Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Rijksstraatweg 22a-24 Leersum
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1581.LSMrstrtwg22A24-VA01

Toelichting

 
1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding en doelstelling
De initiatiefnemer is voornemens de bedrijfsgronden tussen de Rijksstraatweg en de Engweg te Leersum te herontwikkelen naar een duurzame woonlocatie. Op locatie, Rijksstraatweg 22a-24, is momenteel een autobedrijf gevestigd gespecialiseerd in cabrioletkappen en er is een woning gesitueerd aan de Rijksstraatweg. Het voornemen is de bedrijfsmatige activiteiten op locatie te beëindigen. Het plangebied heeft op dit moment de bestemmingen 'Bedrijf' 'Wonen' en 'Agrarisch'. Een dergelijke transformatie past niet binnen het bestemmingsplan 'Leersum Rijksstraatweg'. Twee van de betrokken percelen vallen gedeeltelijk buiten de rode contour, maar de locatie betreft een kansrijke positie om aan te sluiten op de huidige woningbouw en bij te dragen aan de woonvisie. Om het plan ten uitvoer te kunnen brengen, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt aan de Rijksstraatweg, ten oosten van de kern Leersum. De planlocatie ligt op de grens van het stedelijk gebied en het buitengebied van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Aan de noord-, zuid- en westzijde van het plangebied is woningbouw aanwezig. De planlocatie betreft de kadastrale percelen sectie C, nummers 3076, 3077, 3096, 3097, 3098, 3099, 3102, 3055, 3053, 3068, 3100, 2933 en 2934 met een totale oppervlakte van 7.588 m². De navolgende afbeeldingen tonen de ligging en de begrenzing van het plangebied.
 
Afbeelding 1: Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Earth)
 
Afbeelding 2: Begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldende plannen
Het plangebied ligt voor een deel binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Rijksstraatweg Leersum'. Dit bestemmingsplan is op 12 oktober 2017 vastgesteld door de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. In dit bestemmingsplan beschikken deze gronden over de bestemming 'Bedrijf' en 'Wonen'.
 
De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het huidige bestemmingsplan.
 
Afbeelding 3: Uitsnede 'Rijksstraatweg Leersum' (plangebied is rood omkaderd)
 
De locatie is grotendeels gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Leersum Rijksstraatweg'. Op grond hiervan heeft het de bestemmingen 'Wonen' en 'Bedrijf', met de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'. Daarnaast heeft het gebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Leiding - Gas'. De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden. Bij verstoring van meer dan 100 m² en die dieper reiken dan 30 cm -Mv is een verkennend onderzoek noodzakelijk. In toelichting paragraaf 4.10 wordt hier verder op in gegaan. De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het transport van gas en daarbij behorende voorzieningen en belemmeringstrook. De twee percelen die buiten de rode contour vallen, zijn onderdeel van het bestemmingsplan 'Leersum Buitengebied 2005/2009 (geconsolideerd)'.  De gronden hebben de bestemming 'Agrarisch met landschap- en natuurwaarden'.
  
Het bouwen van 23 woningen past niet in de geldende bedrijfsbestemming, de woonbestemming en de agrarische bestemming. Op grond van artikel 4.5.2 van de geldende planregels van het bestemmingsplan 'Leersum Rijksstraatweg' is een wijziging naar 'Wonen' mogelijk. De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft zich positief uitgesproken over woningbouw op deze locatie. De opgenomen bevoegdheid voorziet in het mogelijk maken van vrijstaande woningen, aangebouwde woningen en gestapelde woningbouw. Om de beoogde ontwikkeling planologisch mogelijk te maken dient het geldende bestemmingsplan gewijzigd te worden. Daarnaast zijn de percelen welke buiten het bestemmingsplan 'Rijksstraatweg' liggen bestemd als landelijk gebied en aangeduid als 'Uitbreiding woningbouw en bedrijventerrein onder voorwaarden mogelijk'. Op dit gebied is artikel 9.13 van de Provinciale Omgevingsverordening (POVER) van toepassing. Binnen gebieden met deze aanduiding is woningbouw mogelijk indien het programma past binnen het hiervoor vastgestelde woningprogramma en de woningbouw plaatsvindt in aansluiting op de kern. Bovendien worden de gronden al langere tijd niet meer als agrarisch gebruikt. De benodigde onderbouwing hiervoor is opgenomen in een separate paragraaf over het (toevoegen van) groen en aangetoond middels inrichtingsschetsen. Voorliggend plan voorziet in een ruimtelijke onderbouwing voor het realiseren van de nieuwe woningen.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven.
 
Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven.
 
Hoofstuk 4 geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het beleid relevant voor het plan opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd.
 
In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord. Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken. 
2 Het plan
2.1 Huidige situatie
De planlocatie ligt tussen de Rijksstraatweg en de Engweg, in het oosten van de kern Leersum. Het plangebied ligt voor een groot deel in stedelijk gebied en voor een klein deel (ca. 1.000 m²) in agrarisch gebied. In de huidige situatie is op locatie, Rijksstraatweg 22a-24 een autobedrijf gevestigd gespecialiseerd in cabrioletkappen en er is een woning gesitueerd aan de Rijksstraatweg.
 
Afbeelding 4: Huidige situatie luchtfoto (bron: Google Earth)
   
Afbeelding 5: Huidige situatie; vanaf de Rijksstraatweg (bron: Google Streetview)
 
Het plangebied bevindt zich in een woonwijk en ten noorden van de N225. In de directe omgeving bevinden zich naast woningen ook diverse andere functies. Aan de oostkant van het plangebied is een chocolaterie aanwezig. Ten noorden van het plangebied is een Bed and Breakfast gelegen. Ten slotte zijn aan de westzijde van het plangebied aan de Halfeiken een uitvaartlocatie en een loodgietersbedrijf aanwezig.
2.2 Projectbeschrijving
Het voornemen van de initiatiefnemer is om de bedrijfsmatige activiteiten op locatie te beëindigen. Binnen de planlocatie wordt alle bestaande bebouwing gesaneerd. Er worden 23 nieuwe woningen gerealiseerd. De verkaveling en situering van de woningen wordt grotendeels bepaald door de aanwezige gasleiding in het gebied. Hier mag niet op gebouwd worden en hier vanaf dient een afstand van minimaal 4 m te worden aangehouden. Over het tracé van de leiding is deels de weg en parkeerplaatsen gesitueerd en deels zijn hier achtertuinen gesitueerd.
 
Aan de noordzijde van het plangebied voorziet het plan in een kleinschalig appartementencomplex bestaande uit 11 eenheden en haaks daarop een complex van zes beneden-bovenwoningen. Rondom het kleinschalige appartementencomplex is ruimte voor toevoeging van groen. Hier kan voorzien worden in een speeltoestel en/of een bankje, wat nader in het project wordt onderzocht. Aan de oostzijde kent het plan een ruime verkaveling, hier worden drie vrijstaande woningen voorzien. Door deze ruime verkaveling ontstaat een logische overgang van het stedelijk gebied naar het naastgelegen open gebied. Vanuit het plangebied ontstaan er zichtlijnen naar het open gebied. Het centrale deel van het plangebied wordt ingevuld met drie vrijstaande woningen aan de oostzijde, en aan de westzijde één tweekapper en één vrijstaande woning. Aan de westzijde van het plangebied wordt aan beide zijdes van de nieuwe toegangsweg een cassette greenwall toe te passen.
 
In totaal bestaat het plan uit:
  • 6 sociale beneden-bovenwoningen
  • 11 middeldure appartementen
  • 2 vrije sector twee-onder-een-kapwoningen
  • 4 vrije sector vrijstaande woningen 
 
In totaal worden 23 woningen gerealiseerd. In lijn met de gemeentelijke woonvisie wordt daarmee voorzien in 26% sociaal, 48% middelduur en 26% vrije sector.
 
Op navolgende afbeeldingen is een impressie van de beoogde situatie weergegeven.
 
Afbeelding 6: Toekomstige situatie plangebied zonder uitrit (bron: Bureau Bramer)
     
Afbeelding 7: Vogelvluchtimpressie toekomstige positionering en beoogde uitstraling woningbouw (bron: Bureau Bramer Architecten)
3 Algemeen ruimtelijk beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
    
Planspecifiek
Doordat voorliggend plan naar aard en omvang beperkt is heeft het geen effecten die van nationaal belang zijn. Wel draagt het plan bij aan de ambitie van het Rijk in voldoende en duurzame woningen te voorzien.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de NOVI zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016 en 1 januari 2017 op onderdelen aangevuld. 
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling valt binnen 1 van de nationale belangen van het Barro, namelijk Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Hier dient een nader onderzoek naar uitgevoerd te worden. Daarnaast moet het groepsrisico in het plangebied verantwoord worden. Hier wordt in toelichting paragraaf 4.6 dieper op in gegaan.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven: 
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Met onderhavige ontwikkeling wordt het toevoegen van 23 woningen beoogd. De ontwikkeling is daarmee aan te merken als nieuwe stedelijke ontwikkeling, waardoor de 'stappen van de ladder' doorlopen moeten worden. 
    
Behoefte
Binnen de Utrechtse Heuvelrug is er behoefte aan woningen. De druk op de woningmarkt in Utrechtse Heuvelrug is hoog. Hierdoor stijgen koopprijzen. De huur- en koopsector groeien steeds meer uit elkaar, waardoor middeninkomens te veel verdienen voor de sociale huursector en te weinig voor een hypotheek. Met name starters die een koopwoning willen, komen hierdoor moeilijk aan een woning. Daarnaast zorgt de toenemende (dubbele) vergrijzing voor een verdere toename van de onevenwichtige bevolkingssamenstelling in de gemeente. Leersum verliest aan de ene kant per saldo inwoners aan Doorn en Driebergen-Rijssenburg en aan de andere kant aan Amerongen. Leersum kent mede hierdoor ook een sterkere vergrijzing dan in de andere kernen van de Utrechtse Heuvelrug en tegelijkertijd ook ontgroening. Tot 2030 zijn naar verwachting circa + 250 woningen nodig (25 per jaar). Er is daarom dringend behoefte aan goedkopen en middeldure koopwoningen en sociale en middenhuur woningen.
 
