Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Gooyerdijk 134, Doorn
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1581.DOOGooyerdijk134-VA01

Toelichting

1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens het agrarische perceel op het Landgoed De Zandhoeve, Gooyerdijk 134 te Doorn, te gebruiken als woonperceel, de bestaande bedrijfswoning te gaan gebruiken als burgerwoning en één woning toe te voegen. De bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf is reeds beëindigd. Op het perceel zijn vooruitlopend op de gewenste ontwikkeling al verschillende agrarische bedrijfsopstallen  gesloopt, waarmee de agrarische functie is komen te vervallen. Ter compensatie van deze gesloopte opstallen wordt de nieuwe woning gerealiseerd, hierbij wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde 'ruimte voor ruimte' regeling zoals deze is opgenomen in de Provinciale ruimtelijke verordening.
 
De nieuwe functie en de bouw van een nieuwe woning past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Doorn 2011', waarin de locatie de bestemming 'Agrarisch met Waarden' heeft. Om die reden is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.
 
1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied
In het zuidoosten van de provincie Utrecht ligt de gemeente Utrechtse Heuvelrug. De gemeente Utrechtse Heuvelrug bevat een groot deel van het gelijknamige Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug. Aan de rand van dit park liggen de kernen Driebergen en Doorn.
 
Het plangebied is gelegen ten zuid-oosten van Driebergen en ten zuid-westen van Doorn. Nabij het plangebied is het buurtgemeenschappen Palmstad en Sterkenburg en nabij het Von Gimborn Arboretum gelegen. Het Von Gimborn Arboretum is een bomentuin van circa 27 ha. en is in 1925 door Max Th. von Gimborn gesticht. Het plangebied omvat het kadastraal perceel Doorn, Sectie A nummers 6905/7534/7535/7536. De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en globale begrenzing van het plangebied.
 
   
Globale ligging plangebied (witte cirkel, bron: Google maps)
 
 
Globale begrenzing plangebied (witte omkadering, bron: Google maps)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Doorn 2011'. Dit bestemmingsplan is op 28 november 2013 vastgesteld door de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
 
 
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Doorn 2011' (globale begrenzing plangebied is rood omkaderd)
 
De gronden hebben de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Op deze gronden zijn de volgende bestemmingen toegestaan: 
  1. agrarische bedrijvigheid;
  2. instandhouding van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele en ecologische waarden, waaronder de landschaps- en natuurwaarde 'open landschap';
  3. agrarisch loonwerkbedrijf;
  4. voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen;
  5. watergangen en waterpartijen;
  6. voorzieningen ten behoeve van flora en fauna, zoals faunapassages, 
Daarnaast heeft het perceel de dubbelbestemmingen 'Waarde-Archeologie 3 hoog' en 'Waarde - Ecologie', de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - stiltegebied' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' en de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - open landschap'.
 
Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' is het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning en het toevoegen van een extra woning niet mogelijk. In het bestemmingsplan wordt ook de omzetting van een deel van de gronden van 'Agrarisch' naar 'Natuur' meegenomen. De feitelijke omzetting heeft in het verleden al plaatsgevonden, maar wordt in dit bestemmingsplan nu ook planologisch verankerd. Om de gewenste ontwikkeling te realiseren is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.   
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een algemene beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven. Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan bedrijven, verkeer, water, geluid, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord. Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.
 
Opgemerkt wordt dat per 1-1-2018 een adreswijziging is doorgevoerd. Enkele haalbaarheidsonderzoeken zijn nog te naam gesteld op het oude huisnummer 62.
2 Het plan
 
2.1 Huidige situatie
Om een duidelijk beeld te schetsen van de huidige situatie en de ontwikkeling ten behoeve van natuur en milieu zal hieronder een uitgebreide omschrijving volgen van de gronden, de aanwezige bebouwing en activiteiten die plaatsvinden in het plangebied.
 
Het plangebied aan de Gooyerdijk 134 is gelegen in het buitengebied van Doorn en wordt omgeven door agrarische percelen. Langs de omringende wegen zijn hier en daar woningen en boerenbedrijven te vinden. Het plangebied betreft een voormalig agrarisch bedrijf met diverse agrarische opstallen. In het kader van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling en bijbehorende procedure op de planlocatie is een deel van de schuren reeds gesloopt, in overleg met de gemeente en met toestemming van de Provincie via de gemeente.
 
Huidige situatie van het plangebied ter plaatse van de bebouwing aan de Gooyerdijk 134 in het buitengebied van Doorn
 
De huidige eigenaren hebben de percelen en opstallen in 2011 gekocht. Bij de aankoop hebben de gronden de status Natuurschoonwet-landgoed gekregen. De aanwezige bebouwing is momenteel in gebruik ten dienste van het landgoed. Momenteel wordt 5 ha van de agrarische percelen extensief gebruikt door het aangrenzende biologische boerenbedrijf, de overige gronden zijn in eigen beheer van de eigenaren. Deze gronden zijn deels omgevormd ten behoeve van natuurbeheer ter verfraaiing van het landgoed en zijn deels nog agrarisch van aard. Op de agrarische gronden zijn reeds diverse karakteristieke landschapselementen aangelegd. Bij de gronden worden de eisen die gelden voor de Natuurschoonwet in acht genomen. Ter plaatse van het aangrenzende biologische boerenbedrijf wordt daarnaast gewerkt volgens het biologische keurmerk SKAL.
 
Op het terrein is op twee plekken een kleine hoogstamboomgaard aangelegd. Ten noorden van de bebouwing is een bomenweide aanwezig en langs de paden in het gebied zijn meidoornhagen en bomenrijen aangeplant in samenwerking met Stichting Heg en Landschap en het Landschap Erfgoed Utrecht. Langs de sloot aan de Gooyerdijk is een natuurvriendelijke oever aangelegd en vindt duurzaam slootbeheer plaats. Rond het plangebied zijn op diverse plekken houtwallen aangelegd. In de meest noordelijke punt van het plangebied is een kruiden- en faunarijke akker en bosperceel aangelegd met behulp van subsidie van de provincie Utrecht wat zal worden bestemd als 'Natuur'. Het beheer van de landschapselementen wordt zoveel mogelijk in eigen beheer gedaan en met behulp van vrijwilligers. De eigenaren willen met deze ingrepen het landgoed en landschap kwalitatief verbeteren.
        
Het plangebied is te bereiken via de eigen weg Doornveldlaan, welke ten zuiden van het landgoed is aangetakt op de Gooyerdijk. Ten noorden van het landgoed loopt de Doornveldlaan door richting de kruising met het Zandspoor, waar de toegang tot de laan is afgesloten middels een hek.
 
Zicht op de toegangspoort tot het plangebied vanaf de Gooyerdijk
Zicht op de toegangspoort tot het plangebied vanaf de kruising Zandspoor en Doornveldlaan
2.2 Toekomstige situatie
De in onbruik geraakte agrarische bebouwing wordt gesloopt waarvoor één woning wordt teruggebouwd. De nieuwe situatie zorgt ervoor dat er ruimtelijke kwaliteit wordt toegevoegd, enerzijds door de reductie van bebouwing en anderzijds door een goede landschappelijke inpassing van het geheel, goed passend in het karakter van het omliggende landschap.
 
In navolgende afbeelding is te zien welke opstallen al deels (pompruimte is nog aanwezig) zijn gesloopt (D: schuur van 220 m², E: stal/gierkelder van 618 m², F: stal/voertuigen van 634 m², G: berging/pompruimte van 215 m²). De verharding tussen de stallen zal eveneens worden verwijderd (H: terreinverharding van 3.000 m²).
 
Te slopen opstallen (D, E, F, G)
 
De woonboerderij (A), het bakhuis (B) en de paardenstal (C) blijven behouden. De woonboerderij zal in gebruik worden genomen als burgerwoning. het bakhuis behoudt zijn oorspronkelijke functie. De paardenstal behoudt deels zijn functie. De stal wordt ook ingezet in de nieuwe situatie voor opslag en berging van materieel voor tuinonderhoud. Het houden van dieren betreft hobbymatig gebruik, hier worden 4 paarden en 12 schapen gehouden door de eigenaar. De paardenbak ten zuiden van de opstallen blijft eveneens behouden.
 
In de toekomstige situatie zal in de meest noordelijke punt van het plangebied de nieuwe woning met een bijgebouw worden toegevoegd. Familie van de eigenaren van de gronden zal hier gaan wonen. De gronden tussen de bestaande woning en de nieuwe woning wordt ingericht als kruidenrijk grasland of kruidenrijke akker. 
 
In navolgende afbeelding is een impressie opgenomen van de toekomstige situatie. De paden op het terrein zijn van een dusdanige afmeting dat maaimachines en tractoren ongehinderd hun bestemming kunnen bereiken.
 
Impressie van de nieuwe situatie van Landgoed Gooyerdijk 134
 
2.3 Landschappelijke inpassing
Hieronder lichten we de landschappelijke inrichting toe aan de hand van de historische ontwikkeling van het omliggende gebied en recente ontwikkelingen rond het perceel.
2.3.1 Historie: kampenlandschap op de flank van de heuvelrug
Het plangebied bevindt zich op de flanken van de Utrechtse Heuvelrug aan de grens van het Langbroeker-weteringgebied. Dit is ook het overgangsgebied tussen het voor het Langbroekerweteringgebied kenmerkende kampenlandschap van de Heuvelrug. De overgang van het 'dichte heuvelrug' naar het half open landschap van de Langbroekerwetering geeft een geleidelijk beeld er is geen sprake van een harde overgang. De onderstaande historische kaart van het gebied rond 1870 maakt dit goed inzichtelijk.
 
Historische kaart plangebied (omstreeks 1870) noot: de stip geeft de planlocatie aan. 
Op deze kaart is de huidige boerderij (bouwjaar 1861) nog niet ingetekend. De rode stip geeft de locatie aan. Op de kaart zijn de langgerekte percelen aan de Langbroekerdijk, de Gooyerwetering richting Driebergen en de aan de zuidkant gelegen percelen van de Gooyerdijk goed te zien. De aan de noordkant gelegen percelen aan de Gooyerdijk, richting Doorn, vertonen ook de langgerektheid kenmerkend voor het gebied. Op de plek van het plangebied vertonen de percelen echter een hele andere structuur. De lange lijnen van de cope-landschappen zijn niet aanwezig. De structuur is onregelmatig en komt meer overeen met die van een kampenlandschap. Het bijzondere is dat deze grillige structuur nog bestaat en recentelijk zelfs is versterkt.
 
Wat op de bovenstaande kaart verder opvalt is de voor een cope-landschap kenmerkende lintbebouwing buiten het plangebied (in het cope-landschap) en de afwezigheid daarvan in het plangebied.
 
Wat tot slot opvalt is dat het plangebied historisch gezien géén onderdeel uitmaakt van de boerderijen gelegen aan de Gooyerdijk. Dit is beter te zien op de hieronder gevoegde uitsnede van de hiervoor opgenomen kaart.
Historische ligging plangebied
Noot: de stip geeft de planlocatie aan; de pijl de weg die naar de locatie voert.
 
Deze kaart laat zien dat de toegang tot de boerderij loopt vanaf de kant van de Heuvelrug, de Doornveldlaan – en niet vanaf de Gooyerdijk. Op kaarten rond 1900 is te zien dat het plangebied een tweede aansluiting krijgt. Echter, niet op de Gooyerdijk, maar een aansluiting op de niet meer bestaande schapendrift. Dit is het pad ten westen van het plangebied dat de aansluiting vormt tussen de Gooyerdijk en de Doornveldlaan. Bij het verdwijnen van de schapendrift in de jaren ‘30 van de vorige eeuw verdwijnt ook deze aansluiting. De toegangsweg naar de Gooyerdijk is pas te zien op kaarten uit de jaren ‘90. Toen zijn ook de eiken langs deze toegangsweg geplant. Pas vanaf dat moment is de hoofdtoegangsweg verschoven van de Doornveldlaan naar de Gooyerdijk. De reden daarvoor was dat de Doornveldlaan (een smal zandpad) geen geschikte toegangsweg meer was. Het steeds groter wordende veeteeltbedrijf en het inmiddels gevestigde aannemersbedrijf trok te veel verkeer en te groot materieel.
 
