Plan: | Opslagschuur Broekhuizerlaan 2 Leersum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1581.LSMbroekhuizerlaa2-VV01 |
De eigenaar van landgoed Broekhuizen, tevens initiatiefnemer van dit project, heeft het voornemen om ter plaatse van dit landgoed op de locatie Broekhuizerlaan 2 een nieuwe opslagschuur te realiseren. Deze schuur wordt ingezet voor het opslaan van onderhoudsmaterieel en overige opslag zoals landgoedmateriaal, meubilair en dergelijke. Daarnaast wil de initiatiefnemer het gazon van het kasteel gaan gebruiken voor kleinschalige bijeenkomsten voor maximaal 100 personen.
Het gebruik van het gazon voor bijeenkomsten en het realiseren van een dergelijke schuur is op basis van het geldende bestemmingsplan 'Landgoed Broekhuizen' niet mogelijk. Vanwege het planologisch strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onderdeel C Wabo, is door het bevoegd gezag gevraagd om voor het plan de uitgebreide voorbereidingsprocedure, als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3, te doorlopen. Om die reden is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld, waarin diverse ruimtelijke en milieuaspecten worden behandeld. Dit document voorziet in de uitwerking van deze ruimtelijke onderbouwing.
Het plangebied ligt ten zuidwesten van de kern Leersum aan de Broekhuizerlaan 2. Het plangebied bevindt zich op het landgoed Broekhuizen. Het landgoed is een natuurrijk gebied dat zich bevindt tussen de agrarische gronden rondom Leersum. Het gazon bevindt zich midden op het landgoed tussen het kasteel en de andere aanwezige gebouwen in. De schuur zelf wordt direct naast het parkeerterrein aan de zuidzijde van het landgoed gerealiseerd.
Op onderstaande afbeelding is de begrenzing van het plangebied weergegeven.
Begrenzing plangebied
Ter plaatse van het plangebied geldt op het moment de enkelbestemming 'Natuur'. Deze gronden zijn enkel bestemd voor de instandhouding van de landschappelijke en natuurlijke waarden ter plaatse. Daarnaast gelden ter plaatse de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Ecologie' en 'Waarde - Landgoed en buitenplaats'. Deze waarden beschermen respectievelijk de archeologische waarden, ecologische waarden en karakteristieke kenmerken van het landgoed ter plaatse. Als laatste geldt ter plaatse de gebiedsaanduiding 'milieuzone - stiltegebied'.
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan ter plaatse weergegeven.
Geldend bestemmingsplan
Deze ruimtelijke onderbouwing is op de volgende wijze opgebouwd: In Hoofdstuk 2 worden de huidige en de toekomstige situatie uiteen gezet. In Hoofdstuk 3 worden de relevante beleidskaders voor deze ruimtelijke onderbouwing weergegeven. Hoofdstuk 4 beschrijft de milieutechnische onderzoeken en de randvoorwaarden waar het plan aan moet voldoen. Tot slot wordt in Hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.
Het plangebied bevindt zich ter plaatse van het landgoed Broekhuizen. Landgoed Broekhuizen heeft een totale omvang van ruim 33 ha en is onder andere in eigendom bij Staatsbosbeheer. Op het landgoed is een aantal gebouwen aanwezig. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich het kasteel, het koetshuis en de oranjerie. Tussen deze gebouwen bevinden zich de tuinen. Aan de zuidzijde van dit geheel bevindt zich een parkeerterrein. Het parkeerterrein ligt grotendeels afgeschermd van het geheel. Het plangebied bevindt zich direct naast dit parkeerterrein aan de westzijde.
Het kasteelgazon is op het moment in gebruik als gazon/grasveld. Het plangebied van de schuur is op het moment ook als grasveld in gebruik. Verder kennen de plangebieden geen specifieke functie.
Het kasteelgazon wordt omsloten door de rondweg van het landgoed. Aan deze weg liggen het kasteel, de oranjerie en het koetshuis.
Aan de noord- en oostzijde wordt het plangebied van de schuur omsloten door het parkeerterrein en de toegangsweg. Aan de zuid- en westzijde wordt het plangebied omsloten door de bossen van het landgoed.
In Bijlage 1 is een overzichtstekening van de bestaande situatie op het landgoed opgenomen.
