- en materiaalgebruik;
  • Bij verbouw dienen de oorspronkelijke kenmerken als uitgangspunt.
Situering:
  • Bij bouwwerken altijd rekening houden met het ensemble van alle bebouwing op het gehele erf;
  • Plaatsing van de gebouwen is afgestemd op de verkavelingsinrichting van het landschap;
  • Hoofdgebouwen zijn op de straat georiënteerd.
Massa en vorm:
  • Er wordt uitgegaan van enkelvoudige hoofdvormen;
  • De bebouwing is voorzien van een kap, bijgebouwen hebben een kapvorm
  • Om grootschaligheid te voorkomen dient agrarische bedrijfsbebouwing bij een lengte groter dan 50 meter te zijn voorzien van een geleiding;
  • De gevelindeling van de bouwmassa's is traditioneel, dat wil zeggen eenvoudig en met symmetrische vormen;
  • De bebouwing staat geclusterd op het erf.
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik:
  • Bijgebouwen hebben een ingetogen en eenvoudig kleur- en materiaalgebruik;
  • Materialen bestaan uit hout, bakstenen, stucwerk, riet en dakpannen;
  • Kleurgebruik van bedrijfsgebouwen is afgestemd op het overig kleurgebruik;
  • Gevels van woonbebouwing worden uitgevoerd in gebakken gevelsteen in aarde tinten (rood of bruin). Licht stucwerk is tevens toegestaan;
  • Daken van woonbebouwing worden uitgevoerd in rode of blauwgrijze gesmoorde pannen of niet;
  • Bestaande kenmerkende detailleringen dienen bij verbouwing bewaard te blijven;
  • Bedrijfsgebouwen dienen een gemetselde plint van minimaal 1 m hoog toe te passen;
  • Sterk contrasterende kleuren zijn niet toegestaan. Er wordt vooral gebruik gemaakt van de kleuren bruin, donkerrood en donkergrijs. Voor afwerkingen wordt groen gebruikt;
  • Oorspronkelijk kleurgebruik van bestaande luiken wordt gehandhaafd.
Aanvullende criteria Gooijerdijk, Rijsenburgselaan, Dwarsweg/ Sterkenburgerlaan en de Langbroekerdijk.
 
Situering
  • De bebouwing mag geen afbreuk doen aan het karakter van de landgoederen en de zicht relaties in het landschap;
  • Bij vervangende woonbebouwing wordt achter de bestaande bebouwing gebouwd.;
  • Voor gebieden die open moeten blijven dient de bebouwing geclusterd zijn.
Massa
  • Handhaving van kleinschalige, transparante karakter van de linten;
  • Bij vervangende nieuwbouw dient aangesloten te worden bij de oorspronkelijke streekeigen bebouwing;
  • Bij vervangende woonbebouwing kan achter de bestaande bebouwing gebouwd worden;
  • Doorkijken naar het landschap moet gewaarborgd blijven;
  • Buitenplaatsenzone Langbroekerwetering: De detaillering binnen de zone Langbroekerwetering is zorgvuldig en passend bij het cultuurhistorische karakter van deze buitenplaatsenzone. Gebruik kleuren die voor het gebied kenmerkend zijn.
Conclusie
Waar mogelijk is in de juridische regeling van het voorliggende bestemmingsplan rekening gehouden met de van toepassing zijnde welstandscriteria. Het hele terrein wordt heringericht, waarbij twee van de drie schuren rond het rijksmonumentale pand (deels) worden gesloopt. Hierdoor komt het pand vrij te staan en komt het beter tot zijn recht. De cultuurhistorische onderdelen van het rijksmonument, gemeentelijk monument, de kapschuur en een deel van de noordelijke schuur blijven behouden. Waarbij opgemerkt moet worden dat de kapschuur op een andere locatie (achter het rijksmonument) wordt herbouwd. De algehele herinrichting van het terrein, het deels slopen en restaureren van de bebouwing en het gebruik van het perceel is inmiddels voorbesproken met de Welstandscommissie.
 
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde functiewijziging past binnen de Nota Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
 
4 Uitvoerbaarheid
4.1 Inleiding
In het kader van een ‘goede’ ruimtelijke onderbouwing moet het aantoonbaar zijn dat een nieuwe ontwikkeling of in dit geval een functiewijziging, die afwijkt van het vigerend bestemmingsplan, uitvoerbaar is. Hiervoor moeten de milieutechnische gevolgen in beeld gebracht worden. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de volgende aspecten: milieueffectenrapportage, bodem, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering, waterhuishouding, ecologie, archeologie, cultuurhistorie, duurzaamheid, verkeer en parkeren.
 
4.2 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling bevat namelijk slechts een functiewijziging waarbij slechts twee extra woningen word toegevoegd.
 
Tevens blijkt uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De bebouwingsmogelijkheden van het voorgenomen plan blijven nagenoeg gelijk in vergelijking met de bestaande (planologische) situatie. Een groot deel van de bebouwing wordt gesloopt. Hiervoor in de plaats worden enkele schuren teruggebouwd.
    
Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, geluid, en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r.. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse negatieve invloed heeft op het milieu. Belangrijke negatieve milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit uitwerkingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.      
 
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
 
Op basis van deze plantoelichting welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het voorliggende hoofdstuk 4 voorziet hierin.
 
4.3 Milieu
4.3.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk. 
 
Planspecifiek
Om aan te tonen dat de bodem voldoet aan de eisen voor de beoogde woonbestemming is op 11 maart 2020 door Lievense adviseurs & ingenieurs een bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2. Uit dit bodemonderzoek zijn de volgende resultaten en conclusies naar voren gekomen.
 