Deze kaart toont ook nog iets anders, namelijk een pad dat loopt vanaf de Gooyerdijk, langs de oude schapenschuur van de Veldhoeve (Gooyerdijk nummer 138, welke boerderij er toen nog niet was), langs de oude schapenschuur aan de Schapendrift en de oude schapenschuur (niet meer aanwezig) op het huidige perceel Doornveldlaan 9. Het gebied kenmerkt zich door oude schapenschuren met daarlangs oude schapendriften op de route richting de Heuvelrug. Kenmerkend aan deze schapenschuren was, dat het individueel gelegen schuren waren. Later zijn bij enkele schuren boerderijen gebouwd. De schuren zelf zijn vaak echter honderden jaren ouder dan de later bijgebouwde boerderijen.
    
2.3.2 Kader voor verdere ontwikkeling: ontsluiting, bestaande elementen
Voor de landschappelijk inrichting van de nieuw te bouwen woning is rekening gehouden met een aantal vaste elementen die zich in het plangebied bevinden. Dit is naast de bestaande en blijvende bebouwing, de paardenbak en al aanwezige beplanting en ecologische structuur.
 
Ongeveer twintig jaar geleden is de vorige eigenaar van het perceel gestart met het beplanten van het gebied. Onderdeel zijn de eikenlaan en de verhoogde houtwal, waarvan de beplanting inmiddels een behoorlijke omvang heeft. De eikenlaan loopt vanaf de Gooyerdijk richting, en langs, de te slopen schuren. De houtwal loopt rond vrijwel het hele bebouwingsgebied en gaat aan de noord- en westzijde van het plangebied over in de gronden die omgevormd worden naar natuur. Alleen aan de boerderijzijde van het gebied (oostkant) is er geen houtwal.
 
De verhoogde houtwal is beplant met autochtone struiken en bomen en is kenmerkend voor het kampenlandschap. Door zijn omvang is de houtwal inmiddels onderdeel van de ecologische structuur en biedt huisvesting aan veel dieren en planten. Uitgangspunt is het behouden van de houtwal, de eikenlaan en de twee, bijna dertig jaar oude en omvangrijke, lindebomen, die zich aan de noordzijde van de houtwal bevinden.
 
Om het kampenlandschap te versterken zijn meer recentelijk enkele kilometers aan meidoornhagen binnen het plangebied geplant, twee stroken bos en twee hoogstamboomgaarden. Ook is een historische akker omgevormd naar natuurakker. De stroken bos en de hagen bieden bovendien een mooie overgang van de lange lijnen van het cope-landschap aan de overzijde van de Gooyerdijk, naar het kampenlandschap van het plangebied.
 
Bijzonder punt van aandacht bij de landschappelijke inrichting is toegankelijkheid van de akkers aan de noordzijde van het plangebied. Landbouwmachines zijn tegenwoordig van een dusdanige omvang dat de Doornveldlaan geen goede toegangsweg vormt. Zoals hiervoor vermeld is daarom destijds de ontsluiting naar de Gooyerdijk aangelegd. De machines zullen dus vanaf de Gooyerdijk, via de eikenlaan en de nieuw aan te leggen paden toegang moeten hebben tot de akkers.
 
Tot slot dient bij de planologische inpassing van de nieuw te bouwen woning rekening gehouden te worden met een rioolwater persleiding, die over het plangebied loop en de vereiste beschermingszone rond deze leiding en een aanwezige waterpomp. Binnen een beschermingszone van drie meter aan beide zijden van de leiding mogen geen handelingen worden verricht die een goede werking van de leiding kunnen beletten of belemmeren. Feitelijk betekent dit dat binnen een beschermingszone om de leiding niet gebouwd mag worden.
 
2.3.3 Doelen
Bij het inpassen van de nieuwe woning in het landschap hebben de eigenaren zich een aantal doelen gesteld:
  • het laten aansluiten van het ontwerp bij de hierboven besproken historische kenmerken van het landschap (kampenlandschap en oude schapendrift);
  • het behouden en versterken van de reeds ingezette ecologische structuur;
  • het versterken van de logica van het perceel na het slopen van de schuren;
  • het gebruiken en versterken van de eikenlaan als ordenend landschappelijk element door deze leidend te laten zijn bij de positionering van de nieuwe woning.
 
2.3.4 Ontwerp perceel en positionering woning
Door de sloop van de bestaande schuren ontstaat een nieuw open middengebied dat zich bevindt aan het einde van, en tussen de twee toegangswegen. Na de sloop vormt de meest nadrukkelijke toegangslaan, de eikenlaan, een vreemd element omdat het zijn landschappelijke functie lijkt te hebben verloren; de laan eindigt in het niets. De nieuw ontstane open ruimte in het hart van het perceel vraagt om een landschappelijke benadering, waarbij positionering van de tweede woning kan worden gebruikt om meer samenhang te creëren en de kwaliteit van het middenterrein te gebruiken om het nieuwe ensemble te versterken.
   
Vanwege de a-typische ligging van het zeer grote agrarisch bouwvlak is het van belang om in te zetten op een landschappelijke totaalbenadering. Het verbeteren van de logica van het perceel is hierbij leidend; met een bewuste keuze voor de positionering van de nieuwe woning aan het einde van de toegangslaan. Hiermee wordt de positie van de tweede woning ingezet om een heldere koppeling te maken tussen de bestaande woning, het nieuwe open hart en de nieuwe woning. Door de tweede woning in het verlengde van de eikenlaan, tegen de verhoogde houtwal, aan te leggen krijgt de eikenlaan een duidelijke beëindiging. Door de aanwezigheid van de rioolwater persleiding is het bestemmingsvlak zodanig bepaald, dat het bouwvlak ten zuiden van de rioolwaterpersleiding is geplaatst en er ten noorden van de rioolpersleiding ruimte is voor een eventueel te bouwen bijgebouw. Voorts is bij de bepaling van het bestemmingsvlak rekening gehouden met de al aanwezige waterpomp. Door deze elementen niet te clusteren in een gesloten ensemble krijgt het open middenterrein meer zeggingskracht en een verbindende functie tussen de twee woningen. Het hart van het perceel zal zoveel mogelijk open worden gehouden en beheerd worden als bloemrijk grasland of kruidenakker en krijgt hiermee een eigen sterke waarde binnen het nieuw ontstane ensemble.
 
In navolgende afbeelding is een impressie opgenomen van de toekomstige situatie.
Impressie van de nieuwe situatie van Landgoed Gooyerdijk 134 met zichtlijnen
 
3 Algemeen ruimtelijk beleidskader
3.1 Rijksbeleid
 
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
 
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
 
Planspecifiek
De aard en kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling maakt dat er, los van de ladder voor duurzame verstedelijking, geen raakvlak is met het Rijksbeleid. In toelichting paragraaf 3.1.3 wordt op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is de ontwikkeling dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
 
3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die op 1 juli 2017 in werking is getreden.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan:
een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Aangezien bij dit plan slechts één woning wordt gerealiseerd en een bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is er geen verantwoording noodzakelijk in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (herijking 2016)
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. De herijking van de PRS is op 12 december 2016 vastgesteld. In de PRS beschrijft de provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. De provincie Utrecht geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang achten, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe zij uitvoering geven aan dit beleid. Deels wordt uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening welke tegelijk met de PRS is opgesteld.
 
In de herijkte Provinciale ruimtelijke structuurvisie zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd.
 
Duurzame leefomgeving
  • Behouden en bevorderen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie;
  • Voldoende ruimte bieden voor realisatie van duurzame energiebronnen;
  • Anticiperen op de ruimtelijke lange termijn gevolgen van klimaatverandering;
  • Beschermen en realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving waarin ook stilte beleefd kan worden.
Beschermen kwaliteiten
  • Behouden van de kwaliteit van de cultuurhistorische structuur en streven naar een betere beleefbaarheid ervan;
  • Behouden van de kernkwaliteiten van het landschap en behouden van aardkundige waarden en streven naar een betere beleefbaarheid ervan;
  • Beschermen en ontwikkelen van soorten en van een robuust netwerk van natuur.
Vitale steden en dorpen
  • Bevorderen van binnenstedelijke ontwikkeling;
  • Voldoende ruimte bieden voor het realiseren van een op de behoefte aansluitend aanbod van woningen en woonvoorzieningen;
  • Voldoende ruimte bieden voor het functioneren en versterken van een vitale en innovatieve regionale economie;
  • Voldoende ruimte bieden voor behoud en versterking van een goede retailstructuur;
  • Zorgdragen voor en voldoende ruimte bieden voor een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijdslocaties.
Dynamisch landelijk gebied
  • Uitnodigende zones die stad en land verbinden en bijdragen aan kwaliteit van het binnenstedelijk leefmilieu;
  • Zodanige condities scheppen dat de vitale regionale economie in het landelijk gebied zich kan ontwikkelen;
  • Zodanige condities scheppen dat een goede recreatieve structuur wordt behouden en versterkt.
Natuur
De Provincie wil het NNN (Natuurnetwerk Nederland) behouden en verder ontwikkelen. Daarom worden deze gebieden beschermt en wil de Provincie tot 2021 1.506 hectare nieuwe natuurgebieden realiseren. Zij zorgen er voor dat zich geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voordoen die een significant negatief effect hebben op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN binnen de provincie. Dit wordt gedaan via het beschermingsregime 'nee, tenzij'. Als er sprake is van significante aantasting, dan mag de voorgenomen ontwikkeling niet doorgaan, tenzij deze voldoet aan enkele randvoorwaarden.
 
Om te komen tot zowel een ontwikkelingsgerichte omgang met het NNN, als tot een betere ruimtelijke bescherming, benoemd de gemeente een aantal instrumenten. Onder voorwaarden worden ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarbij het functioneren van het NNN niet wordt aangetast of zelfs wordt verbeterd. De volgende instrumenten zijn beschikbaar: 
  • uitbreiding van geringe omvang bij bestaande functies. Kleinschalige ontwikkelingen in het NNN zijn mogelijk mits ze aansluiten aan een bestaande andere functie èn ze op al verstoord terrein plaats vinden; 
  • plussen en minnen. Het negatieve effect van een ontwikkeling kan met voor natuur positieve ingrepen worden opgeheven zodat er geen sprake is van een significante aantasting van het NNN;
  • herbegrenzing van het NNN. Bij kleinschalige ontwikkelingen kan het instrument herbegrenzing worden ingezet, mits dit leidt tot een gelijkwaardige of betere kwaliteit van het NNN en de oppervlakte van het NNN niet vermindert;
  • saldobenadering. Toe te passen bij een combinatie van ontwikkelingen die in een gezamenlijk ruimtelijk plan worden opgepakt en die per saldo een meerwaarde voor natuur opleveren
 
Planspecifiek
Duurzame leefomgeving
Stiltegebied
Uit de kaart 'Duurzame leefomgeving' blijkt dat het plangebied is voorzien van de aanduiding 'stiltegebied'. In deze gebieden mag een ruimtelijk plan geen bestemmingen en regels bevatten die de geluidsbelasting vanwege niet-gebiedseigen geluid significant negatief kan beïnvloeden. Negatieve beïnvloeding van de geluidsbelasting kan zich voor doen bij toevoeging van nevenfuncties bij agrarische bedrijven, functiewijziging van beëindigende agrarische bedrijven en bij ontwikkelingen ter plaatse van bestaande niet-agrarische bedrijven. Voorkomen moet worden dat hierdoor een toename plaatsvindt van de geluidsbelasting in het stiltegebied, anders dan ten gevolge van de gebiedseigen geluiden. Bestaande functies (ook de stilteverstorende functies) binnen het stiltegebied kunnen blijven bestaan. Binnen het stiltegebied blijven ontwikkelingen die bij het gebied horen, zoals agrarische activiteiten en stille vormen van recreatie mogelijk. Het beleid is erop gericht dat mensen en dieren stilte kunnen ervaren. Het instellen van stiltegebieden is hierbij een belangrijk hulpmiddel. Aangezien het plangebied slechts wordt gebruikt voor bewoning, met eventueel beroep aan huis, is er geen sprake van strijdigheid met dit artikel uit de verordening. Bovendien is in de regels verankerd dat bij het gebruik van de gronden in het plangebied een richtwaarde gemeten op 50 m afstand niet wordt overschreden.
  
