Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Pomplaan 1 Leersum
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1581.LSMpomplaan1-VA01

Toelichting

 
1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding en doelstelling
De initiatiefnemer is voornemens de bestaande bebouwing aan de Pomplaan 1 te Leersum om te vormen tot een gezondheidscentrum, waarin naast huisartsen ook andere dienstverleners in de gezondheidszorg gehuisvest kunnen worden. Daarnaast beoogt de initiatiefnemer 4 huurappartementen te realiseren op de bovenste laag van het gebouw. De wens voor een gezondheidscentrum wordt ingegeven vanuit de huisartsen van Leersum. De huidige bebouwing uit 1980 is aan het verouderen en om het toekomstbestendig te maken is het realiseren van een nieuw gebouw noodzakelijk.
  
Een dergelijke transformatie past niet binnen de beheersverordening 'Woongebied Leersum 2e herziening'. Het is binnen de bestemming 'Maatschappelijk' niet toegestaan om woningen te realiseren. Om het plan ten uitvoer te kunnen brengen, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
 
Op 25 november 2021 heeft de initiatiefnemer een principeverzoek ingediend bij de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Op 7 december 2021 heeft de gemeente op dit principeverzoek gereageerd en het initiatief als 'kansrijk' gekwalificeerd. Desalniettemin heeft de gemeente enkele aandachtspunten meegegeven, die deels in voorliggend bestemmingsplan aan bod komen.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt op de hoek Pomplaan - Schermlaan, in het oosten van de kern Leersum. Het ligt daarmee tevens op korte afstand van het dorpscentrum. De planlocatie betreft de kadastrale percelen sectie G, nummer 478 en 656 met een oppervlakte van 767 m². De navolgende afbeeldingen tonen de ligging en de begrenzing van het plangebied.
 
Globale ligging plangebied (bron: Google Earth)
Begrenzing plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldende plannen
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van de beheersverordening 'Woongebied Leersum 2e herziening'. Deze beheersverordening is op 8 oktober 2020 vastgesteld door de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. In deze beheersverordening beschikken de gronden over de bestemming 'Maatschappelijk'. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van deze beheersverordening.
 
Uitsnede 'Woongebied Leersum 2e herziening' (plangebied is rood omkaderd)
  
De als 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen en de daarbij behorende tuinen en erven, paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en ondergeschikte horeca. Het bouwvlak mag voor 100% worden bebouwd en de maximale goot- en bouwhoogte zijn 9 en 14 m. Het bouwen van overige bouwwerken (niet zijnde overkappingen) is toegestaan binnen en buiten het bouwvlak.
 
Tevens geldt voor de gronden van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Deze gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden. Bij ontwikkelingen is geen archeologisch onderzoek nodig als het vervanging, vernieuwing of verandering van de bestaande bebouwing betreft, deze geen oppervlakte groter dan 100 m² heeft of geen diepte groter dan 0,3 m onder maaiveld betreft.
 
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de beheersverordening 'Woongebied Leersum 2e herziening'. Het is binnen de bestemming 'Maatschappelijk' niet toegestaan om woningen te realiseren. Om het plan ten uitvoer te kunnen brengen is een partiële herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven.
 
Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven.
 
Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd.
 
In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord. Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.
 
2 Het plan
2.1 Huidige situatie
De planlocatie bevindt zich op de hoek van de Schermlaan en de Pomplaan te Leersum. In de huidige situatie staat in het plangebied een gebouw waarin reeds een gezondheidscentrum gevestigd is. De hoofdfunctie is fysiotherapie, maar daarnaast is er ook logopedie, een chiropractor, een thuiszorgbureau en GGZ jeugd te vinden. De huidige bebouwing uit 1980 is aan het verouderen en is toe aan verduurzaming. De bebouwing betreft voor het grootste deel lage bebouwing van één bouwlaag, maar heeft ook een klein hoger gedeelte. Rondom de bebouwing is het plangebied, op wat groen langs de randen en de gevels na, geheel verhard.
 
Schets huidige situatie (bron: Griffioen Architecten)
   
Huidige situatie; vanaf de Schermlaan en de Pomplaan (bron: Google Streetview)
 
Het plangebied bevindt zich in een woonwijk en circa 100 m ten noorden van de N225. Nabij het plangebied bevinden zich naast woningen ook diverse andere functies. Aan de overzijde van de Schermlaan staat de brandweerkazerne van de vrijwillige brandweer Leersum. Ten zuidwesten van de planlocatie, aan het Kerkplein, zijn enkele horeca bedrijven gevestigd. Op het Kerkplein wordt tevens met regelmatig een markt georganiseerd. Ten slotte is direct ten westen van het plangebied een begraafplaats gelegen.
2.2 Projectbeschrijving
Het voornemen van de initiatiefnemer is om de bestaande bebouwing te slopen en een nieuw gezondheidscentrum te realiseren. In het gezondheidscentrum komen meerdere disciplines uit de eerstelijnszorg samen, waaronder huisartsen en fysiotherapeuten. Daarnaast is het voornemen om op de bovenste bouwlaag 4 huurwoningen te realiseren. Het voordeel hiervan is dat het gebouw buiten de normale werktijden niet leeg staat en er sociale controle blijft bestaan.
 
Het gebouw wordt zodanig ingericht dat boven het souterrain, waarin een parkeergarage en zes bergingen worden gerealiseerd, twee bouwlagen worden geserveerd voor het gezondheidscentrum. Op de bouwlaag daarboven, iets terugliggend, komt de woonlaag met huurwoningen. In totaal heeft het gebouw een bouwhoogte van maximaal 14 m en wordt voorzien van een plat dak. Het gebouw wordt daarnaast voorzien van een lift en wordt volledig rolstoeltoegankelijk. Op navolgende afbeelding is een impressie van de beoogde situatie weergegeven.
 
Impressie oostgevel, hoogtes geldend bestemmingsplan rode stippellijn (bron: Griffioen Architecten)
 
De verdeling van de 4 huurwoningen voldoet aan de woonvisie. De verdeling zal zijn 70% middeldure huur (3 woningen) en 30% dure huur (1 woning). De oppervlakten van de vier huurwoningen zijn respectievelijk 45 m², 50 m², 55 m² en 60 m².
2.3 Ruimtelijke gevolgen
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is er voor gekozen om het plangebied te voorzien van de bestemming 'Gemengd' in plaats van de bestemming 'Maatschappelijk'. Binnen deze nieuwe bestemming zijn de beoogde appartementen mogelijk gemaakt. Daarbij worden de binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug gebruikelijke mogelijkheden geboden. Het nieuwe gebouw is voorzien van een nieuw bouwvlak afgestemd op de contouren van dit gebouw. Het nieuwe gebouw (max. 13 m) wordt hoger dan de bestaande bebouwing, maar is lager dan het geldende bestemmingsplan toestaat (14 m). Doordat het gebouw op een hoek ligt is een groter volume hier passend als accent. De iets terugliggende bovenste bouwlaag zorgt ervoor dat het volume kleiner oogt en minder beeldbepalend is voor omwonenden.
 
Om te voorkomen dat er meer dan 4 woningen gerealiseerd worden is op de verbeelding het maximum aantal wooneenheden opgenomen.
 
3 Algemeen ruimtelijk beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
    
Planspecifiek
Doordat voorliggend plan naar aard en omvang beperkt is heeft het geen effecten die van nationaal belang zijn. Wel draagt het plan bij aan de ambitie van het Rijk in voldoende en duurzame woningen te voorzien.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de NOVI zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016 en 1 januari 2017 op onderdelen aangevuld. 
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast betreft het deels een transformatie en is de ontwikkeling dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven: 
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Met onderhavige ontwikkeling wordt, naast realisatie van een nieuw pand en het mogelijk maken van nieuwe functies, het toevoegen van slechts 4 woningen beoogd. De ontwikkeling is daarmee niet aan te merken als nieuwe stedelijke ontwikkeling, waardoor de 'stappen van de ladder' niet doorlopen behoeven te worden. Desondanks dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening de behoefte aan de ontwikkeling aangetoond te worden.
 
Behoefte
Het voorliggende initiatief voorziet in de behoefte aan een gezondheidscentrum. Vanuit huisartsen uit Leersum is de wens naar voren gekomen om zich in een gezamenlijk gezondheidscentrum te vestigen. Het voorliggende initiatief voorziet daarnaast in de behoefte aan (duurzame) appartementen in Leersum. Gezien het feit dat er in de Utrechtse Heuvelrug vraag is naar woningen, zoals blijkt uit toelichting paragraaf 4.2, is het feitelijk toevoegen van 4 appartementen in dit kader een wenselijke ontwikkeling.
 
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Provincie Utrecht
De Omgevingsvisie Provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren.
 
Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
  • waarin Stad en land gezond zijn;
  • die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • waarin Duurzame energie een plek heeft;
  • met Vitale steden en dorpen;
  • die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft.
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
 
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zon- en windenergie en het verbouwen van voedsel.
 
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar we voor staan kunnen de provincie niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie en medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
 
Planspecifiek
Voorliggend plan raakt aan de pijler van de Omgevingsvisie die betrekking heeft op het landelijk gebied. De provincie Utrecht geeft aan dat er zo veel mogelijk binnenstedelijk/binnendorps nabij knooppunten gebouwd moet worden. Met de voorgenomen ontwikkeling vindt de herontwikkeling van een gezondheidscentrum en de realisatie van 4 appartementen op een binnenstedelijke locatie plaats. Dit sluit daarmee aan op deze ambitie.
 