De wachttijd van sociale huurwoningen is inmiddels meer dan 11 jaar. Achter deze woningzoekende gaan allerlei persoonlijke verhalen schuil. Mensen kunnen geen volgende stap maken in hun leven; denk daarbij een naar het verlaten van het ouderlijk huis, samenwonen, een gezin stichten. Het voorliggende initiatief voorziet in de behoefte aan (duurzame) woningen in Leersum. Gezien het feit dat er in de Utrechtse Heuvelrug vraag is naar woningen, zoals blijkt uit toelichting paragraaf 3.3.3, is het feitelijk toevoegen van 23 woningen in dit kader een wenselijke ontwikkeling.
 
Bestaand stedelijk gebied
De beoogde ontwikkeling van 23 woningen vindt  plaats ten oosten van de kern Leersum. Volgens artikel 1.1,1, eerste lid, onder h van het Bro is bestaand stedelijk gebied 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Uitgaande van deze definitie kunnen de gronden in het plangebied niet volledig aangemerkt worden als bestaand stedelijk gebied. Als een woningbouwontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6 lid 2 Bro gemotiveerd worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.  
 
Een deel van het plan valt binnen bestaand stedelijk gebied (ca. 86,5%) en een deel van het plan valt daarbuiten (ca. 13,5%). Dit zijn twee percelen met een totale oppervlakte van ca. 1.000 m² die in directe aansluiting liggen op het stedelijk gebied. Binnen het bestaand stedelijk gebied was er niet genoeg ruimte om deze ontwikkeling te kunnen realiseren. Hiervoor zijn de niet-stedelijke percelen, direct aangrenzend aan de gronden in het stedelijk gebied, betrokken bij het plangebied. Vanwege de woningbehoefte is het van belang dat er nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. De planlocatie bevindt zich grotendeels in het stedelijk gebied en slechts gedeeltelijk is er sprake van overloop in de kernrandzone en is daarom een geschikte locatie om een deel van de woningbehoefte op te vangen.
 
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Provincie Utrecht
De Omgevingsvisie Provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren.
 
Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
  • waarin Stad en land gezond zijn;
  • die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • waarin Duurzame energie een plek heeft;
  • met Vitale steden en dorpen;
  • die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft.   
 
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
 
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zon- en windenergie en het verbouwen van voedsel.
 
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar we voor staan kan de provincie niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisaties en medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
 
Planspecifiek
Voorliggend plan raakt aan de pijler van de Omgevingsvisie die betrekking heeft op het landelijk gebied. De provincie Utrecht geeft aan dat er zo veel mogelijk binnenstedelijk/binnendorps nabij knooppunten gebouwd moet worden. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een bedrijfslocatie uit een woonwijk weggehaald en wordt de realisatie van 23 woningen mogelijk, wat zich grotendeels op een binnenstedelijke plaats bevindt. Dit sluit daarmee aan op deze ambitie.
 
De provincie wil de fysieke leefomgeving klimaatbestendig en waterrobuust maken. Het is belangrijk dat bij ontwikkelingen rekening gehouden wordt met een robuust bodem- en watersysteem, een klimaatbestendige en waterveilige leefomgeving en een perspectief voor bodemdalingsgebieden. Onderdeel van een klimaatbestendige leefomgeving is klimaatadaptief bouwen. Om dit te stimuleren heeft de provincie Utrecht het initiatief genomen om met zoveel mogelijk gemeenten, bouwers, ontwikkelaars en waterschappen afspraken te maken over het 'klimaatrobuust' maken van gebouwen. Deze afspraken zijn vastgelegd in de nota 'Afspraken klimaatadaptief bouwen Utrecht'. In de nota is klimaatadaptief bouwen onderverdeeld in de volgende thema's: hitte, droogte, wateroverlast, gevolgbeperking van overstromingen, biodiversiteit & natuurinclusiviteit en bodemdaling.
 
Bij voorliggend plan is aandacht besteed aan klimaatadaptief bouwen. Bij de sloop van de bestaande bebouwing zal aandacht worden besteed aan hergebruik en/of gecertificeerde recycling. Het nieuwe gebouw zal voldoen aan de huidige duurzaamheidsregelgeving. In toelichting paragraaf 3.3.2 wordt nader ingegaan op de concrete maatregelen voor het watersysteem. Navolgend worden de relevante thema's beschouwd.
 
- Hitte
In de huidige situatie is bijna alles verhard, de toekomstige situatie bevat meer groen en veel meer nieuwe bomen conform het inrichtingsplan. Overlast van hitte is in het plangebied daarom niet te verwachten.
 
- Droogte
Om droogte te voorkomen worden er infiltratiekratten in het plangebied geplaatst en wordt geschieden vuil- en schoonwater rioleringssysteem toegepast.
 
- Bodemdaling
De woningen worden gerealiseerd op de plek van een bestaand gebouw, waarvan geen bodemdaling bekend is. Daarnaast is er ter plaatse van het plangebied zandgrond aanwezig. Bodemdaling is daarom in de toekomstige situatie ook niet te verwachten.
 
Om verder inzichtelijk te maken of voorliggend plan voldoet aan het beleid van de provincie Utrecht is het plan getoetst aan de kaartlagen van de kaart behorende bij de omgevingsvisie. De relevante kaartlagen worden hieronder behandeld.
 
Landschap
Bij ontwikkelingen dient aangesloten te worden bij de kernkwaliteiten van het landschap. Het plangebied ligt in het landschap Utrechtse Heuvelrug. Voor dit landschap wenst de gemeente de volgende kernkwaliteiten te behouden: 
  • robuuste eenheid;
  • reliëfbeleving;
  • extreme historische gelaagdheid.   
 
Gezien de ligging in stedelijk gebied en de beperkte omvang van de ontwikkeling worden deze kernkwaliteiten van het landschap niet aangetast.
 
Cultuurhistorische hoofdstructuur
Het plangebied is gelegen in de CHS-Historische buitenplaatszone en de CHS-Archeologisch waardevolle zone. Voor de historische buitenplaatszone is het uitgangspunt behoud door ontwikkeling. Bij ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met de kwaliteiten van onderliggende gebieden. De voorgenomen ontwikkeling doet echter geen afbreuk aan de ruimtelijke kwaliteit van de buitenplaatszone. In toelichting paragraaf 3.2.2 wordt nader ingegaan op de cultuurhistorische hoofdstructuur.
 
Conclusie 
Het voorgenomen initiatief is in lijn met de in de omgevingsvisie omschreven ambities en kwaliteiten. De overige relevante thema's worden behandeld in toelichting paragraaf 3.2.2.
 
3.2.2 Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht
Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma's:
 
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
 
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
 
Programma's 
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsvisie wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie inneemt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere keer zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen. 
 
Planspecifiek
Vanuit de verordening zijn de volgende bepalingen relevant voor het plangebied:
  • Stedelijk gebied
  • Cultuurhistorische hoofdstructuur
  • Landschap 
 
In artikel 9.8 'Instructieregel uitbreiding woningbouw onder voorwaarden mogelijk' in de Interim Omgevingsverordening wordt het volgende gesteld:
 
Artikel 9.8 Instructieregel kernrandzone
  1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Kernrandzone kan ten behoeve van het versterken van de ruimtelijke kwaliteit bestemmingen en regels bevatten die verstedelijking toestaan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:
    1. de verstedelijking gaat gepaard met versterking van de ruimtelijke kwaliteit die in een redelijke verhouding staat tot de aard en de omvang van de verstedelijking, tenzij de verstedelijking betrekking heeft op kernrandactiviteiten;
    2. de verstedelijking is ruimtelijk en landschappelijk goed inpasbaar en wordt, met uitzondering van windenergie en zonnevelden, in aansluiting op stedelijk gebied gerealiseerd, of in samenhang met overige verstedelijkte structuur;
    3. tijdige en duurzame realisatie van de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit is geborgd; en
    4. omliggende functies worden niet onevenredig geschaad.
  2. De motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt op welk gebied deze toepassing betrekking heeft en dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. De onderbouwing bevat ook een beschrijving van de in het plangebied voorkomende ruimtelijke kwaliteit en de wijze waarop met het versterken daarvan is omgegaan. Hierbij wordt aangegeven hoe de verstedelijking aansluit op de ruimtelijke en landschappelijke structuur. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de onderbouwing. 
Uit de kaart behorende bij de Interim Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied zich grotendeels binnen stedelijk gebied bevindt (ca. 86,5%). Stedelijke ontwikkelingen zijn hier conform de Interim Omgevingsverordening toegestaan. De locatie is slechts gedeeltelijk gelegen in het landelijk gebied (ca. 13,5%) en heeft op dit moment een agrarische bestemming.
 
De ontwikkeling past in het 'programma Wonen en werken'. Hierin zijn voor de gemeente Utrechtse Heuvelrug in de periode 2020 tot en met 2024, 597 binnenstedelijke woningen opgenomen. Tevens wordt aangegeven dat 64% van het programma als 'hard' kan worden aangemerkt, waardoor er nog plancapaciteit resteert. Het plangebied bevindt zich aan de oostrand van Leersum, waar de bebouwing wordt aangesloten op de reeds aanwezige bebouwing. Het sluit hiermee aan op het stedelijk gebied.
 
Verstedelijking op grond van artikel 9.8  van de verordening is toegestaan onder voorwaarden, zie hierboven. Het nieuwbouwplan krijgt een robuuste landschappelijke inpassing met nieuwe houtsingels. Deze houtsingels bestaan uit diverse inheemse bomen en heesters. Er is gekozen voor gebiedseigen plantmateriaal vanwege de landschappelijke en ecologische meerwaarde. Er wordt uitgegaan van de uitgangspunten zoals beschreven voor het deelgebied 'Zuidflank', omdat de landschappelijke inrichting daaraan grenst en de huidige planlocatie al niet helemaal logisch als onderdeel van 'beboste toppen' is bestempeld. Onderstaande afbeelding geeft de uitsnede van de deelgebieden in de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen weer.
 