Beschermingszone drinkwaterwinning
In de structuurvisie is het plangebied aangeduid als beschermingszonedrinkwaterwinning ten behoeve van een duurzame drinkwatervoorziening. Hiervoor geldt artikel 4 van Provinciale Milieu Verordening 2013 waarin de bijzondere zorgplicht grondwater wordt benoemd. In dit gebied dient aandacht besteed te worden aan het feit of nieuwe functies een verontreinigingsrisico vormen voor het grond- en oppervlaktewater. Binnen deze gronden mogen bovendien geen bodemingrepen plaatsvinden van dieper dan 3 m. Onderhavig plan betreft een woonfunctie wat geen verontreinigingsrisico met zich mee brengt, daarnaast zijn er geen bodemingrepen van dieper dan 3m voorzien.
 
Beschermen kwaliteiten
Landschap Rivierengebied
Het plangebied is gelegen in het Landschap Rivierengebied. Voor dit landschap wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:
  • schaalcontrast van zeer open naar besloten;
  • samenhangend stelsel van rivier - uiterwaard - oeverwal - kom;
  • samenhangend stelsel van hoge stuwwal - flank - kwelzone - oeverwal – rivier;
  • de Kromme Rijn als vesting en vestiging.
Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van Rivierengebied verschillende accenten. Uit de kwaliteitsgids blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het deelgebied 'Langbroek'. De ruimtelijke essenties van dit deelgebied zijn uitgewerkt in verschillende thema’s en ambities:
  • Behoud van het karakteristieke profiel van de Langbroekerwetering
  • Behoud van de karakteristieke copeverkaveling met de kleinschalige afwisseling van open smalle, langgerekte ruimten en opstrekkende boskavels, grienden, houtsingels en lanen
  • Meer routes voor verschillende soorten verkeer/gebruikers dwars door Langbroek, aansluitend op de Kromme Rijn en de stuwwal, zodat de dwarsdoorsnede door de verschillende deelgebieden beter te beleven wordt
Omdat er slechts 1 nieuwe woning wordt opgericht, een bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning en een veelheid aan agrarische bebouwing wordt gesloopt, er binnen de randen van het bestaande perceel (oud agrarisch bedrijf) wordt gebleven en de bestaande groene omkadering van het plangebied gehandhaafd blijft, is echter geen van de thema's van belang voor het plangebied. Er worden geen kernkwaliteiten aangetast. Voorts worden de landschaps- en natuurwaarden van het landschap geborgd door het opnemen van de bestemming 'Natuur' en de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - open landschap'
 
Archeologie
Daarnaast heeft het plangebied de aanduiding 'CHS - Archeologie'. Het provinciale beleid richt zich op het bevorderen van duurzaam behoud en beheer van de archeologische resten in de bodem ('in situ'). De provincie werkt dit beleid uit, bij voorkeur in de Structuurvisie voor de Ondergrond die zij overweegt op te stellen. Hierin zal de provincie aangeven welk beschermingsregime geldt voor welke gebieden. Als ruimtelijke ingrepen onvermijdelijk zijn vraagt de provincie aandacht voor het op goede wijze uitvoeren van archeologisch onderzoek. Ten slotte richt de provincie zich op het versterken van de zichtbaarheid en de beleefbaarheid van archeologisch erfgoed, ook als inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkeling. Dit aspect wordt nader toegelicht in toelichting paragraaf 4.6.
    
Dynamisch landelijk gebied
Landbouwgebied
In de landbouwgebieden biedt de provincie agrariërs ruimte voor verbreding en innovatie (waaronder ook productie van duurzame energie), met name om activiteiten die in belang zijn van de landbouw zelf en van haar functie voor het omringende gebied. Andere agrarische ondernemers mogen geen hinder ondervinden van de verbredingstak. Nevenactiviteiten moeten ondergeschikt blijven aan de agrarische hoofdfunctie en plaatsvinden binnen het bestaande bouwperceel. Het initiatief omvat het omzetten van een voormalig agrarisch bedrijf naar een landgoed met een woonfunctie waarbij agrarische opstallen worden verwijderd en één woning wordt toegevoegd. De ontwikkeling vindt geheel binnen het bouwperceel plaats en zorgt in geen geval voor hinder voor omliggende bedrijven. 
 
Landbouwstabiliseringsgebied
Het landbouwstabiliseringsgebied is aangewezen om de functie natuur of wonen te beschermen tegen de invloeden van de niet-grondgebonden veehouderij. Uitbreiding en nieuwvestiging van niet-grondgebonden veehouderij is hier niet mogelijk. De ontwikkeling betreft het omzetten van een agrarisch bedrijf naar een landgoed waar wonen de hoofdfunctie betreft. Dit is niet in strijd met de voorwaarden van het landbouwstabiliseringsgebied.
 
Gezien het plangebied is gelegen in het buitengebied van Doorn is het thema 'Vitale steden en dorpen' niet van toepassing op voorliggend initiatief. 
  
Op basis van bovengenoemde aspecten sluit het plan aan bij de uitgangspunten van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie.       
 
Natuur           
Planspecifieke toelichting kan gevonden worden in toelichting paragraaf 4.5.
 
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (herijking)
Tegelijk met de PRS is op 4 februari 2013 de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. De PRV wordt elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast (herijken). De huidige herijking van de PRV is op 12 december 2016 vastgesteld.
 
In de PRV wordt deels uitvoering gegeven aan het beleid uit de PRS. De PRV geeft regels met betrekking tot de onderwerpen bodem, water, energie, cultureel erfgoed, wonen, werken, verkeer en vervoer, landelijk gebied, landschap, natuur en recreatie.
 
Planspecifiek
Voor onderhavig plan heeft de provinciale ruimtelijke verordening relevantie met betrekking tot het stiltegebied, beschermingszone drinkwaterwinning, CHS-archeologie, landbouw(stabiliserings)gebied en het Rivierengebied. Deze aspecten zijn reeds behandeld in toelichting paragraaf 3.2.1.
 
De volgende afbeelding toont een fragment van de kaart 'stiltegebied' uit de PRV.
 
   
Uitsnede kaart stiltegebied uit de PRV
 
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat een deel van het plangebied is gelegen in een stiltegebied. Met betrekking tot dit stiltegebied stelt artikel 2.5 lid 2 van de PRV dat er geen nieuwe bestemmingen en regels mogen worden toegestaan die de geluidsbelasting vanwege niet-gebiedseigen geluid significant negatief beïnvloeden. Zoals in voorgaande paragraaf reeds is gesteld zal het plangebied worden gebruikt voor bewoning, met eventueel beroep aan huis, waardoor er geen sprake is van strijdigheid met dit artikel uit de verordening. Bovendien is in de regels verankerd dat bij het gebruik van de gronden in het plangebied een richtwaarde gemeten op 50 m afstand niet wordt overschreden. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de PRV.
 
De volgende afbeelding toont een fragment van de kaart 'beschermingszone drinkwaterwinning' uit de PRV.
 
   
Uitsnede kaart beschermingszone drinkwaterwinning uit de PRV
 
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat het gehele plangebied is gelegen in een beschermingszone drinkwaterwinning. Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 1.11 lid 2 van de PRV dat een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘beschermingszone drinkwaterwinning’ bestemmingen en regels bevatten die het waterwinbelang beschermen indien nieuwe functies een verontreinigingsrisico vormen voor het grond- en oppervlaktewater. Binnen deze gronden mogen bovendien geen bodemingrepen plaatsvinden van dieper dan 3 m. Zoals in voorgaande paragraaf reeds is gesteld betreft onderhavig plan een woonfunctie wat geen verontreinigingsrisico met zich mee brengt. Daarnaast zijn er geen bodemingrepen van dieper dan 3m voorzien. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de PRV.
 
De volgende afbeelding toont een fragment van de kaart 'Cultuurhistorische hoofdstructuur' uit de PRV.
 
   
Uitsnede kaart Cultuurhistorische hoofdstructuur uit de PRV
 
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat het gehele plangebied is gelegen in een 'CHS-archeologie'. Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 1.7 lid 2 van de PRV dat bestemmingen en regels bevatten ter bescherming van de waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur. Artikel 1.7 lid 3 van de PRV stelt dat een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'Cultuurhistorische hoofdstructuur' bestemmingen bevat en regels ter bescherming van de waarden van de cultuurhistorische hoofdstructuur, zoals genoemd in de Bijlage Cultuurhistorie. Ten behoeve van de ontwikkeling is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. In toelichting paragraaf 4.6 is geconcludeerd dat nader onderzoek niet noodzakelijk is en het opnemen van een dubbelbestemming niet noodzakelijk meer is gezien de bevindingen in het onderzoek. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het gestelde in de PRV.
 
De volgende afbeelding toont een fragment van de kaart 'Agrarische bedrijven' uit de PRV.
 
 
Uitsnede kaart Agrarische bedrijven uit de PRV
 
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat het gehele plangebied is gelegen in een landbouwstabiliseringsgebied. Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 2.1 lid 8 van de PRV dat een ruimtelijk besluit voor gronden bestemmingen en regels kan bevatten die nevenactiviteiten toestaan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  • de nevenactiviteit blijft ruimtelijk ondergeschikt aan de agrarische activiteiten, en
  • de nevenactiviteit vindt plaats binnen het bestaande bouwperceel, en
  • erfinrichting en bedrijfsbebouwing zijn landschappelijk goed inpasbaar, en
  • omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
Zoals in voorgaande paragraaf reeds is gesteld betreft het initiatief het omzetten van een voormalig agrarisch bedrijf naar een woonfunctie waarbij agrarische opstallen worden verwijderd en één woning wordt toegevoegd. De ontwikkeling vindt geheel binnen het voormalige bouwperceel plaats en zorgt in geen geval voor hinder voor omliggende bedrijven. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het gestelde in de PRV.
 
De volgende afbeelding toont een fragment van de kaart 'Landschap' uit de PRV.
 
   
Uitsnede kaart Landschap uit de PRV
 
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat het gehele plangebied is gelegen in het Rivierengebied. Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 1.8 lid 2 van de PRV dat een ruimtelijk besluit voor gronden bestemmingen en regels moet bevatten ter bescherming van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten. Artikel 1.8 lid 3 van de PRV stelt dat deze gronden geen nieuwe bestemmingen en regels mag bevatten die leiden tot een onevenredige aantasting van in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten. Zoals in voorgaande paragraaf reeds is gesteld omvat voorliggend plan slecht de ontwikkeling van 1 woning, een bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning en een veelheid aan agrarische bebouwing wordt gesloopt. Daarnaast wordt er binnen de randen van het bestaande perceel (oud agrarisch bedrijf) gebleven en blijft de bestaande groene omkadering van het plangebied gehandhaafd. Daarnaast zijn de omliggende gronden nader ingericht ten behoeve van de landschappelijk en natuurwaarden, zie toelichting paragraaf 2.1. Geconcludeerd wordt dat er geen kernkwaliteiten worden aangetast. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het gestelde in de PRV.
 