De provincie wil de fysieke leefomgeving klimaatbestendig en waterrobuust maken. Het is belangrijk dat bij ontwikkelingen rekening gehouden wordt met een robuust bodem- en watersysteem, een klimaatbestendige en waterveilige leefomgeving en een perspectief voor bodemdalingsgebieden. Onderdeel van een klimaatbestendige leefomgeving is klimaatadaptief bouwen. Om dit te stimuleren heeft de provincie Utrecht het initiatief genomen om met zoveel mogelijk gemeenten, bouwers, ontwikkelaars en waterschappen afspraken te maken over het 'klimaatrobuust' maken van gebouwen. Deze afspraken zijn vastgelegd in de nota 'Afspraken klimaatadaptief bouwen Utrecht'. In de nota is klimaatadaptief bouwen onderverdeeld in de volgende thema's: hitte, droogte, wateroverlast, gevolgbeperking van overstromingen, biodiversiteit & natuurinclusiviteit en bodemdaling.
 
Bij voorliggend plan is aandacht besteed aan klimaatadaptief bouwen. Bij de sloop van het bestaande gebouw worden de bouwmaterialen gescheiden afgevoerd en gesorteerd voor hergebruik. Het nieuwe gebouw zal voldoen aan de huidige duurzaamheidsregelgeving. In toelichting paragraaf 3.3.2 wordt nader ingegaan op de concrete maatregelen voor het watersysteem. Navolgend worden de relevante thema's beschouwd.
 
- Hitte
Overlast van hitte is in het plangebied niet te verwachten. Bestaande bomen worden zoveel mogelijk behouden. Ook hitte in het gebouw is niet aan de orde, door de goede isolatie en het beperkte dakoppervlak.
 
- Droogte
Om droogte te voorkomen wordt het regenwater van het gebouw gescheiden opgevangen en geïnfiltreerd in het terrein. Daarnaast is het bebouwde oppervlak beperkt en blijft het hoofdvolume in voetafdruk ongeveer gelijk aan de bestaande situatie.
 
- Bodemdaling
Het nieuwe gebouw wordt gerealiseerd op de plek van een bestaand gebouw, waarvan geen bodemdaling bekend is. Bodemdaling is daarom in de toekomstige situatie ook niet te verwachten.
 
Om verder inzichtelijk te maken of voorliggend plan voldoet aan het beleid van de provincie Utrecht is het plan getoetst aan de kaartlagen van de kaart behorende bij de omgevingsvisie. De relevante kaartlagen worden hieronder behandeld.
 
Landschap
Bij ontwikkelingen dient aangesloten te worden bij de kernkwaliteiten van het landschap. Het plangebied ligt in het landschap Utrechtse Heuvelrug. Voor dit landschap wenst de gemeente de volgende kernkwaliteiten te behouden: 
  • robuuste eenheid;
  • reliëfbeleving;
  • extreme historische gelaagdheid.
Gezien de ligging in stedelijk gebied en de beperkte omvang van de ontwikkeling worden deze kernkwaliteiten van het landschap niet aangetast.
 
Cultuurhistorische hoofdstructuur
Het plangebied is gelegen in de op kaart 15 aangegeven CHS-Historische buitenplaatszone en de CHS-Archeologisch waardevolle zone. Voor de historische buitenplaatszone is het uitgangspunt behoud door ontwikkeling. Bij ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met de kwaliteiten van onderliggende gebieden. In en rondom het plangebied is de buitenplaatszone niet meer te ervaren. De voorgenomen ontwikkeling doet dan ook geen afbreuk aan de ruimtelijke kwaliteit van de buitenplaatszone. In toelichting paragraaf 3.2.2 wordt nader ingegaan op de cultuurhistorische hoofdstructuur.
 
Conclusie 
Het voorgenomen initiatief is in lijn met de in de omgevingsvisie omschreven ambities en kwaliteiten. De overige relevante thema's worden behandeld in toelichting paragraaf 3.2.2.
 
3.2.2 Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht
Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma's:
 
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
 
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
 
Programma's 
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsvisie wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie inneemt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen. 
 
Planspecifiek
Vanuit de verordening zijn de volgende bepalingen relevant voor het plangebied:
  • Stedelijk gebied
  • Cultuurhistorische hoofdstructuur
  • Landschap
In artikel 9.15 in de Interim Omgevingsverordening wordt het volgende gesteld:
  1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Stedelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking.
  2. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Stedelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten voor woningbouw mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. de woningbouw past in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma Wonen en werken;
    2. de woningbouw leidt niet tot extra bodemdaling;
  3. Een motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. 
Uit de kaart behorende bij de Interim Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied zich binnen stedelijk gebied bevindt. Stedelijke ontwikkelingen zijn hier conform art. 9.15 van de Interim Omgevingsverordening toegestaan. De locatie is gelegen in het stedelijk gebied en heeft op dit moment een maatschappelijke bestemming. De ontwikkeling past in het 'programma Wonen en werken'. Hierin zijn voor de gemeente Utrechtse Heuvelrug in de periode 2020 tot en met 2024 597 binnenstedelijke woningen opgenomen. Tevens wordt aangegeven dat 64% van het programma als 'hard' kan worden aangemerkt, waardoor er nog plancapaciteit resteert. Er kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling van 4 appartementen past binnen regionale woningbehoefte. De ontwikkeling zal daarnaast niet tot extra bodemdaling leiden. Daarmee wordt aan de voorwaarden uit de Interim Omgevingsverordening voor verstedelijking binnen stedelijk gebied voldaan.
 
Cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS) - Historische buitenplaatszone
De provincie geeft aan dat voor historische buitenplaatszones het beleid gericht is op enerzijds veiligstellen en anderzijds ruimte bieden voor ontwikkeling. Gemeenten dienen bij planontwikkeling voorwaarden op te stellen op basis van de cultuurhistorische samenhang in de buitenplaatszone, gericht op het in stand houden en versterken van de cultuurhistorische waarden. Voorliggend plan ligt in de buitenplaatszone die bekend staat als de Stichtse Lustwarande. Ter plaatse van het plangebied is de beleving van de buitenplaatsen niet te ervaren. Daarnaast is het initiatief van een dusdanig kleine schaal dat de cultuurhistorische waarden van de buitenplaatszone niet in het geding komt. Hiermee is het plan een uitzondering op het verstedelijkingsverbod van artikel 9.2 en is het in lijn met de eisen van de provincie.
 
Cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS) - Archeologie
Het plangebied bevindt zich in de archeologisch waardevolle zone Utrechtse Heuvelrug, waardoor er sprake is van een hoge archeologische verwachtingwaarde. Dit betekent dat er archeologisch onderzoek nodig is voor werkzaamheden die uitgevoerd worden in een oppervlakte van meer dan 100 m² waarbij de grond dieper wordt geroerd dan 30 centimeter. Hiervan kan op basis van een archeologische onderbouwing gemotiveerd afgeweken worden. In toelichting paragraaf 4.8 komt dit uitgebreid aan bod. Uit deze paragraaf blijkt dat archeologische waarden niet worden geschaad en ter bescherming van de archeologische waarden een dubbelbestemming wordt opgenomen. Daarmee is het initiatief niet in strijd met art. 7.7 van de omgevingsverordening.
  
Landschap - Utrechtse Heuvelrug
De kernkwaliteiten van de Utrechtse Heuvelrug komen, zoals omschreven in toelichting paragraaf 3.2.1, met een kleinschalige ontwikkeling binnen stedelijk gebied als onderhavig plan niet in het geding.
 
Aanwijzing stiltegebied en aandachtsgebied stiltegebied
Een aandachtsgebied stiltegebied is een zone van 1500 m rondom een stiltegebied. Het plangebied ligt in deze zone. Gezien de toekomstige situatie niet (aanzienlijk) meer geluid produceert dan de huidige situatie heeft het geen negatief effect op het stiltegebied.
 
Conclusie
Er komen geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan voort uit de Interim omgevingsverordening; het plan is in lijn met de provinciale ambities.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Utrechtse Heuvelrug
De gemeenteraad heeft op 3 juli 2023 de omgevingsvisie van de gemeente Utrechtse Heuvelrug vastgesteld. De opgaven die op de gemeente afkomen vragen om een samenhangende strategie op hoe we hier mee om willen gaan. De omgevingsvisie komt hier aan tegemoet.
 