Afbeelding 8: Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen (bron: Atlas Provincie Utrecht)
 
De lijnvormige beplanting, die de verkavelingsstructuur benadrukt, vormt een versterking van de landschappelijke karakteristiek van de Zuidflank. Door ervoor te kiezen niet alle randen dicht te zetten met beplanting blijft ook het open karakter behouden. Daarmee treedt er, in vergelijking met de huidige situatie, een vergroening op de dorpsrand. Deze vergroening is aan te merken als een ruimtelijke verbetering.
 
De houtsingels met nieuwe beplanting zorgen voor een vergroting van de biodiversiteit en geven een nieuw leefgebied voor diverse fauna, zoals verschillende vogelsoorten. In het kader van het wettelijk vooroverleg met de provincie is aanvullend de suggestie gedaan vanuit de provincie om te onderzoeken of het mogelijk is schuurtjes niet aangrenzend aan het landschap te bouwen. Daarnaast is het verzoek het 'groene' deel zo te bestemmen dat er geen bebouwing mogelijk is. Voor de realisatie van de groenstrook en beoogde inpassing is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee de benodigde kwaliteitsverbetering wordt geborgd.
 
Indien er in de toekomst nieuwe (recreatieve)ontwikkelingen komen in het omliggende gebied, dan is er de mogelijkheid om een aansluiting te maken op deze ontsluiting op de hoek van het appartementencomplex. Dit biedt kansen voor een verdere verbetering van de ruimtelijke en functionele samenhang in het gebied. In de achtertuin van de 3 vrijstaande woningen staat, nabij de nieuwe houtsingel, binnen elke kavel een schuurtje/berging. De ligging hiervan komt voort uit een aantal redenen. Ten eerste is er sprake van gasleidingszone van 8 meter breed centraal door het midden van deze kavels, waarbinnen niet gebouwd mag worden. Een inpassing van deze bijgebouwtjes bij de woning is niet wenselijk, omdat er daarmee minder doorzichten zijn vanuit de ontsluitingsweg langs de woningen. Ook zou er anders langs de ontsluitingsweg een onwenselijk beeld ontstaan van een meer aaneengesloten bebouwingsbeeld. Van oudsher staan schuurtjes in het gebied ook juist wat losser op het perceel. In de uitstraling van deze bijgebouwen is aangesloten bij een landelijke uitstraling. Het betreft per kavel een plat gebouwtje in de kleur zwart. Het materiaal bestaat uit verticaal hout en een sedum dak. Voor de rest van het terrein is gekozen voor een inpassing met zoveel mogelijk groen, met alleen verharding waar nodig. Dit draagt bij aan de landschappelijke overgang van dorp naar buitengebied in de kernrandzone. Dit is opgenomen in de Landschapsanalyse (B4O, d.d. 31-08-2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1).
 
Er kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling van 23 woningen past binnen regionale woningbehoefte. De ontwikkeling zal daarnaast niet tot extra bodemdaling leiden. Daarmee wordt aan de voorwaarden uit de Interim Omgevingsverordening voor verstedelijking binnen landelijk gebied voldaan.
 
Cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS) - Historische buitenplaatszone
De provincie geeft aan dat voor historische buitenplaatszones het beleid gericht is op enerzijds veiligstellen en anderzijds ruimte bieden voor ontwikkeling. Gemeenten dienen bij planontwikkeling voorwaarden op te stellen op basis van de cultuurhistorische samenhang in de buitenplaatszone, gericht op het in stand houden en versterken van de cultuurhistorische waarden. Voorliggend plan ligt in de buitenplaatszone die bekend staat als de Stichtse Lustwarande. Ter plaatse van het plangebied is de beleving van de buitenplaatsen niet te ervaren. Daarnaast is het initiatief van een dusdanig kleine schaal dat de cultuurhistorische waarden van de buitenplaatszone niet in het geding komt. Hiermee is het plan een uitzondering op het verstedelijkingsverbod van artikel 9.2 en is het in lijn met de eisen van de provincie.
 
Cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS) - Archeologie
Het plangebied bevindt zich in de archeologisch waardevolle zone Utrechtse Heuvelrug, waardoor er sprake is van een hoge archeologische verwachtingswaarde. Dit betekent dat er archeologisch onderzoek nodig is voor werkzaamheden die uitgevoerd worden in een oppervlakte van meer dan 100 m² waarbij de grond dieper wordt geroerd dan 30 centimeter. Hiervan kan op basis van een archeologische onderbouwing gemotiveerd afgeweken worden. In toelichting paragraaf 4.10 komt dit uitgebreid aan bod. 
  
Landschap - Utrechtse Heuvelrug
De kernkwaliteiten van de Utrechtse Heuvelrug komen, zoals omschreven in toelichting paragraaf 3.2.1, met een kleinschalige ontwikkeling binnen stedelijk gebied (ca. 86,5%) als onderhavig plan niet in het geding.
 
Aanwijzing stiltegebied en aandachtsgebied stiltegebied
Een aandachtsgebied stiltegebied is een zone van 1.500 m rondom een stiltegebied. Het plangebied ligt in deze zone. Gezien de toekomstige situatie niet (aanzienlijk) meer geluid produceert dan de huidige situatie heeft het geen negatief effect op het stiltegebied.
 
Grondwaterbeschermingsgebied
Het plangebied ligt in de grondwaterbeschermingszone. In dit gebied is het verboden om boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben met een boordiepte van 10 meter of meer onder het maaiveld. Verder is het in dit gebied verboden om boringen of grond- en funderingswerken uit te voeren of te hebben op een diepte van 10 meter of meer onder het maaiveld, met inbegrip van schuine boringen, uitgevoerd vanaf een locatie buiten de grondwaterbeschermingszone. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt niet dieper dan 10 meter diep geboord. Er zal geen negatief effect optreden op het grondwaterbeschermingsgebied.
 
Conclusie
Er komen geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan voort uit de Interim omgevingsverordening; het plan is in lijn met de provinciale ambities.
 
3.2.3 Convenant Duurzame Woningbouw
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft het ‘Convenant Duurzame Woningbouw’ ondertekend. Dit convenant is op initiatief door de provincie Utrecht en de gemeenten Utrecht en Amersfoort en ROM Utrecht opgesteld. Bij het tot stand komen van het convenant zijn ook de waterschappen en vertegenwoordigers uit de bouwketen in de regio nadrukkelijk betrokken.
 
In het convenant staan afspraken die op het gebied van onder andere energiegebruik, circulariteit, klimaatadaptatie, natuurinclusiviteit en biodiversiteit zijn gemaakt. Daarbij is onderscheid gemaakt in drie verschillende ambitieniveaus (goud, zilver en brons).
 
Planspecifiek
De planvorming van het voorliggende plan is nog niet in een stadium dat er concrete uitwerkingen zijn voor de beoogde woningen. Bij de uitwerking van de woningen wordt er waar mogelijk aansluiting gezocht bij het convenant. Het algehele streven is om waar mogelijk aansluiting te zoeken bij niveau 'brons' uit het Convenant.
 
De nieuwe woningen worden minimaal volgens de BENG-eisen gerealiseerd, er worden duurzame installaties gerealiseerd, kwalitatieve isolatiematerialen toegepast, en soortgelijke toepassingen. Daarnaast zullen de materiaalkeuzes voor de buitenzijde zorgvuldig worden geselecteerd, met een nadruk op langdurige kwaliteit. Bij de verdere uitwerking in het bouwplan zal er rekening worden gehouden met de eisen die vanuit duurzaamheid worden gesteld. Tevens wordt het plangebied vergroend ten opzichte van de huidige situatie. Er wordt namelijk veel bebouwing en verharding gesloopt en daarvoor in de plaats wordt het plangebied groen ingericht met nieuwe bomen. Dit zal bijdragen aan een klimaatadaptieve inrichting van het plangebied. Ook zal er gekeken worden naar mogelijk hergebruik van materialen die vrijkomen tijdens de sloop van de bestaande bebouwing voor de bouw van de nieuwe woningen en rijwegen.
3.3 Gemeentelijk beleid
 
3.3.1 Omgevingsvisie Utrechtse Heuvelrug
De gemeenteraad heeft op 3 juli 2023 de omgevingsvisie van de gemeente Utrechtse Heuvelrug vastgesteld. De opgaven die op de gemeente afkomen vragen om een samenhangende strategie op hoe we hier mee om willen gaan. De omgevingsvisie komt hier aan tegemoet.
 
De gemeente zet in op vitaliteit. De gemeente wil vitale dorpen, nu en in de toekomst. Vitaliteit is onder te verdelen in de volgende vijf pijlers: ruimtelijke kwaliteit, voorzieningen economie, sociale samenhang en welzijn. Daarbij maakt de gemeente de volgende keuzes: 
  1. Voorzieningen
    • Onderwijs: In de kleinere dorpen minimaal een primaire onderwijsinstelling en in de grotere dorpen behoud van de huidige (2023) onderwijs keuzes. In de gemeente blijven alle niveaus van voortgezet onderwijs beschikbaar.
    • Duurzaam bereikbaar: waarbij er rekening wordt gehouden met toekomstige vervoersbehoefte.
    • Het principe van voorzieningen binnen 15 minuten als uitgangspunt: winkels, zorg vanaf hun voordeur in maximaal 15 minuten lopen of fietsen kunnen bereiken. De kleinere dorpen zullen voor de meeste voorzieningen langer moeten blijven reizen. Hier zijn rust en ruimte belangrijke waarden die we koesteren.
  2. Sociale samenhang
    • Een lange termijn bloeiend sport- en cultureel verenigingsleven.
    • Ontmoetingsplaatsen; bibliotheken, wijkcentra.
  3. Gezondheid/welzijn
    • Voldoende eerstelijns gezondheidszorg.
    • Ruimte voor een sociaal vangnet en informele zorg.
  4. Ruimtelijke kwaliteit. Een groenere openbare ruimte in de dorpskernen door:
    • Het behouden en verbeteren van groen in de bebouwde omgeving met herstel en verbetering van biodiversiteit en natuur.
    • Klimaatadaptieve en natuurinclusieve inrichting van de dorpen.
    • Het toegankelijk houden van natuur voor mens en dier.
    • Structureel goede verzorging van de openbare ruimte (wegen, verlichting, groen, straatmeubilair).
  5. Economie. Een gunstig vestigingsklimaat voor de banen van de toekomst.
    • De gemeente zet actief in op het aantrekken van duurzame bedrijven die passen in het profiel van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
    • Een gevarieerd en passend aanbod van winkels voor dagelijkse en niet-dagelijkse boodschappen in de grotere dorpen, duurzaam en lokaal.
Leersum
Naast thematisch beleid heeft de gemeente ook beleid per deelgebied. In Leersum wil de gemeente ruimte bieden aan initiatieven die bijdragen aan de vitaliteit van het dorp en de verbinding tussen inwoners. Door de ontmoetingsfunctie in het centrum te verbeteren stimuleren we de sociale samenhang in het dorp. Gezond beweeggedrag wordt makkelijker door het dorp vriendelijker te maken voor fietsers en wandelaars. De gemeente verbetert de inloopmogelijkheden in de omliggende natuur, ook voor mensen die slecht ter been zijn. Verder wil de gemeente tot 2030 woningen bouwen op inbreidingslocaties binnen het dorp.
 