Ruimte voor ruimte
Onderhavig plangebied valt tenslotte binnen het gebied waar 'Functiewijziging van (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar woonfunctie met extra woningen ("ruimte voor ruimte")' mogelijk is, oftewel, de ruimte-voor-ruimteregeling zoals genoemd in artikel 3.11 van de PRV. Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 3.11 lid 1 van de PRV dat de bouw van één nieuwe woning is toestaan indien alle bedrijfsbebouwing op de betrokken bouwpercelen wordt gesloopt, tenzij het gaat om historisch waardevolle of karakteristieke be­bouwing of bedrijfswoning. De historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing krijgt een passende functie die bijdraagt aan dat behoud. Wanneer 1000 m² tot 2500 m² aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van één nieuwe woning toegestaan.
 
In onderhavig geval wordt 1.687 m² aan bedrijfsbebouwing gesloopt. Er wordt niet voldaan aan de voorwaarde dat alle bedrijfsbebouwing (exclusief de woonboerderij) dient te worden gesloopt, het bakhuis en de paardenstal blijven behouden. Het bakhuis en de paardenstal behouden deels hun oorspronkelijke functie en zullen materieel herbergen voor het onderhoud van het landgoed. Afwijking van de sloopvoorwaarden is mogelijk wanneer dat leidt tot meer ruimtelijke kwaliteit. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan: 
  • herstel van landschapselementen;
  • versterking van de cultuurhistorische hoofdstructuur (agrarisch cultuurlandschap) of lokale cultuurhistorische waarden;
  • realisering van extra natuur binnen de Groene contour;
  • oplossingen voor de wateropgave;
  • realisering van wandel- en recreatiemogelijkheden;
  • verbetering van het woonmilieu in een aangrenzende kern;
  • sanering van niet-grondgebonden veehouderij uit de nabijheid van een natuurgebied (NNN). Bijvoorbeeld agrarische bedrijven die in een extensiveringsgebied zijn gelegen.
 
Overstroombaar gebied
De navolgende afbeelding toont een fragment van de kaart 'Overstroombaar gebied' uit het PRV.
 
Uitsnede kaart Overstroombaar gebied uit de PRV
Bovenstaande afbeelding toont dat het plangebied net buiten het Overstroombaar gebied ligt. Derhalve bevat het plan geen bestemmingen en regels die rekening houden met overstromingsrisico's volgens het PRV. Artikel 1.13 is daarmee niet aan de orde met betrekking tot het plangebied.
 
Zoals reeds aangegeven in toelichting paragraaf 2.1 en toelichting paragraaf 2.2 wordt er bij de beoogde erfinrichting ruimtelijke kwaliteit toegevoegd door enerzijds de reductie van bebouwing en anderzijds een goede landschappelijke inpassing van het geheel, goed passend in het karakter van het omliggende landschap. Door de ontwikkeling van natuur rond het perceel en de inrichting van het middengebied tussen de bestaande en de nieuwe woning als weiland/grasland met enkele bomen worden de karakteristieke landschappelijke waarden als openheid gerespecteerd en zelfs verstrekt. De beoogde ontwikkeling sluit aan op de gestelde kwaliteitseisen die vanuit de PRV worden gesteld. 
 
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie 2030 'Groen dus Vitaal'
De gemeenteraad van Utrechtse Heuvelrug heeft op 28 januari 2010 de Structuurvisie 2030 'Groen dus Vitaal' vastgesteld. Daarin zijn onder meer afspraken op hoofdlijnen opgenomen over de ontwikkeling van gebieden en kwaliteiten tot 2030. Voor de periode 2010-2016 zijn concretere afspraken opgenomen.
 
Het motto van de Structuurvisie 2030 is 'Groen dus Vitaal'. Aan de ene kant zijn natuur, landschap, cultuurhistorie en archeologie, samen met de sociale kwaliteit van de dorpen, het uitgangspunt. Voor wonen, economische ontwikkeling, sport en recreatie is ruimte als dat in het verlengde van dit uitgangspunt gevonden kan worden. Omgekeerd is het gewenst dat de samenleving, vanuit de behoefte aan wonen, werken, sporten en recreëren, op zoek gaat naar gebruiksmogelijkheden van het gemeentelijke grondgebied. De vitaliteit die daarmee wordt ingebracht, verhoogd voor iedereen de waarde van de leefomgeving voor iedereen.
 
Gezien de complexe omgeving met zoveel waarden vraagt het motto om creativiteit en maatwerk voor de functies wonen, werken, sport en recreatie. En een standvastige, maar niet dogmatische houding vanuit het oogpunt van natuur, landschap, cultuurhistorie en de samenleving. Voor de gemeentebrede invalshoek wordt gewerkt met zes thema's, die een breed terrein bestrijken:
  • Natuur over de heuvels;
  • Op de schouders van ons erfgoed;
  • Duurzaam bereikbaar;
  • Leefbare dorpen;
  • Vrije tijd op de Utrechtse Heuvelrug;
  • Maatwerk voor wonen en werken.
De volgorde van de thema's weerspiegelt de algemene houding 'Groen dus Vitaal'. Om sturing te geven aan de ontwikkelingsrichting voor de diverse geografische samenhangende gebiedsdelen (zones), is een structuurvisiekaart met gebiedsdekkende zonering ontwikkeld. De kaart heeft een landschappelijke onderlegger en is gebaseerd op versterking van de bestaande situatie en de hieraan gekoppelde gemeentebrede thema's.
 
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de structuurvisiekaart behorende bij de Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'.
 
   
Fragment structuurvisiekaart Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'
 
Onderhavig plangebied ligt in het gebied ‘gemengde zone’ van de kern Doorn. In dit gebied liggen alle dorpen, bijna alle landgoederen, veel recreatieterreinen, waardevolle natuur (oude lanen, oude bossen, Kombos, enzovoort), de meeste infrastructuur en agrarische bedrijven. De gemeente voert per zone een genuanceerd beleid en wordt gestreefd naar een duurzame functiemenging. De menging vooral op natuur gericht, soms op de agrarische sector en soms is het een zeer brede mix van landbouw, cultuurhistorie, wonen, werken en natuur.
 
Voor deze zone geldt dat woningen en andere gebouwen alleen gewenst zijn als ze historisch zijn of van hoge ruimtelijke kwaliteit. Om te voorkomen dat de groene ruimte geleidelijk minder groot wordt, stelt de gemeente de algemene regel dat de bestaande ‘footprint’ van de gebouwen niet groter mag worden dan de huidige. Iedere herontwikkeling moet expliciet de bestaande cultuurhistorische (dat wil zeggen bouwkundige, historisch-geografische en archeologische), ecologische en landschappelijke kwaliteit beschrijven en waarderen. Ook moet worden aangeven hoe deze kwaliteiten het plan beïnvloed hebben en hoe dit zal leiden tot een aantoonbare verbetering van deze aspecten. Er moet ruimte zijn voor natuur in deze zone. Dus behoud van oudere boombeplanting en zoveel mogelijk verwijderen van afrasteringen.
  
Conclusie 
De ontwikkeling van het plangebied is geheel in lijn met de ambities uit de structuurvisie. Het perceel van het voormalige agrarische bedrijf wordt omgezet naar een plek om te wonen, met behoud van het hobbymatig houden van dieren. Daarbij worden de landschappelijke kenmerken behouden en versterkt doordat er agrarische opstallen worden verwijderd. Hiervoor in de plaats wordt het middenterrein herontwikkeld naar grasland met bomen waardoor er meer ruimte komt voor natuur. De bestaande boomplanting langs de toegangspaden blijft eveneens behouden. 
 
Daarnaast zijn op het terrein reeds zijn enkele kilometers aan gemengde meidoornhagen aangelegd. Het streven is om deze heggen, wanneer zij voldoende groot zijn, te vlechten, waardoor ze veewerend worden. Afrastering is dan niet meer nodig. Verder worden de sloten gebruikt als barrière, waardoor op deze plekken eveneens geen afrastering nodig is.
 
Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling goed passend is binnen deze visie.
 
3.3.2 Woonvisie Utrechtse Heuvelrug, Actualisatie Woonvise 2013-2020
In april 2008 heeft de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug de woonvisie "Wonen in een vitale
gemeente" vastgesteld. In 2012 is de gemeentelijke woonvisie uit 2008 geëvalueerd. Op basis daarvan is een aantal speerpunten van beleid vastgesteld waarop de gemeente in de komende jaren haar focus wil leggen. Deze Actualisatie Woonvisie 2013-2020 is op 3 februari 2014 vastgesteld door de gemeenteraad Utrechtse Heuvelrug.
 
De woonvisie behandelt de verzelfstandiging van de woningcorporaties, de decentralisering naar gemeenten en woningcorporaties evenals de regionalisering. Bij de evaluatie van de woonvisie is bepaald dat de komende jaren de focus ligt op de volgende 4 speerpunten:
  1. het inzetten op doorstroming in de voorraad sociale woningen (huur en koop);
  2. meer betaalbare huur- en koopwoningen (ver)bouwen of beschikbaar stellen voor de inkomensgroepen van € 34.085,- tot € 50.000,- (de scheefwoners);
  3. levensloopbestendig wonen en wonen in combinatie met welzijn en/of zorg bevorderen en realiseren in alle dorpen;
  4. klimaatbewust en duurzaam (ver)bouwen stimuleren.
Deze vier speerpunten zijn doorvertaald naar zo concreet mogelijke doelen en acties. De horizon ligt op 2020, met een doorkijk op onderdelen naar de jaren daarna. De visie uit 2008 blijft voor een groot deel overeind: de gemeente wil werken aan fysiek en sociaal duurzame dorpen, waarin alle inwoners prettig en veilig kunnen (blijven) wonen in hun eigen leefomgeving en waar de sociale cohesie in stand blijft c.q. wordt versterkt. Daarbinnen is ruimte voor maatwerk op het laagste schaalniveau. ‘Groei’ is nog wel aan de orde, maar is gericht zijn op het voorzien in de eigen behoefte van de huishoudens van de gemeente in de komende jaren.
     
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van één extra woning op een voormalig agrarisch perceel. De routing op het terrein wordt zodanig aangepast dat beide woningen toegankelijk zijn vanaf de erfontsluiting waardoor ze zelfstandig kunnen fungeren. Bij splitsen van kavels is maatwerk geboden:
  • De splitsing van een kavel moet passen in de bestaande structuur en opbouw van de straat of wijk, zoals beschreven in de stedenbouwkundige kaders die in de bestemmingsplannen zijn of worden vastgelegd.
  • De beoogde nieuwbouw sluit aan bij en is een kwalitatieve aanvulling op het bestaande woningaanbod in de betreffende straat of gebied.
  • De wijziging past in de privaatrechtelijke eigendomsverhoudingen ten aanzien van de opstal en het perceel en de toevoeging vormt geen aantasting van de woonkwaliteit van de omwonenden.
  • De nieuwbouw blijft binnen de bestaande rode contouren.
  • De overige relevante voorwaarden en bepalingen daarover (bijvoorbeeld verkeer, milieu) zullen bij ieder concreet verzoek zorgvuldig worden beoordeeld.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de alle voorgenoemde punten. De uitvoering van deze regeling vindt plaats onder bevoegdheid van het college. De woningcategorie is duur koop. In de visie ligt de focus op doorstroming vanuit de sociale huurwoningen en het beschikbaar stellen van betaalbare huur- en koopwoningen. Door lokaal maatwerk kan er worden bijgedragen aan doorstroming in deze categorieën. Bijvoorbeeld door senioren de mogelijkheid te geven om door te stromen naar een geschikte woning en zo kansen te creëren voor jonge gezinnen en starters. Per project wordt bovendien de afweging gemaakt welke ontwikkeling haalbaar en wenselijk is. Een zekere mate van flexibiliteit beantwoordt aan de wens vraaggericht, inspelend op de behoefte van de markt, te kunnen bouwen.
 