De gemeente zet in op vitaliteit. De gemeente wil vitale dorpen, nu en in de toekomst. Vitaliteit is onder te verdelen in de volgende vijf pijlers: ruimtelijke kwaliteit, voorzieningen economie, sociale samenhang en welzijn. Daarbij maakt de gemeente de volgende keuzes: 
  1. Voorzieningen
    • Onderwijs: In de kleinere dorpen minimaal een primaire onderwijsinstelling en in de grotere dorpen behoud van de huidige (2023) onderwijs keuzes. In de gemeente blijven alle niveaus van voortgezet onderwijs beschikbaar.
    • Duurzaam bereikbaar: waarbij er rekening wordt gehouden met toekomstige vervoersbehoefte.
    • Het principe van voorzieningen binnen 15 minuten als uitgangspunt: winkels, zorg vanaf hun voordeur in maximaal 15 minuten lopen of fietsen kunnen bereiken. De kleinere dorpen zullen voor de meeste voorzieningen langer moeten blijven reizen. Hier zijn rust en ruimte belangrijke waarden die we koesteren.
  2. Sociale samenhang
    • Een lange termijn bloeiend sport- en cultureel verenigingsleven.
    • Ontmoetingsplaatsen; bibliotheken, wijkcentra.
  3. Gezondheid/welzijn
    • Voldoende eerstelijns gezondheidszorg.
    • Ruimte voor een sociaal vangnet en informele zorg.
  4. Ruimtelijke kwaliteit. Een groenere openbare ruimte in de dorpskernen door:
    • Het behouden en verbeteren van groen in de bebouwde omgeving met herstel en verbetering van biodiversiteit en natuur.
    • Klimaatadaptieve en natuurinclusieve inrichting van de dorpen.
    • Het toegankelijk houden van natuur voor mens en dier.
    • Structureel goede verzorging van de openbare ruimte (wegen, verlichting, groen, straatmeubilair).
  5. Economie. Een gunstig vestigingsklimaat voor de banen van de toekomst.
    • De gemeente zet actief in op het aantrekken van duurzame bedrijven die passen in het profiel van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
    • Een gevarieerd en passend aanbod van winkels voor dagelijkse en niet-dagelijkse boodschappen in de grotere dorpen, duurzaam en lokaal.
Leersum
Naast thematisch beleid heeft de gemeente ook beleid per deelgebied. In Leersum wil de gemeente ruimte bieden aan initiatieven die bijdragen aan de vitaliteit van het dorp en de verbinding tussen inwoners. Door de ontmoetingsfunctie in het centrum te verbeteren stimuleren we de sociale samenhang in het dorp. Gezond beweeggedrag wordt makkelijker door het dorp vriendelijker te maken voor fietsers en wandelaars. De gemeente verbetert de inloopmogelijkheden in de omliggende natuur, ook voor mensen die slecht ter been zijn. Verder wil de gemeente tot 2030 woningen bouwen op inbreidingslocaties binnen het dorp.
 
Planspecifiek
De gemeente zet in op voldoende eerstelijns gezondheidszorg. Hierbij is een goede spreiding over het dorp gewenst, zodat de voorzieningen zoveel mogelijk op loop- of fietsafstand liggen. Met onderhavig initiatief wordt een bestaand gezondheidscentrum (fysiotherapiepraktijk), waar eerstelijns gezondheidszorg aangeboden wordt, uitgebreid met onder andere huisartsen. Het plangebied bevindt zich nabij het centrum van Leersum, waardoor het goed bereikbaar is voor de bewoners van Leersum.
 
Tevens worden er vier nieuwe woningen mogelijk gemaakt met het initiatief. Dit sluit aan op de gemeentelijke ambitie tot 2030 woningen te bouwen op inbreidingslocaties binnen het dorp. In Leersum zijn er maar beperkt mogelijkheden voor nieuwbouw van woningen. Wel zal volgens de gemeente de zoektocht naar mogelijkheden voor herontwikkeling en enige inbreiding voorgaan, vooral in de eerste 250 m vanaf de N225. Voorliggend plan is een voorbeeld van inbreiding binnen deze zone rondom de N225. Het is daarmee in lijn met de ambitie van de gemeente.
 
De gemeente wil de leefbaarheid in de dorpen versterken en meer specifiek de sociale samenhang in de dorpen versterken. Hierbij wordt gedacht aan o.a. de ontwikkeling van gezondheidscentra. Voorgenomen ontwikkeling biedt een kans om de sociale samenhang te versterken. Deze kans wordt ook benut door een gemengde functie met woningen te realiseren. Hierdoor komen veel mensen op één plaats in contact met elkaar.
 
Geconcludeerd kan worden dat het plan in lijn met de omgevingsvisie.
 
3.3.2 Lokale Adaptatie Strategie
In de Lokale Adaptatie Strategie 'Waterrobuuste & klimaatadaptieve Utrechtse Heuvelrug' heeft de gemeente ambities opgenomen voor het klimaatbestendig maken van de lokale leefomgeving. De Utrechtse Heuvelrug herbergt een bijzonder, maar ook kwetsbaar en complex watersysteem. De kenmerkende heuvel vormt een afgesloten watersysteem, waar geen water, anders dan hemelwater wordt aangevoerd. De afgelopen decennia wordt er op de Heuvelrug steeds meer verdroging ervaren. Om in 2050 een waterrobuust en klimaatadaptieve gemeente te zijn, wil de gemeente de juiste maatregelen nemen. Dat wil de gemeente doen door: 
  • water vast te houden;
  • wateroverlast te voorkomen;
  • de leefbaarheid bij hitte op peil te houden;
  • klimaatadaptieve nieuwbouw te realiseren;
  • bewoners en bedrijven te enthousiasmeren, stimuleren en faciliteren. 
Planspecifiek
Met voorliggend plan wordt beoogd een een positieve bijdrage te leveren aan het watersysteem in het plangebied. Daarnaast is het voornemen het gebouw natuurinclusief uit te voeren door voorzieningen voor gierzwaluw, zwaluw, huismus en vleermuis aan te brengen. De gronden rondom het gebouw, het onbebouwde terrein, wordt zoveel mogelijk groen ingericht, met oog voor biodiversiteit, door het toepassen van streekeigen beplanting en wilde kruiden- en bloemenmengsels. Daarbij wordt rekening gehouden met de uitgangspunten van de LAS. Navolgend worden de diverse maatregelen voor het watersysteem beschreven.
 
Om schade aan gebouwen bij heftige regenbuien te voorkomen is het van belang dat het gebouw niet op het laagste punt van de locatie staat en dat ondergrondse delen van gebouwen waterbestendig worden uitgevoerd. In onderhavige situatie komt het vloerpeil van de begane grond hoger dan het peil te staan. Daarnaast is sprake van hellend terrein, waardoor hemelwater hoofdzakelijk afstroomt naar openbaar gebied. Om wateroverlast bij de ondergrondse parkeergarage te voorkomen wordt hemelwater opgevangen in voorraadtanks, wat vervolgens via een infiltratievoorziening wordt afgevoerd. Dit draagt tevens bij aan een gunstige infiltratie van hemelwater, wat bodemverdroging tegengaat. Ook het streven 50% van de gronden rondom het beoogde gebouw als groenoppervlak aan te houden draagt hier aan bij. Verder levert ook het beoogde groendak (sedum) een positieve bijdrage aan een gunstige hemelwaterafvoer.
 
Voor de afvoer van vuilwater krijgt elke woning een eigen aansluiting op het hoofdriool. Hierbij worden geen uitlogende materialen toegepast.
 
Bij de aanvraag omgevingsvergunning zullen een waterhuishoudkundig plan met hydrologische berekeningen, k-waarde, rioleringsplan en inrichtingsplan worden ingediend.
  
4 Specifieke regelgeving en beleid
In dit hoofdstuk dient het specifieke beleid en de wettelijke verplichtingen per sector beschreven te worden. Vervolgens dient per sector te worden aangegeven in hoeverre de ontwikkelingen in het plan zich verhouden tot dat specifieke beleid en die wettelijke verplichtingen. In de toelichting dient dit duidelijk te worden beschreven. Zo nodig wordt dit onderbouwd met onderzoek(en). Als niet wordt voldaan aan het beleid of onderdelen daarvan zal gemotiveerd moeten worden aangegeven worden waarom in dit geval het gerechtvaardigd is om van dit beleid af te wijken. Of in ander geval dit wordt gecompenseerd in een ander plan. Afhankelijk van het plan moet bekeken worden welk beleid, wetgeving en onderzoek relevant is.
4.1 Beeldkwaliteit
De welstandsnota (2008) van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, die herzien is in 2017 en nu 'Nota Ruimtelijke Kwaliteit' heet, beschrijft het welstandsbeleid en dient als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van omgevingsvergunningen. De gemeente streeft naar een consistent welstandsbeleid waarbij gelijke gevallen op gelijke locaties hetzelfde worden behandeld. Welstand is onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid.
De gemeente kan de welstandscriteria differentiëren naar gebieden en naar het detailniveau van de criteria. Een historisch centrum vraagt om een andere benadering dan een bedrijventerrein. De wijze van indeling in gebieden kan typologisch of topografisch zijn; dat wil zeggen naar soort zoals woon- en werkgebieden, het voorzieningencentrum, centrumrand, buitengebied enzovoort, of naar specifieke plaatselijke kenmerken. Deze gebieden komen terug in de nota Ruimtelijke Kwaliteit (2017).
     
Leersum dorpsbebouwing
In Leersum worden meerdere deelgebieden onderscheiden. De dorpsbebouwing van Leersum bevindt zich aan de noordkant van de Rijksstraatweg. De bebouwing hier stamt hoofdzakelijk uit de jaren 50. Kenmerkend voor dit gebied zijn de grote kavels. Zowel particuliere woningen als meer complexmatig opgezette bebouwing bevindt zich op deze redelijk grote kavels. Slechts enkele blokken zijn huurwoningen. De hoven aan de Planterslaan zijn ruimtelijk gezien van bijzondere kwaliteit.
   