In de grond zijn zink en minerale olie plaatselijk sterk verhoogd aangetoond. In het grondwater is minerale olie matig verhoogd aangetoond. Tijdens het veldonderzoek zijn bijmengingen met overwegend puin aangetroffen. Plaatselijk is een olie-waterreactie waargenomen. Op basis van het veld- en chemisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat de omvang van de sterk met minerale olie verontreinigde grond gering is (12,5 m3). Ter plaatse is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met minerale olie. In het bodemonderzoek zijn OCB’s in de toplaag, ten opzichte van de achtergrondwaarde AW2000, niet verhoogd aangetoond (MM-003).
 
Voor het elders toepassen van grond gelden wettelijke beperkingen. Aanbevolen wordt om zoveel mogelijk grond op de locatie te hergebruiken. Bij de herontwikkeling, graafwerkzaamheden en/of grondwateronttrekkingen dient rekening gehouden te worden met de aangetoonde verontreinigingen in de bodem. Uit het bodemonderzoek blijkt dat de grond geschikt is voor de woonfunctie.
 
Het aspect bodem vormt geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.3.2 Geluid
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone. Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.

Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden op grond van de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het in sommige gevallen, zoals bij drukke 30 km wegen, toch nodig zijn om de akoestische situatie in kaart te brengen, om te beoordelen of het een goede locatie is voor een geluidgevoelige functie.
 
Planspecifiek
Met onderhavig plan worden er twee extra woningen mogelijk gemaakt in de bestaande bebouwing aan de Sterkenburgerlaan 1 te Driebergen-Rijsenburg. De woningen zijn gelegen binnen de onderzoekszone van de Langbroekerdijk en Sterkenburgerlaan. Om die reden is op 22 juni 2020 door Adviesburo van der Boom een akoestisch onderzoek naar wegverkeerlawaai uitgevoerd, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3.
 
De geluidbelasting op de dubbele woning 1 (zuidelijk gelegen woningen) door wegverkeer op de Sterkenburgerlaan bedraagt ten hoogste 53 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De geluidbelasting op deze woningen door wegverkeer op de Langbroekerdijk bedraagt ten hoogste 53 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee door beide wegen overschreden. De maximale hogere waarde van 53 dB wordt niet overschreden.
 
De geluidbelasting op woning 2 (noordelijk gelegen woning) door wegverkeer op de Sterkenburgerlaan bedraagt ten hoogste 47 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De geluidbelasting op woning 2 door wegverkeer op de Langbroekerdijk bedraagt ten hoogste 40 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee door beide wegen niet overschreden. De geluidbelasting op de locatie door wegverkeer op De Zuwe bedraagt ten hoogste 38 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden.
 
Uit de 'Beleidsregel hogere waarden Wet geluidhinder' van de gemeente Utrechtse Heuvelrug blijkt dat de hogere waarden alleen kunnen worden vastgesteld als de toepassing van maatregelen ter bestrijding van geluidhinder onvoldoende doeltreffend zal zijn of als de maatregelen bezwaren hebben vanuit stedenbouwkundig, verkeerskundig of landschappelijk opzicht. Tevens weegt de financiële aard van de maatregelen mee.
 
Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de bron is niet wenselijk uit beheers- en onderhoudsoverwegingen. Het verlagen van de snelheid is niet gewenst gezien het karakter van de weg. Volgens de beleidsregel van de gemeente hoeft het plaatsen van schermen voor kleine woningbouwprojecten niet uitgebreid te worden onderzocht. Gezien de ligging is het plaatsen van een verdiepinghoog scherm landschappelijk ongewenst en ontbreekt fysiek de ruimte.
 
Conclusie
Voor de dubbele woning 1 dient een hogere waarde te worden aangevraagd van ten hoogste 53 dB voor wegverkeer op de Sterkenburgerlaan en een hogere waarde van ten hoogste 53 dB voor wegverkeer op de Langbroekerdijk. De woningen voldoen aan het hogere waarden beleid. Voor woning 2 zijn geen hogere waarden nodig. Alle woningen beschikken over een geluidsluwe gevel en buitenruimte.
 
Voor de geluidbelaste gevels van de dubbele woning 1, met een geluidbelasting van ten hoogste 59 dB zonder aftrek, zijn aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet daarom een in de fase van de omgevingsvergunning een gevelweringsonderzoek uitgevoerd worden dat gevelmaatregelen beschrijft om een binnenwaarde van 33 dB (nieuwbouweis) te kunnen behalen.
 
Voor de dubbele woning 1 gaat het om de transitie van een bestaande situatie en kan mogelijk worden uitgegaan van de eisen voor een bestaande situatie (verbouwsituatie). De binnenwaarde mag dan in de praktijk na de verbouwing niet hoger zijn dan in de huidige situatie voor de verbouwing. Echter wordt geadviseerd om ook voor deze woningen te voldoen aan de geluidwering van de gevel voor nieuwbouwwoningen. Hierdoor zal er sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat. De benodigde karakteristieke geluidwering GA;k voor woning 2 bedraagt 26 dB.
  
4.3.3 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijnstof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. Voor de overige stoffen genoemd in de Wet milieubeheer komen de concentraties niet in de buurt van de grenswaarde.
 
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
De 'Wet luchtkwaliteit' vormt de Nederlandse uitwerking van de Europese normen voor de luchtkwaliteit. Op grond van de Europese regelgeving moet overal in Europa worden voldaan aan de grenswaarden voor verschillende stoffen. Om deze normen te halen is een maatregelenpakket opgesteld, dat in een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid en de lagere overheden wordt uitgevoerd. Dit pakket wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemd. Het NSL is op 1 augustus 2009 van kracht geworden en vormt de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het Rijk coördineert het programma. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen.

Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit. Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd.
 
NIBM-projecten kunnen -juridisch gezien- zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Planspecifiek
Onderhavig plan kan, gezien de zeer beperkte omvang, aangemerkt worden als een project van ‘niet in betekende mate’. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.
 