Voorgenomen ontwikkeling is vraaggericht en beantwoordt direct aan de behoefte van de initiatiefnemer. Familie van de eigenaren van de gronden zal de extra woning gaan bewonen. Daarnaast voldoet het aan de voorwaarden die gelden bij het splitsen van een perceel ten behoeve van wonen. De zorgvuldige inpassing van de woning op het landgoed, de toevoeging van landschappelijke waarden en natuur en de beperkte maatvoering van de woning maken dat het initiatief passend is op deze locatie.
 
3.3.3 Milieubeleidsplan Natuurlijk Duurzaam
De gemeenteraad heeft het programma 'Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal' opgesteld voor 2017 tot 2022. Naast de aanpak en het uitvoeringsprogramma van 2017, bevat dit programma de strategische milieubeleidsdoelen die geldend zijn van 2017 t/m 2022. Het programma richt zich op het versterken en verbinden van initiatieven uit de samenleving op het gebied van duurzaamheid en klimaat, waarbij vijf doelen centraal staan: 
  1. Klimaatneutrale gemeente in 2035
  2. Kwaliteit leefomgeving (water, geluid, lucht, licht, geur, trilling, straling, bodem en externe veiligheid)
  3. Duurzame mobiliteit
  4. Duurzame economie
  5. Duurzame en klimaatneutrale organisatie
Het programma stelt de samenleving, waaronder ondernemers, inwoners en bezoekers, als belangrijk middel om de doelen voor een duurzame en klimaatneutrale gemeente te realiseren. Daarnaast wordt er ook ingezet op regionale partners. Op gebouwniveau streeft de gemeente naar een 25% verscherpte EPC en het werken met het instrument GPR Gebouw.    
 
Planspecifiek
In toelichting paragraaf 4.8 wordt nader ingegaan op het aspect duurzaamheid.
 
3.3.4 Nota Ruimtelijke Kwaliteit
In 2017 heeft de gemeente de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld. Deze nota bevat het welstandsbeleid van de gemeente opgesteld in 2008. De nota beschrijft het welstandsbeleid en fungeert als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen (voorheen bouwvergunning). Welstandstoezicht wordt vooral gelegitimeerd vanuit het belang dat door de gemeente wordt gehecht aan de kwaliteit van de openbare ruimte en de bijdrage die gebouwen en bouwwerken geacht worden daaraan te leveren. Om dat belang op de juiste wijze te kunnen doorvertalen naar welstandscriteria, is de gemeente onderverdeeld in deelgebieden.
 
Planspecifiek
Onderhavig plangebied valt binnen het deelgebied ‘Dorpsbebouwing'. In dit gebied bevinden zich grote kavels aan lange lanen met brede en groene profielen. Prachtige privé-tuinen en ruime grasbermen met boombeplanting bieden een zeer aantrekkelijk raamwerk voor de aanliggende woningen. Er bevinden zich zowel particuliere woningen als meer complexmatig opgezette bebouwing. De lanenstructuur en de privé-tuinen zijn beeldbepalend voor het deelgebied.
 
Welstandsbeleid
Ontwikkelingen in dit deelgebied zullen voornamelijk bestaan uit kleinschalige aanpassingen aan woningen, er is weinig dynamiek. Toetsing dient in elk geval plaats te vinden aan de basiscriteria die van toepassing zijn op dit deelgebied. Voor het gebied gelden de volgende welstandscriteria: 
  • Algemeen:
    • De bouwwerken passen bij de karakteristiek van het deelgebied, wat betreft situering op de kavel, schaal en vormgeving van de bouwmassa, indeling van de gevels en detaillering, kleur- en materiaalgebruik;
    • Bij verbouw dienen de oorspronkelijke kenmerken als uitgangspunt.
  • Situering:
    • Verspringingen in de rooilijn dienen binnen de uitersten van de naast- gelegen bebouwing te blijven;
    • De hoofdbebouwing is op de openbare ruimte gericht.
  • Massa en vorm:
    • De woningen hebben een korrelgrootte die aansluit bij die van de omgeving;
    • Aan- en bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw;
    • De bebouwing bestaat uit op zich staande individuele bouwmassa’s;
    • Woningen die onderdeel vormen van een ensemble zijn aan de voor- zijde afgestemd op het ensemble;
    • Een goede verhouding tussen bebouwde en onbebouwde ruimte op de kavel en tussen de bebouwing op aanliggende kavels is uitgangspunt;
    • De massaopbouw is per rij gelijk;
    • Bij veranderingen (symmetrie in de gevel, hoogte-breedteverhouding van geveluitsnijdingen en dergelijke) worden de stijlkenmerken van het oorspronkelijke gebouw toegepast.
  • Detaillering, kleur- en materiaalgebruik:
    • Bij veranderingen ( maatvoering van lijsten en overstekken, erkers en dakkapellen, profielen van ramen, kozijnen en neggen) worden de stijlkenmerken en kleuren van het oorspronkelijke complex toegepast;
    • Aanbouwen hebben de stijlkenmerken en kleuren van het hoofdgebouw.
    • De bestaande gevelopbouw, ritmiek, stijl, detaillering en ornamentiek zijn uitgangspunt;
    • Aanbouwen hebben de stijlkenmerken van het hoofdgebouw of vormen een duidelijk contrast daarmee;
    • Bij vervanging of nieuwbouw van blokken zijn stijl en detaillering vrij, mits geen afbreuk wordt gedaan aan het stedenbouwkundige ensemble waarvan de nieuwbouw deel uitmaakt;
    • Het oorspronkelijke materiaal en kleurgebruik van het gebouw is uitgangspunt.
Conclusie
Waar mogelijk is in de juridische regeling van het voorliggende bestemmingsplan rekening gehouden met de van toepassing zijnde welstandscriteria. Dat betreft met name de aansluiting bij de korrelgrootte van de omgeving, de massaopbouw en het ondergeschikte karakter van aan- en uitbouwen.
De overige aspecten uit de Nota Ruimtelijke Kwaliteit spelen een rol bij de beoordeling van de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwplan door de welstandscommissie. Bij verdere uitwerking van de plannen zal aangesloten worden op de genoemde welstandscriteria.
4 Specifieke regelgeving en beleid
4.1 Inleiding
In het kader van een ‘goede’ ruimtelijke onderbouwing moet het aantoonbaar zijn dat een nieuwe ontwikkeling, die afwijkt van het vigerend bestemmingsplan, uitvoerbaar is. Hiervoor moeten de milieutechnische gevolgen in beeld gebracht worden. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de volgende aspecten: duurzaamheid, milieueffectrapportage, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, bodem, ecologie, water, archeologie, welstand, en verkeer en parkeren.
4.2 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling bevat namelijk slechts één nieuwe woning. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, geluid, en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r.. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit uitwerkingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.      
 
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. De onderbouwing waarom geen m.e.r. is opgesteld wordt als bijlage bij het ontwerp uitwerkingsplan gevoegd. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het uitwerkingsplan.
 
Op basis van deze plantoelichting welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het voorliggende hoofdstuk 4 voorziet hierin.
4.3 Milieu
4.3.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk. 
 
Planspecifiek
De gronden waarop de woonfunctie gesitueerd zal zijn, zijn momenteel in gebruik als agrarisch. Dit gebruik zal in de toekomstige situatie wijzigen naar een strenger bodemgebruik. Bodemonderzoek is derhalve noodzakelijk om
te verantwoorden dat de bodem geschikt is voor de bestemming ‘Wonen’. Een verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd op 19 juli 2018 (Inventerra, Verkennend bodemonderzoek Gooyerdijk 134 Doorn, 19 juli 2018) zie bijlagen bij toelichting en de aanvulling hierop.
 
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
  • In één mengmonster (MM2) van de puinhoudende bovengrond op de locatie (0 – 0,5 m-mv) is een licht verhoogd gehalte PAK aangetoond. In beide overige mengmonsters (MM1 en MM3) van de puinhoudende bovengrond zijn geen verontreinigingen aangetoond.
  • In de puinhoudende bovengrond is geen asbest aangetoond.
  • De zintuiglijk onverdachte ondergrond op de locatie (1,0 – 2,0 m-mv) is niet verontreinigd met de onderzochte stoffen.
  • In het grondwater op de onderzoekslocatie (peilbuis 107) is een licht verhoogde concentratie aan barium gemeten.
De licht verhoogde concentratie aan barium in het grondwater wordt beschouwd als een natuurlijk verhoogde achtergrondwaarde.
 
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek is de hypothese ‘verdachte locatie’ (strikt genomen) bevestigd, vanwege het aangetoonde licht verhoogde gehalte PAK in één mengmonster van de bovengrond. Het aangetoonde verhoogde gehalte is echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek (eventueel op basis van een aangepaste onderzoeksstrategie) of nadere maatregelen ons inziens niet noodzakelijk worden geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het terrein geschikt voor de huidige en de toekomstige bestemming.
 
Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen zijn ten aanzien van de voorgenomen woonbestemming.  
4.3.2 Geluid
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone. Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.

Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden op grond van de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het in sommige gevallen, zoals bij drukke 30 km wegen, toch nodig zijn om de akoestische situatie in kaart te brengen, om te beoordelen of het een goede locatie is voor een geluidgevoelige functie.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een geluidsgevoelig object (woning). De nieuwe woning ligt echter buiten de onderzoekszone uit de Wet geluidhinder van de Gooyerdijk. Akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. 
 
4.3.3 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijnstof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. Voor de overige stoffen genoemd in de Wet milieubeheer komen de concentraties niet in de buurt van de grenswaarde.
 
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
De 'Wet luchtkwaliteit' vormt de Nederlandse uitwerking van de Europese normen voor de luchtkwaliteit. Op grond van de Europese regelgeving moet overal in Europa worden voldaan aan de grenswaarden voor verschillende stoffen. Om deze normen te halen is een maatregelenpakket opgesteld, dat in een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid en de lagere overheden wordt uitgevoerd. Dit pakket wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemd. Het NSL is op 1 augustus 2009 van kracht geworden en vormt de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het Rijk coördineert het programma. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen.

Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit. Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd.
NIBM-projecten kunnen -juridisch gezien- zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Planspecifiek
Onderhavig plan kan, gezien de zeer beperkte omvang, aangemerkt worden als een project van ‘niet in betekende mate’. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk.
 
Tevens blijkt uit raadpleging van de NSL-monitoringstool dat de luchtkwaliteit wat betreft NO2 en fijnstof (PM10) in en om het plangebied in het jaar 2020 met <14,678 µg/m³ ruimschoots aan de norm van 40 µg/m³ voldoet. Wat betreft de concentratie fijnstof (PM2,5) wordt met een waarde van <18,769 µg/m³ ook ruimschoots aan de betreffende norm van 25 µg/m³ voldaan. 
 
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.3.4 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft. 
  
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart externe veiligheid.
 
 
Fragment risicokaart externe veiligheid (plangebied aangegeven met blauwe cirkel)
 
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen of transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Daarnaast worden in het plangebied ook geen risicovolle activiteiten mogelijk gemaakt. Het aspect 'externe veiligheid' vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.3.5 Bedrijven en milieuzonering
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.
Indien nieuwe milieugevoelige bestemmingen, zoals woningen of scholen, mogelijk worden gemaakt in de nabijheid van bestaande bedrijven dan dient de geluidsruimte die het bedrijf heeft op basis van een algemene maatregel van bestuur (AMvB), of zoals vastgelegd in de omgevingsvergunning, te worden gerespecteerd. Bij het toestaan van nieuwe bedrijven of andere functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de toekomst nodig is. Hierbij kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' editie 2009 gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. De handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).
 
Geurhinder en veehouderij
In het kader van de milieuvergunningverlening dient rekening te worden gehouden met geurafstanden uit landelijke wetgeving. Daarnaast is geur één van de toetsingscriteria bij het wel of niet toelaten van nieuwe activiteiten in de nabijheid van veehouderijen. Nieuwbouw van geurgevoelige objecten moet in principe voldoen aan deze normafstanden.
 