Planspecifiek
Onderhavig plan voorziet in het slopen van een bedrijfsgebouw, zodat op die plek een nieuw gezondheidscentrum en 4 huurwoningen gebouwd kunnen worden. De planvorming zal worden getoetst aan de geldende welstandsnota voor dit gebied. De hoofdopzet van het plan volgt de bestaande hoofdopzet en vergroot het volume overeenkomstig de toegestane maatvoering uit de beheersverordening. Het nieuwe gebouw sluit wat betreft massa en vorm aan bij de omgeving. Verder wordt de woning opgetrokken uit hoogwaardige, duurzame materialen. De materialisering komt nader aan de orde bij de welstandstoetsing in het kader van de omgevingsvergunning.
4.2 Wonen
In augustus 2018 is de 'Woonvisie 2018-2022' van de gemeente Utrechtse Heuvelrug vastgesteld. Met de woonvisie wordt richting aan demografische ontwikkelingen, veranderingen in de samenleving en wetgeving op het gebied van wonen gegeven. Voor de woonvisie zijn demografische prognoses tot 2040 gebruikt, maar de focus ligt op de komende vier jaar. De woonvisie bestaat uit drie hoofdthema's: 
  1. woningmarkt in beweging;
  2. thuis in de wijk;
  3. duurzaam wonen.
De gemeente Utrechtse Heuvelrug maakt deel uit van een regionale woningmarkt waar de vraag naar woningen groter is dan het aanbod. Doordat de vraag groter is dan het aanbod en de voorraad niet goed aansluit bij de vraag is het voor de inwoners van de gemeente moeilijk om te verhuizen naar een geschikte woning. Om de druk niet verder op te laten lopen is het daarom belangrijk dat er voldoende woningen worden bijgebouwd. De ambitie is om woningen voornamelijk binnen de rode contouren toe te voegen. 
 
Planspecifiek
Onderdeel van voorliggend initiatief is het realiseren van 4 huurwoningen. In de woonvisie is vanaf 4 woningen een verdeling voor verschillende segmenten opgenomen. Op grond van de woonvisie worden daarom 3 middeldure huurwoningen en 1 dure huurwoning gerealiseerd. Vanuit de doelgroepenverordening is het belangrijk dat de middeldure huurwoningen minstens 15 jaar na eerste in gebruik name voor de doelgroep als midden dure huurwoning beschikbaar blijft. Daarnaast zullen de appartementen energiezuinig worden, waarmee wordt aangesloten bij de ambitie 'duurzaam wonen'. Voorts levert de ontwikkeling een bijdrage aan het woningaanbod in de gemeente.
 
Er kan geconcludeerd worden dat voorliggend plan in lijn is met de ambities van de woonvisie.
4.3 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. Op 9 juni 2022 is door gemeenteraad de Parkeerbeleidsnota gemeente Utrechtse Heuvelrug vastgesteld. De Parkeerbeleidsnota is een actualisering van de parkeernormen uit het GVVP. Met deze nota beschrijft de gemeente het kader ten aanzien van het aantal te realiseren parkeerplaatsen voor auto en fiets bij nieuwbouw, verbouw of transformatie.
 
Planspecifiek
Parkeren
Voor de te hanteren parkeernormen wordt verwezen naar de Parkeerbeleidsnota GUH. Het voorliggende bestemmingsplan is voorzien van een parkeerregeling, met een verwijzing naar dat plan. Dit is conform het 'Paraplubestemmingsplan Stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening', waarbij het plangebied wordt beschouwd als gelegen in rest bebouwde kom, weinig stedelijk. Voor het berekenen van de parkeereis bij nieuwbouw worden de actuele CROW-normen (publicatie 381) gehanteerd. Omdat het bij voorliggend plan gaat om herontwikkeling van een bestaande fysiopraktijk kan er verrekening toegepast worden. Dit houdt in dat op basis van de parkeernormen uit de parkeerbeleidsnota het deel van de parkeerbehoefte van de oude functie dat in de openbare ruimte werd opgelost, wordt afgetrokken van de parkeerbehoefte van de nieuwe functie. Op deze manier wordt voorkomen dat de nieuwe functie opdraait voor eventuele tekorten uit het verleden. Daarom wordt navolgend de huidige parkeersituatie in beeld gebracht.
 
- Huidige parkeersituatie
In de huidige situatie beschikt de fysiopraktijk over zeven behandelkamers. De navolgende tabel toont de daarbij horende parkeereis.
 
FunctieParkeernormAantalTotaal
Fysiopraktijk1,77 (behandelkamers)12
 
In de huidige situatie zijn er in het plangebied slechts 4 parkeerplaatsen aanwezig, waarmee het huidige tekort 8 parkeerplaatsen betreft.
 
- Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie wordt de fysiopraktijk uitgebreid tot gezondheidscentrum en worden er vier appartementen toegevoegd. De navolgende tabel toont de toekomstige parkeereis.
 
FunctieParkeernormAantalTotaal
Huur, appartement, duur1,511,5
Huur, appartement, midden/goedkoop133
Gezondheidscentrum2,26 (behandelkamers)13,2
Totaal (afgerond)  18
 
Uit de tabel blijkt dat in totaal 18 parkeerplaatsen benodigd zijn om te kunnen voldoen aan de parkeereis. Echter hebben woningen en een gezondheidscentrum op afwijkende momenten van de dag een parkeerbehoefte. Om die reden kan rekening worden gehouden met dubbelgebruik van parkeerplaatsen. Dit is verwerkt in een parkeerbalans (zie bijlagen bijlage 1). Uit de parkeerbalans blijkt dat de grootste parkeerbehoefte bestaat op de werkdagochtend. Op dit moment bedraagt de parkeerbehoefte 16 parkeerplaatsen.
    
Om hieraan te voldoen wordt onder het gebouw een halfverdiepte parkeergarage gerealiseerd die, naast bergingen, 13 parkeerplaatsen bevat. Op het maaiveld, ten oosten van het gebouw, blijven de vier parkeerplaatsen die in de huidige situatie al aanwezig zijn gehandhaafd. In totaal zijn daarmee 17 parkeerplaatsen aanwezig, waarmee voldaan wordt aan de parkeereis. Bovendien is er in de huidige situatie sprake van een parkeertekort van 8 parkeerplaatsen, waardoor gesteld kan worden dat de parkeersituatie sterk verbetert.
 
Verkeer
De ingang van de halfverdiepte parkeergarage bevindt zich aan de westkant van het gebouw en wordt ontsloten middels een inrit aan de Schermlaan. De hoofdingang van het gebouw blijft georiënteerd op de Pomplaan, aan de oostzijde van het gebouw. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in beeld gebracht te worden of de omliggende wegen over voldoende capaciteit beschikken om de toekomstige verkeersgeneratie op te vangen. Om de verkeersgeneratie te kunnen berekenen wordt aansluiting gezocht bij de kencijfers van CROW-publicatie 381.
 
FunctieNormAantalTotaal
Huur, appartement, duur5,615,6
Huur, appartement, midden/goedkoop3,7311,1
Gezondheidscentrum186 (behandelkamers)108
Totaal  124,7
 
Uit de tabel blijkt dat de toekomstige verkeersgeneratie afgerond 125 verkeersbewegingen per etmaal bedraagt. In de huidige situatie is er al een fysiotherapiepraktijk aanwezig in het plangebied. De navolgende tabel geeft de verkeersgeneratie in de huidige situatie weer.
 
FunctieNormAantalTotaal
Fysiopraktijk15,67 (behandelkamers)109
 
De toename ten opzichte van de huidige situatie bedraagt dus (125 - 109=) 16 verkeersbewegingen.
 
Gezien de capaciteit van de Pomplaan en de Schermlaan is de reële verwachting dat deze verkeersgeneratie gemakkelijk opgevangen kan worden.
 
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat zowel parkeren als verkeer in de toekomstige situatie opgevangen kunnen worden.
4.4 Milieu
4.4.1 Bodem en asbest
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Indien een bestemmingsplan een strenger bodemgebruik mogelijk maakt is een bodemonderzoek vereist. Met voorliggend plan worden woningen op de verdiepingen gerealiseerd, waardoor ze niet direct in contact staan met de bodem. Op de begane grond blijft de maatschappelijke functie gehandhaafd. Daarmee wordt geen strenger bodemgebruik mogelijk gemaakt, waardoor bodemonderzoek niet noodzakelijk is. Bovendien hebben er de laatste jaren geen activiteiten plaatsgevonden die verdenking op bodemverontreiniging met zich mee brengen.
 
Vanuit het aspect bodem komen geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan voort.
 
4.4.2 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh): 
  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven);
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek 
Woningen zijn geluidgevoelige objecten in het kader van de Wet geluidhinder. Doordat er met voorliggend plan de realisatie van woningen wordt beoogd, dient beschouwd te worden of de geluidsbronnen uit de Wet geluidhinder belemmeringen vormen voor de ontwikkeling.
 
Wegverkeerslawaai
De planlocatie ligt binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Rijksstraatweg. In dit kader is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (VanderBoom,  22-033, d.d. 8 maart 2022, zie bijlagen bijlage 2). Uit dit onderzoek is gebleken dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van de woningen niet overschreden wordt. Een hogere waarde is hiervoor dan ook niet benodigd.
 
Railverkeerslawaai
De beoogde ontwikkeling bevindt zich op ca. 4,6 km van de dichtstbijzijnde spoorweg. Vanwege deze ruime afstand zijn er geen belemmeringen wat betreft geluid van het spoor te verwachten.
 
Industrielawaai
In de omgeving zijn geen geluidgezoneerde industrieterreinen aanwezig. Wel is geluid van omliggende bedrijven nog steeds van belang in het kader van milieuzonering. Deze toetsing vindt plaats in toelichting paragraaf 4.4.4.
 