Luchtfoto Landgoed Broekhuizen circa 1953
Situatieschets gazon 2021
Kasteelgazon
De initiatiefnemer wil het kasteelgazon voor meerdere kleinschalige activiteiten gaan gebruiken.
Kleinschalige activiteiten
Definitie: kleinschalige activiteit met maximaal 100 personen (huwelijksceremonies, receptie, picknick met plaids, bedrijfstrainingen, kleine kunstexpositie etc.). Onder een kleinschalige activiteit vallen geen bruiloftsfeesten, rommelmarkten, toneelvoorstellingen, muziekvoorstellingenfairs of soortgelijke activiteiten.
Periode:
Frequentie:
Locatie:
Attributen en aanvullende eisen:
Opslagschuur
De initiatiefnemer heeft het voornemen om ter plaatse van het plangebied bij het parkeerterrein een opslagschuur te realiseren. In deze schuur wordt onderhoudsmaterieel en materiaal opgeslagen waar op het moment geen plaats voor is. Onder de schuur is een kelder voorzien. De gevels van de schuur worden gerealiseerd met gepotdekselde houten delen. Het dak wordt gerealiseerd met beschoten kap met oudhollandse dakpannen en nokvorst. De schuur wordt maximaal 7 meter hoog. De goothoogte ligt op 3 meter. Het initiatief past hierdoor in het geheel van het landgoed en de bijhorende cultuurhistorische en landschappelijke waarden.
Landschappelijke inpassing
De herplanting van de 11 aangegeven bomen op onderstaande afbeelding zal plaatsvinden conform de omgevingsvergunning aanleg terrein die verleend is voor het perceel (HZ_WABO-14-1068 d.d. 26 10 2014). Het soort fruitbomen die geplaatst worden is identiek aan de reeds aanwezige fruitbomen op de aangrenzende parkeerplaats.
Op onderstaande afbeeldingen zijn de precieze locatie van de opslag weergegeven met enkele impressies van de gevels en een referentiefoto van een lattenschuur ter illustratie.
Locatie van schuur
Impressies van gevels
Referentiefoto lattenschuur
Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI, 2020), geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI wordt ingegaan op urgente opgaven die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Deze opgaven omvatten onder andere klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Het uitgangspunt in de aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Nationale belangen en vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Er zijn 21 nationale belangen beschreven waarop de nationale overheid zich in de NOVI richt. Nationale belangen zijn de inhoudelijke belangen bij de fysieke leefomgeving waarbij het Rijk een rol voor zichzelf ziet en waarvoor het kabinet in politieke zin aanspreekbaar is. De behartiging van de nationale belangen en de realisatie van de daaruit voortvloeiende beleidsdoelen en opgaven gebeurt niet alleen door het Rijk.
Er zijn vier prioriteiten waar het Rijk op wil sturen en richting geven:
Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Uitvoering
De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda vindt u onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen. De Uitvoeringsagenda wordt indien nodig jaarlijks geactualiseerd.
Conclusie
De NOVI heeft geen betrekking tot het plangebied. Het initiatief vormt geen belemmering voor de NOVI. De NOVI vormt daarmee geen belemmering voor het initiatief.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
Conclusie
Om aan de Barro te voldoen moet de Ladder voor de duurzame verstedelijking worden doorlopen. Voor het overige vormt het Barro geen belemmering voor dit initiatief.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze verplichte toetsing is verder vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De Ladder houdt in dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en een multimodale ontsluiting. Per 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden.
De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing als er sprake is van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Als een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning met een goede ruimtelijke onderbouwing, voorziet in nieuwe planologische bouwmogelijkheden, dan kwalificeren deze bouwmogelijkheden in beginsel als een "stedelijke ontwikkeling" als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het moet wel gaan om bouwmogelijkheden van enige omvang. Zeer kleinschalige bebouwingsmogelijkheden of functiewijzigingen "sec" die niet voorzien in een toename van het ruimtebeslag kwalificeren niet als een stedelijke ontwikkeling.
Dit plan voorziet in het mogelijk maken van extra activiteiten op het kasteelgazon en in de realisatie van een opslagschuur bij een landgoed. Dergelijke ontwikkelingen zijn niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. Een nadere toetsing aan de ladder is niet noodzakelijk.
Conclusie
De Ladder voor stedelijke ontwikkeling hoeft derhalve niet doorlopen te worden voor het initiatief.
De Omgevingsvisie Provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging:
'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'.
Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren. Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations, in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zonne- en windenergie.
