Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Beukenlaan Doorn
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1581.DOOBeukenlaan-VA01

Toelichting

1 Inleiding
   
1.1 Aanleiding en doelstelling
 
Aanleiding van voorliggend bestemmingsplan is de beoogde realisatie van 8 woningen aan de Beukenlaan in Doorn. Het plan voor de nieuwe woningen past niet binnen de kaders van de ter plaatste vigerende beheersverordening ‘Woongebied Doorn West 1e herziening’. De raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft d.d. 5 maart 2020 ingestemd met het stedenbouwkundig kader en medewerking verleend aan de wijziging van het bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in een regeling voor de realisatie van de woningen.
  
1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied
 
Het plangebied aan de Beukenlaan ligt aan de westzijde van de bebouwde kom van Doorn en is kadastraal bekend als 7773.
 
Afbeelding 1: Globale ligging plangebied (geel omlijnd)
  
 
De Beukenlaan bevindt zich aan de westzijde van het plangebied en is bereikbaar via de ten
noordoosten gelegen N225. Direct ten noorden van het plangebied en aan de overzijde van de
Beukenlaan bevindt zich woonbebouwing. In het zuiden wordt het plangebied begrensd door
een kwekerij. In de overige omgeving van het plangebied staan voornamelijk woningen.
 
Afbeelding 2: Plangebied (rood omlijnd)
 
 
1.3 Geldende plannen
 
Binnen het plangebied geldt de vigerende beheersverordening ‘Woongebied Doorn West 1e herziening’, vastgesteld d.d. 17 mei 2018. Ten tijde van de beheersverordening zijn de enkelbestemmingen ‘Tuin’, ‘Wonen S-1’ en ‘Agrarisch met waarden’ aanwezig. Op basis van de beheersverordening zijn er reeds 3 vrijstaande woningen toegestaan.
  
Afbeelding 3: Vigerende beheersverordening (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
 
Het plangebied wordt integraal herontwikkeld naar een woningbouwgebied.
 
1.4 Leeswijzer
 
In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven.
Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven. Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen.
Het overige beleid wordt niet benoemd. In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord. Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.
  
2 Het plan
   
2.1 Huidige situatie
 
Het plangebied is in het verleden in gebruik geweest als opslag voor diverse materialen, om die reden waren er enkele loodsen/schuren aanwezig. In de huidige situatie is het plangebied onbebouwd. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 5.500 m². De volgende afbeelding geeft een impressie van de huidige situatie.
 
Afbeelding 4: Huidige situatie
 
 
2.2 Projectbeschrijving
 
De gewenste ontwikkeling bestaat uit het realiseren van 8 woningen. De ontwikkeling vindt volledig plaats binnen de rode contour uit het provinciaal beleid. Behoud van de vijf grote beuken aan de Beukenlaan ter hoogte van het plangebied is bij de verkaveling het uitgangspunt geweest.
 
Langs de Beukenlaan zijn vier twee-onder-een-kapwoningen geprojecteerd. Aan de zuidzijde van het plangebied wordt een nieuwe weg aangelegd, waaraan ook vier twee-onder-eenkapwoningen zijn geprojecteerd. Langs de weg is ruimte voor het planten van enkele bomen die de weg begeleiden en de sfeer van wonen in het bos vergroten. Er wordt op eigen terrein een hekwerk van minimaal 1,5 meter hoog met wintergroene beplanting (zoals hedera) geplaatst als afscherming met het terrein van de kwekerij. Dit mede om eventuele overlast van het sproeien door de kwekerij te beperken.
   
Per twee vormen de woningen een zelfstandig beleefbaar volume. Om een meer gevarieerd beeld te krijgen, verspringen de bouwvolumes aan de Beukenlaan ten opzichte van elkaar. De twee twee-onder-een-kapwoningen bij de bestaande grote beuken langs de Beukenlaan staat ten behoeve van de bomen extra ver naar achteren. Mede hierdoor ontstaat bij het inrijden van de Beukenlaan een ontspannen beeld met zicht op het erachter gelegen bos. Bij de woning op de zuidelijke hoek is de garage in de achtertuin geplaatst. Deze garage is bereikbaar via de nieuwe weg. Hierdoor wordt er vanaf de Beukenlaan niet vlak langs de bestaande beuken gereden. De uitbouw aan de zijkant van de woning is wel behouden om hier een bijzondere zijgevel te creëren.
 
Afbeelding 5: Stedenbouwkundig plan
 
   
2.3 Stedenbouwkundige uitgangspunten
 
De raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft d.d. 5 maart 2020 ingestemd met het stedenbouwkundig kader en medewerking verleend aan de wijziging van het bestemmingsplan. Het stedenbouwkundig kader voorziet in het realiseren van 8 woningen. Vier woningen worden georiënteerd op de Beukenlaan en 4 woningen op de nieuw aan te leggen ontsluitingsweg. De locatie is gelegen binnen de rode contour. Het voorliggend plan sluit met uitzondering van de maximale bouwhoogte aan bij het vastgestelde stedenbouwkundig kader.
  
2.4 Ruimtelijke gevolgen
 
Met de voorliggende ontwikkeling vervalt de agrarische bestemming binnen het plangebied en wijzigen de bestemmingen wonen en tuin van oppervlakte. Door de realisering van het plan ontstaat er een toename van het aantal verkeersbewegingen.
  
3 Algemeen ruimtelijke beleidskader
   
3.1 Rijksbeleid
 
3.1.1. Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
 
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur (hierna: SVIR) vastgesteld. De SVIR geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Die ambitie is vertaald in doelen voor de middellange termijn tot 2028. Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. De 3 hoofddoelen van de structuurvisie zijn:
  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruik voorop staat.
Planspecifiek
Specifiek beleid ten aanzien van de beoogde ontwikkeling is niet opgenomen in de SVIR, om die reden wordt de structuurvisie in dit bestemmingsplan niet nader toegelicht.
 
3.1.2. Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
 
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, december 2011) worden nationale ruimtelijke belangen juridisch geborgd. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening gehouden te worden met de regels van het Barro zodat de nationale belangen doorwerken in de beleidsruimte van andere overheden.
 
Het Barro is aangevuld (wijziging Barro) met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, Het Nationaal Waterplan en het derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening.
Het gaat hier om de volgende onderwerpen:
  • Rijksvaarwegen;
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS);
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
 
Planspecifiek
Specifiek beleid ten aanzien van de beoogde ontwikkeling is niet opgenomen in het Barro. Het plangebied ligt niet binnen het Natuurnetwerk Nederland.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
De Ladder duurzame verstedelijking werd geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en trad per 1 oktober 2012 in werking als motiveringsvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het instrument is van toepassing op de functies wonen, bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen.
 
Sinds de inwerkingtreding is er veel onduidelijkheid over een aantal begrippen in het besluit en is er diverse jurisprudentie ontstaan. Om die reden is d.d. 21 april 2017 het besluit genomen tot wijziging van het Bro in verband met de aanpassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking. De gewijzigde ladder duurzame verstedelijking is in werking getreden op d.d. 1 juli 2017.
 
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie art. 1.1.1 Bro) mogelijk maakt. De Ladder is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2, 3 en 4 van de Bro. In het kader van dit bestemmingsplan is artikel 3.1.6 lid 2 onderstaand opgenomen:
 
“3.1.6 lid 2
 
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
 
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in de gemeente Utrechtse Heuvelrug, tussen Driebergen en Doorn. Van een nieuwe stedelijke ontwikkeling bij woningbouwlocaties is sprake als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. In de praktijk worden er 8 nieuwe woningen gerealiseerd waarvan er planologisch gezien reeds 3 zijn toegestaan. Om die reden is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is een verdere toetsing van de Ladder niet aan de orde.
 
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) en Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (herijking 2016)
 
De provincie Utrecht heeft haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). De herijkte versie van de PRS is vastgesteld d.d. 4 februari 2016. In de structuurvisie zijn doelstellingen van provinciaal belang, het beleid bij de doelstellingen en op welke wijze uitvoering wordt gegeven aan het beleid opgenomen. Deels wordt uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) welke tegelijk met de PRS is opgesteld.
 
Planspecifiek
Op basis van de PRS is het plangebied gelegen in het gebied ‘Gezonde en veilige leefomgeving’. Voor het realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving is samenhang tussen ruimtelijke ordening en milieu belangrijk. Daarom zijn milieukwaliteiten (o.a. externe veiligheid, geluid, lucht, bodem) een integraal onderdeel van gebiedsontwikkelingen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient er aandacht te worden besteed aan de leefomgevingskwaliteit. In paragraaf 4.4 komen de milieuaspecten aan bod.
 
De locatie is daarnaast aangemerkt als een binnenstedelijke woningbouwlocatie welke grotendeels binnen de rode contouren valt.
 
Afbeelding 6: Binnenstedelijke woningbouwlocatie met rode contouren (bron: PRS)
  
 
De provincie heeft aangegeven dat het de hoofdkeuze is om in te zetten op binnenstedelijke ontwikkeling en streeft ernaar dat twee derde van het woningbouwprogramma binnen de rode contouren wordt gerealiseerd. Door het realiseren van woningbouw, wordt een bijdrage geleverd aan een nieuwe binnenstedelijke ontwikkeling. De kavel ligt voor een klein deel buiten de rode contour. Dit deel van de kavel blijft echter bij de ontwikkeling buiten beschouwing. De ontwikkeling met woningen valt volledig binnen de rode contour en is niet in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Provinciale Ruimtelijke Verordening.
 
Het plangebied ligt op basis van de PRS binnen het ‘Rivierengebied’, zie onderstaande afbeelding.
 