Conclusie
De bepalingen van de Wet geluidhinder vormen geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
 
4.4.3 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 μg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
De wettelijke grenswaarden voor PM10 en NO2  bedragen 40 μg/m³. Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 μg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
In de regeling NIBM is een aantal activiteiten, zoals projecten tot 1.500 woningen met één ontsluitingsweg (3.000 met twee ontsluitingswegen) bij voorbaat aangemerkt als niet in betekende mate. Uitbreiding van een gezondheidscentrum valt niet onder een van de in de regeling NIBM genoemde activiteiten. Daarom dient inzichtelijk gemaakt te worden of het een project betreft dat 'niet in betekenende mate' van invloed is op de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van de NIBM-tool.
 
Bij de  invoer van gegevens in de NIBM-tool is de verkeersaantrekkende werking als gevolg van het project van belang. In toelichting paragraaf 4.3 is de verkeersgeneratie van de toekomstige situatie berekend. Deze komt uit op 121,9 verkeersbewegingen. Dit betreft geen pure toename, omdat er in de huidige situatie al een gezondheidscentrum in het plangebied aanwezig is. Desalniettemin is deze verkeersgeneratie in de NIBM-tool ingevuld, waarvan navolgend een uitsnede is opgenomen.
 
Ingevulde NIBM-tool (versie 2022)
 
Uit de NIBM-tool blijkt dat het extra verkeer 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarbij is als uitgangspunt genomen dat de ontwikkeling volledig gerealiseerd is in 2023.
 
Wel is, met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Uit de Atlas blijkt dat ter plaatse de achtergrondconcentraties over 2020 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied respectievelijk 15 μg/m³ PM10, 8 μg/m³ PM2,5 en 11 μg/m³ NO2 bedragen. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden. In 2030 zijn de waarden naar verwachting nog verder en blijven onder de wettelijke grenswaarden, met specifieke waarden van 13,6 μg/m³ PM10, 7,2 μg/m³ PM2,5 en 7,5 μg/m³ NO2.
 
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen vormt voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
 
4.4.4 Bedrijven en milieuzonering
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.
 
Indien nieuwe milieugevoelige bestemmingen, zoals woningen of scholen, mogelijk worden gemaakt in de nabijheid van bestaande bedrijven dan dient de geluidsruimte die het bedrijf heeft op basis van een algemene maatregel van bestuur (AMvB), of zoals vastgelegd in de omgevingsvergunning, te worden gerespecteerd. Bij het toestaan van nieuwe bedrijven of andere functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de toekomst nodig is. Hierbij kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' editie 2009 gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. De handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen: 
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Wonen wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige functie. De beoogde appartementen worden mogelijk gemaakt boven een gezondheidscentrum. Tevens zijn er in de omgeving verschillende bedrijven met een milieucategorie aanwezig. Er dient beschouwd te worden of de aanwezigheid van milieubelastende functies een belemmering vormt voor de realisatie van de woningen. De inpandige zonering en de zonering van omliggende bedrijven worden navolgend behandeld.
 
Inpandige zonering
Het voornemen bestaat in de onderste bouwlagen een gezondheidscentrum te realiseren. Hierin kan ruimte geboden worden aan huisartsen, fysiotherapeuten, psychologen of anderszins aan gezondheid verwante maatschappelijke voorzieningen. Vanwege de diversiteit aan bestemmingen rond het plangebied kan het plangebied en de omgeving worden getypeerd als 'gemengd gebied'. Zoals in de VNG publicatie (editie 2009) staat vermeld, kan bij het type gemengd gebied de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd. 
 
Functies die onderdeel zijn van een gezondheidscentrum vallen onder milieucategorie 1. In gemengd gebied hoort hierbij een richtafstand van 0 m. Daarmee bevinden de woningen zich niet binnen de richtafstand van het gezondheidscentrum, waardoor er sprake is van een passende situatie en een goede ruimtelijke ordening.
 
Omliggende bedrijven
Niet alleen genieten de woningen bescherming ten opzichte van de inpandige bedrijven, maar ook ten opzichte van omliggende bedrijven. Ten zuiden van het plangebied is de bestemming 'Centrum' aanwezig. Aangezien binnen deze bestemming verschillende functies zijn toegestaan kan de omgeving van het plangebied aangewezen worden als gemengd gebied. In gemengd gebied kan de richtafstand met één afstandsstap worden teruggebracht.
 
Binnen de bestemming 'Centrum' zijn grotendeels functies die behoren tot milieucategorie 1 of 2 toegestaan, waar een richtafstand van ten hoogste 10 m bij hoort. Het plangebied bevindt zich buiten deze richtafstand. Echter is ten zuiden van het plangebied middels de functieaanduiding 'brandweerkazerne' ook een brandweerkazerne toegestaan. Hierbij wordt niet voldaan aan de richtafstand. De functies in de omgeving zijn in navolgende tabel nader in beeld gebracht.
 
Adresfunctiemax. milieucategorierichtafstand gemengd gebiedafstandvoldoende
Scherpenzeelseweg 12 bpbegraafplaats10 m6 mja
Schermlaan 37brandweerkazerne3.130 m18 mnee
Kerkplein 8restaurant1031 mja
Kerkplein 10kunstgalerie1019 mja
Rijksstraatweg 62 - 80horeca en detailhandel1045 mja
 
Zoals blijkt uit de tabel wordt voor het grootste deel van de omliggende bedrijven aan de richtafstand voldaan. Echter wordt hier niet aan voldaan bij de brandweerkazerne. Dit dient beschouwd te worden.
 
- Brandweerkazerne vrijwillige brandweer
De beoogde woningen bevinden zich binnen de richtafstand van de brandweerkazerne. Bij een brandweerkazerne is het aspect geluid maatgevend. Er dient aangetoond te worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit kader is een akoestisch onderzoek industrielawaai naar de brandweerkazerne (Adviesburo VanderBoom, 22-099, d.d. 9 maart 2023, zie bijlagen bijlage 3) uitgevoerd. Navolgend zijn de conclusies van dit onderzoek beschreven.
 
Op voorhand dient vermeld te worden dat er onderzoek gedaan is naar afwijkende bedrijfssituaties van de brandweer, waarbij gedacht kan worden aan oefeningen van de brandweer. De Omgevingsdienst regio Utrecht heeft hiervan aangegeven geen melding Acitiviteitenbesluit te hebben. Daarom is contact opgenomen met de Veiligheidsregio Utrecht. Die hebben aangegeven dat er geen akoestisch relevante regelmatige of incidentele afwijkingen van de respresentatieve bedrijfssituatie plaatsvinden. Bovendien zijn er geen akoestisch relevante installaties bij de kazerne aanwezig.
 
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT ten gevolge van alle activiteiten bij de brandweerkazerne bedraagt in de immissiepunten 1-3 bij de nieuwe woningen hooguit 33 dB(A) overdag, 37 dB(A) in de avond en 34 dB(A) in de nacht. Daarmee worden de richtwaarden niet overschreden. Ook kan ruimschoots worden voldaan aan de eisen uit het Activiteitenbesluit en wordt de inrichting dus niet belemmerd in haar bedrijfsvoering.
 
De maximale geluidniveaus LAmax ten gevolge van de uitruk van brandweerauto’s bedragen in de immissiepunten bij de woningen hooguit 108 dB(A) overdag en in de avond, en 98 dB(A) in de nacht. Daarmee worden de richtwaarden, vooral op de zuidelijke gevel, fors overschreden. Aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit kan worden voldaan aangezien maximale geluidniveaus ten gevolge van het uitrukken van brandweerauto’s bij toetsing buiten beschouwing worden gelaten en de piekniveaus ten gevolge van de overige bronnen ruimschoots onder de grenswaarden liggen.
 
De richtwaarden voor de maximale geluidniveaus worden bij de woningen overschreden, met hooguit 43 dB(A) in de dag, avond en nacht. Voor de piekniveaus kan wellicht worden aangesloten bij het Activiteitenbesluit, waarin piekniveaus ten gevolge van het uitrukken van hulpvoertuigen zijn uitgezonderd van toetsing aan de grenswaarden. Gezien de beperkte bewegingen van de brandweerwagens (2 x per week) is de hinder zeer beperkt en zal dus in de praktijk een goed woon- en leefklimaat heersen. De inrichting wordt niet beperkt aan haar bedrijfsvoering; aan de eisen uit het Activiteitenbesluit kan immers worden voldaan.
 
Het is praktisch niet mogelijk om een goed binnenniveau te creëren m.b.t. de maximale geluidniveaus t.g.v. de sirenes. Om aan een avondeis (uit het Activiteitenbesluit) van 50 dB(A) te voldoen (LAmax) is een geluidwering van de gevels vereist van 108 – 55 = 53 dB(A) hetgeen bouwkundig niet mogelijk is (bij woningen). Desalniettemin wordt er met goede geluidwerende constructies (geluidgedempte of mechanische ventilatie, goede beglazing en kierdichting) een significante reductie bereikt. Uitgaande van een goede geluidwering van de nieuwe woningen zal dan sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.
 
De 50-dB(A)-contour ten gevolge van verkeer van en naar de inrichting ligt op minder dan 2 m van de wegas. De geluidbelasting op de woningen langs de weg – binnen de invloedssfeer van het bedrijf - ligt onder de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Gezien de bouwkundige staat van de woningen kan worden uitgegaan van een geluidwering van de gevels van minimaal 20 dB(A), waarmee de binnenniveaus van de woningen aan de wettelijke eis van 35 dB(A) kunnen voldoen.
 