Planspecifiek
Er worden 23 nieuwe woningen mogelijk gemaakt met onderhavig initiatief. Dit sluit aan op de gemeentelijke ambitie tot 2030 woningen te bouwen op inbreidingslocaties binnen het dorp. In Leersum zijn er maar beperkt mogelijkheden voor nieuwbouw van woningen. Wel zal volgens de gemeente de zoektocht naar mogelijkheden voor herontwikkeling en enige inbreiding voorgaan, vooral in de eerste 250 m vanaf de N225. Voorliggend plan is een voorbeeld van inbreiding binnen deze zone rondom de N225. Het is daarmee in lijn met de ambitie van de gemeente.
 
Met de invulling van onderhavige ontwikkeling wordt rekening gehouden met een groene en natuurinclusieve inrichting. Dit is ook toegelicht in toelichting paragraaf 3.2.2. De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de omgevingsvisie.
 
Geconcludeerd kan worden dat het plan in lijn met de omgevingsvisie.
 
3.3.2 Lokale Adaptatie Strategie
In de Lokale Adaptatie Strategie 'Waterrobuuste & klimaatadaptieve Utrechtse Heuvelrug' heeft de gemeente ambities opgenomen voor het klimaatbestendig maken van de lokale leefomgeving. De Utrechtse Heuvelrug herbergt een bijzonder, maar ook kwetsbaar en complex watersysteem. De kenmerkende heuvel vormt een afgesloten watersysteem, waar geen water, anders dan hemelwater wordt aangevoerd. De afgelopen decennia wordt er op de Heuvelrug steeds meer verdroging ervaren. Om in 2050 een waterrobuust en klimaatadaptieve gemeente te zijn, wil de gemeente de juiste maatregelen nemen. Dat wil de gemeente doen door: 
  • water vast te houden;
  • wateroverlast te voorkomen;
  • de leefbaarheid bij hitte op peil te houden;
  • klimaatadaptieve nieuwbouw te realiseren;
  • bewoners en bedrijven te enthousiasmeren, stimuleren en faciliteren. 
 
Planspecifiek
Met voorliggend plan wordt beoogd een positieve bijdrage te leveren aan het watersysteem in het plangebied. Onder iedere woning en onder het complex worden infiltratiekratten gerealiseerd. Daarnaast wordt er een gescheiden vuil- en schoonwater riolering toegepast. De overstort hiervan zal doorwerken op de infiltratiekratten. Op deze manier wordt wateroverlast binnen het plangebied voorkomen. Door ook goed in te spelen op vergroening binnen het plangebied, wordt er een aangenaam woonklimaat gecreëerd en wordt de leefbaarheid bij hitte beter op peil gehouden. Daarnaast zal er, waar mogelijk, voorzien worden in de installatie van nestkasten op de gevels die daarvoor geschikt zijn.
 
Er kan geconcludeerd worden dat het plan niet in strijd is met de Lokale Adaptatie Strategie.
 
3.3.3 Woonvisie 2018-2022
In augustus 2018 is de 'Woonvisie 2018-2022' van de gemeente Utrechtse Heuvelrug vastgesteld. Met de woonvisie wordt richting aan demografische ontwikkelingen, veranderingen in de samenleving en wetgeving op het gebied van wonen gegeven. Voor de woonvisie zijn demografische prognoses tot 2040 gebruikt, maar de focus ligt op de komende vier jaar. De woonvisie bestaat uit drie hoofdthema's: 
  1. woningmarkt in beweging;
  2. thuis in de wijk;
  3. duurzaam wonen.
De gemeente Utrechtse Heuvelrug maakt deel uit van een regionale woningmarkt waar de vraag naar woningen groter is dan het aanbod. Doordat de vraag groter is dan het aanbod en de voorraad niet goed aansluit bij de vraag is het voor de inwoners van de gemeente moeilijk om te verhuizen naar een geschikte woning. Om de druk niet verder op te laten lopen is het daarom belangrijk dat er voldoende woningen worden bijgebouwd. De ambitie is om woningen voornamelijk binnen de rode contouren toe te voegen. 
 
Planspecifiek
Onderdeel van voorliggend initiatief is het realiseren van 23 woningen. In de woonvisie is vanaf 4 woningen een verdeling voor verschillende segmenten opgenomen. Op grond van de woonvisie worden daarom 6 sociale huurwoningen, 11 middeldure appartementen (huur-/koopwoningen) en 6 dure woningen gerealiseerd. Vanuit de doelgroepenverordening is het belangrijk dat de sociale en middeldure huurwoningen minstens 15 jaar na eerste in gebruik name voor de doelgroep als middeldure huurwoning beschikbaar blijft. Daarnaast zullen alle 23 woningen energiezuinig worden, waarmee wordt aangesloten bij de ambitie 'duurzaam wonen'. Voorts levert de ontwikkeling een bijdrage aan het woningaanbod in de gemeente.
 
Er kan geconcludeerd worden dat voorliggend plan in lijn is met de ambities van de woonvisie.
4 Specifieke regelgeving en beleid
In dit hoofdstuk dient het specifieke beleid en de wettelijke verplichtingen per sector beschreven te worden. Vervolgens dient per sector te worden aangegeven in hoeverre de ontwikkelingen in het plan zich verhouden tot dat specifieke beleid en die wettelijke verplichtingen. In de toelichting dient dit duidelijk te worden beschreven. Zo nodig wordt dit onderbouwd met onderzoek(en). Als niet wordt voldaan aan het beleid of onderdelen daarvan zal gemotiveerd moeten worden waarom in dit geval het gerechtvaardigd is om van dit beleid af te wijken. Afhankelijk van het plan moet bekeken worden welk beleid, welke wetgeving en welk onderzoek relevant is.
4.1 Beeldkwaliteit
De welstandsnota (2008) van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, die herzien is in 2017 en nu 'Nota Ruimtelijke Kwaliteit' heet, beschrijft het welstandsbeleid en dient als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van omgevingsvergunningen. De gemeente streeft naar een consistent welstandsbeleid waarbij gelijke gevallen op gelijke locaties hetzelfde worden behandeld. Welstand is onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid.
De gemeente kan de welstandscriteria differentiëren naar gebieden en naar het detailniveau van de criteria. Een historisch centrum vraagt om een andere benadering dan een bedrijventerrein. De wijze van indeling in gebieden kan typologisch of topografisch zijn; dat wil zeggen naar soort zoals woon- en werkgebieden, het voorzieningencentrum, centrumrand, buitengebied enzovoort, of naar specifieke plaatselijke kenmerken. Deze gebieden komen terug in de nota Ruimtelijke Kwaliteit (2017).
     
Leersum dorpsbebouwing
In Leersum worden meerdere deelgebieden onderscheiden. De dorpsbebouwing van Leersum bevindt zich aan de noordkant van de Rijksstraatweg. De bebouwing hier stamt hoofdzakelijk uit de jaren 50. Kenmerkend voor dit gebied zijn de grote kavels. Zowel particuliere woningen als meer complexmatig opgezette bebouwing bevinden zich op deze redelijk grote kavels. Slechts enkele blokken zijn huurwoningen. De hoven aan de Planterslaan zijn ruimtelijk gezien van bijzondere kwaliteit.
   
Planspecifiek
De beoogde woningen bevinden zich ten noorden van de Rijksstraatweg en nabij de Halfeiken en Engweg. Onderhavig plan voorziet in de bedrijfsmatige activiteiten op locatie te beëindigen. Binnen de planlocatie wordt alle bestaande bebouwing gesaneerd. Er worden 23 nieuwe woningen gerealiseerd.
 
Voor de 4 vrijstaande en 2 twee-onder-één-kap wooneenheden wordt de bestaande korrelgrootte van de directe omgeving doorgezet. Deze woningen hebben daarnaast dwarskappen. Daarmee komt het traditionele karakter van Leersum tot uiting in dit plan. De voorgeschreven goot- en nokhoogte van de vrijstaande woningen van 6m en 10m en van de twee-onder-één-kap wooneenheden van 6m (voor de tussengoot 6,8 m) en 10m sluiten daar naadloos op aan.
 
Voor de appartementen is gekozen voor een wat grotere korrel. Door de ruime setting en te bouwen in twee lagen met een bouwhoogte van maximaal 6,3 m is dit passend in de kern van Leersum. Dit soort volumes met platte afdekking komt vaker voor op plekken in de kern. Ook in de welstandsnota wordt benoemd dat een enkel plat dak voorkomt.
 
De nieuwe ontwikkeling voegt zich daarmee in de bestaande stedenbouwkundige context en is passend binnen de beschreven gebiedscriteria en typologieën uit de welstandsnota. Met de welstandscriteria wordt in de uitwerking van het plangebied rekening gehouden.
 