Afbeelding 7: Plangebied binnen Rivierengebied (bron: PRS)
 
 
Rivierengebied is een landschap met een langgerekte opbouw. Door de fysieke ondergrond en het menselijk gebruik daarvan, zijn duidelijk verschillende deelgebieden ontstaan, Flank, Langbroek, Kromme Rijn, Nederrijn/Lek en Schalkwijk. Elk deelgebied heeft zich ontwikkeld rondom een centrale ruggengraat. Rond deze ruggengraat is de eigen identiteit het sterkst te ervaren. De overgangen tussen deelgebieden zijn vrijwel overal geleidelijk, zonder scherpe grenzen. De verschillen tussen de deelgebieden zijn goed te beleven door routes dwars op de ruggengraat en kenmerkende vergezichten. De plekken waar ruggengraten beginnen, eindigen of elkaar ontmoeten verdienen extra aandacht. Hier komen ruimtelijke kenmerken en verhalen bij elkaar. Dit zijn de focuspunten van het Rivierengebied. Enkele zijn als aandachtsgebied aangewezen, omdat er veel dynamiek is of omdat behoud extra inzet vraagt.
 
De kernkwaliteiten staan hier onder druk.
Voor het landschap Rivierengebied zijn de volgende kernkwaliteiten benoemd:
  • schaalcontrast van zeer open naar besloten;
  • samenhangend stelsel van rivier - uiterwaard - oeverwal - kom;
  • samenhangend stelsel van hoge stuwwal - flank - kwelzone - oeverwal – rivier;
  • de Kromme Rijn als vesting en vestiging.
  
Bij ontwikkelingen in het landschap van het Rivierengebied staat het waarborgen en ontwikkelen van de eigen identiteiten van de vijf deelgebieden centraal. Dit richt zich zowel op het goed tot uiting komen van de karakteristieke kenmerken langs de centrale ruggengraat, als van de geleidelijke overgangen tussen de deelgebieden. Met de beoogde ontwikkeling worden de in het plangebied voorkomende kwaliteiten behouden. Dit doordat de langs de Beukenlaan staande vijf grote beuken behouden blijven. Deze beuken lijken een restant van de oorspronkelijke laanbeplanting. Bij de ontwikkeling van de woningen wordt rekening gehouden met de bomen door de woning en de nieuwe weg op voldoende afstand van de bomen te plaatsen.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
 
3.3.1 Structuurvisie 2030 ‘Groen dus vitaal’
 
In de structuurvisie is in hoofdlijnen aangegeven hoe de gemeente de belangen afweegt en welke structuren zij wil veranderen. De ambities en uitgangspunten die ten grondslag hebben gelegen aan de structuurvisie, komen voort uit de ‘Visie op de gemeente Heuvelrug: Groen en vitaal in balans’, uit mei 2005. Deze ambities worden in deze structuurvisie gekoppeld aan 6 thema’s:
  • Natuur over de heuvels;
  • Op de schouders van ons erfgoed;
  • Duurzaam bereikbaar;
  • Leefbare dorpen;
  • Vrije tijd op de Utrechtse Heuvelrug;
  • Maatwerk voor wonen en werken.
 
Planspecifiek
In de structuurvisiekaart worden de hoofdaccenten van de visie weergegeven, zie navolgende afbeelding.
 
Afbeelding 8: Structuurvisiekaart
 
 
Het plangebied bevindt zich binnen deelgebied 2.10: ‘bebouwing binnen rode contouren’. Dit gebied is een relatief verstedelijkte zone in het groene tussengebied tussen Doorn en Driebergen rondom Bartiméus. De structuurvisie geeft aan dat binnen deze contour ruimte is voor ‘maatwerk voor wonen’. Binnen deze contour is het van belang dat er voldoende gebouwd wordt om de dorpen vitaal te houden en draagvlak te geven voor het voorzieningenniveau. Met de beoogde ontwikkeling worden 8 woningen gerealiseerd waardoor het plangebied toekomstbestendig wordt gemaakt en draagt hiermee bij aan de leefbaarheid en veiligheid.
 
3.3.2 Programma Duurzaam en klimaatneutraal 2017
 
De Utrechtse Heuvelrug wil een gemeente zijn waar mensen met plezier wonen, werken en recreëren. Niet alleen nu, maar ook over 50 of 100 jaar. De gemeente wil een leidende positie innemen in duurzame ontwikkelingen en steeds op zoek gaan naar de meest waardevolle duurzaamheidsambitie. Daartoe is het programma "Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal" (2017) vastgesteld. Hierin worden de strategische milieubeleidsdoelen van de gemeente beschreven en is tevens een uitvoeringsprogramma 2017 opgenomen dat jaarlijks wordt geactualiseerd.
 
De Gemeente hanteert de volgende doelen:
  1. Klimaat neutrale gemeente in 2035: binnen de gemeentegrenzen evenveel duurzame energie opwekken als gebruiken.
  2. Duurzame leefomgeving : hoge milieukwaliteit (water, geluid, lucht, licht, geur, trilling, straling, bodem en externe veiligheid) behouden, een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving voor de huidige en toekomstige inwoners.
  3. Duurzame mobiliteit: de negatieve impact van mobiliteit op de leefomgevingskwaliteit (met name op lucht, geluid) van onze gemeente vermindert, in 2035 is alle mobiliteit in de gemeente klimaatneutraal, en in de mobiliteit wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van hernieuwbare duurzame grondstoffen (groene stroom, groen gas, waterstof, etc.).
  4. Duurzame economie: een gezonde, duurzame en klimaatvriendelijke lokale economie, waarin het ontwikkelen en aanbieden van duurzame producten rendabel is en waarbij inwoners en gasten kunnen kiezen voor duurzame consumptie.
  5. Duurzame en klimaat neutrale organisatie: het realiseren van een duurzame organisatie en van een klimaat neutrale organisatie. Een klimaat neutrale organisatie betekent voor ons een CO2-neutrale organisatie.
In het milieubeleidsplan is aangegeven dat bij ruimtelijke projecten de gemeente samen met initiatiefnemers en gebruikers van het gebied wil werken aan een duurzaam gebied. De gemeente wil onder andere bereiken dat nieuwbouw uitsluitend nog aardgasvrij wordt opgeleverd.
 
De wettelijke norm GPR Gebouw overall is 7,1 en wettelijke norm GPR Gebouw thema energie is 7,6 (woningbouw). Voor het plangebied geld een overall verscherpte GPR van 25%; (7,5) en een 25% verscherpte GPR thema energie; (8,5).
 
Planspecifiek
De ligging in de groene omgeving vraagt om een passende duurzame invulling. De woningen worden zonder gasaansluiting gebouwd en er wordt gestreefd om het bouwplan volgens de normen met een EPC en GPR van tenminste 25% scherper dan gesteld in het Bouwbesluit 2015 te realiseren, zoals vastgelegd in het gemeentelijk Programma 2017-2022 ‘Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal’. De toe te passen materialen hebben een duurzaam karakter ten aanzien van onderhoud en hergebruik.
 
4 Specifieke regelgeving en beleid
   
4.1 Beeldkwaliteit
 
4.1.1 Nota ruimtelijke kwaliteit, herziening 2017
 
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit beschrijft het welstandsbeleid en dient als toetsingskader voor het welstandsadvies behorende bij het verlenen van een omgevingsvergunning. Het doel van het beleid is het leveren van een bijdrage aan de schoonheid en aantrekkelijkheid van de (bebouwde) omgeving. De nota ruimtelijke kwaliteit legt vast op welke wijze toezicht plaatsvindt, op grond van welke uitgangspunten en criteria.
 
In de nota is de gemeente opgedeeld in verschillende deelgebieden. De eisen worden door middel van gebiedscriteria vormgegeven. In het vastgestelde stedenbouwkundig kader is reeds ingegaan op het aspect beeldkwaliteit.
 
Voor het plangebied gelden de criteria voor Doorn, dorpsbebouwing - kleine kernen.
 
  
  
Bebouwing moet voor wat betreft situering op de kavel, schaal en vormgeving van de bouwmassa, indeling van de gevels en detaillering, kleur- en materiaalgebruik aansluiten op de karakteristiek van de aanwezige bebouwing. Qua beeldkwaliteit wordt aangesloten op de differentiatie in bebouwing zoals die in de buurt van de locatie aanwezig is. De twee-ondereen- kapwoningen verschillen in opzet, kapvorm, aan-en uitbouwen, gevelindeling en kleurstelling (o.a. metselwerk). Hierbij worden de bebouwingsblokken van twee woningen als één zelfstandig volume gezien. Deze volumes krijgen een eenduidige vormgeving en architectonische uitstraling.
 
De woningen hebben een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale nokhoogte van 11 meter. Dit sluit aan op de nu geldende bestemmingsplanregels. De volumes worden afgewisseld afgedekt met een zadeldak en een schilddak, De daken worden afgedekt met een antracietgrijze klassieke dakpan.
 
4.2 Wonen
 
4.2.1 Actualisatie Woonvisie 2018-2022
 
De gemeentelijke woonvisie is op 29 november 20018 vastgesteld door de gemeenteraad en is het vervolg op de eerdere woonvisie ‘Woonbeleid in een nieuwe realiteit: Actualisatie woonvisie Utrechtse Heuvelrug 2013-2020’.
 