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen vormen voor de uitvoerbaarheid van het plan.
 
4.4.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd.
 
De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Planspecifiek 
Met de risicokaart kan voor het plangebied worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, transportroutes en/of belangrijke buisleidingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. De navolgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart:
 
Uitsnede risicokaart (plangebied in de zwarte cirkel)
 
Uit de risicokaart externe veiligheid blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen en transportroutes aanwezig zijn. Wel bevindt zich ca. 80 m ten noorden van het plangebied een buisleiding van Gasunie. Omdat met het planvoornemen het aantal personen dat zich binnen het invloedsgebied van deze buisleiding bevindt toeneemt is een onderzoek naar de externe veiligheidsrisico's uitgevoerd (Kragten, SRO041, d.d. 25 mei 2022, zie bijlagen bijlage 4). Navolgend worden de belangrijkste conclusies beschouwd.
 
Het plan ligt deels binnen de 1% letaliteitsafstand van de buisleiding. Vanwege deze ligging is de invloed van het plan op de hoogte van het groepsrisico voor genoemde buisleiding bepaald. Uit de berekening blijkt dat zowel in de huidige als de toekomstige situatie sprake is van een groepsrisico dat lager is dan de oriëntatiewaarde. Er vindt geen rekenkundige toename plaats van de hoogte van het groepsrisico na planvorming.
 
In artikel 12 lid 3 van het Bevb juncto artikel 8 van het Revb is opgenomen wanneer er sprake is van het verantwoorden van het groepsrisico. In onderhavige situatie is sprake van een beperkte verantwoordingsplicht. Om aan deze verplichting te voldoen is een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld (Kragten, SR0041, d.d. 25 mei 2022, zie bijlagen bijlage 5). Hieruit blijkt dat de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid in het plangebied voldoende geborgd kunnen worden. Daarnaast is in de bestaande situatie reeds een bluswatervoorziening binnen 40 m van het plangebied aanwezig. Verder is het plangebied langs twee zijden bereikbaar voor hulpdiensten. De bereikbaarheid is daarmee voldoende. Ook door de Veiligheidsregio Utrecht is bevestigd dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid in het plangebied voldoende zijn (VRU, 2022-009514, d.d. 15 augustus 2022, zie bijlagen bijlage 6).
  
Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan.
  
4.4.6 Duurzaamheid
De wettelijke eisen voor energiezuinigheid en milieu in hoofdstuk 5 van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (BENG) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend hebben de provincie Utrecht en gemeente Utrechtse Heuvelrug beleid opgesteld voor duurzaamheid.
 
Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie 2013-2028. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. Hierin staat voor nieuwe ontwikkelingen binnen het stedelijk gebied dat het ruimtelijk plan een beschrijving moet bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.
Bij zowel het bouwen als renoveren van woningen is het van belang dat nagedacht wordt over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken. Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020 zoals verwoord in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013.
 
Gemeentelijk beleid
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft haar beleid rond klimaat, energie en duurzaam bouwen verwoord in het beleidsstuk Utrechtse Heuvelrug; Duurzaam en Klimaatneutraal; Programma 2017-2022. In 2035 wil de gemeente klimaatneutraal zijn.
 
Gratis en vrijblijvende licentie GPR Gebouw
Met GPR Gebouw wordt inzichtelijk gemaakt waarmee de duurzaamheid van het plan kan worden verbeterd. Het instrument GPR Gebouw vertaalt concrete maatregelen in een prestatiescore voor duurzaam bouwen. GPR Gebouw is opgebouwd uit vijf verschillende thema’s: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Scores variëren van 0 t/m 10. De gemeente Utrechtse Heuvelrug stelt het gebruik van GPR Gebouw gratis beschikbaar.
 
Extra hypotheekruimte voor energiezuinige woningen
De Tijdelijke Regeling Hypothecair Krediet maakt het mogelijk om extra hypotheekruimte te krijgen voor duurzaamheid. Huiseigenaren die energiebesparende maatregelen willen meefinancieren kunnen hiervoor meer hypotheekruimte krijgen. Voor energie neutrale woningen of nul-op-meter woningen is deze extra ruimte vanaf 1 januari 2017 tot € 25.000. Dit gaat buiten de normale inkomenstoets om. Er zijn wel voorwaarden, waaronder een bruto minimum jaarinkomen van € 33.000,- en een maximum totaal hypotheekbedrag van 106 % van de marktwaarde van de woning ná het nemen van de maatregelen.
 
Planspecifiek
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft in het beleidsstuk Utrechtse Heuvelrug; Duurzaam en Klimaatneutraal; Programma 2017-2022 per gebied een milieukwaliteitsprofiel. Voorliggend plan valt binnen het milieukwaliteitsprofiel centrum dorp. Binnen dit profiel geldt de volgende ambitie:
 
Milieukwaliteitsprofiel Landelijk gebied, Agrarisch
 
Bij voorgaande tabel dient vermeld te worden dat er gewerkt wordt aan nieuw beleid, waarin de actuele BENG/MPG-eis meegenomen wordt. Met het Convenant Duurzame Woningbouw zal er in de toekomst een betere tabel zijn met gemeentelijk duurzaamheidsbeleid.
 
Voor woningbouw ambieert de gemeente binnen het betreffende milieukwaliteitsprofiel een GPR Gebouw van 7,1 en een GPR Energie van 7,6. Het beoogde gebouw zal conform dit ambitieniveau gerealiseerd worden. Bovendien zal het voldoen aan de BENG-eisen. Zo zal het nieuwe pand worden voorzien van duurzame installaties, isolatiematerialen e.d. Daarnaast zal er zorgvuldig worden gekozen voor materiaalkeuzes aan de buitenzijde met een langdurige kwaliteit. Bij de verdere uitwerking in een bouwplan zal rekening worden gehouden met de eisen die daar aan vanuit duurzaamheid gesteld worden. Daarbij leidt het plan niet tot een aantasting van stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en/of waardevol groen.
 
4.4.7 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vijf mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht;
  5. aan de hand van een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 kan geconcludeerd worden dat het plan mogelijk m.e.r.-plichtig is. 
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer). 
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggende ruimtelijke onderbouwing valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling omvat, naast realisatie van een nieuw pand en het mogelijk maken van nieuwe functies, immers het toevoegen van 4 woningen. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden: 
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r. 
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, stikstof en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
 
Tevens dient er in een aanmeldingsnotitie te worden bezien dat er wordt voldaan aan de beoordelingscriteria van bijlage III van de Europese richtlijn milieubeoordeling projecten, zo vereist paragraaf 7.6 van de Wet milieubeheer. Een beschouwing van de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect komen hierbij aan bod. Voor onderhavige gewenste ontwikkeling geldt dat er geen directe relatie tot andere ontwikkelingen is in de nabijheid van het plangebied waarvan de effecten in cumulatie met elkaar in acht moeten worden genomen. Daarbij komt dat het een ontwikkeling is van relatief onaanzienlijke schaal, waardoor productie van afvalstoffen, gebruik van hulpbronnen, kans op verontreiniging en risico's op ongevallen beperkt is. Door de kleine schaal van de ontwikkeling zijn de aard en de complexiteit van het project klein. Daarmee zijn de effecten beperkt en komt de kwaliteit van de omgeving van het plangebied niet in het geding.
 
De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit te nemen omtrent voorliggende ruimtelijke onderbouwing en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
 
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
 
Op basis van deze plantoelichting, die gezien kan worden als aanmeldingsnotitie, kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
4.5 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
4.5.1 Generiek beleid
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Gemeentelijk Waterplan Heuvelrug
Doel van het waterplan is te komen tot een integrale visie en daarop gebaseerde maatregelen, gericht op een gezond en veerkrachtig watersysteem. Planuitvoering moet leiden tot een hogere gebruikswaarde en belevingswaarde van het water. Daarnaast dient het waterplan bij te dragen aan de bewustwording van water bij burgers en ondernemers.
 
Het waterplan Heuvelrug richt zich vooral op de stedelijke kernen en de directe omgeving ervan. Belangrijke punten uit het waterplan zijn: 
  • afkoppelen en infiltreren van regenwater: de zandige Utrechtse Heuvelrug biedt veel mogelijkheden voor infiltratie van water van nieuwe bebouwing en bestaande bebouwing in de grond;
  • beleving en cultuur: de landgoederen en Stichtse Lustwarande zijn beeldbepalend, en water vervult daar een eigen functie in;
  • natuur en ecologie: op allerlei plaatsen kan de natuur en ecologie in en om het water verbeterd worden. Eerst moet gekeken worden welk water een belangrijke functie vervult hierin; 
  • beheer en onderhoud: het is nodig om het beheer van watergangen en dat van erlangs gelegen wegen goed op elkaar af te stemmen.
 