Op deze locatie vormt het Activiteitenbesluit het toetsingskader voor vergunningverlening op het gebied van geur veroorzaakt door naburige dierenverblijven. Veehouderijen die onder het Activiteitenbesluit vallen, moeten in principe voldoen aan de in dat besluit genoemde minimaal aan te houden afstand tot geurgevoelige objecten, tenzij er sprake is van een reeds bestaande situatie.
 
In het Activiteitenbesluit is de tekst van de Wet Geurhinder en Veehouderij vrijwel integraal opgenomen. De handreiking bij de WVG is van toepassing, met name paragraaf 3.4 (beoordeling ruimtelijke ordeningsplannen) en bijlagen 6 en 7. In paragraaf 3.4 staat het volgende vermeld over bouwen binnen geurcontouren: “Als de veehouderij niet in zijn belangen wordt geschaad en tevens een goed woon- en verblijfklimaat kan worden gegarandeerd, is het toelaatbaar om binnen de contour van de geldende norm geurgevoelige objecten te bouwen”. Er wordt daarbij verwezen naar jurisprudentie.  
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de bouw van een woning en het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. Om te bepalen of de woningen van invloed zijn op de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven of de bedrijven op de woningen zijn de aanwezige bedrijven in het omliggende gebied in beeld gebracht. De dichtstbijzijnde bedrijven/inrichtingen zijn:  
 
AdresInrichtingSBI-2008Milieucategorie Richtafstand Afstand tot plangebied
Gooyerdijk 138
Bestemming Agrarisch met waarden
011, 012, 013230 m160 m
Sterkenburgerlaan 95Bestemming Agrarisch met waarden, Paardenhouderij 0143-13.1100 m290 m
   
Uit bovenstaande tabel blijkt dat wordt voldaan aan de richtafstanden.
 
Daarnaast zijn de richtafstanden van de veehouderij aan de Sterkenburgerlaan 95 getoetst op basis van de Wet geurhinder en veehouderij. De dieren, in dit geval paarden, van de veehouderij vallen volgens de Wet geurhinder en veehouderij onder de categorie dieren zonder geuremissiefactoren. Hierbij geldt buiten de bebouwde kom een minimum afstand van 50 meter tot geurgevoelige objecten zoals woningen. Met betrekking tot de voorgenomen plannen wordt hier met een afstand van 290 meter ruimschoots aan voldaan.
 
De omliggende bedrijven worden niet belemmerd door het plan en ter plaatse van de woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
 
Verder moet worden nagegaan dat de beoogde ontwikkeling geen milieubelastende activiteiten omvat. In onderhavig plan gaat het om de ontwikkeling van een woonfunctie ter plaatse van het landgoed De Zandhoeve. De verwachting is dat deze activiteiten geen belemmering vormen voor de omliggende agrarische functies. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
4.4.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet, het Nationaal Waterplan en de Wet gemeentelijke watertaken.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 22 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
 
4.4.2 Beleid Waterschap De Stichtse Rijnlanden
Waterbeheerplan 'Waterkoers 2016 - 2021' Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Voor de planperiode 2016-2021 is het Waterbeheerplan (WBP) van De Stichtse Rijnlanden van toepassing. In dit plan geeft De Stichtse Rijnlanden aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De vijf hoofdthema's zijn:
  • waterveiligheid;
  • voldoende water;
  • gezond water;
  • gezuiverd afvalwater;
  • genieten van water.
Wat betreft veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoen aan de veiligheidseisen en dat bij dijkverbeteringenswerken wordt uitgegaan van een duurzaam en robuust ontwerp. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden, zodat het gebied geschikt is om te wonen, werken en recreëren. Daarbij wil De Stichtse Rijnlanden dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing.
 
Gezond water is voor De Stichtse Rijnlanden gezond als er een grote diversiteit aan planten en dieren in kan leven, als het veilig gebruikt kan worden voor recreatie of als grondstof voor drinkwater. Het water kan alleen zo schoon mogelijk gehouden worden als de (natuurvriendelijke) inrichtingen, het beheer en onderhoud van watersystemen worden aangepast. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert De Stichtse Rijnlanden rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
 
Het laatste thema betreft genieten van water. Hoewel dit geen kerntaak voor het waterschap is, is het onderwerp zeer belangrijk omdat deze in relatie staat tot het watersysteem en het waterbeheer. Recreatie en in het bijzonder 'genieten van water' neemt in de Nederlandse samenleving een steeds belangrijkere plaats in. Het waterschap wil de bewoners en bezoekers van het gebied laten genieten van water in een gezonde en veilige omgeving. Zo kan het waterschap ook zijn werk zichtbaar maken voor de bewoners. Het vaarwegbeheer is een wettelijke taak van het waterschap, voor de overige recreatieve thema's neemt het waterschap een adviserende en faciliterende rol aan.
 
4.4.3 Beleid gemeente Utrechtse Heuvelrug
Gemeentelijk Waterplan Heuvelrug
Doel van het waterplan is te komen tot een integrale visie en daarop gebaseerde maatregelen, gericht op een gezond en veerkrachtig watersysteem. Planuitvoering moet leiden tot een hogere gebruikswaarde en belevingswaarde van het water. Daarnaast dient het waterplan bij te dragen aan de bewustwording van water bij burgers en ondernemers.
 
Het waterplan Heuvelrug richt zich vooral op de stedelijke kernen en de directe omgeving ervan. Belangrijke punten uit het waterplan zijn:
  • afkoppelen en infiltreren van regenwater: de zandige Utrechtse Heuvelrug biedt veel mogelijkheden voor infiltratie van water van nieuwe bebouwing en bestaande bebouwing in de grond;
  • beleving en cultuur: de landgoederen en Stichtse Lustwarande zijn beeldbepalend, en water vervult daar een eigen functie in;
  • natuur en ecologie: op allerlei plaatse kan de natuur en ecologie in en om het water verbeterd worden. Eerst moet gekeken worden welk water een belangrijke functie vervult hierin;
  • beheer en onderhoud: het is nodig om het beheer van watergangen en dat van erlangs gelegen wegen goed op elkaar af te stemmen.
Gemeentelijk rioleringsplan 2017-2020
Het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is opgesteld conform de Leidraad Riolering en betreft de integrale visie van de gemeente op stedelijk afvalwater, grondwater en regenwater. De gemeente wil met het GRP de diverse doelen bereiken, waaronder het beschermen van de volksgezondheid, het herstellen van een natuurlijke waterhuishouding en het voorkomen van wateroverlast. Specifiek voor het stedelijk afvalwater, het afvloeiend hemelwater en het voorkomen van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstrand zijn eveneens diverse doelen beschreven:
  • Stedelijk afvalwater
    • Inzameling van stedelijk afvalwater, dat binnen het gebied is geproduceerd;
    • Transport van ingezameld stedelijk afvalwater naar de zuiveringsinstallatie;
    • Voorkomen van ongewenste vuilemissie naar oppervlaktewater, grondwater en bodem.
  • Hemelwater
    • Inzameling van het afvloeiend hemelwater afkomstig van verhard oppervlak in de openbare ruimte, dak- en terreinverharding van bestaande bebouwde percelen en dakoppervlak van nieuwbouw en herbouw, voor zover hemelwater redelijkerwijs niet op eigen terrein kan worden verwerkt;
    • Verwerking van het ingezameld hemelwater;
    • Voorkomen van ongewenste vuilemissie naar oppervlaktewater, grondwater en bodem.
  • Grondwater
    • Streven naar een gemiddeld hoogste grondwaterstand van ten minste 0,7 m onder de as van de weg. Er is sprake van structureel te hoge grondwaterstanden als de gemiddeld hoogste grondwaterstand minimaal drie aaneengesloten jaren hoger is dan de gewenste grondwatersituatie en wanneer dit tot aantoonbare overlast in de woning leidt.
 
4.4.4 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
In de huidige situatie is het perceel nagenoeg volledig verhard en staat er een veelheid aan agrarische opstallen op het perceel. Een toename van verharding (gebouwen en erfverharding) heeft gevolgen voor de snelheid waarmee het regenwater afstroomt. Hierdoor kunnen de omliggende sloten te vol raken en kan er wateroverlast ontstaan. Gezien de ligging van het plangebied op de Utrechtse Heuvelrug zijn er op dit moment naar verwachting geen problemen met de waterhuishouding.
 
De dichtstbijzijnde primaire watergang is de Gooyerdijkwetering. De wijzigingen van het onderhavige plan hebben echter betrekking op het gebied dat ongeveer 400 meter gelegen is van deze watergang en raakt daarmee de watergang en de beschermingszone niet. Gezien deze ligging zijn er op dit moment naar verwachting geen problemen met de waterhuishouding.
 
Toevoeging verharding
Het hoogheemraadschap hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 500 m² verharding in stedelijk gebied of meer dan 1.000 m² in landelijk gebied gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg. Voor infiltratie van hemelwater vanaf verharde oppervlakken hanteert het hoogheemraadschap een ja, mits-principe. Door het aanleggen van bovengrondse voorzieningen, zoals wadi’s en greppels, wordt een versnelde afvoer naar oppervlaktewater voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden bij de bouw van de woning geen uitlogende materialen toegepast. 
 
In de toekomstige situatie wordt één extra woning toegevoegd met een oppervlakte van ca. 150 m². Daarnaast wordt er 1.687 m² aan opstallen gesloopt en ca. 3.000 m² aan terreinverharding verwijderd. De norm van 1.000 m² wordt hiermee niet overschreden en watercompensatie is niet noodzakelijk als gevolg van het initiatief. 
 
Voor de beoogde ontwikkeling is de Digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) doorlopen (9 oktober 2018). Uit deze toets blijkt dat de normale procedure doorlopen kan worden. Dit betekent dat voorafgaand aan de formele procedure het bestemmingsplan wordt voorgelegd door het bevoegd gezag aan het Hoogheemraadschap. Daarbij wordt er gekeken naar de waterkansen en waterknelpunten. In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt het plan toegestuurd. In de nota vooroverleg worden de uitkomsten van dit overleg opgetekend.    
 
Waterafvoer
Het hemelwater zal worden afgekoppeld op het eigen perceel en kan bij de gemiddeld hoogste grondwaterstand in de bodem infiltreren. Dit is mogelijk omdat de bodem bestaat uit zandgrond en het grondwater op voldoende diepte is gelegen. De vuilwaterafvoer van het plan zal worden aangesloten op het reeds aanwezige persriool in het plangebied. Tevens wordt er bij de realisatie van de woningen geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen.  
 
Aanleghoogte
Bij nieuwbouw hanteert de gemeente Utrechtse Heuvelrug het principe om bij voorkeur geen nieuwbouw toe te staan in gebieden met hoge grondwaterstanden. Wanneer toch in gebieden met hoge grondwaterstanden gebouwd wordt moet het maaiveld voldoende worden opgehoogd om zo wateroverlast te voorkomen. De ophoging dient zodanig te zijn, dat de as van een weg zich minimaal 70 cm boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand bevindt. Het vloerpeil van de nieuwe woning dient 30 cm boven de as van de weg te worden aangelegd.
 
Het is de verantwoordelijkheid van de woningeigenaar om ervoor te zorgen dat bouwkundige maatregelen worden genomen om overlast van hoge grondwaterstanden te voorkomen. Om mogelijke problemen in de toekomst met fluctuerende grondwaterstanden te voorkomen, adviseert de gemeente om alle ondergrondse bouwwerken waterdicht aan te leggen.
 
Rioolwater persleiding
Er loopt een rioolwater persleiding over het plangebied. De eigenaar van de grond waar een dergelijke leiding ligt zich moet onthouden van handelingen die een goede werking van de leiding kunnen beletten of belemmeren. Feitelijk betekent dit dat binnen een beschermingszone van aan beide zijden drie meter om de leiding niet gebouwd mag worden. De rioolwater persleiding en de bijbehorende beschermingszone zijn opgenomen op de plankaart en in de regels zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van de rioolwater persleiding.  
 