Met de nieuwe woonvisie 2018-2020 wordt door de gemeente voor de komende vier jaar richting gegeven. De gemeente zet in op een veilige en prettige omgeving, in een duurzame woning die past bij hun huishouden, inkomen en zorgvraag. De drie thema’s van de voorgaande woonvisie zijn onverminderd actueel en van toepassing op de huidige woonvisie:
  1. Woningmarkt in beweging: Een van de speerpunten van dit thema was het bouwen van voldoende woningen. Op de woningmarkt is nog steeds krapte waardoor mensen geen wooncarrière maken en blijven wonen in een woning die niet langer passend is bij hun huishouden. Nieuwbouw en doorstroming in de bestaande vooraard is nodig.
  2. Thuis in de wijk: 'thuis in wijk' staat voor de ambitie om alle inwoners een toereikende woonsituatie te kunnen bieden, waarbij naar passende nieuwe mogelijkheden en woonvormen wordt gezocht.
  3. Duurzaam wonen: Grote stappen in de verduurzaming van de gehele woningvoorraad zijn nodig waarbij ook nieuwe woning duurzaam dienen te worden gebouwd.
Planspecifiek
Voor de beoogde ontwikkeling is middels het stedenbouwkundig kader reeds door de gemeenteraad ingestemd met de bouw van de woningen. Gelet op de algemene opgave binnen de rode contour meer woningen te realiseren is besloten om voor de locatie te kiezen voor een in de omgeving passende invulling met grondgebonden woningen op ruime kavels in de dure categorie. Door middel van een afkoopsom wordt geïnvesteerd in de stimulatie van goedkopere woningbouw op andere locaties in de gemeente. Het plan is hiermee in lijn met het gemeentelijk woonbeleid.
 
4.3 Verkeer en parkeren
 
Gemeentelijke Verkeers- en Vervoersplan (GVVP)
Op 28 januari 2010 heeft de gemeente het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan vastgesteld (GVVP). In het GVVP is het gemeentelijke verkeers- en vervoerbeleid opgenomen.
Doelstelling van het GVVP is te zorgen voor een duurzaam verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en verkeersveilige leefomgeving in een groene, bereikbare, economisch gezonde gemeente. Blijkens het GVVP kunnen in principe nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen van enige omvang nog maar plaatsvinden op goed bereikbare plaatsen. Iedere ruimtelijke ontwikkeling dient dan ook getoetst te worden aan het GVVP. De gemeente gebruikt het GVVP bij het bepalen van de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
 
Verkeersgeneratie- en parkeren
In het GVVP zijn de parkeernormen die gehanteerd worden in de gemeente Utrechtse Heuvelrug opgenomen. Bij nieuwbouw worden de CROW-normen gehanteerd. Hierbij wordt de minimale parkeernorm voor een weinig stedelijk gebied gehanteerd. Uitgangspunt van de gemeente is dat parkeren binnen het te ontwikkelen gebied, lees plangebied, wordt gerealiseerd.
 
Planspecifiek
Het voornemen is om ter plaatse 8 twee-onder-een-kapwoningen te realiseren tussen Doorn en Driebergen. De ontsluiting geschiedt via de Beukenlaan. Op basis van de rekentool ‘Verkeersgeneratie en parkeren’ van CROW is bepaald wat de verkeersgeneratie van het plan is. Hiervoor zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
 
 
Uit de CROW rekentool blijkt dat er op basis van een worstcase scenario met de realisatie van 8 twee-onder-een-kapwoningen er een verkeersgeneratie ontstaat van 62 motorvoertuigen per gemiddelde weekdag. Gezien de ligging op korte afstand van de N225 en de ontsluiting via de Beukenlaan, worden geen verkeersproblemen voorzien.
 
Op basis van de parkeernormen dienen binnen het plangebied 16 parkeerplaatsen te worden voorzien.
 
 
Het parkeren wordt gerealiseerd op eigen terrein en daarnaast wordt voorzien in parkeerplaatsen langs de nieuwe ontsluitingsweg. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm.
 
4.4 Milieu
 
4.4.1 Bodem
 
Op basis van de Wet Bodembescherming (Wbb) en het Besluit bodemkwaliteit geldt dat bij een ruimtelijk plan bepaald moet worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik. Om die reden is het relevant om te weten of er mogelijk sprake is van een bodemverontreiniging.
 
Planspecifiek
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een verkennend en aanvullend bodemonderzoek in combinatie met een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd door Hunneman Milieu-Advies (bijlage 1). Uit het onderzoek blijkt dat het maximaal aangetoonde gehalte aan gewogen asbest geen aanleiding vormt tot nader onderzoek. Analytisch zijn in de bovengrond licht tot sterkt verhoogde gehalten aan OCB’s aangetoond waarvan de maximaal aangetoonde gehalten de interventiewaarde overschrijden. Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de nieuwbouw op de locatie onder milieukundige begeleiding de OCB’s te verwijderen.
Daarnaast wordt geadviseerd om uitvoering van de bodemsanering op de locatie te werken met een gesloten grondbalans. Voor de sanering van de OCB-verontreiniging is in de rapportage van het bodemonderzoek een plan van aanpak uitgewerkt. Met inachtneming van de genoemde adviezen/sanering vormt het aspect bodem geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.4.2 Geluid
 
Wet geluidhinder
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgelegd in welke mate het geluid veroorzaakt door gezoneerde wegen, spoorwegen en/of gezoneerde industrieterreinen geluidgevoelige bestemmingen (woningen, ziekenhuizen, scholen e.d.) mag belasten.
 
Op basis van de wet zijn voor de geluidgevoelige bestemmingen voorkeursgrenswaarden opgenomen waaraan in principe aan voldaan moet worden:
  • wegverkeer 48 dB
  • spoorwegverkeer 55 dB
  • industrielawaai van gezoneerde industrieterreinen 50 dB(A)
 
Planspecifiek
Uit het akoestisch onderzoek, bijlage 2, blijkt dat de nieuwe woningen een geluidbelasting lager dan of gelijk aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder zullen ondervinden, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelasting ten gevolge van de onderzochte wegen aanvaardbaar is.De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied.
 
4.4.3 Luchtkwaliteit
 
Regeling Niet In Betekenende Mate
Op 15 november 2007 is de AMvB Niet In Betekenende Mate (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) in werking getreden. Hierin zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
 
Planspecifiek
Binnen het plangebied worden 8 nieuwe woningen gerealiseerd. Met 8 nieuw te realiseren woningen, valt het bouwplan ruim binnen het criterium voor de categorie woningbouwlocaties (de grens ligt op 1.500 woningen, bij één ontsluitingsweg). Met andere woorden, de realisatie van de woningen draagt niet of nauwelijks bij aan de
luchtverontreiniging en is in dat opzicht niet in betekenende mate.
 
In de navolgende tabel is een overzicht van de jaargemiddelde achtergrondconcentraties weergegeven van de componenten stikstofdioxide (N02), fijn stof (PM10), fijne fractie fijn stof (PM 2,5) en elementair koolstof. Dit geeft een goed beeld van de luchtkwaliteit ter plaatse, die hoofdzakelijk wordt veroorzaakt door de lokale wegen. Deze concentraties zijn bepaald met behulp van het Geoloket van de Omgevingsdienst regio Utrecht.
 
 
De huidig bekende achtergrondconcentraties aan de luchtkwaliteit zijn ruim lager dan de vastgestelde grenswaarden. De concentraties voldoen ook aan de advieswaarden van de WHO voor PM10 (20 μg/m3) en PM2,5 (10 μg/m3). Concentraties die hoger ligger als de advieswaarden van de WHO worden door de GGD bestempelt als een onvoldoende milieugezondheidskwaliteit. Voor de concentratie NO2 is er volgens de landelijke GGD sprake van een goed milieugezondheidskwaliteit bij een concentratie van 10 microgram per kuub.
Boven de 20 microgram wordt de kwaliteit als matig bestempelt en boven de 30 microgram als onvoldoende. Uit de tabel blijkt dat de concentratie NO2 in de huidige situatie tussen een goed en matig milieugezondheidskwaliteit zit. Het aspect luchtkwaliteit vormt om voorgaande redenen geen belemmering voor het voorgenomen plan.
  
4.4.4 Bedrijven en milieuzonering
 
Bij het realiseren van woningen dient rekening gehouden te worden met (mogelijke) milieuaspecten van bedrijven in de nabijheid. Voor het waarborgen of realiseren van een goed woon- en leefklimaat wordt milieuzonering gehanteerd. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven (milieubelastend) een passende locatie in nabijheid van woningen (milieugevoelig) krijgen en dat deze op een verantwoorde manier van elkaar gescheiden worden.
 
Bij nieuwe ontwikkelingen dienen twee doelen:
  • Het voorkomen van of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen.
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
 
Een hulpmiddel voor milieuzonering is de VNG-handreiking “Bedrijven en milieuzonering” waarvan de laatste versie stamt uit 2009. Deze handreiking gaat uit van de hinderaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
 
Bij het bepalen van richtafstanden is het omgevingstype van belang. Er zijn voor milieuzonering drie omgevingstypen: ‘rustige woonwijk’, ‘rustig buitengebied’ en ‘gemengd gebied’. Een ‘rustige woonwijk’ is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Naast de wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor en er is weinig verstoring door verkeer. Omgevingstype ‘rustig buitengebied’ is vergelijkbaar. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is er sprake van functiemenging en/of ligging nabij drukke wegen. De richtafstanden mogen bij ‘gemengd gebied’ met één stap verlaagd worden.
  
 
 
Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied bevinden zich diverse milieubelastende bestemmingen.
Verder is het perceel ten zuidwesten bestemd als ‘agrarisch met waarden’ en bevinden zich in de omgeving van het plangebied verschillende woningen. Desondanks is in onderhavige situatie worstcase uitgegaan van het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.
  