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar de provincie voor staan kan zij niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie, medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
Planspecifiek
Bij ontwikkelingen is klimaat en duurzaamheid van belang. De provincie zet in op een klimaatbestendige provincie en heeft de ambitie om in 2040 energieneutraal te zijn. Dit moet behaald worden om met ontwikkelingen in te zetten op de klimaatbestendigheid en de manier van energie besparen en opwekken. Deze aspecten worden met het voorliggende project niet uit het oog verloren.
Op kaart 2 is het plangebied aangemerkt als 'Stiltegebied'. De provincie heeft het voornemen om op deze locaties zo min mogelijk geluid genererende activiteiten plaats te laten vinden. Dit initiatief voorziet in beperkte mate in lawaai genererende activiteiten, onder het kopje 'Artikel 9.25 Stiltegebied' in paragraaf 3.2.2 wordt dit onderdeel nader toegelicht.
Volgens kaart 4 van de Omgevingsvisie ligt het plangebied in de 'Beschermingszone drinkwaterwinning'. Voor de bescherming van de bestaande drinkwaterwinningen in de provincie is deze beschermingszone opgenomen. Vanwege de bevolkingsgroei en de toenemende bedrijvigheid is er tot 2050 extra drinkwater nodig. Daarnaast is het van belang om een deel van het grondwater te beschermen. De werkzaamheden zijn dusdanig kleinschalig van aard dat het geen invloed heeft op de drinkwaterwinning van het gebied.
Kaart 5 geeft aan dat het plangebied in overstroombaar gebied ligt. Bij overstromingen dienen de gevolgen beperkt te worden. Vooral de gevolgenbeperking bij overstromingen voor de vitale en kwetsbare functies is van belang. Gezien de aard en omvang van dit plan heeft het plan geen invloed op het overstroombaar gebied waar het in ligt.
Het plangebied is gelegen in het 'Landschap Rivierengebied'. Elk Utrechts landschap heeft zijn eigen kwaliteiten. De provincie Utrecht heeft de ambitie om de kernkwaliteiten van de landschappen te behouden en doorontwikkelen. De ontwikkelingen binnen het plangebied hebben geen negatieve gevolgen voor het karakteristieke kenmerken van het gebied ter plaatse. Er worden geen landschapselementen verwijderd of aangetast.
Het plangebied ligt in een 'CHS-Historische buitenplaatszone' en 'CHS-Archeologisch waardevolle zone'. In zowel de historische buitenplaatszone is kleinschalige verstedelijking toegestaan. Daarbij is behoud van specifieke kenmerken in de zone het uitgangspunt. De staat van de monumentale bebouwing binnen het plangebied is in de huidige situatie slecht. Het restaureren van de monumentale bebouwing levert een bijdrage aan het herstel van de cultuurhistorische waarden in het gebied.
De archeologisch waardevolle zone richt zich op het in-situ behoud van archeologische resten. Dit initiatief geeft gehoor aan dit beleid. In toelichting paragraaf 4.4 en toelichting paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op de aspecten archeologie en cultuurhistorie.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Binnen dit gebied zet de provincie in op het ontwikkelen, beschermen en verbinden van natuurgebieden. In paragraaf 4.3 wordt verder ingegaan op het NNN en hoe deze ontwikkeling bijdraagt aan het behoud van het gebied.
In het landbouwgebied, waar de planlocatie zich in bevindt, is landbouw de hoofdgebruiker. Daarnaast vindt er ook menging met andere functies plaats. Het initiatief heeft geen raakvlakken met de belangen van het landbouwgebied en vormt geen hinder voor omliggende bedrijven.
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkelingen op de planlocatie in lijn is met de Omgevingsvisie provincie Utrecht.
Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma's:
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
Planspecifiek
Ter plaatse van het initiatief zijn de volgende artikelen van toepassing.
Artikel 3.7 Grondwaterbescherming
Het plangebied is aangemerkt als grondwaterbeschermingsgebied. Op basis van dit artikel mogen er ter plaatse geen activiteiten mogelijk gemaakt worden die schadelijk kunnen zijn voor het drinkwater of de kwaliteit daarvan.
Dit initiatief voorziet in de realisatie van een opslagschuur en de mogelijkheid voor extra activiteiten op het kasteelgazon. Er worden daarmee geen schadelijke activiteiten voor het drinkwater voorzien.