Tevens blijkt uit raadpleging van de 'Atlas Leefomgeving' tool dat de luchtkwaliteit wat betreft NO2 en fijnstof (PM10) in en om het plangebied in het jaar 2017 met 14,7 µg/m³ NO2 en 17,7 µg/m³ PM10 ruimschoots aan de norm van 40 µg/m³ voldoet. Wat betreft de concentratie fijnstof (PM2,5) wordt met een waarde van 10,9 µg/m³ PM2,5 ook ruimschoots aan de betreffende norm van 25 µg/m³ voldaan. 
 
Om de toekomstige luchtkwaliteit in beeld te brengen is de NSL-kaart geraadpleegd. Het meest nabijgelegen rekenpunt is ID 195115. Wat betreft NO2 en fijnstof (PM10) in het jaar 2030 geldt een concentratie van 6,63 µg/m³ en 14,20 µg/m³. De concentratie fijnstof (PM2,5) bedraagt in het jaar 2030 7,92 µg/m³. De luchtkwaliteit zal in de toekomst verbeteren. Er kan dan ook gesteld worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
 
Wettelijke grenswaarden en advieswaarden WHO
 
Ook de door de GGD gestelde grenswaarden van 10 µg/m³ voor NO2, 20 µg/m³ voor fijnstof PM10 en 10 µg/m³ voor fijnstof PM2,5 wordt met de toekomstige concentraties uit 2030 niet overschreden.
 
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.3.4 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
  
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart externe veiligheid.
 
Uitsnede risicokaart externe veiligheid (plangebied aangegeven met zwart omkaderd) 
 
Ten oosten van het plangebied aan de Sterkenburgerlaan 4 is een risicovolle inrichting aanwezig. Het betreft een bovengrondse tank voor de opslag van propaan of een ander vloeibaar gemaakt gas. De risicoafstand (PR 10-6) bedraagt 20 m en de inrichting heeft geen contour voor het groepsrisico. De afstand tussen de woningen aan de Sterkenburgerlaan en de bovengrondse tank bedraagt meer dan 20 m.
 
Verder bevinden zich geen transportroutes van gevaarlijke stoffen, buisleidingen of hoogspanningskabels rond het plangebied.
 
Hierdoor kan geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen veroorzaakt voor onderhavig initiatief.
 
4.3.5 Bedrijven en milieuzonering
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.
 
Indien nieuwe milieugevoelige bestemmingen, zoals woningen of scholen, mogelijk worden gemaakt in de nabijheid van bestaande bedrijven dan dient de geluidsruimte die het bedrijf heeft op basis van een algemene maatregel van bestuur (AMvB), of zoals vastgelegd in de omgevingsvergunning, te worden gerespecteerd. Bij het toestaan van nieuwe bedrijven of andere functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de toekomst nodig is. Hierbij kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' editie 2009 gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. De handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).
 
Geurhinder en veehouderij
In het kader van de milieuvergunningverlening dient rekening te worden gehouden met geurafstanden uit landelijke wetgeving. Daarnaast is geur één van de toetsingscriteria bij het wel of niet toelaten van nieuwe activiteiten in de nabijheid van veehouderijen. Nieuwbouw van geurgevoelige objecten moet in principe voldoen aan deze normafstanden.
 
Op deze locatie vormt het Activiteitenbesluit het toetsingskader voor vergunningverlening op het gebied van geur veroorzaakt door naburige dierenverblijven. Veehouderijen die onder het Activiteitenbesluit vallen, moeten in principe voldoen aan de in dat besluit genoemde minimaal aan te houden afstand tot geurgevoelige objecten, tenzij er sprake is van een reeds bestaande situatie.
 
In het Activiteitenbesluit is de tekst van de Wet Geurhinder en Veehouderij vrijwel integraal opgenomen. De handreiking bij de WVG is van toepassing, met name paragraaf 3.4 (beoordeling ruimtelijke ordeningsplannen) en bijlagen 6 en 7. In paragraaf 3.4 staat het volgende vermeld over bouwen binnen geurcontouren: “Als de veehouderij niet in zijn belangen wordt geschaad en tevens een goed woon- en verblijfklimaat kan worden gegarandeerd, is het toelaatbaar om binnen de contour van de geldende norm geurgevoelige objecten te bouwen”. Er wordt daarbij verwezen naar jurisprudentie.  
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling betreft een functiewijziging van het rijksmonumentale pand aan de Sterkenburgerlaan 1 waarbij twee woningen in het pand worden mogelijk gemaakt en één nieuwe woning wordt toegevoegd. Om te bepalen of de woningen van invloed zijn op de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven of de bedrijven op de woningen, moeten de omliggende bedrijven en de bedrijfsactiviteiten in beeld gebracht worden. Conform de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' is de omgeving van het plangebied aan te merken als een 'rustig buitengebied'.
 
Uit het raadplegen van de bestemmingsplan 'Driebergen - Bestemmingsplan Buitengebied' en het ontwerp bestemmingsplan 'Driebergen Buitengebied' blijkt dat in de directe omgeving van de woningen geen milieubelastende bedrijven aanwezig zijn.
 
Binnen het plangebied worden er naast de woonfunctie ook een praktijk (aan huis) ten behoeve van psycho- en haptotherapie en een huisrestaurant in de oorspronkelijke gelagkader mogelijk gemaakt. Deze activiteiten behoren tot de milieucategorie 1, waarbij een richtafstand van 10 m geldt. Voor de omliggende gevoelige bestemmingen geldt dat er wordt voldaan aan deze richtafstand. Voor de woningen in hetzelfde pand als de praktijk (aan huis) en het huisrestaurant wordt er niet voldaan aan de richtafstand van 10 m. Echter zullen de bewoners van deze woningen tevens eigenaar zijn van de praktijk (aan huis) en het huisrestaurant.
 
Het plangebied ligt in een gebied waar onder andere agrarische activiteiten plaatsvinden die mogelijk geurhinder kunnen veroorzaken. Deze agrarische activiteiten bevinden zich op een afstand van minimaal 420 m van het plangebied. Daarmee kan gesteld worden dat er voldoende afstand ligt tussen het plangebied en deze activiteiten die mogelijk geurhinder kunnen veroorzaken. Van geurhinder zal geen sprake zijn.
 