4.2 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vijf mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht;
  5. aan de hand van een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 kan geconcludeerd worden dat het plan mogelijk m.e.r.-plichtig is. 
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).   
 
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 woningen of meer.
 
Met onderhavig plan worden 23 woningen ontwikkeld. Derhalve is een verplichte m.e.r.-beoordeling niet vereist. Wanneer de drempelwaarde niet wordt overschreden moet het bevoegd gezag nagaan aan de hand van de criteria: kenmerken van het project, plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten of er mogelijk sprake is van belangrijke nadelige effecten op het milieu. Het gaat dan met name om externe effecten. Op basis van de eerste beoordeling neemt het bevoegd gezag een zogenaamd m.e.r.-beoordelingsbesluit.
 
Een m.e.r.-beoordelingsbesluit kan genomen worden op grond van een zogenaamde aanmeldnotitie m.e.r.. In deze aanmeldnotitie wordt door de initiatiefnemer inzage gegeven in de beoogde ontwikkeling en de daarmee samenhangende milieugevolgen. Ten behoeve van deze ontwikkeling is een aanmeldnotitie opgesteld (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 2).
 
Uit deze aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat er geen bijzondere omstandigheden zijn met betrekking tot de kenmerken en locatie van het plan die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op die specifieke locatie. Bovendien blijkt uit de beoordeelde milieuaspecten dat er geen significante negatieve effecten zullen optreden, of dat deze effecten beperkt kunnen worden door mitigatiemaatregelen te nemen en/of de vereiste vergunningen te verkrijgen.
 
De beoogde ontwikkeling heeft geen significante negatieve milieueffecten. Het is niet nodig om een m.e.r.-procedure te volgen, aangezien dit niet tot een andere conclusie zou leiden en niet vereist is voor deze ontwikkeling.
4.3 Bedrijven en milieuzonering
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.
 
Indien nieuwe milieugevoelige bestemmingen, zoals woningen of scholen, mogelijk worden gemaakt in de nabijheid van bestaande bedrijven dan dient de geluidsruimte die het bedrijf heeft op basis van een algemene maatregel van bestuur (AMvB), of zoals vastgelegd in de omgevingsvergunning, te worden gerespecteerd. Bij het toestaan van nieuwe bedrijven of andere functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de toekomst nodig is. Hierbij kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' editie 2009 gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. De handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen: 
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.   
 
Planspecifiek
Wonen wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige functie. Derhalve is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van het plangebied. Er zijn in de directe omgeving van het gebied geen bedrijven aanwezig. Het plangebied kan aangemerkt worden als ‘rustige woonwijk’. Aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich een agrarisch perceel. Echter, dit perceel ligt binnen het grondwaterbeschermingsgebied. Volgens het 'Gebiedsdossier Waterwinning Leersum' is sinds 2016 een landelijk verbod op het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen op openbare terreinen en sinds 2017 geldt dit verbod ook voor verharde terreinen. De gemeente Utrechtse Heuvelrug gebruikt geen bestrijdingsmiddelen. Rondom de waterwinning bevinden zich meerdere akkers, die eigendom zijn van Vitens en verpacht worden aan lokale agrariërs. In de pachtcontracten is vastgelegd dat er geen bestrijdingsmiddelen gebruikt mogen worden. Derhalve kan het aanhouden van een spuitzone achterwege blijven. Daarbij kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen gevormd worden voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan. Het plan is in dit kader dan ook uitvoerbaar.
4.4 Bodem en asbest
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Een woning wordt gezien als een gevoelige functie. Omdat er met de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een strenger bodemgebruik is een bodemonderzoek uitgevoerd (Verhoeven Milieutechniek, d.d. 31 oktober 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 3). Uit dit onderzoek is gebleken dat er in de bodem in het plangebied niet of nauwelijks verhoogde gehalten zijn aangetroffen. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek.
 
Vanuit het aspect bodem komen geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan voort.
4.5 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh): 
  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven);
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen). 
 
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek 
Woningen zijn geluidgevoelige objecten in het kader van de Wet geluidhinder. Doordat er met voorliggend plan de realisatie van woningen wordt beoogd, dient beschouwd te worden of de geluidsbronnen uit de Wet geluidhinder belemmeringen vormen voor de ontwikkeling.
 
Wegverkeerslawaai
De planlocatie ligt binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Rijksstraatweg. In dit kader is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (Van der Boom,  22-246, d.d. 25 november 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 4). Uit dit onderzoek is gebleken dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van de woningen niet overschreden wordt. Een hogere waarde is hiervoor dan ook niet benodigd.
 
Railverkeerslawaai
De beoogde ontwikkeling bevindt zich op ca. 4,6 km van de dichtstbijzijnde spoorweg. Vanwege deze ruime afstand zijn er geen belemmeringen wat betreft geluid van het spoor te verwachten.
 
Industrielawaai
In de omgeving zijn geen geluidgezoneerde industrieterreinen aanwezig. Wel is geluid van omliggende bedrijven nog steeds van belang in het kader van milieuzonering. Deze toetsing vindt plaats in toelichting paragraaf 4.3.
 
Bestaande woningen
De nieuwe ontsluitingsweg voor het beoogde plan loopt tussen de woningen aan de Rijksstraatweg 22 en 26. De ontsluitingsweg zoals voorzien krijgt een 30 km/u regime. Daarmee geldt er voor deze nieuwe weg geen onderzoeksverplichting vanuit de Wet geluidhinder. Desondanks is in het kader van 'goede ruimtelijke ordening', in aanvulling op het akoestisch onderzoek van 25 november, de geluidbelasting van de nieuwe toegangsweg op de aangrenzende woningen (Rijksstraatweg 22 en 26) berekend (Van der Boom, 22-246, d.d. 22 april 2024, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 4a). Uit dit onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting door de nieuwe toegangsweg lager ligt dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Er kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van de bestaande woningen er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ontstaat.
 
Conclusie
De bepalingen van de Wet geluidhinder vormen geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd.
 
De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.   
 
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Planspecifiek 
Met de risicokaart kan voor het plangebied worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, transportroutes en/of belangrijke buisleidingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. De navolgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart:
 
Afbeelding 9: Uitsnede risicokaart (plangebied in de zwarte cirkel)
 
Uit de risicokaart externe veiligheid blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen en transportroutes aanwezig zijn. Wel bevindt zich onder het plangebied een buisleiding van Gasunie. Omdat met het planvoornemen het aantal personen dat zich binnen het invloedsgebied van deze buisleiding bevindt toeneemt is een onderzoek naar de externe veiligheidsrisico's uitgevoerd (Kragten, SRO051, d.d. 31 oktober 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 5). Navolgend worden de belangrijkste conclusies beschouwd.
 
Het plan ligt geheel binnen de 100% letaliteitsafstand van de buisleiding. Vanwege deze ligging is de invloed van het plan op de hoogte van het groepsrisico voor genoemde buisleiding bepaald. Uit de berekening blijkt dat zowel in de huidige als de toekomstige situatie sprake is van een groepsrisico dat lager is dan de oriëntatiewaarde. Er vindt geen rekenkundige toename plaats van de hoogte van het groepsrisico na planvorming.
 
In artikel 12 lid 3 van het Bevb juncto artikel 8 van de Revb is opgenomen wanneer er sprake is van het verantwoorden van het groepsrisico. In onderhavige situatie is sprake van een beperkte verantwoordingsplicht. Om aan deze verplichting te voldoen is een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld (Kragten, SRO051, d.d. 14 november 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 6). De adviezen die hieruit zijn gekomen zijn voorgelegd aan de Veiligheidsregio.
 
Het is van belang dat de hulpdiensten tijdens een brand, ramp of zwaar ongeval voldoende snel kunnen optreden. Een goede bereikbaarheid van de te bouwen woningen is hierbij van essentieel belang. Onderdeel van het plan is de aanleg van een nieuwe in- en uitrit vanaf de Rijksstraatweg. Voor een goede bereikbaarheid dient deze in- en uitrit geschikt te zijn voor hulpverleningsvoertuigen. Veiligheidsregio Utrecht adviseert daarom om bij de detaillering van deze nieuwe weg rekening te houden met de volgende randvoorwaarden (conform art. 6.37 van het Bouwbesluit 2012).
 
Daarnaast dient de brandweer snel te kunnen beschikken over voldoende bluswater, om een incident adequaat te kunnen bestrijden. In de huidige situatie zijn er in de nabijheid van het plangebied en de geprojecteerde woningen onvoldoende bluswatervoorzieningen voorhanden. Veiligheidsregio Utrecht adviseert om de bluswatervoorzieningen in de omgeving zodanig uit te breiden en dat er op maximaal 40 m van iedere nieuw te realiseren woning bluswater kan worden onttrokken met een capaciteit van tenminste 60 m3/h (conform artikel 6.30 van het Bouwbesluit 2012, met in achtname van het appartementengebouw). Er worden gele piketpalen (incl. nummering en vermelding telefoonnummer Gasunie) toegepast in de zijkanten van de tuin.
 
N225
De planlocatie is gelegen ten noorden van de N225. De N225 is op de risicokaart niet specifiek aangeduid als een transportroute voor gevaarlijke stoffen. De provincie heeft N-wegen vrijgegeven voor het transport van gevaarlijke stoffen. Bij een incident met toxische stoffen op de provinciale weg N225, kan een giftige gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de veiligheidsregio of bericht van NL-Alert is daarvoor voldoende.
 
Bij een incident met een LPG-tankwagen kan een BLEVE ontstaan. De bereikbaarheid van het plangebied voor de hulpdiensten wijzigt niet na de realisatie van het plan. De hulpdiensten kunnen het gebied en/of de locatie via lokale wegen bereiken om de omvang van een ramp te beperken. De aanwezige personen kunnen zich in veiligheid brengen via de Engweg, mits tijdig gewaarschuwd. De ontvluchting van het plangebied naar de openbare weg is voldoende mogelijk.
 
Daarnaast wordt geadviseerd om de bouwwerken te voorzien van de mogelijkheid om de ventilatie met één druk op de knop af te kunnen schakelen. 
 