Artikel 6.2 en 6.3 Natuurnetwerk Nederland
In artikel 6.2 en 6.3 is de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) geregeld. In deze artikelen is geregeld dat een ontwikkeling binnen het NNN niet mag leiden tot aantasting van een NNN gebied, en daarbij ook moet zorgen voor de verbetering van de kwaliteit van het NNN ter plaatse. Deze ontwikkeling voorziet in de ontwikkeling van een opslag. Voor de kwaliteitsverbetering en compensatie van het NNN is door de initiatiefnemer een intentieverklaring opgesteld voor deze compensatie, deze is bijgevoegd in Bijlage 2.
Artikel 7.7 en 7.9 Bescherming cultuurhistorie en landschappen
In de bovenstaande artikelen is de bescherming van cultuurhistorische en landschappelijke waarden geregeld. Een ontwikkeling moet bijdragen aan de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten ter plaatse. In paragraaf 4.5 Cultuurhistorie is opgenomen hoe deze ontwikkeling bijdraagt aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
Artikel 9.25 Stiltegebied
Op basis van Artikel 9.25 uit de verordening is het plangebied aangemerkt als stiltegebied. Dit houdt in dat er een maximaal toelaatbaar geluidniveau vanwege een inrichting binnen een stiltegebied geldt. Dit betreft een geluidniveau van 35 dB(A) LAeq over 24 uur, op een afstand van 50 meter vanaf de grens van de inrichting. Ontwikkelingen mogen niet voorzien in een verhoging van deze waarde.
Dit initiatief voorziet in de realisatie van een opslag en in activiteiten op het kasteelgazon. Voor deze ontwikkelingen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd waarin de belasting op het stiltegebied is berekend. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. Uit het onderzoek blijkt dat de regels met betrekking tot het stiltegebied niet worden overschreden.
De gemeenteraad heeft op 3 juli 2023 de omgevingsvisie van de gemeente Utrechtse Heuvelrug vastgesteld. De gemeente schetst hierin hun visie op de fysieke leefomgeving voor de langere termijn. De gemeente heeft vitaliteit als hoofdonderwerp genomen. Vitaliteit is onder te verdelen in vijf pijlers: ruimtelijke kwaliteit, voorzieningen, economie, sociale samenhang en welzijn. Door deze elementen in stand te houden streeft de gemeente naar een evenwichtigere bevolkingsopbouw in 2040.
Planspecifiek
Het plangebied valt onder het Langbroekerweteringgebied, dat zich bevindt ten zuiden van Driebergen-Rijsenburg, Doorn, Leersum en de N225. Dit gebied wordt mede gekenmerkt door de kastelen en landgoederen van de Stichtse Lustwarande zoals Broekhuizen. Voor dit gebied zijn de volgende doelen opgesteld:
Dit initiatief voorziet in de ontwikkeling van activiteiten op een landgoed en in de bouw van een opslagschuur. De activiteiten op het gazon dragen bij aan punt 2. Er worden recreatieve activiteiten mogelijk gemaakt op een natuurrijk landgoed.
De schuur wordt gerealiseerd als hulpmiddel voor het onderhoud van het landgoed Broekhuizen. Dit landgoed heeft een recreatieve en cultuurhistorische functie. Dit initiatief voorziet in de ondersteuning van deze functie en sluit daardoor aan bij punt 3.
Qua uitstraling wordt de schuur voorzien van houten gevels en een pannendak. Het gebouw past hiermee in het gebouwenensemble van het landgoed, en binnen de karakteristieken van het landschap en de omgeving.
Conclusie
Het initiatief is in lijn met de omgevingsvisie. Het initiatief draagt bij aan de ontwikkeling van recreatiemogelijkheden in de gemeente.
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Het initiatief voorziet in de realisatie van een opslagschuur en het mogelijk maken van evenementen op het kasteelgazon. Er is een milieuhygiënisch vooronderzoek en een verkennend onderzoek asbest uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3. Uit het vooronderzoek kwamen enkele typen verontreiniging naar voren waaronder een verontreiniging van het grondwater met barium en zeer plaatselijke resten metselpuin waarvoor een onderzoek naar asbest uitgevoerd diende te worden.
