direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Leersum - Zandweg 23
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1581.LSMzandweg23-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Aan de Zandweg 23 in Leersum is in het buitengebied van de gemeente Utrechtse Heuvelrug een vrijstaande woning gesitueerd op een perceel met een totale oppervlakte van 13.480 m2. De woning ligt binnen een bestemmingsvlak voor 'Wonen', waarbij de oppervlakte van het bestemmingsvlak circa 1.850 m2 bedraagt. Initiatiefnemer is voornemens om de vorm van het bestemmingsvlak voor 'Wonen' te wijzigen in verband met behoud van waardevol vrij uitzicht. De oppervlakte neemt daarbij licht af naar circa 1.800 m2. Daarnaast wenst initiatiefnemer de maximum inhoud van het hoofdgebouw vast te leggen op 800 m3.

Om de gewenste vormwijziging van het bestemmingsvlak voor 'Wonen' en de verruiming van de maximale inhoud van het hoofdgebouw mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Zandweg 23 in Leersum. De locatie ligt in het buitengebied en wordt voornamelijk omgeven door agrarische percelen. De planlocatie is gelegen op het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Leersum, sectie E, perceel 835. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt 13.480 m2. Het toekomstige bestemmingsvlak voor 'Wonen' kent een oppervlakte van 1.800 m2. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMzandweg23-VA01_0001.png"

Luchtfoto met aanduiding plangebied (rood) en globale ligging toekomstig bestemmingsvlak 'Wonen' (blauw) (bron: PDOK viewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMzandweg23-VA01_0002.png"

Uitsnede kadastrale kaart (bron: Perceelloep)

1.3 Geldende plannen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Leersum Buitengebied 2005/2009'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug op 13 februari 2009.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMzandweg23-VA01_0003.png"

Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Leersum Buitengebied 2005/2009' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Ter plaatse van het plangebied gelden de enkelbestemmingen 'Agrarisch gebied met landschapswaarden' en 'Wonen'. Binnen de enkelbestemming 'Agrarisch gebied met landschapswaarden' geldt verder de functieaanduiding 'half open landschap'. Tot slot geldt voor de gronden de dubbelbestemming 'Gebied met archeologische waarde of verwachtingswaarde'.

De woning Zandweg 23 valt binnen het bestemmingsvlak voor 'Wonen'. De gewenste vormwijziging van het bestemmingsvlak voor 'Wonen' en de gewenste ruimere inhoud voor het hoofdgebouw, zijn niet passend binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. De wijzigingsbevoegdheden in het geldende bestemmingsplan volstaan niet waardoor het geldende bestemmingsplan dient te worden herzien.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven.

Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven.

Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd.

In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord.

Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is op het perceel Zandweg 23 een vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken aanwezig. Om de woning heen bevinden zich agrarische gronden. Het plangebied is omgeven door bomen en begroeiing, waardoor er sprake is van een natuurlijke afbakening. De afstand van de voorgevel tot aan de Zandweg bedraagt ongeveer 15 meter.

Schuin tegenover het woonperceel bevindt zich een agrarisch bouwvlak waar een bedrijf in voertechniek is gevestigd dat voeren in loonwerk mogelijk maakt. Voor het overige bevinden er zich in de directe omgeving verschillende reguliere burgerwoningen en is er op enige afstand een recreatieterrein aanwezig.

Ondestaand zijn enkele foto's van de huidige situatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMzandweg23-VA01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMzandweg23-VA01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMzandweg23-VA01_0006.png"

2.2 Projectbeschrijving

De oppervlakte van het huidige bestemmingsvlak voor 'Wonen' bedraagt circa 1.850 m2 en ligt, gezien vanaf de Zandweg, hoofdzakelijk aan de rechterzijde van de woning. Aan deze zijde van de woning bevinden zich tevens de verblijfsruimten van de woning (woonkamer), waarbij er uitzicht bestaat in zuidelijke richting. Een mogelijk toekomstig bijbehorend bouwwerk moet worden opgericht op gronden met de bestemming 'Wonen'. Door de vorm van het bestemmingsvlak kan het bijbehorend bouwwerk niet op de gewenste plek gerealiseerd worden. Het kan enkel op een plek komen waardoor het waardevolle uitzicht geblokkeerd wordt. Om deze reden wenst intiatiefnemer een vormwijziging van het bestemmingsvlak voor 'Wonen'. Daarbij komt het bestemmingsvlak, gezien vanaf de Zandweg, in hoofdzaak aan de linkerzijde van de woning te liggen. Een bijbehorend bouwwerk aan de linkerzijde van de woning is bovendien meer praktisch gezien het feit dat de oprit van de woning ook aan de linkerzijde is gesitueerd. Het nieuwe bestemmingsvlak voor 'Wonen' wordt met een oppervlakte van circa 1.800 m2 iets kleiner dan het bestaande bestemmingsvlak.

Daarnaast zal met dit initiatief de maximum inhoud van het hoofdgebouw worden vastgelegd op 800 m3. De reden hiervoor is dat het hoofdgebouw een inhoud kent van circa 770 m3. De definitie van het begrip hoofdgebouw luidt als volgt:

"gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is"

Voor de verwezenlijking van de geldende woonbestemming is onder meer de keuken van essentieel belang. Deze bevindt zich op de begane grond en is destijds bij het verlenen van de vergunning voor een deel niet tot het hoofdgebouw van 600 m3 gerekend. Het vastleggen van een maximum inhoud van 800 m3 doet daarmee ten eerste meer recht aan de oorspronkelijk vergunde en nu bestaande situatie. Het hoofdgebouw omvat dan alle essentiële functies, waarin gebruik is gerealiseerd dat gelet op de bestemming het belangrijkst is. Ten tweede draagt deze juridische wijziging bij aan een duidelijke afbakening wat nu behoort tot het (oorspronkelijke) hoofdgebouw.

Het voorgaande betekent dat de bestaande bebouwing, met uitzondering van de op onderstaande plattegrond als 'berging 2' aangeduide ruimte, is aan te merken als hoofdgebouw. Berging 2 met een oppervlakte van circa 36 m2 geldt als bijbehorend bouwwerk, gezien de ondergeschikte functie als aangebouwde berging. Gezien de oppervlakte van het achtererfgebied mag er in totaal 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken vergunningvrij worden opgericht. De resterende vierkante meters kunnen dan ook benut worden voor een (vergunningvrij) bijbehorend bouwwerk elders in het bestemmingsvlak voor 'Wonen'. Momenteel is op het eigen perceel een berging aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMzandweg23-VA01_0007.png"

Plattegrond bebouwing Zandweg 23 Leersum met bijbehorend bouwwerk rood omlijnd en overige bebouwing als hoofdgebouw

Landschappelijke compensatie

Het verruimen van het maximum volume van een hoofdgebouw van 600 m3 naar 800 m3 is in het buitengebied op basis van provinciaal beleid toegestaan (Provinciale Ruimtelijke Verordening, artikel 3.4). Voorwaarde is dat de woning goed landschappelijk wordt ingepast. Om deze reden is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld met bijbehorende landschappelijke uitgangspunten. Deze zijn respectievelijk als Bijlage 1 en Bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.

De landschappelijke inpassing gaat aan de noordzijde uit van het handhaven van de bestaande bomen langs de Zandweg. Langs de oprit komt een knip- en scheerheg van landschappelijke soorten om de auto's wat uit het zicht te halen. Daarbij staat een fruitrij van hoogstambomen. Het kruidenrijk hooiland wordt nu al jaren niet meer bemest en door 1-2 keer per jaar gefaseerd te maaien / afvoeren ontstaat meer kruidenrijk hooiland.

Aan de oostzijde bevindt zich een scheiding tussen twee hooilanden bestaande uit een restant heg/houtsingel. Dit element wordt hersteld door het toevoegen van een paar boomvormers van inheemse soorten en het toevoegen van struweelsoorten. Het kruidenrijk hooiland wordt bewerkt zoals eerder beschreven.

Aan de zuidzijde bestaat de landschappelijke inpassing uit voedselarm kruidenrijk grasland door 1 keer per jaar gefaseerd te maaien/afvoeren. Hier is al veel soortenrijkdom van kruiden aanwezig. Instandhouden is een belangrijke vorm van beheer.

Tot slot gaat de landschappelijke inpassing aan de westzijde uit van een bloemenakker met éénjarige akkerkruiden. De akker wordt jaarlijks opnieuw bijgezaaid met inheemse akkerkruiden.

De landschappelijke inpassing is door middel van een voorwaardelijke verplichting in de regels en op de verbeelding geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMzandweg23-VA01_0008.png" Landschappelijk inpassingsplan Zandweg 23 Leersum

2.3 Ruimtelijke gevolgen

Het perceel Zandweg 23 in Leersum kent al een woonbestemming. Voorliggend initiatief ziet op een vormwijziging van het bestemmingsvlak voor 'Wonen' en op een verruiming van de maximale inhoud van het hoofdgebouw.

Dit leidt tot:

  • een verschuiving van het bestemmingsvlak voor 'Wonen' van de rechterkant van de woning naar de linkerkant van de woning, waarmee het waardebepalende uitzicht in zuidelijke richting behouden kan blijven;
  • een lichte afname van de oppervlakte van het bestemmingsvlak voor 'Wonen' van 1.850 m2 naar 1.800 m2;
  • een verwaarloosbare invloed op het landschap, omdat het bestaande bestemmingsvlak voor 'Wonen' nog niet ten behoeve van die functie is ingericht. De ene agrarische grond wordt letterlijk ingeruild voor de andere agrarische grond. Daarbij wordt de woning goed landschappelijk ingepast waarmee een kwaliteitsverbetering wordt bereikt;
  • de toegestane oppervlakte aan (vergunningvrije) bijbehorende bouwwerken blijft, gelet op de oppervlakte van het achtererfgebied, zowel in de bestaande als in de nieuwe situatie maximaal 150 m2;
  • een toegestane maximum inhoud van 800 m3 voor het hoofdgebouw. Dit betreft enkel een juridische wijziging die ziet op het bestaande hoofdgebouw, waarmee meer recht wordt gedaan aan de oorspronkelijk vergunde en nu bestaande situatie in de woning. De verruiming van de maximale inhoud van het hoofdgebouw leidt niet tot een daadwerkelijke vergroting van het hoofdgebouw.

Hoofdstuk 3 Algemeen ruimtelijk beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.

Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.

In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.

Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle stedelijke ontwikkelingen dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De SVIR is niet relevant voor de vormwijziging van het bestemmingsvlak voor 'Wonen' en de verruiming van de maximale inhoud van het hoofdgebouw. De ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 3.1.3 aan de orde.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Het initiatief valt niet onder één van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  • 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft de vormwijziging van het bestemmingsvlak voor 'Wonen' en de verruiming van de maximale inhoud van het hoofdgebouw. Gelet hierop is het doorlopen van een laddertoets niet noodzakelijk.

Conclusie

Gelet op het voorgaande is het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028

Op 4 februari 2013 hebben de Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 vastgesteld. De PRS wordt elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast c.q. herijkt. Provinciale Staten hebben de herijking van de PRS op 12 december 2016 vastgesteld.

In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. Het beleid zal onder meer via de Provinciale Ruimtelijke Verordening uitgevoerd worden.

De PRS richt zich op de volgende vier pijlers:

  • een duurzame leefomgeving;
  • beschermen van de kwaliteiten;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.

De pijlers 'duurzame leefomgeving' en 'beschermen kwaliteiten' leggen de basis waarbinnen de ontwikkelingen in de 'vitale dorpen en steden' en het 'dynamisch landelijk gebied' plaats kunnen vinden. De pijlers voor de ontwikkeling dragen bij aan de aantrekkelijkheid, leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van de provincie. Het samenspel tussen deze pijlers leidt tot de volgend twee belangrijkste beleidsopgaven:

  • 1. Accent op de binnenstedelijke opgave;

De provincie wil ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag naar (woningen in) stedelijke woonmilieus, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en winkelpanden en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.

  • 2. Behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied.