Gelet op het voorgaande vormt de ontwikkeling geen beperking voor eventuele bedrijfsactiviteiten. Ook zijn de activiteiten binnen het plangebied niet belemmerend voor de omgeving. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.4 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
4.4.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet, het Nationaal Waterplan en de Wet gemeentelijke watertaken.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 22 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
 
4.4.2 Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Waterbeheerplan 'Waterkoers 2016 - 2021' Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Voor de planperiode 2016-2021 is het Waterbeheerplan (WBP) van De Stichtse Rijnlanden van toepassing. In dit plan geeft De Stichtse Rijnlanden aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De vijf hoofdthema's zijn:
  • waterveiligheid;
  • voldoende water;
  • gezond water;
  • gezuiverd afvalwater;
  • genieten van water.
Wat betreft veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoen aan de veiligheidseisen en dat bij dijkverbeteringenswerken wordt uitgegaan van een duurzaam en robuust ontwerp. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden, zodat het gebied geschikt is om te wonen, werken en recreëren. Daarbij wil De Stichtse Rijnlanden dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing.
 
Gezond water is voor De Stichtse Rijnlanden gezond als er een grote diversiteit aan planten en dieren in kan leven, als het veilig gebruikt kan worden voor recreatie of als grondstof voor drinkwater. Het water kan alleen zo schoon mogelijk gehouden worden als de (natuurvriendelijke) inrichtingen, het beheer en onderhoud van watersystemen worden aangepast. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert De Stichtse Rijnlanden rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
 
Het laatste thema betreft genieten van water. Hoewel dit geen kerntaak voor het waterschap is, is het onderwerp zeer belangrijk omdat deze in relatie staat tot het watersysteem en het waterbeheer. Recreatie en in het bijzonder 'genieten van water' neemt in de Nederlandse samenleving een steeds belangrijkere plaats in. Het waterschap wil de bewoners en bezoekers van het gebied laten genieten van water in een gezonde en veilige omgeving. Zo kan het waterschap ook zijn werk zichtbaar maken voor de bewoners. Het vaarwegbeheer is een wettelijke taak van het waterschap, voor de overige recreatieve thema's neemt het waterschap een adviserende en faciliterende rol aan.
 
4.4.3 Beleid gemeente Utrechtse Heuvelrug
Gemeentelijk Waterplan Heuvelrug
Doel van het waterplan is te komen tot een integrale visie en daarop gebaseerde maatregelen, gericht op een gezond en veerkrachtig watersysteem. Planuitvoering moet leiden tot een hogere gebruikswaarde en belevingswaarde van het water. Daarnaast dient het waterplan bij te dragen aan de bewustwording van water bij burgers en ondernemers.
 
Het waterplan Heuvelrug richt zich vooral op de stedelijke kernen en de directe omgeving ervan. Belangrijke punten uit het waterplan zijn:
  • afkoppelen en infiltreren van regenwater: de zandige Utrechtse Heuvelrug biedt veel mogelijkheden voor infiltratie van water van nieuwe bebouwing en bestaande bebouwing in de grond;
  • beleving en cultuur: de landgoederen en Stichtse Lustwarande zijn beeldbepalend, en water vervult daar een eigen functie in;
  • natuur en ecologie: op allerlei plaatse kan de natuur en ecologie in en om het water verbeterd worden. Eerst moet gekeken worden welk water een belangrijke functie vervult hierin;
  • beheer en onderhoud: het is nodig om het beheer van watergangen en dat van erlangs gelegen wegen goed op elkaar af te stemmen.
Gemeentelijk rioleringsplan 2017-2020
Het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is opgesteld conform de Leidraad Riolering en betreft de integrale visie van de gemeente op stedelijk afvalwater, grondwater en regenwater. De gemeente wil met het GRP de diverse doelen bereiken, waaronder het beschermen van de volksgezondheid, het herstellen van een natuurlijke waterhuishouding en het voorkomen van wateroverlast. Specifiek voor het stedelijk afvalwater, het afvloeiend hemelwater en het voorkomen van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstrand zijn eveneens diverse doelen beschreven:
  • Stedelijk afvalwater
    • Inzameling van stedelijk afvalwater, dat binnen het gebied is geproduceerd;
    • Transport van ingezameld stedelijk afvalwater naar de zuiveringsinstallatie;
    • Voorkomen van ongewenste vuilemissie naar oppervlaktewater, grondwater en bodem.
  • Hemelwater
    • Inzameling van het afvloeiend hemelwater afkomstig van verhard oppervlak in de openbare ruimte, dak- en terreinverharding van bestaande bebouwde percelen en dakoppervlak van nieuwbouw en herbouw, voor zover hemelwater redelijkerwijs niet op eigen terrein kan worden verwerkt;
    • Verwerking van het ingezameld hemelwater;
    • Voorkomen van ongewenste vuilemissie naar oppervlaktewater, grondwater en bodem.
  • Grondwater
    • Streven naar een gemiddeld hoogste grondwaterstand van ten minste 0,7 m onder de as van de weg. Er is sprake van structureel te hoge grondwaterstanden als de gemiddeld hoogste grondwaterstand minimaal drie aaneengesloten jaren hoger is dan de gewenste grondwatersituatie en wanneer dit tot aantoonbare overlast in de woning leidt.
Convenant 'Leidraad afkoppelen Utrechtse Heuvelrug'
In 2009 is het convenant door de gemeenten op de Utrechtse Heuvelrug ondertekend. Het convenant is opgesteld om tot overeenstemming over het afkoppelen van schoon water van de riolering op de Utrechtse Heuvelrug te komen en is een nadere uitwerking van de Provinciale Milieuverordening. In het convenant worden aanvullende eisen gesteld aan de monitoring en beheer van afkoppelvoorzieningen. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over het gebruik van zout, chemische middelen en uitloogbaar bouwmateriaal beperken. Zo kan het toepassen van uitlogende bouwmaterialen de kwaliteit van het hemelwater negatief beïnvloeden. Een laatste aanvulling op het bestaande (provinciale) beleid is de voorkeursvolgorde van infiltratie van hemelwater in de ondergrond.
 