Uit het vervolgonderzoek wordt geconcludeerd dat de onderzoeksresultaten met betrekking tot de verontreiniging met barium in het grondwater geen aanleiding geven om vervolgonderzoek. Er is geen bron gevonden die de verontreiniging heeft veroorzaakt, de hoge concentratie heeft waarschijnlijk een natuurlijke herkomst. Wat betreft het vermoeden tot de aanwezigheid, deze is niet gevonden in het plangebied.
Voor het aspect asbest dat onderzocht is, wordt geconcludeerd dat visueel en analytisch geen asbest aangetoond is in de grond. Hiermee is er ook geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest.
Het aspect bodem vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone. Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.
Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden op grond van de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het in sommige gevallen, zoals bij drukke 30 km wegen, toch nodig zijn om de akoestische situatie in kaart te brengen, om te beoordelen of het een goede locatie is voor een geluidgevoelige functie.
Planspecifiek
Het initiatief voorziet in de realisatie van een opslagschuur en in de mogelijkheid tot activiteiten op het kasteelgazon. Voor het initiatief is een akoestisch onderzoek uitgevoerd waarin de belasting op het stiltegebied wordt berekend. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. Het blijkt dat de kleinschalige activiteiten - welke vorm dan ook - op het gazon geen negatieve invloed hebben op de ligging van de 35 dB(A) geluidcontour als LAeq over 24 uur. De activiteiten kunnen als onderdeel worden beschouwd van een representatieve bedrijfsvoering De geluiduitstraling voldoet daarmee aan de richtwaarde die de Provincie Utrecht in de omgevingsverordening voor stiltegebieden heeft gesteld. Wel zijn er voorwaarden met betrekking tot muziekuitvoeringen. Deze voorwaarden zijn opgenomen in het onderzoek.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijnstof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. Voor de overige stoffen genoemd in de Wet milieubeheer komen de concentraties niet in de buurt van de grenswaarde.
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
De 'Wet luchtkwaliteit' vormt de Nederlandse uitwerking van de Europese normen voor de luchtkwaliteit. Op grond van de Europese regelgeving moet overal in Europa worden voldaan aan de grenswaarden voor verschillende stoffen. Om deze normen te halen is een maatregelenpakket opgesteld, dat in een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid en de lagere overheden wordt uitgevoerd. Dit pakket wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemd. Het NSL is op 1 augustus 2009 van kracht geworden en vormt de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het Rijk coördineert het programma. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen.
Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit. Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd.
NIBM-projecten kunnen -juridisch gezien- zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Planspecifiek
Dit plan kan, gezien de zeer beperkte omvang, aangemerkt worden als een project van ‘niet in betekenende mate’. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart externe veiligheid.
Uitsnede risicokaart, plangebied paars omlijnd
Op de risicokaart is te zien dat er in de nabijheid van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Er zijn geen transportroutes, geen buisleidingen en geen inrichtingen met gevaarlijke stoffen aanwezig. Een nadere beoordeling in het kader van externe veiligheid is niet noodzakelijk. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het initiatief.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.
Indien nieuwe milieugevoelige bestemmingen, zoals woningen of scholen, mogelijk worden gemaakt in de nabijheid van bestaande bedrijven dan dient de geluidsruimte die het bedrijf heeft op basis van een algemene maatregel van bestuur (AMvB), of zoals vastgelegd in de omgevingsvergunning, te worden gerespecteerd. Bij het toestaan van nieuwe bedrijven of andere functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de toekomst nodig is. Hierbij kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' editie 2009 gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. De handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).
Planspecifiek
De opslagschuur betreft geen gevoelige functie in het kader van bedrijven en milieuzonering. Op basis van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG heeft de opslag een milieuzonering van 10 meter op basis van het aspect geluid. Bij deze zonering is rekening gehouden met het gebiedstype 'rustig buitengebied'. Binnen deze zonering is het stiltegebied aan te merken als gevoelige functie in het kader van geluid. In dit kader is een akoestisch onderzoek uitgevoerd wat is opgenomen in Bijlage 4. Overige gevoelige functies liggen op voldoende afstand.
Conclusie
In het kader van het stiltegebied is een onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting van de activiteiten op het kasteelgazon. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet, het Nationaal Waterplan en de Wet gemeentelijke watertaken.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Water Programma
Op basis van de Omgevingswet wordt elke zes jaar een Nationaal Water Programma vastgesteld. Het Nationaal Water Programma is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 18 maart 2022 is het Nationaal Water Programma 2022-2027 vastgesteld. Het Nationaal Water Programma geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2022-2027. Het Nationaal Water Programma heeft drie hoofdambities: een veilig en klimaatbestendige delta, een concurrerende, duurzame en circulaire delta en een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur. De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving, zoals de energietransitie, de woningbouw, herstel natuur en de landbouwtransitie is noodzakelijk.