De provincie Utrecht beschikt over een aantrekkelijk landelijk gebied. De provincie wil deze kwaliteit behouden en versterken, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw.

Conclusie

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Met onderhavige ontwikkeling blijft de kwaliteit van het landelijk gebied immers behouden. Het initiatief leidt niet tot extra ruimtebeslag. Het bestemmingsvlak voor 'Wonen' wordt zelfs enigszins verkleind van 1.850 m2 naar 1.800 m2. De verruiming van de maximale inhoud van het hoofdgebouw naar 800 m3 betreft slechts een juridische wijziging. Feitelijk is het hoofdgebouw in die omvang al vergund en aanwezig.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013-2028

Op 12 december 2016 is de ruimtelijke verordening van de provincie Utrecht vastgesteld. In de verordening staan alle provinciale regels van de fysieke leefomgeving. In deze omgevingsverordening staan regels die gelden voor zowel burgers en bedrijven alsmede voor bestuursorganen van de overheid. De volgende onderwerpen uit de Verordening zijn voor het plangebied van belang.

Landelijk gebied

Het plangebied behoort in de Provinciale Verordening tot het landelijk gebied. Ten eerste bepaald artikel 3.2 van de Verordening dat een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'landelijk gebied' geen bestemmingen en regels voor verstedelijking bevat.

Om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te behouden, moet een ongebreidelde uitwaaiering van stedelijke functies voorkomen worden. Binnen deze context zijn nieuwe vormen van verstedelijking niet toelaatbaar. Op dit verbod zijn in de verordening uitzonderingen mogelijk.

Conform de algemene bepalingen van de Provinciale Verordening is van verstedelijking sprake als een ruimtelijk besluit ten opzichte van het vigerende planologische regime nieuwe mogelijkheden biedt voor vestiging of uitbreiding van stedelijke functies. In dit geval is er per saldo geen sprake van verstedelijking. Het initiatief voorziet in een vormwijziging van het bestemmingsvlak voor 'Wonen' waarbij de oppervlakte daarvan licht afneemt. Het bestaande bestemmingsvlak voor 'Wonen' is nog niet ten behoeve van die functie ingericht. De ene agrarische grond wordt letterlijk ingeruild voor de andere agrarische grond. Daarmee is er per saldo geen sprake van verstedelijking. De verruiming van de maximale inhoud voor het hoofdgebouw betreft enkel een juridische wijziging die ziet op het bestaande hoofdgebouw. Deze verruiming leidt niet tot een daadwerkelijke vergroting van het hoofdgebouw. Er ontstaan geen mogelijkheden voor extra oppervlakte aan (vergunningvrije) bijbehorende bouwwerken.

Ten tweede bepaalt artikel 3.4 dat een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'landelijk gebied' bestemmingen en regels kan bevatten die uitbreiding van bestaande woningen mogelijk maken onder de voorwaarde dat de regels voorzien in een maximale inhoudsmaat, zodanig dat de woning landschappelijk goed inpasbaar is. Lid 2 bepaalt dat de toelichting op een ruimtelijk besluit een ruimtelijke onderbouwing bevat waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. Een beeldkwaliteitsparagraaf is noodzakelijk als ruimtelijke besluit substantieel grotere maten mogelijk maakt ten opzichte van het geldende ruimtelijke besluit.

In de toelichting bij het artikel staat opgemerkt dat een maximale inhoudsmaat van een woning in het landelijk gebied landschappelijkgoed inpasbaar moet zijn. Hierbij moet gedacht worden aan 600 tot 800 m3. In dit geval wordt voorzien in een maximale inhoudsmaat van 800 m3. De verruiming ziet slechts op een vergund en bestaand hoofdgebouw, waardoor er geen landschappelijke gevolgen zijn. Het betreft reeds bestaande bebouwing. Bovendien gaat het om een woning met een architectonisch ondergeschikt deel die passend is in het landschap. Om zeker te stellen dat de woning goed landschappelijk wordt ingepast is een landschappelijk inpassingsplan met bijbehorende landschappelijke uitgangspunten opgesteld die als voorwaardelijke verplichting is opgenomen. Voor de inhoud wordt verwezen naar paragraaf 2.2. Een beeldkwaliteitsparagraaf is niet noodzakelijk, omdat dit bestemmingsplan niet voorziet in substantieel grotere maten.

Beschermingszone drinkwaterwinning

Het plangebied ligt tevens binnen de 'beschermingszone drinkwaterwinning'. Ter plaatse dient, conform artikel 1.11 Provinciale Verordening, het waterwinbelang te worden beschermd indien nieuwe functies een verontreinigingsrisico vormen voor het grond- en oppervlaktewater. In het onderhavige geval worden geen nieuwe functies toegestaan die een verontreinigingsrisico vormen.

Aardkundige waarden

Het volledige plangebied is aangeduid als 'aardkundige waarden'. Conform artikel 1.9 Provinciale Verordening dienen bestemmingen en regels te worden opgenomen ter bescherming van de in het plangebied aanwezige aardkundige waarden. Als gevolg hiervan is voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Aardkundige waarden' opgenomen.

Landschap Rivierengebied

Uit de kaart 'Landschap' blijkt dat het plangebied valt binnen het 'Rivierenlandschap'. Voor dit landschap wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:

  • schaalcontrast van zeer open naar besloten;
  • samenhangend stelsel van rivier - uiterwaard - oeverwal - kom;
  • samenhangend stelsel van hoge stuwwal - flank - kwelzone - oeverwal – rivier;
  • de Kromme Rijn als vesting en vestiging.

Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van Rivierengebied verschillende accenten. Uit de kwaliteitsgids blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het deelgebied 'Flank'. In essentie een bosrijk gebied rond de oude weg van Utrecht naar Keulen, met statige landhuizen, tabaksschuren, een kralensnoer van dorpen en talrijke lanen en zichtrelaties de helling af. De ruimtelijke essenties van dit deelgebied zijn uitgewerkt in verschillende thema’s:

  • Ruggengraat;
  • Landgebruik;
  • Bijzondere bebouwing;
  • Reguliere bebouwing;
  • Dwarsrelaties;

Omdat dit bestemmingsplan geen nieuwe bebouwing mogelijk maakt en enkel voorziet in een vormwijziging van het bestemmingsvlak voor 'Wonen', is echter geen van de thema's van belang voor het plangebied. Er worden geen kernkwaliteiten aangetast.

Stiltegebied

Het plangebied is aangewezen als stiltegebied. Voor het stiltegebied gelden niet alleen regels op basis van de PRV, maar ook op basis van de Provinciale Milieuverordening. Volledigheidshalve worden hier beiden verordeningen behandeld.

Het beleid uit de PRV is erop gericht dat in deze gebieden mensen stilte kunnen ervaren. De stiltegebieden zijn van belang voor de rustzoekende recreant en de natuur. Activiteiten die de geluidsbelasting negatief beïnvloeden, zijn niet meer mogelijk in een gebied dat als stiltegebied is aangewezen.

Onderhavige ontwikkeling mag geen nieuwe bestemming bevatten die de geluidsbelasting vanwege niet-gebiedseigen geluid op een significante negatieve manier beïnvloeden. Deze toename is niet significant indien er wordt voldaan aan de richtwaarden zoals opgenomen in de Provinciale Milieuverordening. De gemeente heeft de stiltegebieden van de provincie overgenomen. Het plangebied krijgt tevens de aanduiding 'Milieuzone - stiltegebied' om het stiltegebied te waarborgen.

Provinciale Milieuverordening 2013 (PMV) is op 1 mei 2013 inwerking getreden en meerdere malen herzien. Op basis van de PVM geldt er een bijzondere zorgplicht. Deze is erop gericht activiteiten en gedragingen die de stilte verstoren, te voorkomen. In de PMV is een verbod opgenomen op activiteiten en het gebruik van toestellen, die de stilte verstoren. Voor bepaalde activiteiten, zoals agrarische activiteiten of onderhoudswerkzaamheden, geldt een vrijstelling. In sommige gevallen kan een ontheffing van de verbodsbepalingen worden verleend. In de PMV is een richtwaarde opgenomen voor het geluid van een breed scala aan geluidbronnen, zoals wegen, evenementen en bedrijven in of nabij stiltegebieden. Met deze richtwaarde moet rekening worden gehouden bij allerlei besluiten.

Conclusie

Gelet op het voorgaande zijn er geen strijdigheden met de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Waar nodig zijn in dit bestemmingsplan de provinciale belangen geborgd door middel van een dubbelbestemming dan wel een (gebieds)aanduiding.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'

De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft op 28 januari 2010 de structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal' vastgesteld. In de visie staat een hoogwaardige kwaliteit van de leefomgeving voorop, hetgeen moet worden bereikt door middel van een houding van bedachtzaamheid, een integrale belangenafweging, het hechten van een groot belang aan leefbaarheid en sociale samenhang en het bijdragen aan een duurzame omgeving.

Voor de gemeentebrede invalshoek wordt gewerkt met de volgende thema's:

1. Natuur over de heuvels;

2. Op de schouders van ons erfgoed;

3. Duurzaam bereikbaar;

4. Leefbare dorpen;

5. Vrije tijd op de Utrechtse Heuvelrug;

6. Maatwerk voor wonen en werken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMzandweg23-VA01_0009.png" Structuurvisiekaart met ligging projectlocatie (rode ster) (bron: gemeente Utrechtse Heuvelrug)

De volgorde van de thema's weerspiegelt de algemene houding 'Groen dus Vitaal'. Om sturing te geven aan de ontwikkelingsrichting voor de diverse geografische samenhangende gebiedsdelen (zones), is een structuurvisiekaart met gebiedsdekkende zonering ontwikkeld. De kaart heeft een landschappelijke onderlegger en is gebaseerd op versterking van de bestaande situatie en de hieraan gekoppelde gemeentebrede thema's.

Op de kaart zijn de hoofdaccenten verbeeld in kleuren:

  • Donkergroen – hoofdaccent op natuur.
  • Lichtgroen – gemengde zone met duurzame menging van functies.
  • Blauw –rivierzone.
  • Grijs – gemengde zone met landbouw.
  • Rood - bestaande dorpskernen en overige gebieden binnen de 'rode' contour.

Het plangebied is gelegen in de lichtgroen zone. Dit betekent een landelijk gebied met duurzame menging van functies. Onderhavig initiatief ziet enkel op de vormwijziging van een bestemmingsvlak voor 'Wonen'. Het betreft een bestaande woning waardoor er geen nieuwe functie wordt toegevoegd aan het landelijk gebied. De ontwikkeling draagt bij aan een kwalitatieve hoogwaardige woonruimte in het landelijk gebied zonder de agrarische functie van het gebied te schaden. De gronden die niet worden ingericht als woonkavel blijven beschikbaar voor de landbouw en dragen op die manier bij aan de doelstelling dat de landbouw als belangrijkste grondgebruiker behouden dient te blijven.

Conclusie

Gelet op het voorgaande is het plan in overeenstemming met het beleid zoals verwoord in de Structuurvisie.

3.3.2 Woonvisie 2018-2022

De gemeente Utrechtse Heuvelrug streeft ernaar dat inwoners wonen in een duurzame woning en dat inwoners een wooncarrière kunnen maken waarbij huishoudens door verhuizen naar een woning die aansluit bij hun gezinssituatie en waarin kan worden voorzien in de zorgvraag die zij nodig hebben en die past bij het inkomen. De gemeente hanteert bij het vraagstuk wonen drie hoofdthema's:

  • Woningmarkt in beweging
  • Levensloopbestendig wonen
  • Duurzaam wonen

Beweging

Op de woningmarkt heerst krapte, zowel voor huur- als koopwoningen. Hierdoor blijven mensen wonen in een woning die niet langer passend is bij hun huishouden en wensen. Om de woningmarkt in beweging te krijgen is nieuwbouw en doorstroming in de bestaande voorraad noodzakelijk. Hierbij moet goed gekeken worden naar de vraag op de woningmarkt.