Afbeelding 9: Milieuzonering
 
Op basis van het voorgaande blijkt dat er, uitgaande van het omgevingstype ‘rustige woonwijk’ niet wordt voldaan aan de VNG richtafstand ten opzichte van de richtafstand ten opzichte van het autobedrijf aan de Driebergsestraatweg 47. De aan te houden richtafstand bedraagt 30 meter terwijl de werkelijke afstand, gemeten vanaf de gevel van de dichtstbijzijnde woning binnen het plan tot aan de bestemming ‘bedrijf tot en met categorie 2’, 27 meter bedraagt. Uit een nadere inventarisatie blijkt dat slechts een deel van de dichtstbijzijnde woning in het plangebied binnen de 30 meter contour valt, gemeten vanaf de hoek van de bedrijfsbestemming. Daarnaast bevinden zich tegenover de bedrijfsbestemming (15 m) en ten zuidwesten van het bedrijf (5 m) reeds bestaande woningen, deze zijn maatgevend voor het bedrijf. Het bedrijf dient te voldoen aan het activiteitenbesluit en de daarbij behorende geluidsvoorschriften bij deze bestaande woningen. Hierdoor zal de geluidsbelasting veroorzaakt bij de nieuwe woningen, die op grotere afstand liggen, ruimschoots voldoen aan de vereisten van het Activiteitenbesluit.
Op basis hiervan kan gesteld worden dat het bedrijf niet in zijn mogelijkheden wordt beperkt en is hinder binnen het plangebied niet aannemelijk. Binnen het plangebied kan om die reden een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd worden.
 
4.4.5 Externe veiligheid
 
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes.
 
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om:
  • bedrijven die onder het Besluit risico’s zware ongevallen vallen (Brzo);
  • LPG/LNG-tankstations;
  • opslagplaatsen (PGS);
  • ammoniakkoel-/vriesinstallaties;
  • spoorwegemplacementen.
 
In het Bevi is opgenomen dat binnen de PR 10-6 contour geen kwetsbare objecten zijn toegestaan, voor beperkt kwetsbare objecten is dit een richtwaarde. Wanneer een ruimtelijk besluit wordt genomen binnen het invloedgebied van de risicobron dan dient het groepsrisico verantwoord te worden.
 
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) regelt de omgang met externe veiligheid rond buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (zoals gas en brandbare vloeistoffen). De normen die door het Bevb worden gehanteerd zijn gelijkgesteld met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), zodat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR) gelijk zijn.
 
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
Het beleid voor vervoer van gevaarlijke stoffen via weg, binnenvaart en spoorweg is opgenomen in het Bevt. Voor de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten) geldt het Basisnet. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd.
Buiten 200 meter van de transportroute, of wanneer het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of de toename minder is dan 10%, kan volstaan worden met een beperkte verantwoording. Een uitgebreide verantwoording is nodig wanneer sprake is van een toename van het groepsrisico of overschrijding van de oriëntatiewaarde.
 
Planspecifiek
De risicobronnen in de nabijheid van het plangebied zijn geïnventariseerd aan de hand van de Risicokaart Nederland, zie navolgbare afbeelding.
 
Afbeelding 10: Risicobronnen externe veiligheid
 
 
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
  
Uit de risicokaart blijkt dat zich ten noorden van het plangebied, op een afstand van meer dan 1300 meter, een opslagplaats voor Chloor bevindt. Deze vormt gezien de ruime afstand van het plangebied geen belemmering voor het voorgenomen plan.
 
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
 
Ten westen en noorden van het plangebied liggen aardgasbuisleiding. De aardgasbuisleiding (A-510) ten westen heeft een uitwendige diameter van 914,00 mm en een maximale werkdruk van 66,20 bar. Het invloedsgebied voor deze buisleiding bedraagt hiermee 180 meter. De buisleiding ligt op 885 meter afstand van het plangebied en vormt om die reden geen belemmering voor de ontwikkeling. De ten noorden van het plangebied gelegen buisleiding betreft een defensieleiding met een uitwendige diameter van 219,08 mm en een maximale werkdruk van 80,00 bar. Het invloedsgebied van deze buisleiding bedraagt hiermee 70 meter.
De buisleiding ligt op 3000 meter tot het plangebied en vormt om die reden ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
 
Ten zuidwesten van het plangebied ligt de A12 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De A12 ligt op een afstand van circa 4000 meter. De A12 bevat geen plaatsgebonden risicocontour. Verder ligt het plangebied buiten het GR-plafond van 82 meter, buiten het plasbrandaandachtsgebied van 30 meter en de invloedsgebieden van de gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico hoeft om die reden niet berekend en verantwoordt te worden. In de
omgeving van het plangebied liggen geen relevante risicobronnen Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.4.6 Milieueffectrapportage
 
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Er is sprake van een planmer-plicht, projectmer-plicht of mer-beoordelingsplicht wanneer het te realiseren project wordt genoemd in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Daarnaast dient ook bij activiteiten onder de drempelwaarden uit onderdeel D getoetst te worden of er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn.
 
Planspecifiek
De voorgenomen activiteiten binnen het plangebied vallen onder de volgende categorie van het Besluit m.e.r.:
 
  
De genoemde drempelwaarde bij deze activiteit bedraagt 2.000 of meer. De toename in woningen van de voorgenomen activiteit blijft met een aantal van 8 ruim onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D. Echter, voor de activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, dient alsnog nagegaan te worden of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Behandeld dienen te worden de ‘kenmerken van het project’, ‘locatie van het project’ en ‘soort en kenmerken van het potentiële effect’.
 
Uit de uiteenzetting van voorgaande milieuparagrafen blijkt dat beoogde ontwikkeling geen onderdelen bevat die in hoge mate bijdragen aan de aspecten cumulatie met andere projecten, de locatie van het plan, verontreiniging- en hinder, risico’s van zware ongevallen en risico’s voor de menselijke gezondheid. Aspecten die voorgaand niet zijn behandeld, worden nader toegelicht.
 
Kenmerken van het project
 
Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen
 
Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen ten behoeve van de realisatie zal plaatsvinden op een conventionele manier en geeft geen aanleiding aanzienlijke gevolgen voor het milieu te veronderstellen, zodanig dat daarvoor een MER dient te worden uitgevoerd.
 
De productie van afvalstoffen
 
Het ontstaan van afval tijdens de bouw is tevens vanzelfsprekend. Dit is op elke slooplocatie het geval.
 
Verontreiniging en hinder (geur, energie en verwerking van afvalstoffen)
 
Er vinden bij de voorgenomen activiteit geen geur veroorzakende werkzaamheden plaats. Tijdens de bouw wordt vanzelfsprekend energie gebruikt, dit zou echter op elke willekeurige locatie het geval zijn. De afvalstoffen worden zo veel mogelijk gescheiden ingezameld en afgevoerd. Afvoer geschiedt door een erkende inzamelaar.
 
Locatie van het project
 
Relatieve rijkdom aan en beschikbaarheid natuurlijke hulpbronnen
 
Onder natuurlijke hulpbronnen wordt verstaan alle van nature aanwezige stoffen die van economisch nut kunnen zijn (zoals zoet water, delfstoffen, bos als houtleverancier). De bomen die aanwezig zijn op locatie, worden zoveel mogelijk behouden.
 
Soort en kenmerken van het potentiële effect
 
Bereik van het effect
De mogelijke effecten betreffen de aspecten geluid en verkeer. Deze zijn lokaal van aard, er is geen sprake van getroffen bevolking.
 
Grensoverschrijdend karakter van het effect
 
Gezien de ligging van het plangebied en de effectafstanden is geen sprake van een grensoverschrijdend karakter.
 
Naar aanleiding van voorgaande milieuparagrafen en de uitgevoerde onderzoeken is de conclusie dat voor dit bestemmingplan een mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure niet noodzakelijk is conform het Besluit m.e.r..
 
4.5 Water
 
Europese Kaderrichtlijn Water (2000)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat ervan uit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies verbeteren; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
 
Nationaal Waterplan (2016-2021)
Op 10 december 2015 hebben de Minister van Infrastructuur en Milieu en de Staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 geeft de hoofdlijnen, principes en inrichting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik tot 2050.
 
Het Rijk speelt proactief in op klimaatverandering. Doel is het robuust en toekomstgericht
inrichten van ons watersysteem, gericht op bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en gezond ecosysteem, als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid is integraal van opzet door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het Rijk initieert zelf en werkt samen met andere partijen, stimuleert en informeert om de beleidsdoelen te bereiken.
 
Provinciaal Bodem- Water en milieuplan 2016-2021
Het beleidsterrein bodem, water en milieu is de laatste jaren sterk in ontwikkeling geweest. De wetgeving voor bodem, water en milieu is aan verandering onderhevig. Internationaal zijn er regels en afspraken bij gekomen en nationaal zijn wetten samengevoegd en vereenvoudigd. Bovendien zijn bevoegdheden tussen overheden verschoven.
 
Het veranderingsproces dat zich voltrekt, levert een vernieuwde provinciale beleidsinsteek op. Deze is veel meer dan voorheen gericht op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. De gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal.
 
In dit kader is het 'Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021' opgesteld. Hierin richt de provincie  zich op het behoud en verder verbeteren van het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat in de provincie.
 
Voor bodem, water en milieu betekent dit dat er gestreefd wordt naar:
  • een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden;
  • bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied;
  • een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem ons biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden;
  • een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.
 
De rol van stedelijke gebieden wordt steeds belangrijker. In stedelijke gebieden wonen, werken en recreëren mensen relatief dicht op elkaar, waardoor ogenschijnlijk kleine ontwikkelingen relatief veel effect op de fysieke leefomgeving (kunnen) hebben. Om te komen tot een duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem is het vinden van een balans, tussen de groei van het gebruik enerzijds en de bescherming van de leefkwaliteit anderzijds, noodzakelijk. Ook het inspelen op de gevolgen van de klimaatverandering wordt een steeds belangrijkere factor bij de inrichting van gebieden. Zowel in het landelijk als het stedelijk gebied neemt de urgentie toe van het treffen van voorzieningen om wateroverlast door hoge neerslagintensiteiten te voorkomen, overstromingsrobuust te bouwen en het vasthouden van water om droogteperioden te overbruggen.
 