Waterbeheerprogramma 2022-2027 Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Op 22 december 2021 is het waterbeheerprogramma (WBP) van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden vastgesteld. In dit plan is beschreven welke doelstellingen het waterschap nastreeft in de periode 2022-2027 en hoe zij die doelstellingen wil gaan halen. Het waterbeheerplan is uitgewerkt in de volgende drie programma's:
Deze programma's zijn verder uitgewerkt in het WBP naar concrete doelstellingen. Deze doelstellingen vinden onder andere een doorwerking in de beschikbare instrumenten van het waterschap; verordening, legger, communicatie en stimuleringsmiddelen.
Gemeentelijk Waterplan Heuvelrug
Doel van het waterplan is te komen tot een integrale visie en daarop gebaseerde maatregelen, gericht op een gezond en veerkrachtig watersysteem. Planuitvoering moet leiden tot een hogere gebruikswaarde en belevingswaarde van het water. Daarnaast dient het waterplan bij te dragen aan de bewustwording van water bij burgers en ondernemers.
Het waterplan Heuvelrug richt zich vooral op de stedelijke kernen en de directe omgeving ervan. Belangrijke punten uit het waterplan zijn:
Gemeentelijk rioleringsplan 2017-2020
Het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is opgesteld conform de Leidraad Riolering en betreft de integrale visie van de gemeente op stedelijk afvalwater, grondwater en regenwater. De gemeente wil met het GRP de diverse doelen bereiken, waaronder het beschermen van de volksgezondheid, het herstellen van een natuurlijke waterhuishouding en het voorkomen van wateroverlast. Specifiek voor het stedelijk afvalwater, het afvloeiend hemelwater en het voorkomen van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand zijn eveneens diverse doelen beschreven:
Convenant 'Leidraad afkoppelen Utrechtse Heuvelrug'
In 2009 is het convenant door de gemeenten op de Utrechtse Heuvelrug ondertekend. Het convenant is opgesteld om tot overeenstemming over het afkoppelen van schoon water van de riolering op de Utrechtse Heuvelrug te komen en is een nadere uitwerking van de Provinciale Milieuverordening. In het convenant worden aanvullende eisen gesteld aan de monitoring en beheer van afkoppelvoorzieningen. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over het gebruik van zout, chemische middelen en uitloogbaar bouwmateriaal beperken. Zo kan het toepassen van uitlogende bouwmaterialen de kwaliteit van het hemelwater negatief beïnvloeden. Een laatste aanvulling op het bestaande (provinciale) beleid is de voorkeursvolgorde van infiltratie van hemelwater in de ondergrond.
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
In het kader van dit initiatief is een digitale watertoets uitgevoerd. Het resultaat hiervan is opgenomen in Bijlage 5. Uit de watertoets blijkt dat voor dit initiatief de korte procedure bij het waterschap van toepassing is. Nadere afstemming met het waterschap is in dat kader niet verder noodzakelijk. De uitgevoerde watertoets volstaat als afstemming.
Bij het initiatief wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen. Er is daarmee geen risico voor vervuiling van het afstromende regenwater. Infiltratie vindt plaats door middel van oppervlakkige infiltratie.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in het kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd. Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Soortenbescherming
Met het initiatief wordt een schuur gerealiseerd op een landgoed. Dit initiatief voorziet mogelijk in de aantasting van ecologische waarden ter plaatse. Om deze reden is een natuurtoets uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6. Uit het onderzoek blijkt dat er ter plaatse van het plangebied geen ecologische waarden aanwezig zijn. Wel moet er rekening worden gehouden met de aanwezigheid van vleermuizen in de nabijheid van het plangebied. Het luchtruim boven de te bouwen schuur moet geschikt blijven als jachtgebied voor foeragerende vleermuizen. Dat betekent het gebruik van een roodkleurige ledverlichting en dat lampen alleen aan staan als er gewerkt wordt in of bij de schuur.