Conclusie
In de voorgenomen planontwikkeling en de verdere uitwerking daarvan wordt rekening gehouden met de adviezen van de Veiligheidsregio Utrecht.
4.7 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 μg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
De wettelijke grenswaarden voor PM10 en NO2  bedragen 40 μg/m³. Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 μg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de oprichting van 23 woningen in Leersum. De beoogde ontwikkeling is aan te merken als een project dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Doordat dit gezien wordt als een NIBM-project is toetsing van het aspect luchtkwaliteit op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk.
 
Wel is ten behoeve van 'een goede ruimtelijke ordening', met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m3 voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2020 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 15,56 μg/m³ PM10, 8,62 μg/m³ PM2,5 en 11,20 μg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden.
       
Derhalve kan gesteld worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het voorgenomen plan.
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels. 
 
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is. 
 
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst. 
 
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.  
    
Planspecifiek
In het kader van voorliggend bestemmingsplan en de beoogde ontwikkeling is een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna uitgevoerd (Blom Ecologie, BE/2021/237/r, d.d. 23 maart 2021, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 7). Navolgend staan de conclusies van dit onderzoek weergegeven.
 
Soortenbescherming
De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.
 
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of de Groene Contour. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en de Groene Contour geen sprake. Het Natuurnetwerk Nederland ligt op 50 m afstand van de planlocatie. Er dient derhalve wel zorg gedragen te worden voor het voorkomen van negatieve effecten op het functioneren van het nabij gelegen NNN. Tevens dient er een AERIUS-calculatie uitgevoerd te worden om de effecten omtrent stikstofdepositie inzichtelijk te maken.
 
Stikstofdepositie
Voor de beoogde ontwikkeling is ten behoeve van de Wet natuurbescherming een stikstofonderzoek (Buro SRO, SR220430, d.d. 20 oktober 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 8) uitgevoerd. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat in zowel de aanlegfase als de gebruiksfase de stikstofdepositie niet groter is dan 0,00 mol/ha/jr op stikstofgevoelige habitats en leefgebieden in verschillende Natura 2000-gebieden.
 
Er kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden heeft. Er is geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming.
 
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
 
Conclusie
Het plan is uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming, mits er rekening wordt gehouden met de Algemene zorgplicht.
4.9 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
4.9.1 Generiek beleid
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Gemeentelijk Waterplan Heuvelrug
Doel van het waterplan is te komen tot een integrale visie en daarop gebaseerde maatregelen, gericht op een gezond en veerkrachtig watersysteem. Planuitvoering moet leiden tot een hogere gebruikswaarde en belevingswaarde van het water. Daarnaast dient het waterplan bij te dragen aan de bewustwording van water bij burgers en ondernemers.
 
Het waterplan Heuvelrug richt zich vooral op de stedelijke kernen en de directe omgeving ervan. Belangrijke punten uit het waterplan zijn: 
  • afkoppelen en infiltreren van regenwater: de zandige Utrechtse Heuvelrug biedt veel mogelijkheden voor infiltratie van water van nieuwe bebouwing en bestaande bebouwing in de grond;
  • beleving en cultuur: de landgoederen en Stichtse Lustwarande zijn beeldbepalend, en water vervult daar een eigen functie in;
  • natuur en ecologie: op allerlei plaatsen kan de natuur en ecologie in en om het water verbeterd worden. Eerst moet gekeken worden welk water een belangrijke functie vervult hierin; 
  • beheer en onderhoud: het is nodig om het beheer van watergangen en dat van erlangs gelegen wegen goed op elkaar af te stemmen.
 
4.9.2 Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Waterprogramma 2022 - 2027
Op 22 december 2021 heeft het algemeen bestuur het 'Waterbeheerprogramma 2022 - 2027' vastgesteld. Het waterbeheerprogramma is een koersdocument, waarbij 'stroomopwaarts' centraal staat, oftewel voorbereiden op de toekomst en proactieve samenwerking vanaf het begin van het proces. Het hoogheemraadschap heeft de ambitie om bij de start van ruimtelijke ontwikkelingen water een meer sturende rol te geven voor een toekomstig bestendige leefomgeving. Hierbij wordt extra ingezet op de volgende thema's: 
  • Zuiver afvalwater, energieneutraal en circulair
  • Robuust en gezond watersysteem in een klimaatbestendig gebied
  • Waterveilige leefomgeving
  • Waterbewust leven en genieten van water  
 
Door verschillende opgaven neemt de druk op de fysieke ruimte toe, waardoor een multifunctioneel ruimtegebruik essentieel is. Door klimaatverandering en maatschappelijke ontwikkelingen veranderen de wateropgaven fundamenteel, wat een andere rol van het hoogheemraadschap vraagt.
 
Het beheergebied van het waterschap is divers, van het natte veenweidegebied in het westen, via het stedelijke middengebied tot de hogere zandgronden in het oosten. Per deelgebied zijn de wateropgaven verschillend. Navolgend staan per deelgebied de belangrijkste opgaven beschreven. 
  • Veenweidegebied. Het veenweidegebied is een door de mens gemaakt landschap. Door veenoxidatie vindt bodemdaling en een hoge CO₂-uitstoot plaats. Het watersysteem kan met name in het Oude Rijngebied de klimaatverandering moeilijk opvangen, hier is een robuuster watersysteem en een meer klimaatbestendige inrichting nodig.
  • Stedelijk middengebied. Het stedelijk middengebied met de steden Utrecht, Nieuwegein, Houten en IJsselstein is een dynamisch gebied. De komende decennia komen hier veel ontwikkelingen en opgaven samen. Ontwerpen met water dient een prominentere rol te krijgen in gebiedsontwikkelingen en de openbare ruimte, zoals bij locatiekeuzes en planvorming van nieuwe bouwlocaties.
  • Kromme Rijngebied en Utrechtse Heuvelrug. Het gebied ten oosten van Utrecht kenmerkt zich door de aanwezigheid van boomgaarden met fruit, de meanderende Kromme Rijn en het Eiland van Schalkwijk. De droge zomers van de afgelopen jaren hebben laten zien dat voor dit gebied een robuuste strategie nodig is om zowel de hoge als de lage delen van het Kromme Rijngebied klimaatbestendig te maken. Het hoogheemraadschap steunt het gericht omzetten van naaldbos in loofbos (verloofing) om de verdamping af te laten nemen en daarmee de verdroging tegen te gaan en de grond- en drinkwatervoorraad toe te laten nemen. 
 
Leidraad Afkoppelen Utrechtse Heuvelrug
De leidraad heeft betrekking op het infiltreren van afstromend hemelwater en de risico’s hiervan voor de grondwaterkwaliteit en is onderdeel van het ‘Convenant afkoppelbeleid Utrechtse Heuvelrug’. Het convenant is een overeenkomst voor de periode 2010-2015, tussen de Provincie Utrecht, Waterschap Vallei & Eem, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Vitens en negen gemeenten, waaronder de gemeente Utrechtse Heuvelrug. De leidraad is van toepassing op dat deel van de Utrechtse Heuvelrug, waarbinnen het grootste deel van het neerslagoverschot het diepe grondwater bereikt. Gebieden met oppervlaktewater vallen hier niet onder. De grondwatervoorraad op de Utrechtse Heuvelrug is kwetsbaar en vraagt om locatie specifiek beleid voor infiltratie. Er is een beslisschema opgesteld, welke richting geeft aan te maken keuzes en bestaat uit een voorkeursvolgorde voor infiltratie, een richtlijn die aangeeft welke keuzemogelijkheden er zijn, en een beschrijving van maatregelen om uitspoeling naar grondwater te beperken.
      
Waterstructuurvisie
De Waterstructuurvisie is opgesteld door het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (2002). In de Waterstructuurvisie geeft het Hoogheemraadschap aan dat water een steeds grotere rol in onze samenleving speelt. Functies zijn afhankelijk van de beschikbaarheid van water. Daarnaast verandert het klimaat waardoor water in de toekomst meer ruimte nodig. In de Waterstructuurvisie presenteert het Hoogheemraadschap de integrale visie op een duurzaam waterbeheer op de lange termijn. Doelen hierbij zijn: 
  • het gewenste veiligheidsniveau tegen overstroming en wateroverlast is gegarandeerd;
  • er is sprake van een goede waterkwaliteit;
  • de ecohydrologische variatie binnen het plangebied is hersteld;
  • de bodemdaling is verminderd of zo mogelijk stopgezet;
  • er zijn goede gebruiksmogelijkheden van het plangebied voor verschillende maatschappelijke functies; er is voldoende water van voldoende kwaliteit beschikbaar om dit mogelijk te maken;
  • de landschappelijke betekenis van water is behouden of versterkt. 
 
In de structuurvisie zijn gebiedsspecifieke doelstellingen en maatregelen gedefinieerd. Ook wordt een streefbeeld voor 2050 beschreven, gebaseerd op de volgende principes: 
  • vasthouden, bergen, afvoeren;
  • voorkomen, scheiden of schoon maken van vuilemissies;
  • vergroten zelfvoorzienendheid en duurzame inrichting;
  • grondwater als ordenend principe. 
 
Grondwater als ordenend principe
Het streefbeeld kan niet los worden gezien van het toekomstige grondgebruik binnen het beheersgebied. Enerzijds vraagt het streefbeeld op een aantal plaatsen om meer ruimte voor water. Anderzijds kan het streefbeeld alleen worden bereikt indien het grondgebruik meer op waterdoelstellingen wordt afgestemd. Voor de drie belangrijkste functies wonen/werken, landbouw en natuur, is daarom in kaart gebracht of en hoe deze functies passen bij een duurzaam waterbeheer. Dit is in combinatie met het streefbeeld vertaald naar een visie op het toekomstig gewenste grondgebruik in het werkgebied van het hoogheemraadschap.
 
4.9.3 Watertoets
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.
 
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkelingen is de digitale watertoets uitgevoerd (dewatertoets.nl, d.d. 23 maart 2023). Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (hierna: HDSR) is via deze weg op de hoogte gebracht van de plannen. Uit de digitale analyse blijkt dat er geen (grote) waterbelangen zijn. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. HDSR adviseert positief over het ruimtelijk plan.
 