Ten aanzien van grondwater is de doelstelling dat de grondwatervoorraad benut mag worden, zonder dat deze wezenlijk wordt aangetast of andere belangen worden geschaad. Het stand still-beginsel - het op peil houden van de huidige hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater - is de minimale ambitie voor het beleid. Het kan echter nodig zijn om lokaal de grondwaterkwantiteit of -kwaliteit te verbeteren (step forward), bijvoorbeeld omdat er anders negatieve effecten optreden op natuur die van grondwater afhankelijk is.
 
Waterkoers 2016-2021
Hoogheemraadschap heeft haar ambities en lange termijn visie vastgelegd in het waterbeheerplan Waterkoers 2016–2021. De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel Samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.
 
Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater.
 
Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van ruimtelijke adaptatie:
  • De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
  • Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.
 
Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat het plan hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel geen gevolgen voor de waterveiligheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.
 
Ruimtelijke adaptatie
Het klimaat verandert: Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we, ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar.
 
Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:
 
De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
 
Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.
 
Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Door het grootschalig verharden van tuinen van particulieren neemt de kans op wateroverlast toe.
 
Convenant afkoppelen
Op 27 januari 2010 is het convenant over afkoppelen van regenwater op de Utrechtse Heuvelrug door dertien partijen (gemeenten, waterschappen, Vitens en de provincie Utrecht) uit het gebied ondertekend. Ook de gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft dit convenant ondertekend. Het convenant geeft de partijen een heldere leidraad waar, wanneer en onder welke voorwaarden afkoppelen op de Utrechtse Heuvelrug mogelijk is en beperkt de risico's van afkoppelen voor de grondwaterkwaliteit in de Utrechtse Heuvelrug. Op basis van dit convenant dient er een integrale afweging gemaakt te worden hoe er wordt omgegaan met hemelwater.
 
Gemeentelijk rioleringsplan 2017-2020
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft in maart 2017 het Gemeentelijk Rioleringsplan 2017-2020 gepubliceerd. In het rapport wordt o.a. ingegaan op de wijze hoe moet worden omgegaan met de verwerking van hemelwater. De volgende doelen zijn hiervoor opgesteld:
  • Inzameling van het afvloeiend hemelwater afkomstig van:
    • verhard oppervlak in de openbare ruimte;
    • dak- en terrein verharding van bestaande bebouwde percelen;
    • dak oppervlak van nieuwbouw en herbouw, voor zover hemelwater redelijkerwijs niet op eigen terrein kan worden verwerkt;
  • verwerking van het ingezameld hemelwater;
  • Voorkomen van ongewenste vuil emissie naar oppervlaktewater, grondwater en bodem.
 
Ten aanzien van het particulier terrein is de perceeleigenaar bij nieuwbouw en herbouw verantwoordelijk voor de verwerking van het hemelwater op eigen terrein. Het hemelwater van nieuwe percelen mag niet zijn aangesloten op de drukriolering en het gemengde stelsel
 
Planspecifiek
De ontwikkeling van het plan heeft een wijziging van de inrichting van het plangebied als gevolg. In de huidige situatie bevindt zich aan de noordzijde van het plangebied een verhard toegangspad voor de woningen aan de Diebergsestraatweg. In het recente verleden (2018) was er daarnaast meer bebouwing aanwezig in de vorm van een bestaande schuur.
 
Voor de toekomstige situatie is het advies van het Hoogheemraadschap om de tuinen binnen de tuinbestemming en de tuinen die mogelijk worden gemaakt in de woonbestemming, als 60% verhard oppervlak te beschouwen. Echter vanwege de ruime kavels (minimaal 500 m²) met een voorziene minimale tuindiepte van minimaal 19 meter tot maximaal 32 meter, is het voor onderhavig plan niet realistisch om met een verharding van 60% te rekenen. De verwachting is dat de tuinen voor maximaal 30% verhard zullen worden. Aan de toekomstige bewoners wordt ook een verplichting opgelegd dat zij de tuinen voor niet meer dan 30% mogen verharden. Om voorgaande redenen is, in overleg met het Hoogheemraadschap, bij het bepalen van de benodigde bergingscapaciteit voor de tuinen uitgegaan van 30% verharding.
 
Conform het Handboek Watertoets van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) geldt dat onder voorwaarden halfverharding als 100% onverhard kan worden beschouwd. In de volgende tabel zijn de oppervlaktes aan verharding in de huidige- en toekomstige situatie weergegeven.
 
* De toegangsweg/parkeerstroken zijn voorzien als halfverharding/doorlatende bestrating
 
Zoals uit bovenstaande blijkt bedraagt de toename aan verharding ten opzichte van de vorige situatie 1.723,60 m2.
 
Op grond van het handboek van HDSR betreft deze ontwikkeling een “kleinschalige ontwikkeling” en geldt er op grond van tabel 4.1 dat uit moet worden gegaan van een infiltratiesysteem met 45 mm per m2 afgekoppeld verhard oppervlakte. Voor onderhavig plan betekent dit dat er een infiltratiecapaciteit van afgerond 78 m3 (78000 liter) nodig is.
 
Op grond van tabel 2 van het bodemonderzoek blijkt de geohydrologische bodemopbouw tot 4 m-mv middel fijn tot uiterst fijn zand als samenstelling te hebben. Dit is een goed doorlatende laag en ook daaronder zijn goed doorlatende lagen aanwezig. Tevens is de grondwaterstand blijkens het bodemonderzoek op ruim 2 meter –mv gelegen. Op basis hiervan is infiltratie goed mogelijk. Op basis van de bodemgesteldheid en de grondwaterstand geldt dat er voor de halfverharding voldaan kan worden aan de voorwaarden uit het handboek van de HDSR, mits de waterpasserende verharding/waterdoorlatende verharding 45 mm kan vasthouden.
 
Het Hoogheemraadschap heeft een voorkeur voor het aanleggen van bovengrondse infiltratie voorzieningen. De beschikbare ruimte openbaar gebied binnen het plangebied maakt het echter niet mogelijk om bijvoorbeeld een wadi aan te leggen. Wel is het mogelijk om in de tuinen een verlaging te realiseren met als voorbeeld een oppervlakte van 35,75 m² en een diepte van 0,30 cm. In het verdiepte gedeelte van de tuin kan bijvoorbeeld gekozen worden voor waterminnende beplanting of een grindbed. Het water kan zich gezien de bodemsamenstelling verzamelen en vervolgens infiltreren. Bij de 4 woningen in de nieuw aan te leggen straat met de diepe achtertuinen wordt voor dit principe gekozen. De diepte van de achtertuinen zorgt ervoor dat dit mogelijk is. Op basis van 4 woningen ontstaat er een bergingscapaciteit van circa 40 m³.
 
Voor de 4 woningen aan de Beukenlaan wordt voor de infiltratie van het hemelwater een ondergrondse infiltratievoorziening in de vorm van infiltratiekratten gerealiseerd. Voor onderhavig plan is, samen met de verlaging in de tuinen, een hydrologisch neutraal plan mogelijk op basis van 92 infiltratiekratten 1200x600x600 (lxbxh) met een capaciteit van 413 liter per krat. De kratten dienen een minimale gronddekking van 70 cm te hebben en 50 cm boven het grondwaterpeil aangelegd te worden. Gezien de hoogte van de kratten (60cm) is dit binnen het plangebied goed mogelijk. Voor de kratten is een totale oppervlakte nodig van circa 17 m² per woning. De kratten zullen in de achtertuin van de woningen worden aangebracht. Bewoners zijn zelfstandig verantwoordelijk voor het onderhoud en instandhouding van de infiltratiekratten. De afwatering van het hemelwater op de openbare ruimte geschiedt richting de zuidzijde van de nieuwe weg richting de wintergroene bladhaag. Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen, is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Tijdens de ontwikkeling van het plan dienen geen uitloogbare materialen gebruikt te worden, die met hemelwater in aanmerking kunnen komen. Voor de aansluiting van de riolering geldt dat voldaan moet worden aan de aansluitverordening van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Op basis van voorgaande uiteenzetting kan een uitgewerkt technisch ontwerp en de bijbehorende kostenraming worden opgesteld. Dit valt buiten de reikwijdte van deze ruimtelijke procedure.
 
Watertoets
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is het watertoetsproces doorlopen (bijlage 3). Met het uitvoeren van de watertoets is het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden op de hoogte gesteld van de planontwikkeling. Doordat uit de watertoets blijkt dat de ontwikkeling mogelijk gevolgen heeft voor het watersysteem is de concept waterparaaf ter advies aan het Hoogheemraadschap voorgelegd. De beoogde ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit houdt in dat er door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat.
 
4.6 Groen, natuur en landschap
 
Het wettelijk kader voor natuurbescherming is per 1 januari 2017 geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Natuurbescherming is onder de Wnb op te delen in gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden), soortenbescherming en bescherming van houtopstanden. De bescherming van Nationaal natuurnet-werk (NNN) is vastgelegd in de Barro.
 
Planspecifiek
 
Gebiedsbescherming
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een onderzoek stikstofdepositie uitgevoerd (bijlage 5). De stikstofdepositieberekeningen zijn uitgevoerd met de nieuwste AERIUS versie 2019A. Hierin zijn de stikstofemissies voor de aanlegfase- en de gebruiksfase opgenomen.
 