Duurzaamheid

Bij de ontwikkelingen op de huizenmarkt speelt het thema 'duurzaamheid' een belangrijke rol. In de Woonvisie is de ambitie uitgesproken om de gehele woningvoorraad te verduurzamen en in te zetten op duurzame nieuwbouw.

De gemeente wil hier een faciliterende rol in spelen en actief meedenken met inwoners die (hun) wooninitiatieven willen realiseren. Het is gebleken dat particuliere wooninitiatieven niet onderdoen voor initiatieven van projectontwikkelaars, als het gaat om duurzaam of innovatief bouwen. Dit zorgt ervoor dat vraag en aanbod op de woningmarkt dichter bij elkaar komen, waardoor inwoners een woning kunnen betrekken die bij hun situatie past.

Kwaliteit landschap

De gemeente Utrechtse Heuvelrug wil graag het groene karakter van de omgeving bewaren.

Conclusie

Onderhavig initiatief voorziet niet in het toevoegen van woningen. Door de verruiming naar 800 m3 kan de badkamer op de begane grond tot het hoofdgebouw worden gerekend, hetgeen bijdraagt aan het vraagstukvan levensloopbestendig wonen. Het initiatief leidt niet tot extra ruimtebeslag. Daarmee blijft het groene karakter van de omgeving bewaard.

Hoofdstuk 4 Specifieke regelgeving en beleid

4.1 Beeldkwaliteit

Nota Ruimtelijke Kwaliteit, herziening 2017

De gemeentelijk Nota Ruimtelijke Kwaliteit beschrijft het welstandsbeleid van de gemeente Utrechtse Heuvelrug en dient als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor de activiteit "bouwen". In de nota is de gemeente opgedeeld in verschillende deelgebieden. Voor elke deelgebied gelden specifieke welstandscriteria.

Het doel van het beleid is het leveren van een bijdrage aan de schoonheid en aantrekkelijkheid van de (bebouwde) omgeving. De nota ruimtelijke kwaliteit legt vast op welke wijze toezicht plaatsvindt, op grond van welke uitgangspunten en criteria.

Het plangebied ligt in het Buitengebied, gebied 2 van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.

Omdat onderhavig initiatief niet ziet op bouwactiviteiten zijn de welstandscriteria (op dit moment) niet relevant. Indien initiatiefnemer gebruik wil maken van de bouwmogelijkheden binnen de bestemming 'Wonen - B1 zal in het kader van een eventuele vergunningaanvraag rekening gehouden moeten worden met de Welstandscriteria. Deze toetsing vindt plaats onderdeel van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen'.

4.2 Wonen

Woonvisie 2018-2022

De Woonvisie van de gemeente Utrechtse Heuvelrug is in paragraaf 3.3.2 uitgebreid behandeld. Daarom zal de Woonvisie op deze plek in het kort behandeld worden. De gemeente heeft als doel dat de inwoners een wooncarrière kunnen maken waarbij huishoudens door verhuizen naar een woning die aansluit bij hun situatie, waarin kan worden voorzien in de zorgvraag die zij nodig hebben en die past bij het inkomen. Bij dit centrale vraagstuk hanteert de gemeente drie hoofdthema's:

  • 1. Woningmarkt in beweging;
  • 2. Levensloopbestendig wonen;
  • 3. Duurzaam wonen.

Conclusie

Onderhavig initiatief voorziet niet in het toevoegen van woningen. Door de verruiming naar 800 m3 kan de badkamer op de begane grond tot het hoofdgebouw worden gerekend, hetgeen bijdraagt aan het vraagstukvan levensloopbestendig wonen. Het initiatief leidt niet tot extra ruimtebeslag. Daarmee blijft het groene karakter van de omgeving bewaard.

4.3 Verkeer en parkeren

Provincie

Provinciale ruimtelijke verordening (Mobiliteitstoets)

De provincie vindt het van belang dat bij alle ruimtelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) voor alle verkeersvormen sprake is van een goede en tijdige ontsluiting. De provincie wijst er daarbij op dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een verstorend effect kunnen hebben op het functioneren van het verkeersnetwerk in de directe nabijheid. In dat geval zullen er extra maatregelen nodig om deze verstoring niet op te laten treden. Om het bovenstaande te bewerkstelligen stelt de provincie bij elke ruimtelijke ontwikkeling een mobiliteitsscan verplicht. Dit betekent dat in een vroegtijdig stadium (bij voorkeur al in de planvormingsfase) wordt nagegaan of de ontwikkeling leidt tot een verstoring van het functioneren van het verkeersnetwerk. Indien dit het geval is, is op grond van artikel 3.7 PRV het verplicht de zogenaamde mobiliteitstoets te doen.

Gemeente

Gemeentelijk Verkeers- en vervoersplan (GVVP)

Op 28 januari 2010 heeft de gemeente het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan vastgesteld (GVVP). In het GVVP is het gemeentelijke verkeers- en vervoerbeleid opgenomen. Doelstelling van het GVVP is te zorgen voor een duurzaam verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en verkeersveilige leefomgeving in een groene, bereikbare, economisch gezonde gemeente. Blijkens het GVVP kunnen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen van enige omvang in principe alleen plaatsvinden op goed bereikbare plaatsen. Iedere ruimtelijke ontwikkeling dient dan ook getoetst te worden aan het GVVP. De gemeente gebruikt het GVVP bij het bepalen van de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Parkeren en verkeersgeneratie

In het GVVP zijn de parkeernormen die gehanteerd worden in de gemeente Utrechtse Heuvelrug opgenomen. Voor de woning Zandweg 23 geldt een parkeernorm van 2,0 parkeerplaats per woning.

Planspecifiek

Het plangebied wordt ontsloten via de Zandweg. Dit is een 60 km/u weg. De verkeersgeneratie neemt met voorliggend plan niet toe, omdat niet wordt voorzien in extra woningen. Ook het benodigd aantal parkeerplaatsen neemt niet toe. Ten behoeve van de bestaande woning zijn al parkeerplaatsen op eigen terrein gesitueerd. Hiervoor is voldoende ruimte.

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen.

4.4 Milieu

4.4.1 Milieu algemeen

Rijk

Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4)

Op 13 juni 2001 is de kabinetsnota 'Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid' verschenen. In dit NMP4 wordt de wil uitgesproken om een eind te maken aan het afwentelen van milieulasten op de generaties na ons en op mensen in minder bedeelde landen.

De hoofdlijnen van het NMP4 zijn als volgt samen te vatten:

  • Er is in de afgelopen dertig jaar veel bereikt; veel milieuproblemen zijn opgelost of beheersbaar geworden. Toch is er, vooral op mondiaal niveau, nog steeds te weinig controle op een paar grote milieuproblemen.
  • Het gaat om zeven grote milieuproblemen. Klimaatverandering, het verlies aan biodiversiteit en de aantasting van de natuurlijke hulpbronnen zijn daar onderdelen van.
  • Het NMP4 laat zien wat Nederland kan en moet doen om binnen dertig jaar deze problemen op te lossen en daarmee een duurzame samenleving te bereiken. De doelstellingen van NMP4 zijn geformuleerd in termen van de kwaliteit van leven.
  • Het NMP4 wil veranderingen actief organiseren via systeeminnovatie. Dit zijn ingrijpende activiteiten die de huidige barrières om te komen tot een duurzame samenleving wegnemen.

Het kabinet heeft hiervoor drie ambities uitgesproken die betrekking hebben op nationaal niveau. De ambities hebben betrekking op 'Natuur en biodiversiteit', 'Gezond en veilig' en 'Hoogwaardige leefomgeving'.

Conclusie

Het NMP4 heeft geen invloed op voorliggend plan.

Milieu Effect Rapportage (M.E.R.)

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure doorlopen moet worden

De bouw van woningen is een activiteit die voorkomt op de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage 1994. Categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage noemt de activiteit 'aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject', waaronder ook de bouw van woningen wordt verstaan. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.

Conclusie

Het beoogde plan blijft ruim onder de drempelwaarde, waardoor er geen m.e.r.(-beoordelings)plicht geldt. Wel is een milieu-effectbeoordeling noodzakelijk. Dit betreft een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voorliggend hoofdstuk voorziet in deze beoordeling.

Provincie

Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021  

Op 7 december 2015 is het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021 vastgesteld. Dit is het beleidsplan wat de wettelijke provinciale taken zijn omtrent bodem, water en milieu voor de periode van 2016 - 2021. Hierin stelt de provincie vier prioriteiten:

  • Waterveiligheid en wateroverlast
  • Schoon en voldoende oppervlaktewater
  • Ondergrond
  • Leefkwaliteit stedelijk gebied

Deze prioriteiten hebben een beleidsinsteek opgeleverd die veel meer dan voorheen gericht is op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. Hierbij neemt de provincie Utrecht de rol op zich om te verbinden, te stimuleren of te regisseren. Gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal. Hierbij streeft de provincie naar een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden. Daarnaast streeft de provincie naar bodem-, water-, en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied. Ook streeft de provincie naar een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem ons biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden. Als laatste streeft de provincie Utrecht naar een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.

Conclusie

Voorliggend plan leidt tot een verbetering van de leefkwaliteit door om praktische redenen het bestemmingsvlak voor 'Wonen' van vorm te veranderen.

Gemeente

Programma "Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal" (2017)

In deze vernieuwde milieubeleidsplanning neemt duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving een belangrijke plaats in. Ruimtelijke ontwikkelingen worden tevens gerelateerd aan milieukwaliteitsprofielen die voor verschillende typen omgevingen zijn geformuleerd.

Gebiedsgericht milieubeleid

De gemeente Utrechtse Heuvelrug werkt met gebiedsgericht milieubeleid. De gemeente is opgedeeld in gebiedstypen. Bij iedere gebiedstype hoort een milieukwaliteitsprofiel met bijbehorende kenmerkende kwaliteiten die bij ruimtelijk ontwikkelingen worden getoetst. Voor dit bestemmingsplan is profiel 'Landelijk gebied, verweving van functies' van toepassing:

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMzandweg23-VA01_0010.png"

In onderstaande milieuparagrafen worden bovenvermelde milieuaspecten getoetst aan dit

profiel.

4.4.2 Bodem

Rijk en provincie

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.

Bodemkwaliteit plangebied

Voorliggend initiatief voorziet in een gedeeltelijke functiewijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Op de kaart van het Bodemloket is zoveel mogelijk informatie verzameld over de kwaliteit van de bodem. Uit de informatie van het Bodemloket blijkt dat er in het plangebied geen bodemonderzoeken en/of bodemsaneringen bekend zijn. Ook is er geen sprake van dat in het plangebied in het verleden 'verdachte' werkzaamheden hebben plaatsgevonden.

Bij de realisatie van de huidige woonfunctie is in 2003 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op locatie door Hopman en Peters Holding B.V. (Bijlage 3). Hierbij is rondom de locatie van de huidige woning de grond onderzocht en geanalyseerd. Er is geconcludeerd dat, gezien het feit dat er gehaltes boven de streefwaarden zijn aangetoond, de onderzoekshypothese 'niet verdacht' in de zin van de NEN 5740 formeel verworpen dient te worden. De licht verhoogde concentraties cadmium, chroom, koper en xylenen zijn niet eenduiding te verklaren. De concentraties zijn echter van dien aard, dat ze geen verdere aandacht behoeven.

Op baiss van de beschikbare gegevens werd aanvullend onderzoek niet noodzakelijk geacht. Gezien de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat ten aanzien van de onderzoekslocatie, uit milieuhygiënisch oogpunt, geen beperkingen gelden met de betrekking tot de woonfunctie.

Het verkennend bodemonderzoek dateert uit 2003. In de periode tot nu hebben er geen relevante activiteiten (met uitzondering van het maaien van gras) plaatsgevonden op en rondom het perceel van initiatiefnemer. De woonbestemming wordt slechts voor een deel verschoven op agrarisch gebied. Het onderzoek is dan ook bruikbaar en geeft een afdoende beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse.

Conclusie

Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek uit 2003 en het feit dat er in de tussentijd geen activiteiten hebben plaatsgevonden, blijkt er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief. Er zullen geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteit op het onderhavige perceel.

4.4.3 Geluid

Rijk en provincie

Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone.

Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidsgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde).

Plangebied

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein. Wel ligt het plangebied binnen de geluidzone van wegverkeer, namelijk van de Zandweg. Omdat er sprake is van een wijziging van het bouwvlak, dient getoetst te worden aan de Wet geluidhinder. Uit het Geoportaal van de ODRU blijkt dat de geluidbelasting ter plaatse van het plangebied (ver) onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ligt. Hoewel er bij de ODRU geen verkeersgegevens beschikbaar zijn van de Zandweg, is gezien de aard van de weg de verwachting dat de intensiteit zodanig laag is (< 500 mvt/etmaal) dat er geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde wordt verwacht.

Gelet op het voorgaande wordt voldaan aan de Wet geluidhinder en is (nader) akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMzandweg23-VA01_0011.png" Uitsnede Geoportaal ODRU (februari 2021). Gecumuleerde wegverkeerslawaai incl. aftrek 110g Wgh

Conclusie

Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

4.4.4 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijnstof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. Voor de overige stoffen genoemd in de Wet milieubeheer komen de concentraties niet in de buurt van de grenswaarde.

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.

Daarnaast worden er bestemmingen benoemd die extra gevoelig zijn voor luchtvervuiling, de zogenaamde gevoelige bestemmingen. Uiteraard moet niet alleen bij gevoelige bestemmingen, maar bij alle projecten sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Vanuit dit oogpunt moet afgewogen worden of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project zelf niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Bij ieder (ruimtelijk) project moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM), d.w.z. hoogstens 3%, bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Deze grens wordt concreet gelijk gesteld aan een woonwijk van 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg. Dit plan valt onder deze grens.

Plangebied

Met onderhavig initiatief wordt er geen milieugevoelige functie toegevoegd. De bestaande woning is reeds eerder vergund. Verder kan de ontwikkeling, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Doordat er sprake is van een wijziging van het bouwvlak is andersom bekeken of er ter plaatse van het plangebied sprake is van een goede luchtkwaliteit. Hierbij zijn de concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof beschouwd. De huidige en toekomstige concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof voldoen aan de Nederlandse normen. De toekomstige concentraties van fijn stof en zeer fijn stof voldoen bovendien aan de advieswaarden van de WHO. In onderstaande tabellen is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied inzichtelijk gemaakt en afgezet tegen de Nederlandse norm en de WHO advieswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMzandweg23-VA01_0012.png" Concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof plangebied ten opzichte van Nederlandse norm

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMzandweg23-VA01_0013.png"

Concentraties fijn stof en zeer fijn stof plangebied ten opzichte van WHO advieswaarde

Conclusie

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.

4.4.5 Bedrijven en milieuzonering

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik. Bij het toestaan van nieuwe bedrijven of andere milieubelastende functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de toekomst nodig is en dient beoordeeld te worden of ter plaatse van in de nabijheid gelegen gevoelige functies, zoals woningen sprake blijft van een adequaat woon- en leefmilieu. Bij het bepalen hiervan kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009 worden gehanteerd. Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt getoetst conform:

• VNG handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'(editie 2009).

• Wet milieubeheer.

VNG handreiking

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009), een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen. De publicatie heeft bedrijven ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de bestemmingsgrens van de bedrijven en anderzijds de gevel van een woning. De adviesafstanden hangen samen met gebiedskenmerken. De meest voorkomende categorieën met bijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies in een rustige woonwijk /buitengebied zijn weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMzandweg23-VA01_0014.png"

Om te voorkomen dat hinder ontstaat moet tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige bestemmingen (zoals woningen) voldoende afstand in acht genomen worden. Voor het bepalen van deze afstanden wordt getoetst conform de VNG Handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) en de Wet milieubeheer. De richtafstanden gelden in beginsel tussen de perceelsgrens van een bedrijf enerzijds en de gevel van een - in een rustige woonwijk gelegen - woning anderzijds. Bij functiemenging kan worden afgeweken van deze afstanden.

Plangebied

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.

Van primair belang is dat de bestaande woning Zandweg 23 geldt als een milieugevoelig object. De situering van de woning wordt in dit bestemmingsplan vastgelegd door middel van een bouwvlak. Daarmee leidt dit intiatief niet tot een toename van milieuhinder op de woning en leidt het initiatief, andersom, niet tot een verdergaande belemmering voor omliggende bedrijven.

Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat schuin tegenover het woonperceel Zandweg 23 zich een agrarisch bouwvlak bevindt waar een bedrijf in voertechniek is gevestigd dat voeren in loonwerk mogelijk maakt. Met onderhavig initiatief komt de woonbestemming alleen maar verder van het betreffende agrarisch bouwvlak af te liggen, hetgeen positief is.

Ten oosten van het plangebied ligt een terrein voor verblijfsrecreatie. Conform de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' geldt hiervoor in rustig buitengebied een richtafstand van 50 meter. De afstand van de bestemmingsgrens van het terrein voor verblijfsrecreatie tot de nieuwe woonbestemming Zandweg 23 bedraagt circa 80 meter. De afstand tot de woning Zandweg 23 bedraagt circa 110 meter. Derhalve is een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van Zandweg 23 geborgd en leidt de ontwikkeling niet tot een belemmering van de exploitatie van het terrein voor verblijfsrecreatie.

Tot slot liggen ten noordoosten van het plangebied gronden die bestemd zijn voor kwekerijen. Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is op voorhand niet uit te sluiten. Op basis van jurisprudentie wordt in de praktijk een spuitzone voor bebouwing aangehouden van 50 meter, gemeten vanaf de bestemmingsgrens van de milieubelastende functie. In dit geval wijzigt de positionering van de woning Zandweg 23 niet. Daarmee zijn er geen belemmeringen voor het initiatief en leidt de ontwikkeling niet tot een verdergaande belemmering van de kwekerij. Ten overvloed wordt opgemerkt dat tussen het plangebied en de kwekerij bosschages liggen die zorgen voor afscherming.

Voor het overige liggen er in de directe omgeving van het plangebied geen relevante milieubelastende functies.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader tot op heden nog de circulaire risiconormering transport gevaarlijke stoffen. Voor ondergrondse buisleidingen is het wettelijk kader vastgelegd in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is het risico uitgedrukt als de kans per jaar, dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats zou verblijven, verblijft overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij de transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico zijn de cumulatieve kansen dat per jaar dat een groep van 10, 100 of 1000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting of een transport-as en een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij een transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

Plaatsgebonden risico 

Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar. De kans per jaar, dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, verblijft overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij de transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is, mag dus niet groter zijn dan 1 op een miljoen. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden. In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding.

Plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMzandweg23-VA01_0015.png"

Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (www.risicokaart.nl)

Bedrijven – Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Er zijn in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven gevestigd die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Bedrijven – Overige veiligheidswetgeving

Er zijn in de directe omgeving geen bedrijven gevestigd met een overig veiligheidsrisico. Propaantanks zijn in het bedrijvenbestand van de Omgevingsdienst in dit gedeelte van de gemeente Utrechtse Heuvelrug niet bekend.

Transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water

Er moet rekening gehouden worden met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en water. Wegen, spoorwegen en vaarwegen met structureel en grootschalig vervoer van gevaarlijke stoffen liggen niet in de buurt van het plan.

Gemeentelijke routering

Voor de gemeentelijke en provinciale wegen is in de gemeente Utrechtse Heuvelrug een routering voor gevaarlijke stoffen vastgesteld. Deze route loopt niet langs of door het plangebied.

Voor noodzakelijk transport ten behoeve van laden en/of lossen van gevaarlijke stoffen buiten de vastgestelde routes is een ontheffing nodig. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden om een veiligere leefomgeving te realiseren.

Er kan langs het plangebied dus wel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden van de niet-route plichtige stoffen (zoals benzine) en route plichtige stoffen (zoals propaan), maar de frequentie daarvan is (door het lokale karakter van het transport) dermate laag dat daardoor geen risico's ontstaan die ruimtelijk relevant zijn.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Er moet rekening worden gehouden met transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. Volgens de "provinciale risicokaart" liggen er in of nabij het plangebied geen buisleidingen voor transport van gevaarlijke stoffen. Het gasnet voor huishoudens en bedrijven valt niet binnen het kader van externe veiligheid.

Elektromagnetische straling

Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.

Risicotoetsing

Voor zowel plaatsgebonden risico als groepsrisico wordt voldaan aan de ambitiekwaliteit van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Er is geen sprake van aangrenzende wegen die bestemd zijn als transportroute voor gevaarlijke stoffen. Er is geen risicorelevante bedrijvigheid in de nabijheid van het plangebied aanwezig.

Conclusie

Het veiligheidsaspect levert geen belemmeringen op voor de verdere planontwikkeling.

4.4.7 Duurzaamheid

De Gemeente Utrechtse Heuvelrug is een groot voorstander van duurzame ontwikkeling / bouwen en wil dit graag actief ondersteunen in haar ruimtelijke beleid. Duurzaam bouwen is een manier van bouwen waarbij het milieu zo min mogelijk wordt belast, een optimale woonkwaliteit wordt gerealiseerd en het gebouw een lange levensduur heeft. Dit kan door bijvoorbeeld meer flexibiliteit in gebruik in te bouwen of door een beter op het gebruik afgestemde materiaalkeuze.

Daarnaast streeft de gemeente naar een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving. Hiertoe wil de gemeente de bestaande milieukwaliteit behouden en waar mogelijk verbeteren. Dit betekent dat er ook eisen worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen, enerzijds op gebouwniveau en anderzijds op omgevingsniveau.

Wetgevend kader

De wettelijke eisen zijn vastgelegd in het Bouwbesluit. Per 10 maart 2020 is het bouwbesluit gewijzigd en zijn de eisen ten aanzien van duurzaamheid aangescherpt. Deze zijn als volgt:

• Minimale isolatiewaarden (Rc) voor dichte uitwendige scheidingsconstructies, per onderdeel van de schil - 4,5 voor gevel, 6 voor het dak en 3,5 voor de vloer;

• Een gemiddelde U-waarde van 1,65 voor ramen (glas en kozijn) en deuren, maximaal 2,2;

• Een maximale EPC waarde afhankelijk van het type gebouw. De EPC dient berekent te worden middels de EPG methodiek. Voor woningen is dit 0,4;

• Een Milieuprestatie Gebouw (MPG). Deze verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m².

Milieuprestatie Gebouw (MPG)

Vanaf 2015 geldt vanuit het Bouwbesluit de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning Bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m². De initiatiefnemer kan op twee manieren aantonen te voldoen aan het Bouwbesluit:

• Zelf documenten aanleveren waarmee aangetoond wordt dat voldaan is aan het Bouwbesluit.

• Het aanleveren van een SBK-bewijs MPG, hetgeen voldoende bewijs is dat voldaan is aan het Bouwbesluit.

De Stichting Bouwkwaliteit (SBK) geeft op de website www.milieuprestatiebewijs.nl informatie over het aanvragen van een SBK-bewijs. Voor het aanvragen moet een berekening worden aangeleverd, voor maken van een berekening is een gratis licentie beschikbaar bij de Omgevingsdienst voor de software van GPR Gebouw.

De wettelijke eisen aan nieuwbouw van woningen staan in het bouwbesluit van 2012. Aanvullend op deze eisen heeft de Gemeente Utrechtse Heuvelrug haar duurzaam bouwen beleid verwoord in het milieubeleidsplan "Natuurlijk Duurzaam" (2009).

Plangebied

Onderhavig initiatief voorziet enkel in een vormwijziging van het bestemmingsvlak voor 'Wonen' en een verruiming van de maximale inhoud van het hoofdgebouw. Dit ziet op de reeds bestaande woning. Derhalve speelt het aspect duurzaamheid op dit moment geen rol.

Conclusie

Omdat het initiatief enkel ziet op een planologische functiewijziging waarbij geen fysieke ingrepen plaatsvinden, is het aspect duurzaam bouwen niet van toepassing. Bij eventueel toekomstige bouwwerkzaamheden zal voldaan worden aan de wettelijke eisen met betrekking tot energie en duurzaam bouwen.