4.5.2 Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Waterprogramma 2022 - 2027
Op 22 december 2021 heeft het algemeen bestuur het 'Waterbeheerprogramma 2022 - 2027' vastgesteld. Het waterbeheerprogramma is een koersdocument, waarbij 'stroomopwaarts' centraal staat, oftewel voorbereiden op de toekomst en pro-actieve samenwerking vanaf het begin van het proces. Het hoogheemraadschap heeft de ambitie om bij de start van ruimtelijke ontwikkelingen water een meer sturende rol te geven voor een toekomstigbestendige leefomgeving. Hierbij wordt extra ingezet op de volgende thema's: 
  • Zuiver afvalwater, energieneutraal en circulair
  • Robuust en gezond watersysteem in een klmimaatbestendig gebied
  • Waterveilige leefomgeving
  • Waterbewust leven en genieten van water 
Door verschillende opgaven neemt de druk op de fysieke ruimte toe, waardoor een multifunctioneel ruimtegebruik essentieel is. Door klimaatverandering en maatschappelijke ontwikkelingen veranderen de wateropgaven fundamenteel, wat een andere rol van het hoogheemraadschap vraagt.
 
Het beheergebied van het waterschap is divers, van het natte veenweidegebied in het westen, via het stedelijke middengebied tot de hogere zandgronden in het oosten. Per deelgebied zijn de wateropgaven verschillend. Navolgend staan per deelgebied de belangrijkste opgaven beschreven. 
  • Veenweidegebied. Het veenweidegebied is een door de mens gemaakt landschap. Door veenoxidatie vindt bodemdaling en een hoge CO₂-uitstoot plaats. Het watersysteem kan met name in het Oude Rijngebied de klimaatverandering moeilijk opvangen, hier is een robuuster watersysteem en een meer klimaatbestendige inrichting nodig.
  • Stedelijk middengebied. Het stedelijk middengebied met de steden Utrecht, Nieuwegein, Houten en IJsselstein is een dynamisch gebied. De komende decennia komen hier veel ontwikkelingen en opgaven samen. Ontwerpen met water dient een prominentere rol te krijgen in gebiedsontwikkelingen en de openbare ruimte, zoals bij locatiekeuzes en planvorming van nieuwe bouwlocaties.
  • Kromme Rijngebied en Utrechtse Heuvelrug. Het gebied ten oosten van Utrecht kenmerkt zich door de aanwezigheid van boomgaarden met fruit, de meanderende Kromme Rijn en het Eiland van Schalkwijk. De droge zomers van de afgelopen jaren hebben laten zien dat voor dit gebied een robuuste strategie nodig is om zowel de hoge als de lage delen van het Kromme Rijngebied klimaatbestendig te maken. Het hoogheemraadschap steunt het gericht omzetten van naaldbos in loofbos (verloofing) om de verdamping af te laten nemen en daarmee de verdroging tegen te gaan en de grond- en drinkwatervoorraad toe te laten nemen.
Leidraad Afkoppelen Utrechtse Heuvelrug
De leidraad heeft betrekking op het infiltreren van afstromend hemelwater en de risico’s hiervan voor de grondwaterkwaliteit en is onderdeel van het ‘Convenant afkoppelbeleid Utrechtse Heuvelrug’. Het convenant is een overeenkomst voor de periode 2010-2015, tussen de Provincie Utrecht, Waterschap Vallei & Eem, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Vitens en negen gemeenten, waaronder de gemeente Utrechtse Heuvelrug. De leidraad is van toepassing op dat deel van de Utrechtse Heuvelrug, waarbinnen het grootste deel van het neerslagoverschot het diepe grondwater bereikt. Gebieden met oppervlaktewater vallen hier niet onder. De grondwatervoorraad op de Utrechtse Heuvelrug is kwetsbaar en vraagt om locatie specifiek beleid voor infiltratie. Er is een beslisschema opgesteld, welke richting geeft aan te maken keuzes en bestaat uit een voorkeursvolgorde voor infiltratie, een richtlijn die aangeeft welke keuzemogelijkheden er zijn, en een beschrijving van maatregelen om uitspoeling naar grondwater te beperken.
      
Waterstructuurvisie
De Waterstructuurvisie is opgesteld door het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (2002). In de Waterstructuurvisie geeft het Hoogheemraadschap aan dat water een steeds grotere rol in onze samenleving speelt. Functies zijn afhankelijk van de beschikbaarheid van water. Daarnaast verandert het klimaat waardoor water in de toekomst meer ruimte nodig. In de Waterstructuurvisie presenteert het Hoogheemraadschap de integrale visie op een duurzaam waterbeheer op de lange termijn. Doelen hierbij zijn: 
  • het gewenste veiligheidsniveau tegen overstroming en wateroverlast is gegarandeerd;
  • er is sprake van een goede waterkwaliteit;
  • de ecohydrologische variatie binnen het plangebied is hersteld;
  • de bodemdaling is verminderd of zo mogelijk stopgezet;
  • er zijn goede gebruiksmogelijkheden van het plangebied voor verschillende maatschappelijke functies; er is voldoende water van voldoende kwaliteit beschikbaar om dit mogelijk te maken;
  • de landschappelijke betekenis van water is behouden of versterkt.
In de structuurvisie zijn gebiedsspecifieke doelstellingen en maatregelen gedefinieerd. Ook wordt een streefbeeld voor 2050 beschreven, gebaseerd op de volgende principes: 
  • vasthouden, bergen, afvoeren;
  • voorkomen, scheiden of schoon maken van vuilemissies;
  • vergroten zelfvoorzienendheid en duurzame inrichting;
  • grondwater als ordenend principe.
Grondwater als ordenend principe
Het streefbeeld kan niet los worden gezien van het toekomstige grondgebruik binnen het beheersgebied. Enerzijds vraagt het streefbeeld op een aantal plaatsen om meer ruimte voor water. Anderzijds kan het streefbeeld alleen worden bereikt indien het grondgebruik meer op waterdoelstellingen wordt afgestemd. Voor de drie belangrijkste functies wonen/werken, landbouw en natuur, is daarom in kaart gebracht of en hoe deze functies passen bij een duurzaam waterbeheer. Dit is in combinatie met het streefbeeld vertaald naar een visie op het toekomstig gewenste grondgebruik in het werkgebied van het hoogheemraadschap.
 
4.5.3 Watertoets
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.
 
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkelingen is de digitale watertoets uitgevoerd (dewatertoets.nl, d.d. 11 februari 2022). Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (hierna: HDSR) is via deze weg op de hoogte gebracht van de plannen. Uit de digitale analyse blijkt dat er geen grote waterbelangen zijn. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. HDSR adviseert positief over het ruimtelijk plan.
 
Naast het uitvoeren van de digitale watertoets is het plan tevens getoetst aan de Handreiking watertoets van HDSR. Hierin geeft het waterschap enkele onderwerpen die het graag ziet in de waterparagraaf. Enkele van deze onderwerpen zijn voor voorliggend plan van mindere mate relevant, omdat het gaat om een plangebied van beperkte schaal, waardoor het een geringe invloed heeft op het regionale watersysteem. Verder zijn er in het plangebied geen oppervlaktewateren of waterkeringen aanwezig, waardoor het plan geen negatief effect sorteert op deze onderdelen. 
 
Daarnaast worden geen ingrepen gedaan die een negatieve invloed hebben op het watersysteem. Er wordt een gebouw gesloopt en een nieuw gebouw gerealiseerd, waarbij het verhard oppervlak niet toeneemt. Het voornemen is in de toekomstige situatie het hemelwater op het terrein zelf te laten infiltreren middels aan te brengen infiltratievoorzieningen, om bodemverdroging tegen te gaan. Daarbij wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen.
 
Gesteld kan worden dat het aspect water geen belemmering vormt voor het initiatief.
4.6 Groen, natuur en landschap
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.  
    
Planspecifiek
In het kader van voorliggend bestemmingsplan en de beoogde ontwikkeling is een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna uitgevoerd (Blom Ecologie, 2022-0100, d.d. 7 februari 2022, zie bijlagen bijlage 6). Navolgend staan de conclusies van dit onderzoek weergegeven.
 
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of provinciaal aangewezen beschermde gebieden. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Desondanks kan dit wat betreft stikstof die vrijkomt bij het project niet uitgesloten worden. Om die reden is middels de AERIUS Calculator in beeld gebracht wat het effect is van de ontwikkeling op omliggende Natura 2000-gebieden (Buro SRO, d.d. 20 maart 2023, zie bijlagen bijlage 7). In een straal van 10 kilometer zijn twee Natura 2000-gebieden te vinden: Kolland & Overlangbroek en Rijntakken. Uit de berekening is gebleken dat het project een rekenresultaat van 0,00 mol/ha/j heeft. Daarmee is het plan uitvoerbaar wat betreft effect op omliggende Natura 2000-gebieden.
 
Soortenbescherming
De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor soorten die niet beschermd zijn (behoudens de algemene zorgplicht) en/of waarvoor een vrijstelling geldt. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart – 15 juli).
 
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming. Wel dient er, mits er bomen gekapt worden, in het kader van de omgevingsvergunning rekening gehouden te worden met de bepalingen van de bomenverordening.
 
Conclusie
Het plan is uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming, mits er rekening wordt gehouden met de Algemene zorgplicht.
4.7 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
Het te slopen gebouw stamt uit de na-oorlogse periode en heeft geen cultuurhistorische waarde. Daarnaast zijn in de directe omgeving geen cultuurhistorische waarden aanwezig die door het initiatief kunnen worden verstoord. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het onderhavige initiatief.
4.8 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'. Daarnaast regelt de wet dat bij verstoring van de ondergrond archeologisch onderzoek noodzakelijk kan zijn voor het bepalen van de aanwezigheid van archeologische resten/monumenten. Hierbij kunnen beschermingsmaatregelen opgelegd worden zoals behoud in situ of een opgraving voor documentatie en berging van de resten. Gemeenten kunnen middels eigen beleid invulling geven aan bescherming van archeologisch erfgoed.
 