Daarbij bestaat de aanlegfase uitsluitend uit een bouwfase.
 
Uit de AERIUS berekeningen volgt dat er voor zowel de aanlegfase en de gebruiksfase geen natuurgebieden zijn met rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Het onderdeel stikstofdepositie is daarmee verder niet relevant voor de ruimtelijke procedure.
 
Soortenbescherming
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een quickscan ecologie uitgevoerd (bijlage 5). Uit de quickscan blijkt dat er binnen het plangebied, met uitzondering van de algemene (spits)muizen, egel en haas, geen beschermde soorten voorkomen. Voor de algemene (spits)muizen, egel en haas geldt een algehele vrijstelling. De conclusie is dat de voorgenomen plannen niet leiden tot een overtreding van de Wet natuurbescherming onderdeel soortbescherming, mits de Algemene zorgplicht in acht genomen wordt.
 
Boom effect analyse (BEA)
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een boom effect analyse (hierna : BEA) uitgevoerd. Uit de BEA blijkt dat de aanleg van de nieuwe ontsluitingsweg en de aan en afvoer en opslag van bouwmateriaal voor de woningen aandachtspunten zijn. Indien aan bepaalde randvoorwaarden voldaan wordt dan is het behoud van de boomtechnische kwaliteit van de bomen mogelijk. Eveneens behouden de bomen dan de functie of waarden. De BEA is voorzien van adviezen en opgenomen in bijlage 6.
 
4.7 Cultuurhistorie
 
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is aangegeven dat een ruimtelijk plan bestemmingen en regels kan bevatten die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  • Historische buitenplaatszone: de cultuurhistorische waarde van de buitenplaatszone wordt behouden en versterkt;
  • Archeologie: de cultuurhistorische waarde van het bekende en verwachte archeologisch erfgoed wordt behouden en versterkt.
 
Planspecifiek
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is aangegeven dat het plangebied binnen de buitenplaatsenzone Stichtse Lustwarande valt. Binnen deze zone zijn mogelijk historische buitenplaatsen aanwezig, die moeten worden behouden en versterkt. Echter uit de Cultuurhistorische Atlaskaart van de provincie Utrecht blijkt dat het plangebied geen historische buitenplaats is en dus geen cultuurhistorische waarden heeft. Binnen het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig. De beoogde ontwikkeling is uitvoerbaarheid vanuit het aspect cultuurhistorie.
 
Afbeelding 11: Uitsnede Cultuurhistorische Atlaskaart
   
 
4.8 Archeologie
 
Het Verdrag van Malta (Valletta) heeft bepaald dat overheden verplicht zijn om bij ruimtelijke ingrepen het archeologisch erfgoed te beschermen. In Nederland is deze archeologische bescherming opgenomen in de Monumentenwet en de Wet op archeologische monumentenzorg. Wanneer er grondwerkzaamheden plaatsvinden dan dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
 
Planspecifiek
In het kader van dit bestemmingsplan is een inventariserend veldonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd (bijlage 7). Het onderzoek is uitgevoerd voor een nog niet onderzocht gedeelte van het plangebied. Het overige deel van het plangebied is reeds onderzocht en behoeft geen nader onderzoek (bijlage 8).
 
Uit het archeologisch onderzoek blijkt dat de ondergrond bestaat uit dekzand (Formatie van Boxtel). In boringen 11 en 13 tot en met 16 is in de top van het dekzandpakket nog een B of BC-horizont aanwezig, wat wijst op een deels intacte bodem. De bovenste 60 tot 80 cm bestaat uit een plaggendek. Bodemkundig gezien is een hoge zwarte enkeerdgrond aanwezig. Het plaggendek is waarschijnlijk (deels) verstoord, maar in verband met de droge grond was dit in het veld moeilijk te beoordelen. Bij het huidige veldonderzoek zijn geen concrete aanwijzingen aangetroffen voor de aanwezigheid van archeologische resten. Door de aanwezigheid van een plaggendek en een intacte B en/of BC-horizont kunnen eventueel aanwezige archeologische resten goed zijn geconserveerd.
 
Op basis van het onderzoek wordt bij een verstoring dieper dan 50 cm -mv én een oppervlakte groter dan 150 m² aanvullend archeologisch onderzoek geadviseerd. Voorgenoemde verstoringsdiepte en oppervlak dienen in samenhang met elkaar beschouwd te worden. Als voorbeeld: het bouwen van een bouwwerk met een verstoringsdiepte van 60 cm -mv en een oppervlak van 30 m² is toegestaan. Op basis van de verbeelding van dit bestemmingsplan blijkt dat binnen de onderzochte strook geen ingrepen zijn voorzien. Conform het bestemmingsplan is er een onderzoeksplicht bij ingrepen dieper dan 30 cm -mv met een oppervlakte van groter dan 150 m². Eventuele ingrepen binnen het onderzochte gebied met een verstoringsdiepte van 30 cm -mv en een oppervlakte van 150 m2 zijn toegestaan op basis van de uitzonderingsregel (artikel 7.3.2, lid f) en het uitgevoerde onderzoek. 
  
4.9 Spuitzone
 
Bij het mogelijk maken van een nieuwe gevoelige bestemming in de nabijheid van agrarische bedrijfsvoering, waarbij chemische gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast, is aandacht voor spuitzones nodig in verband met de risico’s voor de volksgezondheid, vanwege eventuele blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen via drift.
 
Met de term drift wordt de hoeveelheid gewasbeschermingsmiddel bedoeld, die bij het spuiten buiten het agrarisch perceel op de grond terecht kan komen en/of op hoogte door de lucht passeert. Drift is een belangrijke en directe bron van luchtverontreiniging, waardoor mens en dier in contact kunnen komen met gewasbeschermingsmiddelen. Vooral bij middelen met een hoge toxiciteit en/of voor kwetsbare groepen, zoals jonge kinderen of ouderen, kan drift risico’s voor de gezondheid inhouden.
 
Op basis van jurisprudentie wordt in de praktijk een spuitzone voor bebouwing1aangehouden van 50 meter, gemeten vanaf de bestemmingsgrens. Deze 50 meter is in diverse uitspraken van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 23 september 2009 in zaak nr. 200900570/1/R2) als “in het algemeen niet onredelijk” bevonden en geldt als een vaste richtafstand waar gemotiveerd van kan worden afgeweken. Een kleinere afstand is mogelijk mits dat goed onderbouwd wordt.
 
1 Daaronder wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
 
Planspecifiek
In het kader van dit bestemmingsplan is een onderzoek spuitzone uitgevoerd (bijlage 9 van deze toelichting). De vaste richtafstand van 50 meter is in de open teelt met name van belang voor boomkwekerijen en boomgaarden, omdat gewasbeschermingsmiddelen daarbij niet alleen neerwaarts worden gespoten (onkruidbestrijding), maar ook zij- en opwaarts (voorkomen en bestrijden schimmels en plaagdieren). Vooral het opwaarts spuiten veroorzaakt de meeste drift en is om die reden maatgevend voor gezondheidsrisico’s. Voor het bepalen van een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied is in dit onderzoek uitgegaan van drift als gevolg van zij- en opwaartse bespuitingen. Doordat fruit- en boomteelt binnen het ten zuiden van het plangebied gelegen perceel strijdig is, wordt hiermee een worstcase-scenario aangehouden.
 
Afbeelding 12: Ligging plangebied ten opzicht van zuidelijk perceel
 
Op basis van de aan te houden afstanden is de conclusie dat de situatie, indien een adequate windhaag wordt verkregen, het beste overeenkomt met praktijksituatie 8. Voor praktijksituatie 8 geldt voor de relevante luchtlaag tussen 0 en 3 meter een aan te houden afstand tot gevoelige bestemmingen van ten minste 10 meter. Aangezien de afstand tussen de toekomstige voor drift gevoelige bestemming en het agrarisch perceel 8 meter is, wordt niet aan het afstandscriterium voor de spuitzone voldaan. Zoals in hoofdstuk 3 van het onderzoek is aangegeven is voor dit onderzoek gebruik gemaakt van een formule, die verkregen is via regressieanalyse van PRI meetcijfers uit de onderzoekjaren 2008-2012. In deze formule is uitgegaan van stapgroottes van 5 meter. Met de formule is ook te bepalen of aan de gezondheidsnorm (100) wordt voldaan op 8 meter, zijnde de specifieke ruimtelijke scheiding, die voor dit plan geldt. Op een afstand van 8 meter wordt een directe dermale blootstelling van 85 berekend. Aangezien dit onder de norm van 100 ligt, wordt geconcludeerd dat de ruimtescheiding in het plan in combinatie met de huidige wintergroene windhaag afdoende is om binnen het plangebied een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen.
 
Aangezien de huidige wintergroene windhaag zich niet binnen het plangebied bevindt, wordt binnen het plangebied voorzien in een adequate wintergroene windhaag/afscherming. Hiermee kan de instandhouding van de afschermende voorziening geborgd worden. De afschermende voorziening dient ten minste 1 meter hoger te zijn dan de gewassen, die op de agrarische percelen ten zuiden worden geteeld en met chemische gewasbeschermingsmiddelen worden bespoten. Vanwege het huidige gebruik, met de daarmee gepaard gaande neerwaartse bespuiting en het planologisch strijdig gebruik van fruit- en boomteelt binnen het agrarisch perceel, volstaat een afschermende voorziening van 1,5 meter hoogte. Een afschermende voorziening kan bestaan uit een wintergroene windhaag of een hekwerk met begroeiing. Bij een hekwerk met begroeiing is het van belang dat de begroeiing wintergroen is en voldoende bladoppervlak heeft voor een aaneengesloten afscherming. Een voorbeeld van wintergroene begroeiing is de klimop (hedera). In dit bestemmingsplan is voorzien in een voorwaardelijke verplichting voor het aanplanten van een haag.
 