4.5 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van het geldende bestemmingsplan is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

Indien nodig zal een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.6 Water

Rijk

Het Nationaal Waterbeleid is gericht op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het nationale beleid heeft geen directe implicaties voor dit bestemmingsplan.

Provincie

Het waterbeleid van de provincie Utrecht omvat het beleid voor waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water in de provincie.

Het plangebied heeft in het provinciale waterbeleid de functie 'landelijk gebied' waarvoor specifieke doelstellingen gelden. Deze vinden hun neerslag in waterbeheerplannen.

Waterbeheerplan 'Waterkoers 2016-2021' en Waterstructuurvisie, Keur en Legger

Het Waterschap HDSR geeft hierin aan wat de komende periode te doen staat met waterbeheer, waterkering en de waterketen. Dit betreft de zorg voor voldoende schoon water waar dat voor mens, dier en natuur gewenst is, en voor het voorkomen van wateroverlast en overstroming. In het waterbeheersplan geeft het Waterschap tevens invulling aan de verschillende waterwetten en -verordeningen, beleidsstukken en overeenkomsten of afspraken met instanties en belanghebbenden.

In watergebiedsplannen wordt het beleid verder uitgewerkt.

Watergebiedsplan Langbroekerwetering

In een watergebiedsplan legt het waterschap voor een periode van 10 jaar de beheerplannen voor grond- en oppervlaktewater vast. In dit plan staan maatregelen om de aan- en afvoer van water in het gebied te verbeteren. Het bevat de richtlijnen voor het waterbeheer in een bepaald deelgebied, onder andere over peilbeheer en onderbemaling.

Het waterschap is bezig met de uitvoering van maatregelen uit het watergebiedsplan Langbroekerwetering. Zo worden te krappe duikers vergroot, enkele stuwen vernieuwd en enkele natuurvriendelijke oevers aangelegd. Ook neemt het waterschap maatregelen om de verdroging tegen te gaan.

Regionaal

Convenant afkoppelen

In november 2015 is de jongste versie van het convenant "Afkoppelbeleid Utrechtse Heuvelrug" getekend tussen de provincie Utrecht, 10 gemeenten met grondgebied op de Utrechtse Heuvelrug en de waterschappen Vallei & Eem en HDSR. In dit convenant zijn afspraken gemaakt over welke verharde oppervlakken wel en niet kunnen worden afgekoppeld, afhankelijk van het risico van vervuiling van het grondwater. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen afkoppelen binnen en buiten het grondwaterbeschermings-gebied van de drinkwaterwinningen op de Utrechtse Heuvelrug. Voor dakoppervlakken geldt in dit convenant, dat zowel binnen als buiten het grondwaterbeschermingsgebied deze zonder aanvullende voorzieningen kunnen worden afgekoppeld. Voor andere oppervlakken kunnen aanvullende eisen worden gesteld waarvoor het convenant als richtlijn geldt.

Gemeente

Waterbeleid Gemeente Utrechtse Heuvelrug

Het waterbeleid van de gemeente Utrechtse Heuvelrug is gericht op het voorkomen en terugdringen van verontreiniging van oppervlaktewater door inzameling afvoer en zuivering van afvalwater, het terugdringen van ongewenste lozingen en het voorkomen van verontreiniging van regenwater via afkoppeling en het gebruik van niet uitlogende (bouw)materialen.

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan

Het gemeentelijke rioleringsplan bevat de integrale visie van de gemeente op grondwater, regenwater en stedelijk afvalwater. Het beleid is gericht op het versterken en /of intensiveren van het voorgaande beleid. Hierin staan de volgende basisprincipes centraal:

• Vasthouden - bergen - afvoeren (waterkwantiteit)

• Schoon houden - scheiden - zuiveren (waterkwaliteit)

• Waarborg tegen overstroming - overstromingsrobuust bouwen (veiligheid)

Beleid hemel- en afvalwater.

Voor het hemelwater streeft de gemeente naar het zoveel mogelijk ter plaatse vast houden van water. Dit betekent dan dat het hemelwater niet langer het riool ingaat maar lokaal wordt geborgen in de bodem en/of oppervlaktewater.

Dit levert zowel voordelen op voor het milieu als de economie. Het helpt om verdroging van gebied te bestrijden en voorkomt dat schoon oppervlaktewater vies wordt. Verder verbetert de werking van de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Deze werkt beter als rioolwater minder vermengd is met regenwater.

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Watertoets

Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is de watertoets uitgevoerd. Het resultaat is als bijlage bijgevoegd (Bijlage 4). Op basis van de watertoets is er geen groot effect op het gebied van water.

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.Het watertoetsproces voor het project Zandweg 23 te Leersum is op 7 april 2020 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen.

Uit de digitale analyse blijkt dat er geen grote waterbelangen zijn. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert positief over het ruimtelijk plan (Bijlage 4).

Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. Het waterschap adviseert positief over het voornemen.

4.7 Groen, natuur en landschap

Rijk

Natuurbeschermingswet

De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Samen met andere vormt deze wet het beschermingsrecht voor zowel soorten als gebieden. De wet richt zich op gebieden die zijn aangewezen op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn, ook wel Natura 2000-gebieden genoemd. Daarmee wordt op nationaal niveau invulling gegeven aan de Europese richtlijnen. Natura 2000 is een samenhangend Europees netwerk van beschermde natuurgebieden, waarin belangrijke flora en fauna voorkomen. De wet bepaalt dat projecten en plannen, die de kwaliteit van Natura 2000-gebieden kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning. Als er geen schade optreedt, kan vergunning worden verleend. Is dit wel het geval, kan vergunning alleen worden verleend als aan verschillende eisen wordt voldaan. Bij ruimtelijke ingrepen dient altijd te worden nagegaan of een vergunning nodig is op grond van de Natuurbeschermingswet.

Voorts regelt de wet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren.

De natuurbeschermingswet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen. Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen.

Nationaal netwerk

Het nationale netwerk van natuur (NNN) is een robuust, samenhangend netwerk van natuurgebieden en verbindingen daartussen op nationaal niveau. Natura 2000, een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden, maakt onderdeel uit van deze structuur. Zowel het Rijk als de Provincie wensen het NNN netwerk te behouden en verder te ontwikkelen. In de Provinciaal Ruimtelijke Verordening (PRV) is dan ook een beschermingsregime opgenomen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen geen significant nadeel opleveren voor de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN netwerk.

Beschrijving natuur en landschap

Plantoetsing

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Vanuit het NNN gaat geen externe werking. Er zijn geen effecten op het NNN te verwachten als gevolg van de voorgenomen plannen.

Wet natuurbescherming - onderdeel gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op ruim twee kilometer afstand van het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied. Voor de meeste effectfactoren van de werkzaamheden, zoals geluid, licht, menselijke aanwezigheid en trilling kunnen gezien de afstand en de tussenliggende elementen externe effecten op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.

Onderhavige ontwikkeling maakt geen fysieke ingrepen mogelijk nu het gaat om een vormwijziging van het bestaande bestemmingsvlak voor 'Wonen' en een (juridische) verruiming van de maximale inhoud voor het hoofdgebouw. Derhalve is er geen sprake van een toename van stikstofdepositie als gevolg van onderhavig plan.

Wet natuurbescherming - onderdeel houtopstanden

De bomen binnen het plangebied maken geen deel uit van een rijbeplanting van minstens twintig bomen, of een beplanting van 10 are of groter, het onderdeel houtopstanden uit de Wet natuurbescherming is niet van toepassing.

Wet natuurbescherming - onderdeel soortenbescherming

De ontwikkeling ziet niet op fysieke ingrepen, waardoor het onderdeel soortenbescherming uit de Wet natuurbescherming niet van toepassing is.

Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

Provincie

Provinciale ruimtelijke Verordening, hoofdstuk 5.4 'Natuur'

Natuur vormt een belangrijke basis voor een aantrekkelijk, kwalitatief hoogwaardig landelijk gebied. De provincie Utrecht heeft, onder meer door de variatie in ondergrond, een diverse natuur met hoge biodiversiteit. Door verschillende oorzaken, zoals verstedelijking, verdroging en vermesting, maar ook klimaatverandering, staat deze biodiversiteit onder druk. De provincie Utrecht spant zich in voor het in stand houden en waar mogelijk vergroten van de biodiversiteit, in de Natuurvisie geeft de provincie aan hoe zij dit willen aanpakken. Deze visie heeft tot doel om het Nationale Netwerk van Natuur (NNN) te beschermen. Deze bescherming richt zowel op actuele als potentiële waarden. De potentiële waarden worden vooral bepaald door abiotische factoren zoals waterhuishouding en bodemopbouw. De bescherming van de potentiële waarden kan alleen aan de orde zijn wanneer de gronden daadwerkelijk (mede) voor natuurdoeleinden zijn bestemd. Als er echter in het vigerende bestemmingsplan sprake is van mede- of dubbelbestemming voor natuur of bos dan moet de ontwikkeling voor de bestaande functie getoetst worden aan zowel actuele als potentiële waarden.

De provincie en gemeente toetsen deze waardes aan de hand van een 'nee, tenzij'-regeling. Dit houdt in dat ruimtelijke ingrepen in het NNN met een negatief effect op de kwaliteit van de natuur of het functioneren van het NNN in principe niet zijn toegestaan. Onder voorwaarden kan hier van worden afgeweken. Een 'nee, tenzij'-onderzoek kan achterwege blijven, indien het een ontwikkeling van geringe omvang betreft bij een bestaande functie. Daarnaast kunnen binnen de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen positieve ingrepen voor natuur meegewogen worden. Het effect van de ontwikkeling leidt dan niet tot significante gevolgen. Positieve ingrepen dienen wel gegarandeerd te worden.

Conclusie

Het plangebied kent geen provinciaal beschermde natuurwaarden. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.2. De ontwikkeling leidt niet tot een aantasting van het NNN. Er is een sprake van strijdigheid met het provinciaal beleid op het gebied van natuur.

Gemeente

Groenstructuurplan

In het groenstructuurplan staat omschreven hoe men het belangrijkste groen in de dorpen duurzaam in stand wil houden en zo de hoogwaardige kwaliteit van de leefomgeving te behouden en te versterken. Daarbij is het behoud van de eigen identiteit van de kernen een belangrijk uitgangspunt. Bij nieuwe ontwikkelingen in de dorpen is met dit Groenstructuurplan het belangrijkste openbare groen binnen de dorpen in beeld en kan daar dus rekening mee worden gehouden. Daarnaast geeft het Groenstructuurplan belangrijke richtlijnen voor specifieke beleidsvraagstukken. Het Groenstructuurplan beschrijft het groenbeleid in hoofdlijnen.

De gemeente Utrechtse Heuvelrug onderscheid drie verschillende waardes binnen de groenstructuur. Dit zijn 'Stedenbouwkundige waarde', 'Cultuurhistorische waarde' en 'Ecologische waarde'. Als een groene structuur bijdraagt aan de stedenbouwkundige structuur van een dorp, wijk of buurt, heeft het stedenbouwkundige waarde. Denk bijvoorbeeld aan laanbomen langs een belangrijke uitvalsweg. De cultuurhistorische waarde wordt bepaald door de relatie die het element heeft met de ontstaans- of ontwikkelingsgeschiedenis van de omgeving. Een groenelement heeft ecologische waarde als het een bijdrage levert aan de natuurwaarden in de omgeving.

Het Groenstructuurplan gaat over het groen binnen de bebouwde kom van de dorpen en is dan ook niet direct van toepassing op het plangebied. Overigens leidt onderhavige ontwikkeling niet tot een verlies aan groen.