In de verdere uitwerking van de bouwplannen wordt het bovenstaande meegenomen.
 
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Groen, natuur en landschap
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. Dit betekent onder andere dat de stikstofdepositie in deze gebieden niet mag toenemen.
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.          
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd. Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Het plangebied is daarnaast aangeduid met de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' en de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - open landschap'. Voor deze gebieden geldt dat de landschaps- en natuurwaarden dienen te worden beschermd, zodanig dat dat voor flora en fauna verbindingen kunnen ontstaan tussen natuur- en natuurontwikkelingsgebieden en het open landschap behouden dient te blijven. Met de realisatie van het initiatief worden de agrarische opstallen gesloopt en komt er centraal op het landgoed een open grasland met bomen voor terug. Daarmee wordt er bijgedragen aan de bestemming van deze gronden. 
 
Quickscan Flora en Fauna
De beoogde ontwikkeling heeft mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna en/of beschermde natuurgebieden. Ten behoeve van de ontwikkeling geldt de wettelijke verplichting onderzoek te verrichten naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna en de mogelijk effecten van de ruimtelijke ingreep daarop. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is in het voortraject een vooronderzoek uitgevoerd naar beschermde flora en fauna (Faunaconsult, Quickscan Flora- en faunawet Gooyerdijk 62 te Doorn, 18 oktober 2016), zie bijlagen bij toelichting. Na uitvoering van dit onderzoek is het perceel omgenummerd van Gooyerdijk 62 naar Gooyerdijk 134, dit was louter een administratieve wijziging. Navolgend wordt de conclusie van het onderzoek weergegeven.
 
Soortenbescherming
Ten behoeve van de ontwikkeling worden agrarische opstallen gesloopt en een nieuwe woning teruggebouwd. De muren van de te slopen gebouwen hebben geen open stootvoegen of andere openingen die vleermuizen toegang kunnen verlenen. De met plafondplaten voorziene dakdelen zijn te open (tochtig) om als vleermuisverblijf te kunnen dienen en steenmarteruitwerpselen werden nergens aangetroffen. Wel is er een kerkuilennest op de plafondplaten aangetroffen met 4 intacte eieren en 1 gepredeerd ei. Momenteel hebben kerkuilen geen geschikte broedgelegenheid in het plangebied; enerzijds doordat het nest is verstoord (deels gepredeerd) en anderzijds doordat de plafondplaten (waarop het verlaten nest zich bevindt) met harde wind regelmatig omlaag vallen. Er is daarom geen sprake van een kerkuilennest, zodat er geen ontheffing op de Flora- en faunawet hoeft te worden aangevraagd. Uit de vele aanwezige kerkuilbraakballen en uitwerpselen elders in de grupstal, is op te maken dat de kerkuil hier wel nog regelmatig komt om er te roesten (uit te rusten). Overige jaarrond beschermde vogelnesten of vaste rust- en verblijfplaatsen van strenger beschermde zoogdieren zijn in de te slopen gebouwen afwezig. In de paardenstal werden wel twee boerenzwaluwnesten aangetroffen. Nesten van de boerenzwaluw zijn niet jaarrond beschermd, maar dient wel middels een omgevingscheck te worden nagegaan of er voldoende nestgelegenheid in de omgeving aanwezig blijft. 
In het plangebied zijn alleen algemene, niet beschermde planten waargenomen als Engels raaigras, fluitenkruid en Canadese fijnstraal. Er zijn in of nabij het plangebied geen wateren die als voortplantingswater voor amfibieën kunnen dienen. Geschikte amfibieën- of reptielenhabitats zijn in het plangebied afwezig, overige beschermde soorten zijn evenmin te verwachten.
  
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura 2000, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park of Natuurnetwerk Nederland. De geplande bebouwing in het plangebied ligt op 20 meter van het Natuurnetwerk Nederland, zie navolgende afbeelding. In het deel van het plangebied in het NNN vindt louter natuurbeheer plaats.
 
   
De planlocatie is gelegen op 20 meter een afstand tot het Natuurnetwerk Nederland
 
De planlocatie is gelegen op een afstand van 6,8 km tot het Natura2000-gebied Kolland & Overlandbroek en op een afstand van 18,5 km tot het Natura2000-gebied Oostelijke Vechtplassen, zie navolgende afbeelding.
 
De planlocatie (witte stip) is gelegen tussen een afstand van circa 6,6km en 23,6km tot diverse Natura2000 gebieden
 
De werkzaamheden gedurende de ontwikkeling kunnen leiden tot een tijdelijke toename in stikstofdepositie (projecteffect). Een toename in stikstofdepositie kan een effect sorteren op kwetsbare en gevoelige habitattypen. Echter leert de ervaring dat het projecteffect bij soortgelijke en grotere projecten en de afstand tot kwetsbare habitats dat de stikstofdepositie onder 0,00 mol/hectare/jaar blijft. Hiervoor is een AERIUS berekening uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er geen berekenbaar effect optreedt.
 
Tevens geldt voor de overige effecten (trillingen, geluid, optische verstoring etc.) dat de afstand tot omliggende Natura2000-gebieden per definitie te groot is. De planlocatie betreft een landgoed met een woonfunctie in een agrarische omgeving. Gelet op de beoogde ingreep, de huidige situatie en de beoogde toekomstige situatie wordt geen significant projecteffect verwacht. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot een beduidend hoger aantal verkeersbewegingen. De beoogde ingreep betreft de realisatie van een nieuwe burgerwoning. Gelet op de afstand tot beschermd gebied kan een effect op Natura2000-gebieden worden uitgesloten.
 
Conclusie
De werkzaamheden en toekomstige situatie leiden niet tot aantasting van beschermde gebieden of beschermde natuurwaarden. Door in de meest zuidelijke schuur op het terrein (deze blijft behouden) een kerkuilenkast te plaatsen, krijgt de kerkuil een betere kans om zich succesvol in het plangebied te gaan voortplanten. Door de sloop van het gebouw waar het nest is aangetroffen wordt het koppel kerkuilen verhinderd een nieuwe broedpoging op de gammele plafondplaten te ondernemen, zodat sterfte van jonge kerkuilen en hun eieren wordt voorkomen. Omdat de meest zuidelijke schuur op het terrein behouden blijft zal er na de sloop van de voormalige paardenstal voldoende nestgelegenheid in het plangebied aanwezig blijven. Omdat het lokale voortbestaan van de boerenzwaluw daarmee is gewaarborgd, hoeft er geen ontheffing voor de soort te worden aangevraagd. Tenslotte dient bij de werkzaamheden voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht). 
 
Nadere inspectie kerkuil
Op 2 april 2018 heeft een nadere inspectie plaatsgevonden naar de mogelijke aanwezigheid van de kerkuil in het plangebied (Vogelwacht Utrecht, Gooyerdijk 134 Doorn, 2 april 2018), zie bijlagen bij toelichtingb. Op het terrein staan schuren die verwijderd worden ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling. Vastgesteld is dat er incidenteel een kerkuil verblijft. Van broeden in het recente verleden zijn echter geen sporen gevonden. Doordat dat afschottingen onder de dakvorst van die schuren zijn weggehaald is het uitgesloten dat de kerkuil daar gelegenheid vindt om te gaan broeden. In de paardenschuur die behouden blijft zijn twee kerkuilenkasten aanwezig, waarmee deze openkapschuur geschikt is eventuele als leef- en broedomgeving. Geconcludeerd wordt dat de werkzaamheden en toekomstige situatie leiden niet tot aantasting van beschermde soorten.
 
Op 21 november 2018 is een aanvullend advies van Faunaconsult ontvangen, zie bijlagen bij toelichtingc. In dit advies is aangegeven dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op mogelijk aanwezige dassen in het omliggende gebied. Daarnaast zijn de getroffen maatregelen voor de kerkuil beoordeeld. Faunaconsult concludeert dat de getroffen maatregelen op een goede manier zijn uitgevoerd. Het advies van Faunaconsult is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan.
  
4.6 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin overgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'. 
 
De raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft in april 2013 een archeologische beleidskaart vastgesteld. Op deze beleidskaart staan verschillende archeologisch waardevolle gebieden aangegeven. Er is gekozen voor zeven verschillende typen archeologie-gebieden, waarin verschillende regels met betrekking tot bescherming van archeologisch erfgoed gelden. In deze regels is vastgelegd wanneer archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
    
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
 
Fragment archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Utrechtse Heuvelrug ter plaatse van de geplande bebouwing
 
Het plangebied ligt in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3 hoog’. Voor een gebied met een dergelijke verwachtingswaarde geldt een archeologische onderzoeksverplichting bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 150 m² en dieper dan 30 cm onder het maaiveld. 
 
Ten behoeve van de realisatie van de nieuwe woning is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (RAAP, Plangebied Gooyerdijk 62 in Doorn, 16 januari 2018), zie bijlagen bij toelichting. Op basis van het onderzoek bestaat de opbouw van het plangebied uit een esdek op dekzand. Het esdek is verstoord geraakt bij de inrichting en het gebruik van het terrein als erf van een boerderij . Op basis hiervan en van het ontbreken van archeologische indicatoren in het esdek, wordt de verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd naar beneden, naar laag bijgesteld. De top van de dekzandafzettingen is opgenomen in het esdek. Op basis hiervan wordt de hoge verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten uit de periode Midden Paleolithicum t/m Vroege Middeleeuwen naar beneden naar laag bijgesteld. Voor vindplaatsen uit het Neolithicum t/m de Vroege Middeleeuwen geldt dat alleen eventueel dieper ingegraven sporen nog aanwezig kunnen zijn.
 
Conclusie
In het rapport is geconcludeerd dat nader onderzoek niet noodzakelijk is en dat het opnemen van een dubbelbestemming niet meer noodzakelijk is. Het aspect archeologie vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in de diverse ruimtelijke plannen. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
 
De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
 
Planspecifiek
De bestaande boerderij betreft een langhuisboerderij met leilinden en is een gemeentelijk monument. De boerderij blijft behouden in zijn huidige staat. Verder zijn er geen andere monumenten of cultuurhistorische waardevolle elementen in het plangebied of de directe omgeving van aanwezig. Ook ligt het plangebied niet in een cultuurhistorisch waardevol gebied. Daarmee is uitgesloten dat de ontwikkeling eventuele monumentale/cultuurhistorische waarden aantast.
4.8 Duurzaamheid
De gemeente Utrechtse Heuvelrug streeft naar duurzame ontwikkelingen. In 2035 wil de gemeente klimaatneutraal zijn. Daarnaast streeft de gemeente naar een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving. Hiertoe wil de gemeente de bestaande milieukwaliteit behouden en waar mogelijk verbeteren. Dit betekent dat er ook eisen worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen, enerzijds op gebouwniveau en anderzijds op omgevingsniveau.
 
Op gebouwniveau streeft de gemeente naar een 25% verscherpte EPC en het werken met het instrument GPR Gebouw. GPR Gebouw geeft per thema een 'rapportcijfer' uiteenlopend van 7 (minimaal niveau) tot 10 (zeer goed) waarvoor geldt dat voor het thema energie voor woningbouw een GPR score van 7 overeenkomt met het bouwbesluit. Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt een GPR score van gemiddeld minimaal 7, met minimaal een 7 voor het thema energie.
 
Het Bouwbesluit stelt eveneens eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Per 1 januari 2015 is de EPC-eis aan de energieprestatie van gebouwen aangescherpt en aangepast in het Bouwbesluit. De aanpassing betekent een aanscherping van de eis van 20% tot 50%. Voor woningen geldt een EPC-eis van 0,4.
 