  
5 Wijze van bestemmen
   
5.1 Algemeen
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GMLbestand NL.IMRO.1518.DOOBeukenlaan-ON01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
  
5.2 Methodiek
 
5.2.1. Verbeelding
 
In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. In de legenda zijn deze als "verklaringen" aangegeven (bijvoorbeeld kadastrale gegevens).
 
5.2.2 Regels
 
De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
  • Hoofdstuk I (artikelen 1 en 2) bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk II (artikelen 3 tot en met 7) bevat de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden. Ook zijn dit hoofdstuk de dubbelbestemmingen opgenomen.
  • Hoofdstuk III (artikelen 8 tot en met 11) bevat de algemene regels, waaronder een antidubbeltelregel en de algemene gebruiksregels.
  • Hoofdstuk IV (artikelen 13 en 14 bevat de overgangs- en slotregel.
 
Regels in verband met de bestemmingen
 
De bestemmingsregels kennen allemaal dezelfde opbouw:
  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen (indien aanwezig);
  • afwijken van de bouwregels (indien aanwezig);
  • specifieke gebruiksregels (indien aanwezig);
  • afwijken van de gebruiksregels (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (indien aanwezig);
  • wijzigingsbevoegdheid (indien aanwezig).
 
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. Het gebruik wordt hier geregeld.
 
Bouwregels
De bouwregels zijn gerelateerd aan deze bestemmingsomschrijving. In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Zoals bijvoorbeeld de goot- en bouwhoogten.
 
Nadere eisen
Het is mogelijk om in bepaalde gevallen (wanneer dit nodig is in het kader van een goede ruimtelijke ordening) aan de mogelijkheden die in de bouwregels zijn beschreven nadere eisen te stellen. De omstandigheden waaronder deze eisen worden gesteld moeten dan wel duidelijk zijn geformuleerd. Een voorbeeld van een nadere eis is het moeten overleggen van een beplantingsplan.
 
Afwijken van de bouwregels
Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning af te wijken van de algemeen toegestane bouwregels. In een afwijkingsregeling wordt opgenomen waarvan afwijking wordt verleend, de maximale omvang van de afwijking die kan worden toegestaan en eventuele voorwaarden waaronder de omgevingsvergunning tot afwijken wordt verleend. Een voorbeeld is een afwijkende goot- en/of bouwhoogte in een bepaalde situatie.
 
Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om, onder meer door middel van 'vergunningsvrij bouwen'.
 
Specifieke gebruiksregels
Deze regels zijn in feite een aanvulling op de bestemmingsomschrijving. Hier worden vormen van gebruik beschreven die men in strijd acht met de bestemming, maar waarvan niet direct uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit zo is.
 
Afwijken van de gebruiksregels
Onder afwijken van de gebruiksregels wordt het mogelijk gemaakt een bepaalde vorm van gebruik toch onder de bestemming te laten vallen. Een afwijking van een gebruiksregel mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Het betreft dus altijd gebruik dat inherent is aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies.
 
Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om.
 
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Specifieke inrichtingsactiviteiten, niet bestaande uit bouwen (dat is immers al onder de bouwregels beschreven), dienen soms aan een omgevingsvergunning te worden gebonden. Hiervan zal sprake zijn als bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden van invloed kunnen zijn op in de specifieke bestemming voorkomende bijzondere omstandigheden. Voorbeelden van deze omstandigheden zijn cultuurhistorische- of landschappelijke waarden. Deze waarden kunnen met een omgevingsvergunningstelsel worden beschermd. De regeling is nadrukkelijk niet bedoeld om alle werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geheel uit te sluiten. Concreet kan je denken aan bijvoorbeeld het moeten aanvragen van een vergunning voor het afgraven of egaliseren van gronden of het vellen van bos in de bestemming 'Natuur'.
 
Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Het is mogelijk om in het bestemmingsplan te bepalen dat het zonder omgevingsvergunning verboden is om bouwwerken te slopen. Hiermee kan worden voorkomen dat een bij het bestemmingsplan gegeven bestemming minder geschikt wordt voor de verwezenlijking daarvan of om een al verwezenlijkte bestemming te handhaven en te beschermen. Deze bepaling wordt voornamelijk opgenomen in gevallen waarin het onwenselijk is dat er
bijvoorbeeld lege plekken ontstaan tussen bebouwing of om cultuurhistorische waarden van bestaande bebouwing te beschermen.
 
Voorwaardelijke verplichting
Het kan voorkomen dat een bepaald gebruik van gronden kan worden toegestaan, mits er maatregelen worden genomen om hinder naar de omgeving te voorkomen. Bijvoorbeeld het realiseren van opslag op een perceel, maar om dit te mogen doen moet eerst een groene haag om het perceel gerealiseerd worden. De voorwaarde dat eerst een haag moet worden gerealiseerd, voordat het perceel als opslag mag worden gebruikt, noemt men 'voorwaardelijke verplichting'. Dergelijke voorwaarden worden met name toegepast bij landschappelijke inpassing in het buitengebied, maar ze kunnen ook in andere gevallen worden gebruikt.
 
Wijzigingsbevoegdheid
Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen (binnenplanse wijziging). Het kan dan gaan om het wijzigen van een op een perceel gelegde bestemming, maar ook bijvoorbeeld het wijzigen of vergroten van een bouwvlak (met bijbehorende bouwmogelijkheden).
 
De inleidende regels (hoofdstuk I)) en de overgangs- en slotregel (hoofdstuk IV) worden hier verder niet toegelicht. Voor de overige bestemmingen volgt in de volgende paragraaf een inhoudelijke beschrijving.
 
5.3 Bestemmingen
 
5.3.1 Wonen – S2
 
Voor het stedelijk gebied worden drie woonbestemmingen gebruikt. Er wordt onderscheid gemaakt in:
  • Wonen - S 1 voor vrijstaande woningen;
  • Wonen - S 2 voor aaneengebouwde woningen en/ of geschakelde woningen;
  • Wonen - S 3 voor gestapelde bouw.
 
Dit onderscheid in woonbestemmingen zorgt ervoor dat woningtypen niet kunnen worden uitgewisseld en dat de gewenste stedenbouwkundige opbouw van straten en wijken wordt gehandhaafd. In het voorliggend plangebied zijn enkel aaneengebouwde woningen gepland waardoor de bestemming Wonen – S2 van toepassing.
 
Functies
Binnen de bestemming Wonen - S 2 is wonen toegestaan. Tevens mag een beroep of bedrijf aan huis worden uitgeoefend. Het is daarnaast toegestaan om op de gronden met deze bestemming tuinen, erven en paden aan te leggen. Ook zijn waterhuishoudingsvoorzieningen toegestaan en mag er geparkeerd worden op eigen terrein.
 
Bouwmogelijkheden
De Bouwregels maken onderscheid in regels voor:
  1. algemeen (artikel 6 lid 2.1);
  2. hoofdgebouwen (artikel 6 lid 2.2);
  3. bijbehorende bouwwerken (artikel 6 lid 2.3);
  4. overige bouwwerken (artikel 6 lid 2.4).
Hoofdgebouwen
Binnen de bestemming ‘Wonen – S2’ mogen woningen gebouwd worden binnen de aangeduide bouwvlakken. Het aantal woningen dat mag worden gebouwd staat aangegeven door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. De goot- en bouwhoogte staat aangegeven door middel van de aanduiding ‘maximum goot- en bouwhoogte’.
 
Dakkapellen zijn toegestaan op hoofdgebouwen. Als een dakkapel in het dakvlak van de voorgevel of in een dakvlak van een naar de openbare weg gekeerde zijgevel wordt gebouwd, is de breedte gemaximeerd. In die gevallen mag de breedte van een dakkapel niet meer dan de helft van de breedte van het betreffende dakvlak bedragen. De breedte van het dakvlak moet gerekend worden ter hoogte van de bovenkant van de dakkapel. Op basis artikel 2 lid 4 van bijlage II van het Bor is het bouwen van een dakkapel in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak vergunningvrij.
 
Bijbehorende bouwwerken
Uitbreidingen van het hoofdgebouw met aan- of uitbouwen en al dan niet aangebouwde bijgebouwen en overkappingen worden onder de noemer 'bijbehorend bouwwerk' geschaard. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken is zoveel mogelijk aangesloten op de regeling 'vergunningsvrij bouwen' uit de bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht.
 
De regeling die het bestemmingsplan omvat is echter op een aantal punten ruimer:
  • Bouwen voor de voorgevel.
 
Er mag in sommige gevallen op minder dan 1 meter van de voorgevel of voor de voorgevel worden gebouwd:
  1. indien de locatie is opgenomen in het bouwvlak;
  2. indien de bestaande bebouwing op minder grote afstand dan 1 m van de voorgevel staat;
  3. indien de bijgebouwen die voor de voorgevel staan zijn aangeduid op de verbeelding;
  4. erkers die voldoen aan de gestelde voorwaarden.
  5. Bouwen tot in de grens met het openbaar gebied.
  • Er mag binnen de bestemming wonen bij hoekpercelen tot in de grens van het openbaar gebied worden gebouwd, terwijl volgens de regeling uit het Besluit Omgevingsrecht naast de voorgevelgrens ook de zijgevelgrens in acht moet worden genomen.
 
Overige bouwwerken
Met het begrip 'overige bouwwerken' wordt bedoeld: een bouwwerk dat geen gebouw is en ook geen overkapping. Concreet zijn maximale hoogtematen voorgeschreven voor erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten en andere overige bouwwerken.
 