4.8 Cultuurhistorie

Rijk

Erfgoedwet

Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet vervangt zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed:

  • 1. Monumentenwet 1988
  • 2. Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten
  • 3. Wet tot behoud van cultuurbezit
  • 4. Wet tot teruggave cultuurgoederen uit bezet gebied
  • 5. Uitvoeringswet UNESCO -verdrag 1970
  • 6. Regeling materieel beheer museale voorwerpen

De Erfgoedwet hanteert de beschermingsniveaus zoals die in de huidige regelingen gelden. Voor de vergunningverlening van een beschermd archeologisch monument, het verbod tot beschadigen of vernielen van een rijksmonument en de bescherming van stads- en dorpsgezichten geldt dat de huidige situatie in de Monumentenwet 1988 van kracht blijft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze regels blijven dus gelden en zijn ongewijzigd overgenomen in de Erfgoedwet.

Doelstelling van de wetten is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

De projectlocatie heeft een dubbelbestemming ten behoeve van archeologie. In paragraaf 4.9 wordt nader op dit aspect ingegaan.

Voorts zijn op basis van deze wet mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

Conclusie

Op basis van de Erfgoedwet zijn er geen belemmeringen omtrent het huidige plan.

Provincie

Cultuur- en erfgoednota 2016 - 2019

In de cultuur- en erfgoednota van de provincie Utrecht is onderscheid gemaakt in een aantal trends. Deze trends zijn in hoge mate bepalend voor het beleid van de provincie. Het beleid is erop gericht om erfgoed en cultuur beleefbaar te maken, zorg te dragen voor cultuur en erfgoed en bewoners te onderwijzen aan de hand van erfgoed en cultuur. Dit wordt gedaan om onder meer cultuurhistorische waardevolle landschappen en archeologische zones te verankeren in het ruimtelijk beleid en monumenten in stand te houden en te beheren.

Conclusie

Het beoogde plan zal geen schade toebrengen aan cultuurhistorische waardevolle landschappen en archeologische zones.

Gemeente

Nota Erfgoed in het Groen

Deze beleidsnota heeft als doelstelling het behoud, de versterking en de ontwikkeling van het cultuurhistorische erfgoed. Het cultuurhistorisch erfgoed wordt onderverdeeld in 'monumenten', 'archeologie' en cultuurlandschap. Deze beleidsnota is voor de gemeente Utrechtse Heuvelrug extra belangrijk door de aanwezigheid van de vele historische buitenplaatsen met monumentaal groen en sporen, het groot aantal grafheuvels en de zeer hoge archeologische verwachtingswaarde. De gemeente heeft een aantal beleidsinstrumenten om zo het cultuurhistorisch erfgoed te behouden en te beschermen. Aan de hand van deze beleidsinstrumenten zal bij elke ruimtelijke ontwikkeling worden getoetst of er sprake is van een rijks- of gemeentelijk monument, of het plangebied in de directe nabijheid van een rijks- of gemeentelijk monument, of het plangebied in de omgeving van een molen ligt. Daarnaast kijkt de gemeente of er sprake is van een cultuurhistorisch waardevol object en/of er sprake is van een beschermd dorpsgezicht en of er sprake is van een cultuurhistorische waardevolle buitenplaats.

Conclusie

Bij het beoogde plan is er geen sprake van een rijksmonument dan wel een gemeentelijk monument. Ondanks de hoge dichtheid van rijks- en gemeentelijke monumenten liggen er in de omgeving van het plangebied geen monumenten die worden aangetast door het voorgenomen plan. Wanneer er gekeken wordt of er sprake is van een cultuurhistorisch waardevol object of een beschermd dorpsgezicht dan kan worden geconcludeerd dat dit niet aanwezig is. Ook zijn er geen cultuurhistorisch waardevolle buitenplaatsen of cultuurhistorische molens. Er kan daarom worden gesteld dat de Nota Erfgoed in het Groen geen belemmeringen geeft voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Archeologie

Wettelijk kader

Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet vervangt zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed:

  • 1. Monumentenwet 1988
  • 2. Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten
  • 3. Wet tot behoud van cultuurbezit
  • 4. Wet tot teruggave cultuurgoederen uit bezet gebied
  • 5. Uitvoeringswet UNESCO -verdrag 1970
  • 6. Regeling materieel beheer museale voorwerpen

De Erfgoedwet hanteert de beschermingsniveaus zoals die in de huidige regelingen gelden. Voor de vergunningverlening van een beschermd archeologisch monument, het verbod tot beschadigen of vernielen van een rijksmonument en de bescherming van stads- en dorpsgezichten geldt dat de huidige situatie in de Monumentenwet 1988 van kracht blijft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze regels blijven dus gelden en zijn ongewijzigd overgenomen in de Erfgoedwet.

Doelstelling van de wetten is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Plangebied

In april 2013 heeft de gemeente Utrechtse Heuvelrug haar archeologische beleidskaart vastgesteld. In 2019 is de Beleidskaart Archeologie herzien. Op de kaart is weergegeven waar in de gemeente (en in welke mate) kans is op het aantreffen van archeologische resten, uitgedrukt in een verwachtingszone. Aan deze verwachtingszones zijn ondergrenzen gekoppeld, die aangeven wanneer archeologisch onderzoek vanwege een voorgenomen ontwikkeling nodig is. De beleidskaart geeft een globaal inzicht in de te verwachten archeologie. Op de onderstaande kaart is de beleidskaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMzandweg23-VA01_0016.png"

Uitsnede beleidskaart Archeologie, herziene versie 2019

Het plangebied valt voor het grootste deel binnen de bufferzone van een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde (Waarde - Archeologie 2). Een klein deel van het plangebied kent een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde (Waarde - Archeologie 1). De betreffende dubbelbestemmingen worden opgenomen in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan. Daarmee zijn de archeologische waarden geborgd. Nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk, omdat het initiatief niet ziet op fysieke ingrepen. Op het moment dat er wel concrete bouwplannen zijn, kan archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1581.LSMzandweg23-VA01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand (simpel gezegd; de kaart) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2 Methodiek

5.2.1 Verbeelding

In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. In de legenda zijn deze als "verklaringen" aangegeven (bijvoorbeeld kadastrale gegevens).

5.2.2 Regels

De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk I (artikelen 1 en 2) bevatten de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk II (artikelen 3 tot en met < invullen>) bevat de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden. Ook zijn dit hoofdstuk de dubbelbestemmingen opgenomen.
  • Hoofdstuk III (artikelen <invullen> tot en met <invullen>) bevat de algemene regels, waaronder een anti-dubbeltelregel en de algemene gebruiksregels.
  • Hoofdstuk IV (artikelen <invullen en invullen>)bevat de overgangs- en slotregel.

Regels in verband met de bestemmingen

De bestemmingsregels kennen allemaal dezelfde opbouw:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen (indien aanwezig);
  • afwijken van de bouwregels (indien aanwezig);
  • specifieke gebruiksregels (indien aanwezig);
  • afwijken van de gebruiksregels (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (indien aanwezig);
  • wijzigingsbevoegdheid (indien aanwezig).

Bestemmingsomschrijving

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. Het gebruik wordt hier geregeld.

Bouwregels

De bouwregels zijn gerelateerd aan deze bestemmingsomschrijving. In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Zoals bijvoorbeeld de bouw- en de goothoogtes.

Nadere eisen

Het is mogelijk om in bepaalde gevallen (wanneer dit nodig is in het kader van een goede ruimtelijke ordening) aan de mogelijkheden die in de bouwregels zijn beschreven nadere eisen te stellen. De omstandigheden waaronder deze eisen worden gesteld moeten dan wel duidelijk zijn geformuleerd. Een voorbeeld van een nadere eis is het moeten overleggen van een beplantingsplan.

Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning af te wijken van de algemeen toegestane bouwregels. In een afwijkingsregeling wordt opgenomen waarvan afwijking wordt verleend, de maximale omvang van de afwijking die kan worden toegestaan en eventuele voorwaarden waaronder de omgevingsvergunning tot afwijken wordt verleend. Een voorbeeld is een afwijkende goot- en/of bouwhoogte in een bepaalde situatie.

Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om, onder meer door middel van 'vergunningsvrij bouwen'.

Specifieke gebruiksregels

Deze regels zijn in feite een aanvulling op de bestemmingsomschrijving. Hier worden vormen van gebruik beschreven die men in strijd acht met de bestemming, maar waarvan niet direct uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit zo is. Zo is in de bestemming 'Agrarisch' mogelijk gemaakt dat bepaalde bedrijfswoningen als zogenaamde 'plattelandswoningen' mogen worden bewoond, waarbij de bewoners geen functionele binding meer hoeven te hebben met het agrarische bedrijf op het perceel.

Afwijken van de gebruiksregels

Onder afwijken van de gebruiksregels wordt het mogelijk gemaakt een bepaalde vorm van gebruik toch onder de bestemming te laten vallen. Een afwijking van een gebruiksregel mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Het betreft dus altijd gebruik dat inherent is aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld het mogen uitoefenen van kleinschalige nevenactiviteiten (in de vorm van ambachtelijke bedrijvigheid, zoals de verkoop van zelfgemaakte kaas) in de bestemming 'Agrarisch'.

Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Specifieke inrichtingsactiviteiten, niet bestaande uit bouwen (dat is immers al onder de bouwregels beschreven), dienen soms aan een omgevingsvergunning te worden gebonden. Hiervan zal sprake zijn als bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden van invloed kunnen zijn op in de specifieke bestemming voorkomende bijzondere omstandigheden. Voorbeelden van deze omstandigheden zijn cultuurhistorische- of landschappelijke waarden. Deze waarden kunnen met een omgevingsvergunningstelsel worden beschermd. De regeling is nadrukkelijk niet bedoeld om alle werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geheel uit te sluiten. Concreet kan je denken aan bijvoorbeeld het moeten aanvragen van een vergunning voor het afgraven of egaliseren van gronden of het vellen van bos in de bestemming 'Natuur'.

Wijzigingsbevoegdheid

Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen (binnenplanse wijziging). Het kan dan gaan om het wijzigen van een op een perceel gelegde bestemming, maar ook bijvoorbeeld het wijzigen of vergroten van een bouwvlak (met bijbehorende bouwmogelijkheden).

De inleidende regels (hoofdstuk I)) en de overgangs- en slotregel (hoofdstuk IV) worden hier verder niet toegelicht. Voor de overige bestemmingen volgt in de volgende paragraaf een inhoudelijke beschrijving.

5.3 Bestemmingen

Ter plaatse van het plangebied gelden 2 enkelbestemmingen. Daarnaast kent het plangebied 3 dubbelbestemmingen. Hieronder volgt een beschouwing van deze bestemmingen.

5.3.1 Agrarisch met waarden

Algemeen

In het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost is een uitwerking gemaakt van de wijze waarop de ruimtelijke en de milieuproblematiek in dit gebied wordt aangepakt. Het Reconstructieplan schrijft een zonering voor die gericht is op het reguleren van de ontwikkelingen rond de intensieve veehouderij. Er zijn drie zones beschreven: landbouwontwikkelingsgebieden, extensiveringsgebieden en verwevingsgebieden. In extensiveringsgebieden ligt de nadruk op wonen en natuur. In de landbouwontwikkelingsgebieden ligt de nadruk voor al op intensieve productielandbouw. De verwevingsgebieden zijn bedoeld om een combinatie mogelijk te maken van de bovengenoemde functies. Deze zones zijn in het bestemmingplan verder uitgewerkt in de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden'.

Agrarisch met waarden

In het agrarisch verwevingsgebied en het extensiveringsgebied wordt de bestemming 'Agrarisch met waarden' toegepast. Dit zijn gebieden die hoge landschappelijke en/of natuurwaarden herbergen. Hier wordt agrarische bedrijvigheid wel toegestaan, maar de landschapswaarden worden daarbij zoveel mogelijk beschermd. Dit geldt voor extensiveringsgebied in sterkere mate dan voor het verwevingsgebied. Door deze bescherming is het een uitgebreider artikel, met diverse afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Op deze wijze wordt ook ander gebruik en met name minder belastend gebruik voor de omgeving, meer gestimuleerd zoals van agrarisch naar wonen.

Voor de intensieve veehouderij geldt dat deze alleen is toegestaan als er een aanduiding is opgenomen op de verbeelding.