Planspecifiek
Het plangebied heeft op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente Utrechtse Heuvelrug een hoge verwachting. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de beleidskaart weergegeven.
 
Uitsnede archeologische beleidskaart (bron: gemeente Utrechtse Heuvelrug)
 
Vanwege deze hoge verwachting is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Transect, 4057, d.d. 11 mei 2022, zie bijlagen bijlage 8). Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de bodem in het plangebied verstoord is door graafwerkzaamheden bij de aanleg van de huidige bebouwing. Daarmee is archeologische verwachting naar laag bij te stellen en kan de dubbelbestemming ter bescherming van archeologische waarden achterwege gelaten worden.
 
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
 
5 Wijze van bestemmen
5.1 Algemeen
Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand <NL.IMRO.1581.LSMpomplaan1-VA01> met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand (simpel gezegd; de kaart) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld. 

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
5.2 Methodiek
5.2.1 Verbeelding
In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden.
 
5.2.2 Regels
De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
  • Hoofdstuk 1 (artikelen 1 en 2) bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk 2 (artikel 3 en 4) bevat de bestemmingen en dubbelbestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven (dubbel)bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden.
  • Hoofdstuk 3 (artikelen 5 tot en met 9) bevat de algemene regels; een anti-dubbeltelregel en de algemene bouw-, gebruiks-, afwijkings- en overige regels.
  • Hoofdstuk 4 (artikelen 10 en 11) bevat de overgangs- en slotregel.
5.3 Inleidende regels
Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Alleen de begrippen die in aanvulling op het dagelijks spraakgebruik nadere toelichting behoeven zijn opgenomen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
 
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de hoogtematen die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, bepaald moeten worden. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.
5.4 Bestemmingen
In het plangebied zijn twee bestemmingen weergegeven. Daarnaast kent het plangebied twee dubbelbestemmingen. Hieronder volgt een beschouwing van deze bestemmingen.
 
5.4.1 Gemengd
In het plangebied komt een hoofdgebouw te staan die zowel maatschappelijke voorzieningen als woningen herbergt. Hiervoor wordt de bestemming 'Gemengd' gehanteerd, conform de gemeentelijke standaardregels.
 
Functies
Binnen de bestemming Gemengd zijn maatschappelijke voorzieningen en woningen toegestaan. Wonen is uitsluitend op de derde bouwlaag toegestaan. Conform de begrippenlijst wordt het souterrain niet als bouwlaag meegerekend. Het gebruik van de woningen is daarbij slechts toegestaan indien alle doelmatige en kosteneffectieve maatregelen die gericht zijn op de vermindering van geluidshinder in de woningen getroffen zijn, tenzij de gevels worden uitgevoerd als dove gevel.
   
Ook is ondergeschikte horeca toegestaan, waarvoor specifieke gebruiksregels zijn opgenomen. Verder maakt een algemene gebruiksregel het uitoefenen van een bed & breakfast in een woning mogelijk.
Het is daarnaast toegestaan om op de gronden met deze bestemming tuinen, erven, (ontsluitings-)wegen en paden aan te leggen. Ook zijn waterhuishoudingsvoorzieningen toegestaan en mag er geparkeerd worden op eigen terrein.
 
Bouwmogelijkheden
De Bouwregels maken onderscheid in regels voor:
  1. gebouwen en overkappingen (artikel 3.2.1);
  2. overige bouwwerken (artikel 3.2.2).
- Gebouwen
Binnen de bestemming mag worden gebouwd. Gebouwen mogen slechts in het bouwvlak worden gebouwd en deze mag volledig worden bebouwd. Voor het hoofdgebouw is op de verbeelding een maximale bouwhoogte aangegeven en is tevens het maximum aantal wooneenheden van vier vastgelegd. In de gebruiksregels is verplicht gesteld dat er slechts omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw wordt verleend mits een ondergrondse parkeergarage, die dient te voorzien in de gemeentelijke parkeereis, verminderd met de 4 reeds aanwezige parkeerplaatsen, wordt gerealiseerd.
 
Dakkapellen zijn toegestaan op hoofdgebouwen. Op basis artikel 2 lid 4 van bijlage II van het Bor is het bouwen van een dakkapel in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak vergunningsvrij. Voor het bouwen van een dakkapel in het dakvlak van de voorgevel of in een dakvlak van een naar de openbare weg gekeerde zijgevel, zijn regels in het bestemmingsplan opgenomen.
 
- Overige bouwwerken
Met het begrip 'overige bouwwerken' wordt bedoeld: een bouwwerk dat geen gebouw is en ook geen overkapping. Concreet zijn maximale hoogtematen voorgeschreven voor erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, antennemasten en andere overige bouwwerken.
5.5 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.
 
Algemene bouwregels
De algemene bouwregels bevatten een bepaling ten aanzien van de bestaande situatie of waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend, op het moment dat dit bestemmingsplan in werking treedt.
Tevens is aangegeven hoe wordt omgegaan met ondergeschikte bouwdelen die de bouw- of aanduidingsgrenzen en van maatvoeringsregels met niet meer dan 1,0 meter overschrijden. 
 
Algemene gebruiksregels
In deze bepaling is aangegeven dat het verboden is om de in het plan vallende gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming te gebruiken. Er is ook een opsomming gemaakt van gebruik dat in ieder geval onder verboden gebruik valt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan: het gebruik van gronden voor opslag en/of storten van grond en/of afval, het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning, het gebruik van gronden of bouwwerken voor seksinrichtingen of het gebruik van woningen voor kamerbewoning en bijzondere woonvormen.
 
Daarnaast is in dit artikel het uitoefenen van een bed & breakfast geregeld. Bepaald is dat niet meer dan 30 % van de totale bruto vloeroppervlakte van de woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, hiervoor gebruikt mag worden, tot een maximum van 75 m². Het aantal mag bed & breakfastvoorzieningen maximaal 3 bedragen, waarbij per voorziening een zelfstandige sanitaire ruimte, een zelfstandige keuken en een extra parkeerplaats beschikbaar zijn.
 
Algemene afwijkingsregels
Onder de in dit artikel genoemde voorwaarden kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels inzake bouwgrenzen en de bouwhoogte van specifieke overige bouwwerken.
Onder voorwaarden is tevens een overschrijding toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen.  Daarnaast kan afgeweken worden ten behoeve van bergingen voor de voorgevel en het toestaan van bijzondere woonvormen en kamerbewoning.
 
Overige regels
In dit artikel is geregeld dat voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid. De regeling is ontleend aan die uit het 'Paraplubestemmingsplan Stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening'.
5.6 Overgangs- en slotregels
Overgangsregels
Hier is het wettelijk overgangsrecht geregeld: bouwwerken of gebruik zoals dat bestaat op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de in het nieuwe plan gegeven bebouwingsregels of het gebruik van de gronden en bouwwerken.
 
Slotregel
Deze regel geeft de exacte naam van het bestemmingsplan aan.
 
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen.
 
Planspecifiek
De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. Het betreft een aangewezen plan waarvoor een anterieure overeenkomst zal worden afgesloten, zoals bedoeld in artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening. Daar wordt ook het onderdeel afwenteling planschaderisico in opgenomen. De kosten zijn dankzij de overeenkomst anderszins verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is. De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.
 
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
 
6.2.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
6.2.2 Verslag participatie
In het kader van de participatie zijn buurtbewoners benaderd. Daarbij lag de focus op de Pomplaan, omdat aan de overige aan de zuid- en westzijde van het plangebied hoofdzakelijk voorzieningen aanwezig zijn. Voorzien van een brief en tekeningen zijn aan alle bewoners in een persoonlijk gesprek de verschillende facetten van het plan toegelicht. Tijdens dit gesprek is uitgelegd wat de plannen zijn, wat de mogelijke gevolgen kunnen zijn en dat zij op de hoogte worden gehouden van de ontwikkelingen. Daarbij is ze tevens de mogelijkheid geboden om vragen en opmerkingen op een later moment in te dienen.
 
De belangrijkste zorg die werd geuit bij de gesprekken is dat enkele buurtbewoners zich afvragen of er voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn. Naar aanleiding van deze zorg is toegelicht dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig zullen zijn en dat er andere maatregelen worden getroffen om de parkeerdruk te verlagen.
 
Over het algemeen zijn de bewoners positief over het plan. Ook wat betreft de hoogte van het gebouw en de gewijzigde bestemming zijn er alleen maar positieve reacties ontvangen.
 
6.2.3 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
In het kader van het wettelijk vooroverleg zijn de vooroverlegpartners geïnformeerd over het plan. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en de Veiligheidsregio Utrecht hebben inhoudelijk gereageerd. Dit heeft geleid tot tekstuele aanpassingen in toelichting paragraaf 4.4.5 en toelichting paragraaf 4.5.
 
6.2.4 Verslag zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 2 juni 2023 en 13 juli 2023 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is er een zienswijze ontvangen. Deze zienswijze is samengevat en voorzien van een inhoudelijke beantwoording in de zienswijzennota (zie bijlagen bijlage 10). Deze Nota is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan. De ingediende zienswijze heeft geleid tot aanpassing van de berekening van de verkeersgeneratie in toelichting paragraaf 4.3 van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn er enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd, die beschreven zijn in de zienswijzennota.