4.4.4 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
In de huidige situatie is het perceel voor het grootste deel verhard en zijn er een drietal schuren aanwezig. Een toename van verharding (gebouwen en erfverharding) heeft gevolgen voor de snelheid waarmee het regenwater afstroomt. Hierdoor kunnen de omliggende sloten te vol raken en kan er wateroverlast ontstaan. Gezien de ligging van het plangebied op de Utrechtse Heuvelrug zijn er op dit moment naar verwachting geen problemen met de waterhuishouding.
 
Het hoogheemraadschap hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 500 m² verharding in stedelijk gebied of meer dan 1.000 m² in landelijk gebied gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg. Voor infiltratie van hemelwater vanaf verharde oppervlakken hanteert het hoogheemraadschap een ja, mits-principe. Door het aanleggen van bovengrondse voorzieningen, zoals wadi’s en greppels, wordt een versnelde afvoer naar oppervlaktewater voorkomen.
 
Het oppervlakte aan verharding zal met de sloop van twee van de drie schuren en de herinrichting van het terrein in de toekomstige situatie niet toenemen. De geldende norm van 1.000 m² wordt hiermee niet overschreden en watercompensatie is dan ook niet noodzakelijk als gevolg van het initiatief. Tevens worden nieuwe sloten gegraven op hun oorspronkelijke locatie die aansluiten op de bestaande sloten, waardoor de waterhuishouding binnen het plangebied wordt verbeterd.
  
Waterafvoer
Het hemelwater wordt afgekoppeld en geïnfiltreerd in de bodem volgens de huidige situatie. Met de ontwikkeling wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen. Ook de vuilwaterafvoer wordt volgens de huidige situatie afgevoerd via de reeds aanwezige riolering. De nieuw woning wordt aangesloten op het bestaande rioolsysteem.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water geen belemmeringen veroorzaakt voor het beoogde initiatief.
 
4.5 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. 
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.          
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd. Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Met het initiatief wordt een deel van de bebouwing gesloopt wat mogelijk een negatief effect heeft op de beschermde flora en fauna, beschermde natuurgebieden en/of houtopostanden. Derhalve is op 26 mei 2020 door Blom Ecologie B.V. een quickscan flora en fauna uitgevoerd, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4. Uit de quickscan zijn de volgende conclusies naar voren gekomen.
 
Soortenbescherming
Er dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar de volgende soorten of soortgroepen: gebouwbewonende vleermuizen, huismussen en kerkuilen. De planlocatie is verder mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.
 
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Een Voortoets en/of ‘nee, tenzij’-toets is niet noodzakelijk.
 
Houtopostanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
 
Stikstofdepositie
In de Wet natuurbescherming is voorgeschreven dat voor alle activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden een vergunning vereist is. Verzuring en vermesting is één van die mogelijk negatieve effecten. Voor ieder habitattype binnen een Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor verzuring en/of vermesting is een kritische depositiewaarde (KDW) vastgesteld. De KDW geeft de grens aan waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State uitspraak gedaan omtrent de PAS. De PAS mag niet meer gebruikt worden als basis voor toestemming voor ‘activiteiten’. Hiermee is de PAS buiten werking gesteld. In de nieuwe AERIUS Calculator van oktober 2020 zijn de bezwaren van de Afdeling bestuursrechtspraak zoals verwoord in de uitspraak van 29 mei 2019 weggenomen.
 
Voor de beoogde ontwikkeling is op 3 september 2020 door Buro-SRO een stikstofdepositieberekening uitgevoerd, zie bijlagen bij toelichting bijlage 5. In deze berekening zijn zowel de gebruiksfase als de bouwfase meegenomen. Uit de uitgevoerde berekening blijkt dat er geen depositie hoger dan 0,00 mol/ha/j op de omliggende Natura 2000-gebieden is. Een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming als gevolg van stikstofdepositie is derhalve niet noodzakelijk.
 
Verbeteringen
Onderhavig plan maakt het plangebied een aantrekkelijke plek voor flora en fauna. Het noordwestelijke deel van het plangebied wordt ingericht als voedselbos. In de tuin wordt een plukbloementuin aangelegd en er wordt een slangenmuur gerealiseerd. Daarnaast krijgt het plangebied ten opzichte van de huidige situatie een groenere inrichting en worden er extra sloten gegraven.
 
Bouwdeel B
Bouwdeel B is het gebouw wat tussen het rijksmonument en gemeentelijk monument is gerealiseerd. Feitelijk bestaat het gebouw uit een voorwand, achterwand en een dak. Het dak rust op de buitenmuren van het rijksmonument en gemeentelijkmonument. Dit bouwdeel is constructief zeer slecht en voorzien van een asbest dak. Uit een nadere technische inspectie, zie bijlagen bij toelichting bijlage 6,  is gebleken dat in dit bouwdeel geen zomer- of winterverblijven voor vleermuizen aanwezig zijn. Ook is in dit bouwdeel de aanwezigheid van de kerkuil uit te sluiten. Daarmee wordt dit bouwdeel vooruitlopend op de afronding van de planologische procedure gesloopt. Langer in standhouden van dit bouwdeel kan tot gevolg hebben dat bij instorting van dit bouwdeel beide monumentale gebouwen (zwaar) beschadigd worden. Een vergunningaanvraag tot sloop is/wordt vooruitlopend op dit bestemmingsplan ingediend.
 