5.3.2 Tuin
 
De bestemming Tuin is bedoeld voor de gronden die een groene tuinuitstraling hebben. Deze bestemming is gerelateerd aan de bestemming Wonen. Binnen deze bestemming mogen tuinen en daarbij behorende paden, waterhuishoudingsvoorzieningen en parkeren op eigen terrein worden gerealiseerd.
 
Gebouwen en overkappingen mogen niet worden gebouwd binnen deze bestemming. In in afwijking hiervan mogen erkers, toegangsportalen, luifels, balkons, trappen en bordessen vòòr de voorgevel van het hoofdgebouw en erkers, toegangsportalen, luifels, balkons, trappen, bordessen én overkappingen aan zijgevels, welke zicht hebben op of gelegen zijn aan de zijde van een openbare weg of openbaar groen worden gebouwd,
 
5.3.3 Groen
 
De bestemming ‘Groen’ is toegekend aan de groenstrook ten zuidwesten van het plangebied. Binnen de groenstrook is een wintergroene haag of hekwerk met hedera van minimaal 1,50 meter voorzien. Het gebruik van de woningen en de gronden is uitsluitend toegestaan indien na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – groene erfafscheiding’, voorzien wordt in de wintergroene windhaag of een hekwerk met hedera. Het hekwerk met hedera of de wintergroene haag dient vervolgens in stand te worden gehouden.
 
De bestemming Groen wordt gebruikt voor gebieden waar bosgebied, bermen, plantsoenen, water en dergelijke zijn gesitueerd. Bouwen van gebouwen, met uitzondering van nutsgebouwen, is niet toegestaan om het groene karakter van het gebied te behouden. Wel zijn enkele bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals speeltoestellen, kunstobjecten, lichtmasten en dergelijke mogelijk. Overkappingen van maximaal 10 m² zijn toegestaan. Om te voorkomen dat de gebieden die zijn bestemd als Groen helemaal zouden kunnen worden volgebouwd is een maximum van 2 overkappingen per bestemmingsvlak ingesteld.
 
5.3.4 Verkeer
 
De in het plangebied aanwezige openbare weg is bestemd als 'Verkeer'. Deze bestemming is gericht op verplaatsing ten dienste van de aangrenzende bestemmingen. Binnen deze bestemming is ook ruimte voor nuts- en parkeervoorzieningen en groen.
 
5.4 Dubbelbestemmingen
 
De bestemmingsplanregeling bevat naast de bovengenoemde bestemmingen ook één dubbelbestemming. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over 'onderliggende' (enkel)bestemmingen heen en houden beperkingen en aanvullingen in voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen een specifiek ruimtelijk belang dat middels de dubbelbestemming beschermd wordt.
 
5.4.1 Waarde - Archeologie
 
Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart bestaat het gemeentelijk grondgebied uit zones met verschillende archeologische verwachting. Binnen de gemeente bestaan gebieden met een zeer hoge, hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting. Voor elke categorie verwachtingswaarde is bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek. Dit geldt voor bodem verstorende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van 'plannen' waarvoor het vereist is een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aan te vragen. De op de aanvraag om een omgevingsvergunning aangegeven oppervlakte die de bodem (nagenoeg) raakt is het oppervlak dat gehanteerd moet worden voor de beoordeling voor de noodzaak van een archeologisch onderzoek.
 
Terreinen met een bepaalde archeologische verwachting zullen door middel van het stellen van voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden beschermd met de volgende dubbelbestemmingen:
  
 
In dit bestemmingsplan is de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 3 (artikel 7) opgenomen.
 
5.5 Algemene regels
 
5.5.1 Anti-dubbeltelregeling
 
Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.
 
5.5.2 Algemene bouwregels
 
Bestaande situatie
In de eerste plaats is hier opgenomen dat bij afwijking van de in de vorige hoofdstukken opgenomen regels/bestemmingen de bestaande situatie of de onherroepelijk vergunde situatie bij in werkingtreding van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane situatie geldt.
 
Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van alle bouwregels in dit bestemmingsplan mogen de in dit artikel genoemde ondergeschikte bouwdelen maximaal 1 meter afwijken van de gegeven bouw-, aanduidingsen maatvoeringsregels.
  
5.6 Algemene gebruiksregels
 
5.6.1 Verboden gebruik
 
In deze bepaling is aangegeven dat het verboden is om de in het plan vallende gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming(en) te gebruiken. Er is ook een opsomming gemaakt van gebruik dat in ieder geval onder verboden gebruik valt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het gebruik van gronden voor opslag en/of storten van grond en/of afval.
 
5.6.2 Uitoefening Bed & Breakfast
 
Dit artikel sluit aan bij de Nota Verblijfsrecreatie waar is geregeld dat het uitoefenen van een bed & breakfast in een (bedrijfs)woning is toegestaan, mits wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden.
 
5.7 Algemene afwijkingsregels
 
5.7.1 Algemeen
 
Onder de in dit artikel genoemde voorwaarden kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels inzake bouwgrenzen, bouwhoogte van specifieke overige bouwwerken.
 
5.7.2 Afwijking 10% overschrijding
 
Er kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de in het bestemmingsplan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen. De maximale afwijking is 10% en alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de in het artikel gestelde voorwaarden.
 
5.7.3 Afwijking bijzondere woonvormen en kamerbewoning
 
Het gebruik van een woning voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen is een verboden gebruik. Het bevoegd gezag heeft de bevoegdheid om dit gebruik toch toe te staan. Dit mag alleen als het gebruik als woning in de bestemmingsomschrijving van de ter plaatse geldende bestemming is opgenomen. Deze regeling is echter niet van toepassing op bedrijfswoningen. Het gebruik moet qua uitstraling en ruimtelijke werking overeenstemmen met die van de woonfunctie. Het gebruik voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen mag de belangen niet onevenredig schaden van eigenaren en gebruikers van de gronden waarop dit veranderde gebruik plaatsvindt of die in de nabijheid daarvan liggen. Het gebruik dient binnen het bouwvlak plaats te vinden.
 
5.8 Overige regels
 
5.8.1 Parkeergelegenheid
 
Deze bepaling verwijst voor de te hanteren parkeernormen naar het Gemeentelijk Verkeersen Vervoersplan (GVVP), vastgesteld door de raad op 2 februari 2010. Het parkeernormenbeleid is een dynamisch document en bijstelling van het beleid is met enige regelmaat noodzakelijk. Omdat het niet doelmatig is hiervoor telkens een nieuw bestemmingsplan op te stellen voorziet de regeling in een dynamische verwijzing naar de parkeernormen. Dit houdt in dat het GVVP van toepassing wordt verklaard en tevens rekening wordt gehouden met de opvolger van dit beleid.
 
5.9 Overgangs- en slotregels
 
In artikel 13 van de regels is het overgangsrecht opgenomen. Daarbij is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij overgangsrecht dat is voorgeschreven voor bestemmingsplannen in de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening.
 
In artikel 14 van de regels is de slotregel opgenomen.
 
6 Uitvoerbaarheid
   
6.1 Economische uitvoerbaarheid
 
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
 
De gemeente en de ontwikkelende partij sluiten een anterieure overeenkomst om afspraken in geval van eventuele onkosten vast te leggen. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van het plan gewaarborgd.
  
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
 
6.2.1 Vooroverleg
 
Het bestemmingsplan heeft niet als voorontwerp ter inzage gelegen, maar is wel –
voorafgaand aan de ontwerpfase- in het kader van art. 3.1.1 Besluit op de ruimtelijke ordening
(Bro) toegestuurd aan een aantal instanties dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan
geraadpleegd moet worden. De provincie heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben op
het bestemmingsplan. Het waterschap heeft inhoudelijk gereageerd op het plan. Deze reactie
is als ambtshalve wijziging opgenomen in het plan.
 
6.2.2 Participatie
Initiatiefnemer heeft d.d. 19 november 2018 een eerste informatieavond georganiseerd voor
de omwonenden van het plangebied. Het plan is door de omwonenden positief ontvangen.
Naar aanleiding van de reacties tijdens de informatieavond zijn er enkele wijzigingen
doorgevoerd. Zo wordt het huidige toeganspad aan de noordzijde van het plangebied, voor
de bereikbaarheid van de woningen aan de Driebergsestraatweg, gehandhaafd en
opgenomen in het plangebied. Daarnaast wordt niet ingezet op meer woningen en verdere
verdichting van het plangebied.
 
6.2.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 30 oktober 2020 voor een periode van zes
weken ter inzage gelegen. Tijdens de termijn van de terinzagelegging is één zienswijze
binnengekomen. Reclamant verwacht in de toekomstige situatie geluid- en lichthinder te
ervaren door het toekomstig verkeer. Onderzoek naar geluidhinder heeft aangetoond dat de
geluidbelasting op de nieuwe woningen onder de voorkeursgrenswaarde van de Wet
geluidhinder blijft. De grootste geluidbelasting volgt van de provinciale weg 48 (dB) en de
Beukenlaan 38 (dB). Voor wat betreft lichthinder heeft initiatiefnemer als oplossing
aangedragen om de nieuwe weg op afschot aan te leggen zodat de koplampen naar beneden
schijnen en niet in de woning. Ook heeft initiatiefnemer aangebonden om, wanneer de
reclamant dit wenst en op prijs stelt, een beukenhaag aan te planten langs de Beukenlaan
zodat daarmee een soort van barrière aanwezig is. Hierop is geen reactie van de reclamant
gekomen. Initiatiefnemer heeft aan de gemeente aangegeven de weg ook daadwerkelijk onder
afschot te zullen aanleggen. Bijlage 10 van dit bestemmingsplan bevat de volledige
beantwoording op het ontwerpbestemmingsplan.