Watergangen en waterkeringen
Uit raadpleging van de legger van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden blijkt dat het plangebied niet in de beschermingszone van een waterkering is gelegen.
 
Waterafvoer
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het hoogheemraadschap over de afvoer van hemelwater en vuilwater. De nieuwbouw zal voor de afvoer van afvalwater aangesloten worden op het rioolsysteem. Gezien de ruime kavels en groene ruimte om het appartementencomplex is er voldoende ruimte beschikbaar om het hemelwater in de bodem te laten infiltreren. Er komen steeds vaker extreme weersituaties waar er in korte tijd een enorme hoeveelheid regen kan vallen en op andere momenten er tijden lang geen regen valt. Ondanks dat in het plangebied een afname is aan verharding worden voorzieningen gerealiseerd om hemelwater op eigen terrein te verwerken, namelijk infiltratiekratten. Het streven is om 70 mm per verharde m² te bergen.
 
Voorkomen schade
Het plangebied is gevoelig voor wateroverlast (modderstromen) afkomstig van de heuvelrug bij extreem weer. Tijdens de bouw van de woningen en bijgebouwen wordt rekening gehouden dat tijdens extreem weer, water met hoge stroomsnelheden over het perceel kan lopen. Hierdoor wordt voorkomen dat er schade aan de bouwwerken ontstaat. De waterstanden kunnen oplopen tot 30 cm. Door ophogen en voldoende drempelhoogte wordt de mogelijke overlast voorkomen.
 
Conclusie
Gezien het bovenstaande kan gesteld worden dat het aspect water geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.10 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'. Daarnaast regelt de wet dat bij verstoring van de ondergrond archeologisch onderzoek noodzakelijk kan zijn voor het bepalen van de aanwezigheid van archeologische resten/monumenten. Hierbij kunnen beschermingsmaatregelen opgelegd worden zoals behoud in situ of een opgraving voor documentatie en berging van de resten. Gemeenten kunnen middels eigen beleid invulling geven aan bescherming van archeologisch erfgoed.
 
Planspecifiek
Het plangebied heeft op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente Utrechtse Heuvelrug een hoge verwachting. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de beleidskaart weergegeven.
 
Afbeelding 10: Archeologische beleidskaart Utrechtse Heuvelrug
 
Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan 'Leersum Rijksstraatweg' de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2'. Vanwege deze aanduiding is een archeologisch onderzoek verplicht bij bodemingrepen die groter zijn dan 100 m² en dieper dan 30 cm -Mv reiken. Aangezien het gebied een zeer hoge archeologische waarde kent is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Transect, 22090006, d.d. 12 mei 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 9). Hieruit volgen de onderstaande conclusies.
 
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied op een voormalige smeltwaterwaaier ten zuiden van de Utrechtse Heuvelrug ligt. Op basis van de resultaten van het veldonderzoek blijft in het plangebied sprake van een hoge archeologische verwachting. Ondanks dat de top van het bodemprofiel in het gebied enigszins aangetast is, wijst de aanwezigheid van de oranjebruine verwerkingshorizont op een intactheid van de sandrafzettingen als archeologisch niveau. Juist in combinatie met de bekende informatie uit de omgeving van het plangebied, kan dit betekenen dat in het plangebied grondsporen van (pre-) historische nederzetting of landgebruik aanwezig gaat zijn. De verstoringen in het gebied reiken namelijk niet diep genoeg. Alleen ter plekke van de huidige bebouwing en op de plaats waar de gasleiding ligt, is het de verwachting dat de ondergrond archeologisch gezien verstoord is geraakt.
  
In het plangebied bestaat het voornemen nieuwe woningen te bouwen. Uit het onderzoek blijkt dat in het plangebied sprake is van een hoge archeologische verwachting. Transect adviseert daarom om in het plangebied een inventariserend veldonderzoek, karterende/waarderende fase, uit te voeren. Dit kan het beste plaatsvinden in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. De archeologische resten kenmerken zich hoogstwaarschijnlijk door grondsporen/verkleuringen in de top van de sandrafzettingen en zijn daardoor uitsluitend op deze wijze op te sporen. Derhalve is door Transect een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd (Transect, 2 augustus 2024, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 9a). Onderstaand zijn de belangrijkste conclusies weergegeven.
 
Tijdens het onderzoek zijn 29 sporen en 24 vondsten aangetroffen binnen een totaaloppervlak van 760 m². Binnen de werkputten is de landschappelijke en hoge archeologische verwachting van het vooronderzoek bevestigd.
 
In het plangebied is sprake van een Laat-Prehistorisch grafveld dat vermoedelijk dateert uit het Laat-Neolithicum en/of de Bronstijd. Deze bestaat op zijn minst uit een Laat-Neolithisch (of Vroege Bronstijd-) Klokbekergraf (S2), een kringgreppel of ringsloot (S23) en een twaalftal vermoedelijke grafkuilen. De resten dateren waarschijnlijk uit het Laat-Neolithicum en de Bronstijd. De sporen zijn aangetroffen in de top van de C-horizont van de sandr-afzettingen. Deze wordt afgedekt door een BC-horizont (plaatselijk), een akkerlaag en een moderne bouwvoor. De vindplaats kan niet begrensd worden in het plangebied, aangezien de mogelijke grafkuilen en andere vindplaats-gerelateerde sporen verspreid liggen over het gehele plangebied.
 
Naast sporen van een grafveld zijn er vondsten en sporen aangetroffen met een recentere datering. Deze kunnen niet gewaardeerd worden of zijn niet-behoudenswaardig.
 
Het proefsleuvenonderzoek moest de vraag beantwoorden of in het plangebied archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, of deze behoudenswaardig zijn en onder welke randvoorwaarden behoud mogelijk is. Op basis van de waardestelling is geconcludeerd dat er in het onderzoeksgebied sprake is van één behoudenswaardige vindplaats. De vindplaats betreft een Laat-Prehistorisch grafveld uit het Laat-Neolithicum en/of de Bronstijd. De top van het archeologisch niveau ligt tussen 7,2 en 9 m +NAP (50 en 100 cm -Mv).
 
Omdat de vindplaats behoudenswaardig is, dient te worden gestreefd naar behoud (fysiek beschermen) van de vindplaats. Behoud van de vindplaats kan zowel in situ als ex situ plaatsvinden. Bij behoud van de vindplaats in situ geldt dat er in het plangebied geen bodemroerende werkzaamheden mogen plaatsvinden die dieper reiken dan het archeologisch niveau, inclusief een buffer van 30 cm. Aangezien het archeologisch niveau op basis van de proefsleuven reeds vanaf 50 cm -Mv aanwezig kan zijn, wordt voor behoud in situ geadviseerd dat er in het plangebied geen bodemroerende activiteiten plaatsvinden die dieper reiken dan 20 cm -Mv (inclusief bestrating).
 
Indien behoud in situ door toedoen van de toekomstige ontwikkelingen niet mogelijk blijkt, dient archeologisch onderzoek plaats te vinden in de vorm van een archeologische opgraving (behoud ex situ). Zodoende worden de archeologische waarden ex situ behouden in de vorm van kennis, die wordt uitgewerkt in een rapport. Een archeologische opgraving dient plaats te vinden in alle delen van het plangebied waar het archeologisch niveau verstoord dreigt te raken, aangezien vindplaatsen niet begrensd kunnen worden binnen het plangebied en geen diepgaande verstoringen zijn vastgesteld in de onderzochte delen van het plangebied.
 
Op basis van de plantekening van de toekomstige ontwikkeling (Brandsma, 2023, 30) valt op te maken dat de noordelijke strook van het plangebied niet bebouwd noch geroerd zal worden en als (bestaande) groenstrook in het plangebied zal blijven bestaan. Ditzelfde kan gelden voor de oostelijke strook van het plangebied, waarover met de ontwikkelaar is afgesproken dat de toekomstige prefab houten schuurtjes niet ondergronds gefundeerd zullen worden. In deze delen van het terrein kunnen de archeologische resten dus in situ behouden blijven. De zuidelijke strook van het plangebied betreft een relatief smalle strook grond met hoge erfafscheidingen aan beide zijden. Het vormt eveneens de toegangsweg om de rest van het plangebied te betreden. Een opgraving in dit deel van het plangebied is plan-technisch niet mogelijk en wordt dus niet aanbevolen. In het kader van de veiligheid wordt eveneens niet aanbevolen om ter hoogte van de gasleiding een opgraving uit te voeren. Bovendien heeft de gasleiding het archeologisch niveau hoogstwaarschijnlijk reeds vergraven. In de overige delen van het plangebied wordt in het kader van de toekomstige ontwikkeling wel een opgraving aanbevolen. Onderstaande afbeelding geeft een advieskaart met overzicht weer.
 
Afbeelding 11: Advieskaart opgravingen plangebied (bron: Transect)
 
Indien er geen vervolgonderzoek plaatsvindt, wordt geadviseerd dat het klokbekertje (0003KER) specialistisch wordt uitgewerkt en de resultaten hiervan worden opgenomen in een nieuwe versie van dit rapport. Hiervoor wordt eveneens geadviseerd dat de verzamelde inhoud van het graf (0004KER) wordt gezeefd. Het plan van aanpak van de uitwerking wordt voorgelegd bij het bevoegd gezag in de vorm van een uitwerkingsvoorstel dat gezamenlijk met dit rapport wordt opgeleverd. Indien een vervolgonderzoek plaatsvindt, kan deze uitwerking plaatsvinden na de uitvoering van een opgraving.
 
De bevoegde overheid neemt op basis van dit advies een selectiebesluit.
4.11 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
Er zijn in of nabij het plangebied geen rijksmonumenten of anderszins cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Er worden dan ook geen cultuurhistorische elementen geschaad door het initiatief.
 
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
4.12 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. Op 9 juni 2022 is door gemeenteraad de Parkeerbeleidsnota gemeente Utrechtse Heuvelrug vastgesteld. De Parkeerbeleidsnota is een actualisering van de parkeernormen uit het GVVP. Met deze nota beschrijft de gemeente het kader ten aanzien van het aantal te realiseren parkeerplaatsen voor auto en fiets bij nieuwbouw, verbouw of transformatie.
 