Planspecifiek
Voor de voorgenomen realisatie van de nieuwe woning zijn nog geen specifieke bouwtekeningen voorhanden. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning zal, middels een EPC- en GPR-berekening, aangetoond worden dat voldaan wordt aan de gestelde norm/score van de gemeente. Indien financieel haalbaar zal eveneens rekening worden gehouden met de navolgende vormen van energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen:
  • Zongericht bouwen: Door de woning optimaal te richten op de zon, kan optimaal gebruik worden gemaakt van zowel ecologisch als economisch profijt. Zongericht bouwen combineert het beste uit twee werelden; optimaal wooncomfort en echt duurzaam bouwen;
  • Een (bodem)warmtepomp: Een warmtepomp kan als bron gebruik maken van lucht of bodem. Bodem als energiebron heeft een beter rendement. In combinatie met PV-panelen kan de benodigde energie van externe bronnen tot een minimum beperkt worden;
  • PV-panelen: Door elektriciteit duurzaam op de eigen woning op te wekken kan worden bespaard op inkoop en elektriciteit en de energiebelasting;
  • Zonnewarmtecollector: Een zonnewarmtesysteem kan jaarlijks tot circa 50% van de warmtapwaterbehoefte verzorgen. Een combinatie van de zonnecollector met een warmtepomp is ideaal door de structurele verhoging van het rendement van de warmtepomp en hiermee de energiebehoefte van de warmtepomp. Ook zal de warmtepomp een langere levensduur hebben, doordat deze alleen nodig is als er onvoldoende zonnewarmte beschikbaar is.
4.9 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. In het kader van het aspect verkeer en parkeren is met name het Gemeentelijk verkeers- en vervoerplan van belang (GVVP). Dit plan is op 2 februari 2010 vastgesteld door de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Het doel van het GVVP is driedelig:
  • Beleidskader: Het GVVP biedt een realistisch en concreet beleidskader voor het optreden van de gemeente op het gebied van verkeer en vervoer. Concrete verzoeken van inwoners en herinrichtingsplannen van de gemeente worden getoetst aan dit beleid, maar het bepaalt ook het gemeentelijk standpunt bij regionale ontwikkelingen en projecten;
  • Prioritering: Het GVVP geeft prioriteiten aan voor investeringen van de gemeente in verkeer en vervoer. Er is duidelijkheid en transparantie over de projecten, zowel voor de financiering als de planning;
  • Integraal beleid: Het GVVP brengt samenhang tussen de verschillende onderdelen van het verkeers- en vervoerbeleid en tussen dit beleid en andere beleidsterreinen (o.a. natuur en landschap, milieu, ruimtelijke ontwikkeling, werk en economie).
De doelstelling van het GVVP is daarnaast als volgt: 'Het gemeentelijk verkeers- en vervoerbeleid moet leiden tot een duurzame verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en veilige leefomgeving in een groene bereikbare, economisch gezonde gemeente'.
 
Planspecifiek
Het GVVP bevat geen maatregelen die direct van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling. Wel wordt aangegeven dat, wat betreft het parkeren, de normen van het CROW worden gehanteerd.
 
Verkeer
Voor de bepaling van de verkeersgeneratie door het initiatief is de Publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van het CROW uit 2012 geraadpleegd. Voor een 'vrijstaande koopwoning' in het 'buitengebied' in 'niet stedelijk' gebied geldt een minimale verkeersgeneratie in het weekdaggemiddelde van 7,8 en een maximale verkeersgeneratie van 8,6 motorvoertuigen per etmaal per woning.
 
De nieuwe woning wordt gerealiseerd op het landgoed en krijgt gedeeltelijk een eigen toegangsweg. De nieuwe entree wordt aangesloten op de bestaande Doornveldlaan, welke uitkomt op de Gooyerdijk. Deze ontsluiting is ruimschoots afdoende voor de afwikkeling van het geringe aantal verkeersbewegingen die veroorzaakt worden door het particuliere gebruik van het perceel.
  
Parkeren
Voor de bepaling van de parkeerbehoefte door het initiatief is eveneens de Publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van het CROW uit 2012 geraadpleegd. Voor een 'vrijstaande koopwoning' in de in het 'buitengebied' in 'niet stedelijk' gebied geldt een minimale parkeerbehoefte van 2,0 en een maximale parkeerbehoefte van 2,8 parkeerplaatsen per woning. Het GVVP hanteert een parkeernorm van 1,9 parkeerplaatsen voor een vrijstaande woning.
 
De voorgenomen ontwikkeling moet voorzien in voldoende gelegenheid voor het parkeren ten behoeve van de beoogde woning. Op het eigen terrein rondom de woning, buiten het terrein dat zal worden bestemd als natuur, is voldoende gelegenheid om het parkeren op te lossen.
   
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).     
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.   
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. 
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
 
Wonen-B1
Binnen de bestemming 'Wonen - B1' is wonen toegestaan en mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd. Binnen het bouwvlak mag niet meer dan één woning worden opgericht. Tevens mag een beroep of bedrijf aan huis worden uitgeoefend. Voor het stallen van o.a. paarden is de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - stal' opgenomen. Hieraan is ook een specifieke bebouwingsregeling gekoppeld. Het is daarnaast toegestaan om op de gronden met deze bestemming tuinen, erven en paden aan te leggen. Ook zijn waterhuishoudingsvoorzieningen toegestaan en mag er geparkeerd worden op eigen terrein.
 
Agrarisch met waarden
Een groot deel van de gronden binnen het plangebied zijn bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijvigheid en de instandhouding van de aanwezige dan wel daaraan verbonden landschaps- en natuurwaarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele en ecologische waarden. Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' is de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - open landschap' opgenomen ten behoeve van de instandhouding van de openheid van het landschap. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor tuinen en erven, paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, flora en fauna, zoals faunapassages, voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals picknickplaatsen.
 
Natuur
Een deel van de gronden is bestemd als 'Natuur'. Deze gronden zijn aangewezen voor de instandhouding, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke en natuurwaarden, bos en bosbouw, agrarisch medegebruik in de vorm van beweiding en extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor onverharde en halfverharde wegen en paden, mede ten behoeve van aangrenzende bestemmingen, voorzieningen ten behoeve van flora en fauna zoals faunapassages, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van natuurvoorlichting en –educatie, voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen. 
      
Dubbelbestemming Waarde - Ecologie
Binnen deze bestemming zijn de gronden bedoeld voor landschaps- en natuurwaarden en instandhouding daarvan, zodanig dat voor flora en fauna verbindingen kunnen ontstaan tussen natuur- en natuurontwikkelingsgebieden. De landschaps- en natuurwaarden zijn aanwezig: in en langs beken en andere watergangen en waterpartijen; langs wegen en paden; in en langs bosranden, houtsingels, bosjes en bermen; en op en langs dijken, wallen en ander bodemreliëf. Voor dergelijke doeleinden is het toegestaan voorzieningen te treffen.
  
Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3
De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 beschermd de archeologische waarden in het plangebied. Bij ingrepen in de bodem groter dan 150 m² en dieper dan 150 cm onder het maaiveld is een aanvullende omgevingsvergunning nodig.
 
Gebiedsaanduiding milieuzone - stiltegebied
Binnen dit gebied geldt dat de gronden mede zijn aangewezen voor het behoud van stilte. De activiteiten in het gebied mogen het stiltegebied niet wezenlijk nadelig beïnvloeden.
   
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling wordt gerealiseerd op initiatief van de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid van de ontwikkeling is gewaarborgd door middel van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemer. De bijkomende procedurekosten zullen voor rekening van de initiatiefnemer zijn.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een voorontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. 
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
6.2.1 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
In het kader van het wettelijk vooroverleg zijn van het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden (HDSR) en de provincie Utrecht een reactie ontvangen op het bestemmingsplan. Hieronder is kort aangegeven tot welke aanpassingen in het plan dit heeft geleid.
 
Verslag naar aanleiding van de opmerkingen van de HDSR
 
  • De opmerkingen van de HDSR hebben aanleiding gegeven de tekst ten aanzien van de grondwaterstand en de afvoer van hemelwater te nuanceren en aan te passen (par. 4.4.4).
  • De initiatiefnemers hebben contact gehad met de HDSR over de ligging van de primaire watergang en het beschermingsgebied. De contactpersoon van het waterschap gaf hierbij aan de Gooyerdijkwetering de dichtsbijzijnde primaire watergang is. Hij gaf tevens aan dat de plek waar de nieuw te bouwen woning zal worden gebouwd, zo ver van de primaire watergang en het beschermingsgebied af ligt dat het plan deze niet raakt.
  • Met de contactpersoon van de HDSR is verder afgesproken dat de werkzaamheden die de HDSR voornemens is te verrichten (vervangen duiker in de Gooyerdijkwetering), zo mogelijk voor de bouwactiviteiten wordt uitgevoerd. Het combineren van de activiteiten is niet wenselijk, omdat het bestemmingsgebied tijdens de werkzaamheden van de HDSR slechts beperkt bereikbaar is.  
Verslag naar aanleiding van de opmerkingen van de provincie
  • De initiatiefnemers zijn blij met de opmerking van de provincie dat de voorgestane ontwikkeling in grote lijnen binnen het provinciale ruimte voor ruimte beleid pas, en dat er vanuit landschappelijk oogpunt sprake is van een mooie inpassing van het perceel met twee hoogstamboomgaarden, bomenrijen, meidoornhagen, houtsingels en natuurterrein. De initiatiefnemers nemen deze opmerking voor kennisneming aan.
  • De initiatiefnemers hebben de aanleg van de poel aan de noordzijde van het bestemmingsgebied naar aanleiding van de opmerking van de provincie uit het plan verwijderd. De aanleg van een poel in de hoek van de Gooyerdijk en het van Gimborn Arboretum zal worden overwogen, maar vooralsnog niet opgenomen in het plan.
  • De nieuwe woning is, zoals de provincie opmerkt, inderdaad gelegen tegen de als natuur bestemde gronden. Deze gronden zullen als natuur worden ingericht en zijn niet bedoeld als tuin voor de nieuwe woning.
  • Zoals de provincie opmerkt zal de natuur die ten noorden en westen van de nieuw te bouwen woning ligt niet gebruikt worden als parkeergelegenheid (par. 4.9). Dat is ook niet nodig, omdat er voldoende parkeergelegenheid is op het erf van de nieuwe woning. De afwijkingsmogelijkheid zoals opgenomen in de gemeentelijke basisregels, zal daarom worden geschrapt.        
  • Naar aanleiding van de opmerking van de provincie is de situering van de nieuwe woning beter onderbouwd. Hierbij is ingegaan op de (historische) kenmerken van het gebied, de kaders voor de verdere ontwikkeling en de doelen die de initiatiefnemers zich bij het ontwerp van het perceel en de positionering van de nieuwe woning hebben gesteld (par. 2.3).  
6.2.2 Participatie
De omringende buren zijn op de hoogte gebracht van de voorgenomen ontwikkeling op het perceel. Geen van de buren hebben bezwaar tegen de plannen.
6.2.3 Verslag zienswijzen
Gedurende de ter inzage periode van 6 weken is er 1 zienswijze ingediend. Deze zienswijze is samengevat en voorzien van een inhoudelijke beantwoording in de Nota zienswijzen. Deze Nota is als bijlage toegevoegd aan dit bestemmingsplan.
 
Daarnaast is, als ambtelijke wijziging, in de regels de eis opgenomen dat de kaprichting van de nieuw te bouwen woning haaks op de weg moet zijn. Gelet op het voorgaande zijn de paragraaf betreffende de landschappelijke inpassing (paragraaf 2.3) en de paragraaf betreffende de watertoets (paragraaf 4.4.4) aangepast.
 
In deze versie van het plan is tevens ingegaan op de gevolgen van het plan voor de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Uit de Aerius calculator (versie 2019) volgt dat het plan leidt tot een vermindering van deze stikstofdepositie. Voorgaande heeft tot een aanpassing geleid van paragraaf 4.5 (Groen, natuur en landschap). 
6.3 Handhaving
Een bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor daadwerkelijke controle en handhaving ligt bij de gemeente.