De activiteiten op het gazon voorzien niet in aantasting van beschermde soorten. Hiervoor is tevens een werkprotocol opgesteld wat in dit onderzoek is terug te vinden.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt ter plaatse van een gebied wat aangemerkt is als NNN gebied. Dit initiatief voorziet daarmee in de onttrekking van NNN gebied. In dat kader is het noodzakelijk om een meerwaarde te realiseren voor het NNN gebied bij dit initiatief. Tevens moet het oppervlak wat aan het NNN wordt onttrokken met nieuwe oppervlakte natuur +10%, van minimaal een gelijkwaardige kwaliteit, worden gecompenseerd. Bij dit initiatief wordt een kwaliteitsverbetering voor het NNN gerealiseerd en wordt het onttrokken gebied gecompenseerd. Dat kan de vorm krijgen van een lange strook van 1 meter breed die parallel loopt aan de bestaande sloot direct ten oosten van het landgoed op gronden van landgoed Schevichoven. Voor deze compensatie is een intentieovereenkomst gesloten met landgoed Schevichoven, die als Bijlage 2 bij deze ruimtelijke onderbouwing is opgenomen.
Op het kasteelgazon worden activiteiten mogelijk gemaakt die mogelijk voorzien in de verstoring van het stiltegebied. In dit kader wordt een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is beschreven in paragraaf 4.1.2.
Daarnaast geldt dat het plangebied nabij stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden liggen. Zodoende is een stikstofberekening uitgevoerd voor de aanlegfase van het initiatief. De gebruiksfase is niet meegenomen in deze berekening omdat er geen extra verkeersaantrekkende werking is van het planvoornemen en de opslag gasloos wordt opgeleverd. Het rapport is opgenomen in Bijlage 7. Geconcludeerd wordt dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden worden getroffen door deze ontwikkeling. Als gevolg van het planvoornemen treedt er geen toename op van de stikstofdepositie in nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
Conclusie
Voor de aanleg van de schuur dient er rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van vleermuizen. Het te onttrekken NNN gebied wordt gecompenseerd. Wat betreft stikstof vind er geen toename van stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden plaats.
In het kader van het stiltegebied wordt een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de nieuwe activiteiten op het gazon. Waar noodzakelijk worden hierbij maatwerkvoorschriften opgesteld om binnen de toegestane limieten van het stiltegebied te blijven.
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin overgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
De raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft in april 2019 een archeologische beleidskaart vastgesteld. Op deze beleidskaart staan verschillende archeologisch waardevolle gebieden aangegeven. Er is gekozen voor zeven verschillende typen archeologie-gebieden, waarin verschillende regels met betrekking tot bescherming van archeologisch erfgoed gelden. In deze regels is vastgelegd wanneer archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Planspecifiek
De archeologische beleidskaart is vertaald in dubbelbestemmingen welke zijn opgenomen in het geldende bestemmingsplan. Ter plaatse van dit initiatief geldt de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Op basis van deze dubbelbestemming moet er onderzoek uitgevoerd worden wanneer een gebouw meer dan 30 cm onder maaiveld grond roert, en de ontwikkeling meer dan 50 m2 beslaat. Naar verwachting worden deze waarden overschreden. Om deze reden is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 8. Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de schuur archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is tot een diepte van 3 meter. De schuur voorziet in grondroeringen welke minder diep gaan dan 3 meter. Wel moeten ontgravingen gedaan worden onder begeleiding van een archeoloog assistent.
Nader onderzoek kan in dit kader achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit initiatief. Wel moeten ontgravingen gedaan worden onder begeleiding van een archeoloog assistent.
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in de diverse ruimtelijke plannen. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Planspecifiek en conclusie
Verschillende onderdelen van de buitenplaats Broekhuizen zijn rijksmonument, zoals het hoofdgebouw, het koetshuis, de orangerie met tuinbeelden en het park.
Voor dit project zijn vooral de kwaliteiten van het park van belang. De compositie van het park, die sinds de voltooiing van de aanleg geen essentiële wijzigingen meer heeft ondergaan, wordt enerzijds bepaald door de richting van de verkaveling ten opzichte van de Langbroekerwetering en anderzijds door de scheef op deze richting staande grens tussen de voormalige jurisdicties van Darthuizen en Leersum. Het park bevat de volgende elementen van historische aanleg, waarvan de opsomming aan de noordoostzijde begint:
De locatie voor de bouw van de opslagschuur ligt direct ten westen van het parkeerterrein. De grote waarden van het landgoed zoals hierboven benoemd komen hierbij niet in het geding. Het gebouw ligt ook op grote afstand van de historische bebouwing en heeft geen invloed op de uitstraling daarvan. Tevens ligt het gebied van de schuur achter de tuinmuur op het meer 'informele' deel van het landgoed.