Nader onderzoek
Door Blom ecologie is, in het kader van de quickscan, vastgesteld dat nader onderzoek nodig is naar het voorkomen van de huismus op locatie en de kerkuil. Uit dit nadere onderzoek van Blom Ecologie is gebleken dat in het dak van het rijksmonument meerdere nestplaatsen aanwezig zijn voor de huismus. In de te slopen kapschuur is een rustplaats aangetroffen van een kerkuil. Voor zowel de huismus als de kerkuil is een ontheffing nodig op grond van de Wet natuurbescherming.
 
Voor zowel de aangetroffen huismusnesten en de rustplaats van de kerkuil gelden enkel volksgezondheid en openbare veiligheid als wettelijk belang. Ten aanzien van de woonsituatie in het rijksmonument is sprake van een belang omtrent volksgezondheid. Ten gevolge van langdurige lekkage is op diverse plaatsen sprake van waterschade en schimmelvorming. Hierdoor is een onveilige woonsituatie ontstaan voor de huidige bewoners. Verder is er sprake van asbesthoudende materialen in het dak van de kapschuur. Wegens de grote gevaren voor volksgezondheid is dit als wettelijk belang aan te dragen voor de benodigde sloop. Hiermee zijn er voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het soortenbeschermingsregime de planrealisatie niet in de weg staat, waarmee het bestemmingsplan kan worden vastgesteld en een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming kan worden afgegeven.
 
4.6 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin overgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'. 
 
De raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft in april 2019 een archeologische beleidskaart vastgesteld. Op deze beleidskaart staan verschillende archeologisch waardevolle gebieden aangegeven. Er is gekozen voor zeven verschillende typen archeologie-gebieden, waarin verschillende regels met betrekking tot bescherming van archeologisch erfgoed gelden. In deze regels is vastgelegd wanneer archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
 
Planspecifiek
Om de archeologische waarde van de gronden van het plangebied vast te stellen is de archeologische beleidskaart Utrechtse Heuvelrug 2019 geraadpleegd. Op navolgende afbeelding staat een uitsnede van deze kaart weergegeven met het plangebied zwart omkaderd.
 
Uitsnede Archeologische beleidskaart (bron: Geoloket)
 
Volgens de archeologische beleidskaart zijn de gronden voorzien van de aanduiding 'Waarde - Archeologie 2 buggerzone zeer hoog'. Voor deze gronden geldt dat bij ingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld en met een oppervlakte groter dan 100 m² het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
 
Met het voorliggende initiatief worden deze normen niet overschreden. Er worden enkel gebouwen gesloopt. Voor de beoogde nieuwe functies worden de bestaande gebouwen gebruikt. Het aan te leggen zwembad is kleiner dan 100 m2. Gezien dit ondiepe karakter vind ook hier geen verstoring plaats. De te planten hoogstambomen worden als jonge aanplant geplaatst. Er vinden binnen het plangebied dan ook nauwelijks werkzaamheden plaats die invloed zullen hebben op mogelijk aanwezige archeologische waarden. Derhalve is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is conform de archeologische beleidskaart opgenomen in dit bestemmingsplan. Daarmee is geborgd dat wanneer een wijziging in de werkzaamheden zich voordoet er alsnog onderzoek wordt gedaan.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect archeologie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.7 Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in de diverse ruimtelijke plannen. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
 
De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
 
Planspecifiek
Volgens de 'Monumentenlijst gemeente Utrechtse Heuvelrug, augustus 2019' betreft de voormalige boerderij aan de Sterkenburgerlaan 1 een rijksmonument en één van de schuren een gemeentelijk monument. De boerderij, die in de 18e eeuw is gebouwd, blijft behouden in zijn huidige staat en wordt gerestaureerd. Van de drie schuren binnen het plangebied worden de twee niet-monumentale schuren gesloopt. Hierdoor komt de monumentale bebouwing vrij te staan van de overige bebouwing, wat de monumentale waarde van de bebouwing versterkt.
 
Het plangebied is gelegen in de historische buitenplaatszone Langbroekerwetering. In dit gebied bevinden zich ca. twintig kastelen en ridderhofsteden. Vanwege het stroomruglandschap van de onbedijkte Kromme Rijn en de overgang naar het coulisselandschap van de Langebroekerwetering is dit gebied van cultuurhistorische waarde. De aanwezigheid van landgoederen en afwisseling van open weilanden en gesloten blokbossen is kenmerkend voor dit gebied. De kastelen en ridderhofsteden liggen als besloten eilandjes binnen de ritmiek van de regelmatige cope-verkaveling en vormen een contrast met de overwegend kleine boerderijen aan de wetering.
 
De rijksmonumentale boerderij ligt aan het karakteristieke ontginningslint van de Langebroekerdijk. Ten zuiden van de Langebroekerdijk is Kasteel Sterkenburg gelegen. De vroegste schriftelijke vermelding van het kasteel stamt uit het jaar 1261. De rijksmonumentale boerderij behoort tot de tot de oorspronkelijke bijbehorende objecten van landgoed Sterkenburg.  
In de nabijheid van de Sterkenburgerlaan werden in 1771 twee 17de eeuwse boerderijen voorzien van vrijwel identieke voorgevels zodat een symmetrisch(e) inrichting en beeld aan de beide laanzijden werd gerealiseerd, die paste bij de laat formele aanleg van het park. De oostelijk gelegen boerderij werd tevens verbouwd tot drie arbeiderswoningen waarachter een loods ontstond met timmerwerkplaats, smederij en brandspuit.
 
Genoemde gebouwen maakten onderdeel uit van de kern van het landgoed en werden meegenomen in de ontwikkeling. Dit blijkt bijvoorbeeld ook uit de verbouwing in de 18de eeuw. Het perceel en de naastgelegen percelen zijn onderdeel van het noordelijkste/zevende deel van de parkaanleg van Sterkenburg. De dubbele bomenrij die jullie perceel omzoomt stamt nog uit die tijd.
 
De beoogde ontwikkeling zorgt niet voor aantasting van de aanwezige cultuurhistorische waarde in het gebied. De monumentale schuur wordt omgebouwd tot woonhuis en de monumentale boerderij wordt gerestaureerd. Met het ombouwen en restaureren van de monumenten wordt de cultuurhistorische kwaliteit verbeterd en door het beoogde gebruik langdurig geborgd.
 