Bouwregels

Om de bebouwing zoveel mogelijk te clusteren is het alleen toegestaan gebouwen en overkappingen te realiseren binnen het bouwvlak. Het aantal bedrijfswoningen binnen deze bouwvlakken mag maximaal één bedragen, tenzij anders is aangegeven in regels en op de verbeelding. Een bedrijfswoning mag maximaal een inhoud hebben van 600 m³, tenzij de bestaande inhoud groter is. Als er kassen aanwezig zijn op het perceel mag de gezamenlijke oppervlakte van deze kassen met een bouwhoogte van meer dan één meter niet meer dan 300 m² bedragen. Bedrijfsgebouwen ten behoeve van de intensieve veehouderij mogen niet meer dan één bouwlaag bevatten. Het bouwvlak mag voor 100% bebouwd worden door één bedrijf.

Voor het bouwen van overige bouwwerken geldt dat ze zowel binnen als buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd conform de maximum hoogten gesteld in het artikel.

Afwijken bouwregels

In verband met de ruimtelijke uitstraling is het bij recht niet toegestaan om silo's en kuilvoerplaten buiten het bouwvlak op te richten. Het bevoegd gezag kan echter besluiten om daarvan af te wijken. Deze bepaling kan slechts worden toegepast indien de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering kan worden aangetoond en er dient voldaan te worden aan de in het artikel genoemde maatvoeringen.

Er is tevens een regeling opgenomen voor het toestaan van een schuilgelegenheid voor dieren buiten het bouwvlak. Deze regeling is bedoeld voor mensen die in een burgerwoning wonen (bijvoorbeeld in de dorpskern), maar wel land in het buitengebied bezitten en hier bijvoorbeeld paarden willen laten grazen.

Specifieke gebruiksregels

In verband met de ruimtelijke uitstraling ervan is gebruik van gronden voor opslag van hooirollen buiten het bouwvlak is in strijd met de bestemming.

Tevens is hier het gebruik van de bedrijfswoning als plattelandswoning geregeld, zie kader hieronder.

Plattelandswoning
Een bedrijfswoning die behoort of voorheen behoorde tot een binnen hetzelfde bouwvlak gevestigd agrarisch bedrijf, mag bij recht worden bewoond door derden die geen functionele binding hebben met dit bedrijf: een zogenaamd gebruik als 'plattelandswoning'. Hiermee wordt een flexibele invulling van gebouwen zoveel mogelijk gestimuleerd en kan bijvoorbeeld een oorspronkelijk 2e bedrijfswoning door een derde in gebruik worden genomen. Wel wordt hieraan de voorwaarde verbonden dat bijgebouwen tot maximaal 50 m² mogen worden aangehouden of gerealiseerd. Alle overige bebouwing boven die 50 m² mag alleen voor agrarische doeleinden worden gebruikt.  

Afwijken gebruiksregels

Binnen de bestemming Agrarisch met waarden ligt de nadruk op de landschaps- en natuurwaarden. Er zijn afwijkingsbevoegdheden voor het toestaan van kwekerijen en boogkassen opgenomen, mits de noodzaak hiervan voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering kan worden aangetoond en de in de omgeving van belang zijnde waarden niet onevenredig worden aangetast.

In het kader van de verbreding van de landbouwgebied is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om het agrarische bedrijf optimaal te kunnen invullen. In deze bepaling kan worden afgeweken van het bepaalde in de bestemmingsomschrijving voor het toestaan van het gebruiken van gronden en gebouwen binnen een bouwvlak waar sprake is van agrarische bedrijvigheid als hoofdactiviteit, voor de in het artikel opgesomde niet-agrarische bedrijfs- en andere activiteiten, uitsluitend als ondergeschikte nevenactiviteiten. Hierbij kan gedacht worden aan ambachtelijke bedrijvigheid en diverse dienstverleningsconcepten. Er moet wel worden voldaan aan de in het artikel genoemde voorwaarden waarmee wordt getoetst of er inderdaad sprake is van ondergeschiktheid van de activiteiten. Hierbij geldt in ieder geval een maximumgrens van 300 m² en voor detailhandel een maximum van 50 m².

Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

Binnen de bestemming zijn gronden aanwezig met voor de gemeente belangrijke landschaps- en natuurwaarden. Om deze waarden te beschermen is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, diverse werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten voeren. In het artikel is een heldere opsomming van dergelijke werken of werkzaamheden benoemd, waarbij het met name gaat om het verwijderen of beschadigen van landschaps- of natuurwaarden.

5.3.2 Wonen - B1

Algemeen

In het buitengebied komen diverse typen woningen voor. Dit onderscheid in woningtype komt tot uiting in verschillende woonbestemmingen.

Voor het buitengebied worden twee woonbestemmingen gebruikt. Er wordt onderscheid gemaakt in:

  • Wonen - B 1 voor vrijstaande woningen, en
  • Wonen - B 2 voor aaneengebouwde woningen.

Dit onderscheid in woonbestemmingen zorgt ervoor dat woningtypen niet kunnen worden uitgewisseld en dat de gewenste stedenbouwkundige structuur wordt gehandhaafd.

Hieronder worden de voor het plangebied van toepassing zijnde woonbestemming 'Wonen - B1' uitgelegd.

Wonen - B1

Functies

Binnen de bestemming Wonen - B 1 is wonen toegestaan. Tevens mag een beroep of bedrijf aan huis worden uitgeoefend. Het is daarnaast toegestaan om op de gronden met deze bestemming tuinen, erven en paden aan te leggen. Ook zijn waterhuishoudingsvoorzieningen toegestaan en mag er geparkeerd worden op eigen terrein.

Bouwmogelijkheden

De Bouwregels maken onderscheid in regels voor:

  • 1. algemeen;
  • 2. hoofdgebouwen;
  • 3. bijbehorende bouwwerken;
  • 4. overige bouwwerken.

Algemeen

In algemene zin wordt bepaald dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd.

Hoofdgebouwen

Binnen de bestemming Wonen - B 1 mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd. De woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.

Er mag niet meer dan één woning binnen een bouwvlak worden gebouwd, waarbij het hoofdgebouw in het bouwvlak moet worden gebouwd. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij er op het bouwvlak een maximaal bebouwingspercentage staat aangegeven. Met dit percentage wordt de maximale oppervlakte van het hoofdgebouw begrensd.

Voor de woningen is een generieke maximale inhoud aangegeven van 600 m³. Hierop zijn twee uitzonderingen mogelijk. In bestaande gevallen is de grotere bestaande inhoud toegestaan. Ook is het mogelijk dat een grotere inhoud is aangegeven met een aanduiding.

Voor de goot- en bouwhoogte is in de regels een standaard hoogte gegeven. Indien bestaande hoofdgebouwen hoger zijn dan deze standaard hoogte, dan is de bestaande goot- en bouwhoogte de maximaal toegestane hoogte.

Als hoofdgebouwen afgedekt worden met een kap, dan moet worden voldaan aan de in de regels voorgeschreven dakhelling.

Als een hoofdgebouw op een hoekperceel wordt gesloopt, moet de voorgevel van het vervangende hoofdgebouw aan dezelfde zijde van het bouwvlak worden gebouwd als het geval was bij het bestaande hoofdgebouw. Met deze regeling wordt beoogd de karakteristiek en de kwaliteit (zowel vanuit ruimtelijk-stedenbouwkundig oogpunt, maar ook vanuit woonplezier beschouwd) te waarborgen.

Dakkapellen zijn toegestaan op hoofdgebouwen. Op basis artikel 2 lid 4 van bijlage II van het Bor is het bouwen van een dakkapel in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak vergunningvrij. Voor het bouwen van een dakkapel in het dakvlak van de voorgevel of in een dakvlak van een naar de openbare weg gekeerde zijgevel, zijn regels in het bestemmingsplan opgenomen. Hierbij is grotendeels aangesloten bij de criteria uit de Welstandsnota.

Bijbehorende bouwwerken

Uitbreidingen van het hoofdgebouw met aan- of uitbouwen en al dan niet aangebouwde bijgebouwen en overkappingen worden onder de noemer 'bijbehorend bouwwerk' geschaard. Voor het bouwen van bijbehorenden bouwwerken is zoveel mogelijk aangesloten op de regeling 'vergunningsvrij bouwen' uit de bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht.

De regeling die het bestemmingsplan omvat is echter op een aantal punten ruimer:

  • Bouwen voor de voorgevel.
    Er mag in sommige gevallen op minder dan 1 meter van de voorgevel of voor de voorgevel worden gebouwd:
    • 1. indien de locatie is opgenomen in het bouwvlak;
    • 2. indien de bestaande bebouwing op minder grote afstand dan 1 m van de voorgevel staat;
    • 3. indien de bijgebouwen die voor de voorgevel staan zijn aangeduid op de verbeelding;
    • 4. erkers die voldoen aan de gestelde voorwaarden.
  • Bouwen tot in de grens met het openbaar gebied.
    Er mag binnen de bestemming wonen bij hoekpercelen tot in de grens van het openbaar gebied worden gebouwd, terwijl volgens de regeling uit het Besluit Omgevingsrecht naast de voorgevelgrens ook de zijgevelgrens in acht moet worden genomen. Dit is in sommige gevallen echter onnodig beperkend, bijvoorbeeld wanneer een woning grenst aan een openbare brandgang of een parkeerterrein. Overigens wordt op de meeste hoekpercelen de bestemming Tuin toegepast zodat daar geen bijbehorende bouwwerken kunnen worden gebouwd.
  • ondergronds bouwen.
    Ondergronds bouwen is toegestaan onder een bijbehorend bouwwerk

Overige bouwwerken

Met het begrip 'overige bouwwerken' wordt bedoeld: een bouwwerk dat geen gebouw is en ook geen overkapping. Concreet zijn maximale hoogtematen voorgeschreven voor erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, antennemasten en andere overige bouwwerken.

Afwijken van de bouwregels

Binnen de bestemming Wonen - B1 is een aantal voor het buitengebied specifieke afwijkingsbevoegdheden opgenomen.

Afwijken oppervlakte bijgebouwen met sloopvoorwaarde

Deze afwijkingsbevoegdheid maakt het mogelijk om een groter oppervlak aan bijgebouwen te bouwen dan de hiervoor beschreven bevoegdheid mogelijk maakt. De belangrijkste voorwaarde is dat de overige nog op het perceel staande, niet voor bewoning bestemde gebouwen, worden gesloopt. Er mag dan maximaal 50% van de oppervlakte van de gesloopte bebouwing worden terug gebouwd, tot een maximum van 200 m². Deze gebouwen moeten wel zorgvuldig landschappelijk worden ingepast.

Gebouwen die zijn aangemerkt als beschermd monument in de zin van de Monumentenwet of de gemeentelijke monumentenverordening mogen niet worden gesloopt. Gebouwen die nog goed gebruikt kunnen worden hoeven ook niet gesloopt te worden.

In totaal mag er niet meer dan 200 m² op het perceel aan bijgebouwen staan. Als cultuurhistori-sche gebouwen niet mogen worden gesloopt vanwege hun monumentale status, wordt de op-pervlakte van deze gebouwen meegeteld in het maximum van 200 m². Dit is om verstening van het buitengebied te voorkomen.

Specifieke gebruiksregels

Zoals in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, is beroep of bedrijf aan huis toegestaan binnen de woonbestemming. Wel worden er enige voorwaarden aan dit gebruik gesteld. Zo mag 40 % van de brutovloeroppervlakte van het hoofdgebouw, inclusief bijbehorende bouwwerken, worden gebruikt voor een beroep of bedrijf aan huis. Bij deze oppervlakte wordt ook de oppervlakte van het hoofdgebouw op de verdieping meegerekend.

Het is alleen toegestaan om beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten te verrichten aan huis die opgenomen zijn in de staat van bedrijfsactiviteiten Bedrijf aan huis. De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen horeca of detailhandel inhouden, behalve als het gaat om verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van het beroep of bedrijf.

De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit aan huis mag alleen worden uitgeoefend door de bewoners van de woning waar de activiteit plaatsvindt.