Voor het totale landgoed is een landschapsplan gemaakt (mei 2015) door Ank Bleeker en Anneke Nauta. Daarin is voorzien in het aanplanten van fruitbomen op de geplande locatie van de werkschuur. Dit omdat oorspronkelijk op deze locatie ook een fruitboomgaard aanwezig was. In lijn daarmee voorziet het bouwplan in het planten van fruitbomen rondom de schuur (zie onderstaande uitsnede van het landschapsplan).
De schuur wordt qua vormgeving ingepast in het landgoed.
Wat betreft de evenementen die op het gazon van het kasteel gehouden gaan worden wordt ook rekening gehouden met de cultuurhistorische waarde van het terrein. De mogelijke objecten die gebruikt en geplaatst kunnen worden voor evenementen, zoals bijvoorbeeld een tent, mogen niet in de zichtlijnen geplaatst worden. Onderstaande afbeelding toont het gebied dat dit uitsluit.
Zichtlijn op de Tombe van Nellesteijn
Uitsluitingzone objecten gazon
De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de instandhouding van de cultuurhistorische waarden van de historische buitenplaats en leidt niet tot onevenredige aantasting van het aanwezige cultuurhistorische erfgoed.
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. In het kader van het aspect verkeer en parkeren is met name het Gemeentelijk verkeers- en vervoerplan van belang (GVVP). Dit plan is op 2 februari 2010 vastgesteld door de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Het doel van het GVVP is driedelig:
De doelstelling van het GVVP is daarnaast als volgt: 'Het gemeentelijk verkeers- en vervoerbeleid moet leiden tot een duurzame verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en veilige leefomgeving in een groene bereikbare, economisch gezonde gemeente'.
Planspecifiek
Het GVVP bevat geen maatregelen die direct van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling. De opslagschuur voorziet niet in een verkeersaantrekkende werking. In dit kader is het ook niet noodzakelijk om parkeergelegenheid aan te leggen.
Wel gaat de aanleg van de opslagschuur ten koste van het gebruik van 2 parkeerplaatsen. In de oorspronkelijke plannen voor de herontwikkeling van het landgoed uit 2015 is een benodigd aantal parkeerplaatsen van 160 berekend. Dit mede omdat er sprake is van dubbelgebruik van de verschillende functies.
Inmiddels zijn er 172 gerealiseerd. Hierin zit dus nog ruimte. Het verdwijnen van de 2 parkeerplaatsen kan ter plaatse dus goed opgevangen worden. Overigens is het gebruik van de bestaande functies op het landgoed lager dan waarop in de eerste instantie is geanticipeerd. Zo zijn er 70 in plaats van 100 zitplaatsen op het terras gerealiseerd. Er is dus minder parkeerdruk in de bestaande situatie dan waarop is geanticipeerd.
De extra activiteiten op het gazon voorzien in een parkeerbehoefte die is op te vangen door de bestaande parkeerplaatsen.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor dit initiatief.
In deze paragraaf wordt de economische uitvoerbaarheid van het plan beschreven. De aanvraag heeft voor de gemeente geen financiële gevolgen. De kosten voor de gemeente worden verhaald middels de reguliere legeskosten. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van het plan gewaarborgd. De kosten voor de ontwikkeling zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
De ontwerpvergunning wordt gedurende een periode van zes weken voor eenieder ter inzage gelegd. In deze periode heeft eenieder de gelegenheid een zienswijze op het plan in te dienen.
Participatie
Om het initiatief mogelijk te maken moest er compensatiegrond aangewezen worden, omdat het plangebied ligt ter plaatse van een gebied wat aangemerkt is als NNN gebied. Hiervoor zijn er met diverse partijen gesprekken gevoerd. Dit heeft geleid tot een toezegging van de buren van het landgoed (landgoed Schevichoven) om de compensatiegrond te realiseren. In november 2022 is er een voorstel samengesteld en dit is verder uitgewerkt, gepresenteerd en postitief ontvangen bij de intakekamer van 19 april 2023. Er is een intentieverklaring gesloten met landgoed Schevichoven die bijgevoegd is als Bijlage 2.