4.8 Duurzaamheid
De gemeente Utrechtse Heuvelrug streeft naar duurzame ontwikkelingen. In 2035 wil de gemeente klimaatneutraal zijn. Daarnaast streeft de gemeente naar een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving. Hiertoe wil de gemeente de bestaande milieukwaliteit behouden en waar mogelijk verbeteren. Dit betekent dat er ook eisen worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen, enerzijds op gebouwniveau en anderzijds op omgevingsniveau.
 
Op gebouwniveau streeft de gemeente naar een 25% verscherpte EPC en het werken met het instrument GPR Gebouw. GPR Gebouw geeft per thema een 'rapportcijfer' uiteenlopend van 7 (minimaal niveau) tot 10 (zeer goed) waarvoor geldt dat voor het thema energie voor woningbouw een GPR score van 7 overeenkomt met het bouwbesluit. De gemeente met de 25% verscherpte EPC de ambitie voor woningbouw met een GPR score van 7,5 en bij kansrijke projecten (50%) een GPR score van 8. 
 
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. Tot 31 december 2020 wordt de energie-efficiëntie uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Hierbij werd gestreefd naar EPC = 0,0, waarbij een gebouw energieneutraal is. Vanaf 1 januari 2021 moeten alle gebouwen voldoen aan de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG).
 
Planspecifiek
In de huidige situatie is de bebouwing binnen het plangebied verouderd en vervallen. Met de herontwikkeling van het plangebied kan de bebouwing dan ook aanzienlijk verduurzaamd worden. Zowel de boerderij als de schuur die wordt omgebouwd tot woonhuis worden voorzien van nieuwe isolatie. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van aardwarmte door middel van een gesloten bodemsysteem en bestaat de mogelijkheid voor het plaatsen van PV-panelen.
 
4.9 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. In het kader van het aspect verkeer en parkeren is met name het Gemeentelijk verkeers- en vervoerplan van belang (GVVP). Dit plan is op 2 februari 2010 vastgesteld door de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Het doel van het GVVP is driedelig:
  • Beleidskader: Het GVVP biedt een realistisch en concreet beleidskader voor het optreden van de gemeente op het gebied van verkeer en vervoer. Concrete verzoeken van inwoners en herinrichtingsplannen van de gemeente worden getoetst aan dit beleid, maar het bepaalt ook het gemeentelijk standpunt bij regionale ontwikkelingen en projecten;
  • Prioritering: Het GVVP geeft prioriteiten aan voor investeringen van de gemeente in verkeer en vervoer. Er is duidelijkheid en transparantie over de projecten, zowel voor de financiering als de planning;
  • Integraal beleid: Het GVVP brengt samenhang tussen de verschillende onderdelen van het verkeers- en vervoerbeleid en tussen dit beleid en andere beleidsterreinen (o.a. natuur en landschap, milieu, ruimtelijke ontwikkeling, werk en economie).
De doelstelling van het GVVP is daarnaast als volgt: 'Het gemeentelijk verkeers- en vervoerbeleid moet leiden tot een duurzame verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en veilige leefomgeving in een groene bereikbare, economisch gezonde gemeente'.
 
Planspecifiek
Het GVVP bevat geen maatregelen die direct van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling. Wel wordt aangegeven dat, wat betreft het parkeren, de normen van het CROW worden gehanteerd.
 
Verkeer
Voor de bepaling van de verkeersgeneratie door het initiatief is de Publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' van het CROW uit 2018 geraadpleegd. Voor een 'vrijstaande koopwoning' in het 'buitengebied' in 'niet stedelijk' gebied geldt een minimale verkeersgeneratie van 7,8 en een maximale verkeersgeneratie van 8,6 motorvoertuigen per etmaal per woning. In de huidige situatie is er al een woning en een hospice aanwezig binnen het plangebied. Ten opzichte van de huidige situatie zal het aantal verkeersbewegingen vrijwel gelijk blijven en zal opgevangen worden middels de huidige ontsluiting. Het perceel is te bereiken via de bestaande inritten vanaf de Sterkenburgerlaan en Langbroekerdijk.
 
Parkeren
Voor de bepaling van de parkeerbehoefte door het initiatief is eveneens de Publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' van het CROW uit 2018 geraadpleegd. Voor een 'vrijstaande koopwoning' in de in het 'buitengebied' in 'niet stedelijk' gebied geldt een minimale parkeerbehoefte van 2,0 en een maximale parkeerbehoefte van 2,8 parkeerplaatsen per woning. Het GVVP hanteert een parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen voor een woning in de prijsklasse duur. Voor de drie woningen dienen minimaal 6 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Naast de woningen wordt er ook een praktijk (aan huis) ten behoeve van psycho- en haptotherapie mogelijk gemaakt. Hiervoor zullen een aantal extra parkeerplaatsen nodig zijn. In de gelagkamer komt een huiskamer restaurant voor maximaal 12 personen. Het maximaal benodigd aantal parkeerplaatsen voor deze gebruiksfunctie bedraagt 6. Deze parkeerplaatsen kunnen door de weeks ingezet worden t.b.v. de praktijk voor psycho- en haptotherapie. Het totaal aan benodigde parkeerplaatsen bedraagt daarmee 10 tot 12.
 
Binnen het plangebied is voldoende ruimte voor het minimale aantal parkeerplaatsen. In totaal worden er 14 parkeerplaatsen gerealiseerd. Er worden 8 parkeerplaatsen ten westen van de kapschuur gerealiseerd. Daarnaast worden er 3 parkeerplaatsen in de kapschuur mogelijk gemaakt. De overig 3 parkeerplaatsen bevinden zich ten oosten van de nieuwe woning. De navolgende afbeelding toont de beoogde parkeerplaatsen op verschillende locaties.
 