Door de uitoefening van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mogen de verkeersbewegingen niet onevenredig toenemen in de directe omgeving. Daarbij moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Dit dient in de eerste plaats op eigen terrein te worden gerealiseerd. In gevallen waar dit niet mogelijk is dient voldoende parkeergelegenheid in de directe nabijheid aanwezig te zijn. Voor de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen buitenopslag plaatsvinden.

Afwijken van de gebruiksregels

Het gebruik van een woning voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen is een verboden gebruik. Het bevoegd gezag heeft de bevoegdheid om dit gebruik toch toe te staan. Dit mag alleen als het hoofdgebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt. Het gebruik moet qua uitstraling en ruimtelijke werking overeenstemmen met die van de woonfunctie. Het gebruik voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen mag de belangen niet onevenredig schaden van eigenaren en gebruikers van de gronden waarop dit veranderde gebruik plaatsvindt of die in de nabijheid daarvan liggen.

5.4 Dubbelbestemmingen

De bestemmingsplanregeling bevat naast de bovengenoemde bestemmingen ook drie dubbelbestemmingen. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over 'onderliggende' (enkel)bestemmingen heen en houden beperkingen en aanvullingen in voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen een specifiek ruimtelijk belang dat middels de dubbelbestemming beschermd wordt.

5.4.1 Waarde - Aardkundige waarden

Binnen de bestemming 'Waarde - Aardkundige waarden' geldt dat de gronden mede zijn aangewezen voor de bescherming van de geomorfologie en de bodem. Bepaalde werken en werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, zijn onder een vergunningplicht gebracht om te voorkomen dat de aardkundige waarden worden geschaad.

5.4.2 Waarde - Archeologie

Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart bestaat het gemeentelijk grondgebied uit zones met verschillende archeologische verwachting. Binnen de gemeente bestaan gebieden met een zeer hoge, hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting. Voor elke categorie verwachtingswaarde is bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek. Dit geldt voor bodem verstorende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van 'plannen' waarvoor het vereist is een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aan te vragen. De op de aanvraag om een omgevingsvergunning aangegeven oppervlakte die de bodem (nagenoeg) raakt is het oppervlak dat gehanteerd moet worden voor de beoordeling voor de noodzaak van een archeologisch onderzoek.

Terreinen met een bepaalde archeologische verwachting zullen door middel van het stellen van voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden beschermd met de volgende dubbelbestemmingen:


Dubbelbestemming  
Archeologisch waardevol gebied   Regime  
Waarde - Archeologie 1   Zones met een zeer hoge archeologische verwachting (b.v. beschermde landgoederen, grafheuvels en oude wegen en paden)   Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 50 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.  
Waarde - Archeologie 2   Zones met een zeer hoge archeologische verwachting (Bufferzone)   Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 100 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.  

In het artikel zijn uitzonderingen opgenomen voor situaties waarbij geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd en archeologisch onderzoek niet nodig is. Deze uitzonderingen zijn opgesomd in het artikel en hieronder vallen onder andere 'zaken die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen'. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
- normaal agrarische jaarlijkse werkzaamheden te weten: ploegen, woelen, zaaiklaar maken, oogsten/rooien, stoppelbewerking, graslandwoelen, planten/poten, rooien van bomen in het kader van boomkwekerijen en spitten, op percelen met een agrarische bestemming. Diepploegen en het aanleggen van drainage vallen niet onder de vrijstelling;

- graafwerkzaamheden in het kader van onderhoud aan reeds eerder aangelegde sportvelden waarbij de bodem deels is afgegraven en nieuwe grond is opgebracht;

- het zorgvuldig ruimen van (individuele) graven op de gemeentelijke begraafplaatsen.

5.5 Algemene regels

5.5.1 Anti-dubbeltelregel

Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.

5.5.2 Algemene bouwregels
5.5.2.1 Bestaande situatie

In de eerste plaats is hier opgenomen dat bij afwijking van de in de vorige hoofdstukken opgenomen regels/bestemmingen de bestaande situatie of de onherroepelijk vergunde situatie bij in werkingtreding van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane situatie geldt.

5.5.2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van alle bouwregels in dit bestemmingsplan mogen de in dit artikel genoemde ondergeschikte bouwdelen maximaal 1 meter afwijken van de gegeven bouw-, aanduidings- en maatvoeringsregels.

5.5.3 Algemene gebruiksregels
5.5.3.1 Verboden gebruik

In deze bepaling is aangegeven dat het verboden is om de in het plan vallende gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming(en) te gebruiken. Er is ook een opsomming gemaakt van gebruik dat in ieder geval onder verboden gebruik valt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het gebruik van gronden voor opslag en/of storten van grond en/of afval.

5.5.3.2 Uitoefening Bed & Breakfast

Dit artikel sluit aan bij de Nota Verblijfsrecreatie waar is geregeld dat het uitoefenen van een bed & breakfast in een (bedrijfs)woning is toegestaan, mits wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden.

5.5.4 Algemene aanduidingsregels
5.5.4.1 Milieuzone - stiltegebied

Binnen de aanduiding milieuzone - stiltegebied geldt dat de gronden mede zijn aangewezen voor het behoud van stilte.

In dit artikel is een opsomming gemaakt van de bedrijfs- en overige activiteiten die binnen deze gronden mogelijk zijn gemaakt middels de enkelbestemmingen. Deze activiteiten mogen het stiltegebied niet wezenlijk nadelig beïnvloeden.

5.5.5 Algemene afwijkingsregels
5.5.5.1 Algemeen

Onder de in dit artikel genoemde voorwaarden kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels inzake bouwgrenzen, bouwhoogte van specifieke overige bouwwerken.

5.5.5.2 Afwijking 10% overschrijding

Er kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de in het bestemmingsplan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen. De maximale afwijking is 10% en alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de in het artikel gestelde voorwaarden.

5.5.5.3 Afwijking bijzondere woonvormen en kamerbewoning

Het gebruik van een woning voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen is een verboden gebruik. Het bevoegd gezag heeft de bevoegdheid om dit gebruik toch toe te staan. Dit mag alleen als het gebruik als woning in de bestemmingsomschrijving van de ter plaatse geldende bestemming is opgenomen. Deze regeling is echter niet van toepassing op bedrijfswoningen. Het gebruik moet qua uitstraling en ruimtelijke werking overeenstemmen met die van de woonfunctie. Het gebruik voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen mag de belangen niet onevenredig schaden van eigenaren en gebruikers van de gronden waarop dit veranderde gebruik plaatsvindt of die in de nabijheid daarvan liggen. Het gebruik dient binnen het bouwvlak plaats te vinden.

5.5.5.4 Afwijking extra grondgebonden zonnepanelen voor wko

Op grond van artikel worden grondgebonden zonnepanelen reeds toegestaan tot een maximum oppervlak van 50 m2. Deze afwijkingsbevoegdheid maakt het mogelijk om nogmaals maximaal 50 m2 te realiseren indien aangetoond kan worden dat deze nodig zijn in verband met de energiebehoefte van een warmte koude opslaginstallatie (wko) of warmtepominstallatie.

5.5.5.5 Afwijking isoleren van een gebouw

In dit bestemmingsplan wordt toegestaan dat bouwgrenzen, goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen mogen worden overschreden indien is aangetoond dat dit noodzakelijk is voor het isoleren van een gebouw (bijvoorbeeld in het kader van “nul op de meter”).

5.5.6 Overige regels

Dit artikel bestaat uit twee bepalingen:

Parkeergelegenheid

Deze parkeerbepaling verwijst voor de te hanteren parkeernormen naar het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP), vastgesteld door de raad op 2 februari 2010. Het parkeernormenbeleid is een dynamisch document en bijstelling van het beleid is met enige regelmaat noodzakelijk. Omdat het niet doelmatig is hiervoor telkens een nieuw bestemmingsplan op te stellen voorziet de regeling in een dynamische verwijzing naar de parkeernormen. Dit houdt in dat het GVVP van toepassing wordt verklaard en tevens rekening wordt gehouden met de opvolger van dit beleid.

In het GVVP staat het beleid ten aanzien van parkeren. Het betreft bijvoorbeeld hoe om te gaan met parkeren, hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, de manier waarop in deze parkeerplaatsen kan worden voorzien en welke eisen aan de verschillende parkeerplaatsen worden gesteld.

Een aanvraag omgevingsvergunning moet worden getoetst aan de parkeernormen wanneer er sprake is van vergunningplichtige nieuwbouw of vergroting en/of wanneer er sprake is van een functiewijziging. Bij het realiseren van voldoende parkeergelegenheid hoeven geen bestaande tekorten te worden opgelost. De te realiseren parkeergelegenheid moet voldoende zijn voor het bouwwerk en/of gewijzigde gebruik waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht.

Van de verplichting om voldoende parkeergelegenheid te realiseren op grond van de gemeentelijke parkeernormen zoals gesteld in het GVVP kan in bijzondere gevallen worden afgeweken. Ook in de gemeentelijke bouwverordening is een dergelijke bepaling opgenomen. Het is echter niet de bedoeling dat deze bevoegdheid lichtvaardig wordt toegepast. Daarom dient de aanvrager van een omgevingsvergunning in dergelijke gevallen door middel van een verkeersonderzoek aan te tonen dat - gelet op de bijzondere omstandigheden - geen afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en verkeersveiligheid.

Laad- en losruimte

In het tweede lid is een regeling opgenomen voor het borgen van voldoende laad- en losruimte. Ook in de huidige bouwverordening is een dergelijke bepaling opgenomen. Net als bij de parkeerbepaling is een onderscheid gemaakt tussen bouwplannen en functiewijzigingen. Voor wat betreft functiewijzigingen bij bestemmingen waarbinnen meerdere functies zijn toegestaan werkt de regeling ook aanvullend.

Bij een aanvraag omgevingsvergunning waarbij een behoefte aan ruimte voor laden of lossen van goederen wordt verwacht dient te worden voorzien in deze ruimte. Dit kan aan of in het bouwwerk zijn, maar bijvoorbeeld ook op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk. De regeling geldt uitdrukkelijk niet voor bestaand gebruik en voor herbouw van gebouwen zonder functiewijziging.

Van de verplichting om te voorzien in voldoende laad- en losruimte kan worden afgeweken indien de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geeft. In dat geval dient de aanvrager van een omgevingsvergunning door middel van een verkeersonderzoek aan te tonen dat - gelet op de bijzondere omstandigheden - geen afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en verkeersveiligheid.

5.5.7 Overgangs- en slotregel

Hier is het wettelijk overgangsrecht geregeld.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het plan beschreven. De volgende zaken komen aan bod:

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

6.2.1 Overleg met omwonenden

Gezien de impact van dit plan op de buren zeer minimaal tot nihil is, heeft er geen participatie plaatsgevonden. De directe buren zijn op een dusdanige afstand van de betreffende percelen gesitueerd, dat een wijziging van de locatie van de woonbestemming geen effect heeft op hun eigen leefomgeving.

6.2.2 Overleg met overheidsinstanties

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.

Onderhavig plan is ten eerste besproken bij de Omgevingstafel van 23 februari 2021. De opmerkingen van de ODRU hebben geleid tot een aanvulling van enkele milieuaspecten. Voor het overige heeft de bespreking bij de Omgevingstafel niet geleid tot gewijzigde conclusies dan wel aanpassing van het plan.

Ten tweede is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) op het (concept)ontwerpbestemmingsplan 'Leersum - Zandweg 23' een reactie binnengekomen van de volgende instanties: Provincie Utrecht en Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Beide instanties hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben op het (concept)ontwerpbestemmingsplan.

6.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Leersum - Zandweg 23', heeft met ingang van 9 april 2021 gedurende zes weken (tot en met 20 mei 2021) ter inzage gelegen. Digitaal was het plan in te zien via www.ruimtelijkeplannen.nl (NL.IMRO.1581.LSMzandweg23-ON01). Een analoog exemplaar lag in dezelfde periode ter visie in het Publiekscentrum in Doorn. Het plan is gepubliceerd in de Staatscourant en op de gemeentelijke website.

Er zijn gedurende de terinzagelegging geen zienswijzen ingediend. Daarnaast zijn er geen ambtshalve wijzigingen.