Planspecifiek
Parkeren
Voor de te hanteren parkeernormen wordt verwezen naar de Parkeerbeleidsnota GUH. Het voorliggende bestemmingsplan is voorzien van een parkeerregeling, met een verwijzing naar dat plan. Dit is conform het 'Paraplubestemmingsplan Stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening', waarbij het plangebied wordt beschouwd als gelegen in rest bebouwde kom, weinig stedelijk. Voor het berekenen van de parkeereis bij nieuwbouw worden de actuele CROW-normen (publicatie 381) gehanteerd.
 
Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie wordt de huidige bebouwing gesaneerd en 23 woningen gerealiseerd.
 
Functie
Parkeernorm
Aantal
Totaal
Huur, appartement, midden/goedkoop
1
6
6
Koop, appartement, midden
1,5
11
16,5
Koop, huis, twee-onder-een-kap
1,8
2
3,6
Koop, huis, vrijstaand
1,9
4
7,6
Totaal
 
23
33,7
 
Uit de tabel blijkt dat in totaal (afgerond) 34 parkeerplaatsen benodigd zijn om te kunnen voldoen aan de parkeereis. Er worden in totaal 37 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiervan worden 25 parkeerplaatsen openbaar en 12 parkeerplaatsen privé. Hiermee is te concluderen dat het aspect parkeren geen belemmering oplevert voor deze ontwikkeling.
 
Verkeer
In de toekomstige situatie wordt er een weg aangelegd die wordt ontsloten via de Rijksstraatweg. De weg krijgt geen aansluiting op de Engweg. Aan het einde van de nieuwe ontsluitingsweg wordt voorzien in een keermogelijkheid voor hulpdiensten en de vuilnisauto.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in beeld gebracht te worden of de omliggende wegen over voldoende capaciteit beschikken om de toekomstige verkeersgeneratie op te vangen. Om de verkeersgeneratie te kunnen berekenen wordt aansluiting gezocht bij de kencijfers van CROW-publicatie 381.
 
Functie
Verkeersgeneratie
Aantal
Totaal
Huur, huis, sociale huur
6,0
6
36,0
Koop, appartement, midden
6,4
11
70,4
Koop, huis, twee-onder-een-kap
8,2
2
16,4
Koop, huis, vrijstaand
8,6
4
34,4
Totaal
 
23
157,2
 
Uit de tabel blijkt dat de toekomstige verkeersgeneratie (afgerond) 158 verkeersbewegingen per etmaal bedraagt. Aangezien deze weg geen doorgaande weg is, blijft de verkeersdrukte beperkt. Deze weg zal enkel gebruikt worden door bewoners en bezoekers hiervan. Om te bepalen of deze verkeersgeneratie opgevangen kan worden op de Rijksstraatweg is een verkeersonderzoek uitgevoerd (Graafftraffic, d.d. 24 november 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 10). Uit dit onderzoek blijkt dat in de toekomstige situatie in de avondspits de gemiddelde wachttijd van het verkeer op de nieuwe ontsluitingsweg 17 seconden bedraagt. Dit is boven de gewenste 15 seconden, maar onder de kritische norm van 30 seconden. Omdat het aantal auto's dat linksaf slaat in de avond zeer beperkt is, wordt deze wachttijd acceptabel geacht.
 
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat zowel parkeren als verkeer in de toekomstige situatie opgevangen kunnen worden.
4.13 Duurzaamheid
De wettelijke eisen voor energiezuinigheid en milieu in hoofdstuk 5 van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (BENG) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend hebben de provincie Utrecht en gemeente Utrechtse Heuvelrug beleid opgesteld voor duurzaamheid.
 
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 20 % reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. In 2020 dient verder de bijdrage van duurzame energie 14 % van het totale energieverbruik te zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 30 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
Nederland in 2050 vrij van aardgas
 
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren.
 
De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) schrijft voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.
 
Energie (BENG)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. Tot 31 december 2020 wordt de energie-efficiëntie uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Hierbij werd gestreefd naar EPC = 0,0, waarbij een gebouw energieneutraal is. Vanaf 1 januari 2021 moeten alle gebouwen voldoen aan de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Die eisen vervangen de EPC.
 
MilieuPrestatie Gebouwen (MPG)
De MilieuPrestatie Gebouwen (MPG) is een belangrijke maatstaf voor de duurzaamheid van een gebouw en is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m². Hoe lager de MPG, hoe duurzamer het materiaalgebruik.
 
De gebruikte impact van de gebruikte materialen wordt in kaart gebracht aan de hand van productiewijze van de gebruikte bouwmaterialen, het transport, de levensduur van de materialen en de manier van afdanken. Vervolgens worden alle materialen bij elkaar opgeteld. Het resultaat van een dergelijke analyse wordt uitgedrukt in de zogenaamde ‘schaduwkosten’ van het materiaal. Hoe lager de schaduwkosten, hoe duurzamer het gekozen materiaaltype. Per 1 januari 2018 geldt voor de MPG een maximum grenswaarde van 1,0. Op 1 juli 2021 wordt de milieuprestatie voor nieuwe woningen (niet voor kantoren) aangescherpt van 1,0 naar 0,8. Het doel is om de eis stapsgewijs scherper te stellen en uiterlijk in 2023 te halveren.
 
Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie 2013-2028. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. Hierin staat voor nieuwe ontwikkelingen binnen het stedelijk gebied dat het ruimtelijk plan een beschrijving moet bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.
 
Bij zowel het bouwen als renoveren van woningen is het van belang dat nagedacht wordt over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken. Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020 zoals verwoord in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013.
 
Gemeentelijk beleid
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft haar beleid rond klimaat, energie en duurzaam bouwen verwoord in het beleidsstuk Utrechtse Heuvelrug; Duurzaam en Klimaatneutraal; Programma 2017-2022. In 2035 wil de gemeente klimaatneutraal zijn.
 
Planspecifiek
De gemeente Utrechtse Heuvelrug streeft naar duurzame ontwikkelingen. In 2035 wil de gemeente klimaatneutraal zijn. Daarnaast streeft de gemeente naar een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving. Hiertoe wil de gemeente de bestaande milieukwaliteit behouden en waar mogelijk verbeteren. Dit betekent dat er ook eisen worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen, enerzijds op gebouwniveau en anderzijds op omgevingsniveau. Voor woningbouw ambieert de gemeente binnen het betreffende milieukwaliteitsprofiel een GPR Gebouw van 7,1 en een GPR Energie van 7,6. Het beoogde gebouw zal conform dit ambitieniveau gerealiseerd worden. Bovendien zal het voldoen aan de BENG-eisen. Zo zal het nieuwe pand worden voorzien van duurzame installaties, isolatiematerialen e.d. Daarnaast zal er zorgvuldig worden gekozen voor materiaalkeuzes aan de buitenzijde met een langdurige kwaliteit. Bij de verdere uitwerking in een bouwplan zal rekening worden gehouden met de eisen die daar aan vanuit duurzaamheid gesteld worden.
 
De concrete duurzaamheidsmaatregelen zullen te zijner tijd in een overeenkomst tussen de gemeente en de projectontwikkelaar worden vastgelegd. Hierbij kan gedacht worden aan het streven (een deel van) de woningen als 'nul op de meter' uit te laten voeren.
 
5 Uitvoerbaarheid
 
5.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen.
 
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer.
 
De gemeente zal ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een overeenkomst sluiten. In deze overeenkomst worden het gemeentelijk kostenverhaal en de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologische kader kan veroorzaken, geregeld. Het bestemmingsplan is hierdoor financieel uitvoerbaar.
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
 
5.2.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
5.2.2 Verslag participatie
Op 15 december 2022 is voor het onderhavige plan een inloopbijeenkomst voor omwonenden georganiseerd. Het doel van deze bijeenkomst was het kennismaken tussen omwonenden en het projectteam, het toelichten van de plannen en het ophalen van zorgen en wensen. Tijdens de bijeenkomst is er gebruik gemaakt van reactieformulieren om op deze manier vragen te stellen die niet duidelijk waren, maar ook om opmerkingen te geven, aan te geven of er behoefte was aan een vervolggesprek en of er interesse was voor de toekomstige woningen. Deze vragen worden beoordeeld en opnieuw besproken tijdens de volgende bijeenkomst. Het verslag van de eerste bijeenkomst is opgenomen in bijlagen bij toelichting, bijlage 11.
 
De volgende bijeenkomst was op 22 maart 2023. Hiervoor zijn meer mensen uitgenodigd dan bij de eerste bijeenkomst om een bredere groep geïnteresseerden de plannen te tonen, o.a. mensen die geïnteresseerd zijn in een woning. Het doel van deze bijeenkomst was terugkoppeling leveren aan de buurt wat hoe de reacties van de vorige bijeenkomst in behandeling zijn genomen. Ook bij deze bijeenkomst zijn reactieformulieren ingevuld en op basis hiervan zijn er persoonlijke gesprekken gepland met diverse bewoners om zo veel mogelijk rekening te houden met de opmerkingen van de omwonenden. Het verslag van de tweede bijeenkomst is opgenomen in bijlagen bij toelichting, bijlage 12.
 
5.2.3 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
In het kader van het wettelijk vooroverleg zijn de vooroverlegpartners geïnformeerd over het plan. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Provincie Utrecht en de Veiligheidsregio Utrecht hebben inhoudelijk gereageerd. Dit heeft geleid tot tekstuele aanpassingen in toelichting paragraaf 3.2.2toelichting paragraaf 4.6 en toelichting paragraaf 4.9.
 
5.2.4 Verslag zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 22 december 2023 gedurende zes weken (tot en met 1 februari 2024) ter inzage gelegen voor het indienen van zienswijzen. Er zijn in totaal 9 zienswijzen ingediend. Deze ingediende zienswijzen zijn voorzien van een (gemeentelijke) reactie. Deze Nota van zienswijzen is opgenomen in bijlagen bij toelichting als bijlage 13.