Beoogde parkeerplaatsen (bron: Griffioen architecten)
 
Het aspect verkeer en parkeren vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. 
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).     
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.   
 
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
 
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. 
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
 
Agrarisch met waarden
In het gehele buitengebied wordt de bestemming ‘Agrarisch met Waarden’ toegepast. Dit zijn gebieden die hoge landschappelijke en/of natuurwaarden herbergen. Hier wordt agrarische bedrijvigheid wel toegestaan, maar de landschapswaarden worden daarbij zoveel mogelijk beschermd. Voor de planlocatie zijn binnen deze bestemming twee aanduidingen opgenomen. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - voedselbos’ bevindt zich het voedselbos. Voor de (hoogstam-) boomgaard inclusief een fruit- en bloementuin is de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - boomgaard’ opgenomen. Het is niet toegestaan om gebouwen, bouwwerken voor mestopslag, silo’s en overkappingen te bouwen op de gronden met de bestemming ‘Agrarisch met Waarden’. Het bouwen van overige bouwwerken, waaronder een slangenmuur, is wel toegestaan. 
 
Wonen-B1
Binnen de bestemming 'Wonen - B1' is wonen toegestaan en mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd. Deze bestemming is opgenomen voor de nieuwe woning ter plaatse van de monumentale schuur, waarvoor een bouwvlak is opgenomen. Voor de woning geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 4,5 m en 10 m. Bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak gebouwd worden. Tevens mag een beroep of bedrijf aan huis worden uitgeoefend. Het is toegestaan om op de gronden met deze bestemming tuinen, erven en paden aan te leggen. Ook zijn waterhuishoudingsvoorzieningen toegestaan en mag er geparkeerd worden op eigen terrein.
 
Om het gebruik van de bebouwing toe te staan is een voorwaardelijke verplichting tot sloop opgenomen. In totaal dienen er drie schuren gesloopt te worden. Tevens is er een voorwaardelijke verplichting landschappelijke inrichting opgenomen. De woning en de bijbehorende gebouwen mogen in gebruik worden genomen onder voorwaarde dat de landschappelijke inpassing binnen 3 jaar na verlening van de omgevingsvergunning voor het renoveren van de woningen en bijbehorende gebouwen wordt aangelegd en in stand wordt gehouden, zoals is opgenomen in de bijlagen bij de regels. 
 
Wonen - B2
Waar de bestemming 'Wonen - B1' is bedoeld voor vrijstaande woningen, is de bestemming 'Wonen - B2' bedoeld voor aaneengebouwde woningen. Het maximaal aantal woningen staat aangegeven door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. In dit geval zijn binnen het bouwvlak twee woningen toegestaan. Naast wonen is ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – praktijk aan huis’ een praktijk voor psycho- en haptotherapie met maximaal 4 behandelkamers en een wachtruimte toegestaan. In de voormalige gelagkamer wordt een huiskamerrestaurant voor maximaal 12 gasten gerealiseerd. Dit huiskamerrestaurant is op de verbeelding aangeduid met ‘specifieke vorm van wonen - huiskamerrestaurant’. De maximale goot- en bouwhoogte mogen maximaal 4,5 m en 10 m zijn. Ook binnen deze bestemming zijn tuinen en erven, paden, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeren op eigen terrein toegestaan. 
 
Om het gebruik van de bebouwing toe te staan is een voorwaardelijke verplichting tot sloop opgenomen. In totaal dienen er drie schuren gesloopt te worden. Tevens is er een voorwaardelijke verplichting landschappelijke inrichting opgenomen. De woning en de bijbehorende gebouwen mogen in gebruik worden genomen onder voorwaarde dat de landschappelijke inpassing binnen 3 jaar na verlening van de omgevingsvergunning voor het renoveren van de woningen en bijbehorende gebouwen wordt aangelegd en in stand wordt gehouden, zoals is opgenomen in de bijlagen bij de regels.
          
Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2
De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 beschermd de archeologische waarden in het plangebied. Bij ingrepen in de bodem groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm onder het maaiveld is een aanvullende omgevingsvergunning nodig.
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De gemeente zal ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst sluiten, als bedoeld in artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening. De kosten zullen dankzij de overeenkomst anderszins verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is.
 
De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.
 
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een voorontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. 
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
6.2.1 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp van dit bestemmingsplan in vooroverleg gebracht aan de provincie Utrecht, het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) en Rijksdienst Cultureel Erfgoed (RCE).
 
Van de provincie Utrecht en het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden zijn reacties ontvangen. De Rijksdienst Cultureel Erfgoed heeft geen reactie gegeven. Echter is de Rijksdienst Cultureel Erfgoed in het voortraject betrokken geweest. De reacties zijn als volgt:
 
Provincie Utrecht
Het voorontwerp van het bestemmingsplan heeft geen aanleiding gegeven voor opmerkingen in het kader van het provinciaal belang.
  
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR)
Het waterschap stemt in met het voorontwerp van het bestemmingsplan. In het plan wordt voldoende rekening gehouden met de waterhuishoudkundige belangen.
 
Conclusie
De reacties van de provincie Utrecht en het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) leiden niet tot aanpassingen van het bestemmingsplan.
 
6.2.2 Participatie
Er is overleg geweest met de directe omwonenden en belanghebbende. De reacties op het plan waren positief.
6.2.3 Verslag zienswijzen
Vanaf 25 juni 2021 tot en met 5 augustus 2021 heeft het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is er één zienswijze ontvangen. Deze zienswijze is samengevat en voorzien van een inhoudelijke beantwoording in de Nota zienswijzen bestemmingsplan ‘Sterkenburgerlaan 1, Driebergen – Rijsenburg’. Deze nota is als bijlage aan het plan toegevoegd. De ingediende zienswijze heeft geleid tot een kleine aanpassing in de plantoelichting.
6.3 Handhaving
Een bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor daadwerkelijke controle en handhaving ligt bij de gemeente.