3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) en Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (herijking 2016)
De provincie Utrecht heeft haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). De herijkte versie van de PRS is vastgesteld d.d. 4 februari 2016. In de structuurvisie zijn doelstellingen van provinciaal belang, het beleid bij de doelstellingen en op welke wijze uitvoering wordt gegeven aan het beleid opgenomen. Deels wordt uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) welke tegelijk met de PRS is opgesteld.
Planspecifiek
Op basis van de PRS is het plangebied gelegen in het gebied ‘Gezonde en veilige leefomgeving’. Voor het realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving is samenhang tussen ruimtelijke ordening en milieu belangrijk. Daarom zijn milieukwaliteiten (o.a. externe veiligheid, geluid, lucht, bodem) een integraal onderdeel van gebiedsontwikkelingen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient er aandacht te worden besteed aan de leefomgevingskwaliteit. In paragraaf 4.4 komen de milieuaspecten aan bod.
De locatie is daarnaast aangemerkt als een binnenstedelijke woningbouwlocatie welke grotendeels binnen de rode contouren valt.
Afbeelding 6: Binnenstedelijke woningbouwlocatie met rode contouren (bron: PRS)

De provincie heeft aangegeven dat het de hoofdkeuze is om in te zetten op binnenstedelijke ontwikkeling en streeft ernaar dat twee derde van het woningbouwprogramma binnen de rode contouren wordt gerealiseerd. Door het realiseren van woningbouw, wordt een bijdrage geleverd aan een nieuwe binnenstedelijke ontwikkeling. De kavel ligt voor een klein deel buiten de rode contour. Dit deel van de kavel blijft echter bij de ontwikkeling buiten beschouwing. De ontwikkeling met woningen valt volledig binnen de rode contour en is niet in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Het plangebied ligt op basis van de PRS binnen het ‘Rivierengebied’, zie onderstaande afbeelding.
Afbeelding 7: Plangebied binnen Rivierengebied (bron: PRS)

Rivierengebied is een landschap met een langgerekte opbouw. Door de fysieke ondergrond en het menselijk gebruik daarvan, zijn duidelijk verschillende deelgebieden ontstaan, Flank, Langbroek, Kromme Rijn, Nederrijn/Lek en Schalkwijk. Elk deelgebied heeft zich ontwikkeld rondom een centrale ruggengraat. Rond deze ruggengraat is de eigen identiteit het sterkst te ervaren. De overgangen tussen deelgebieden zijn vrijwel overal geleidelijk, zonder scherpe grenzen. De verschillen tussen de deelgebieden zijn goed te beleven door routes dwars op de ruggengraat en kenmerkende vergezichten. De plekken waar ruggengraten beginnen, eindigen of elkaar ontmoeten verdienen extra aandacht. Hier komen ruimtelijke kenmerken en verhalen bij elkaar. Dit zijn de focuspunten van het Rivierengebied. Enkele zijn als aandachtsgebied aangewezen, omdat er veel dynamiek is of omdat behoud extra inzet vraagt.
De kernkwaliteiten staan hier onder druk.
Voor het landschap Rivierengebied zijn de volgende kernkwaliteiten benoemd:
- schaalcontrast van zeer open naar besloten;
- samenhangend stelsel van rivier - uiterwaard - oeverwal - kom;
- samenhangend stelsel van hoge stuwwal - flank - kwelzone - oeverwal – rivier;
- de Kromme Rijn als vesting en vestiging.
Bij ontwikkelingen in het landschap van het Rivierengebied staat het waarborgen en ontwikkelen van de eigen identiteiten van de vijf deelgebieden centraal. Dit richt zich zowel op het goed tot uiting komen van de karakteristieke kenmerken langs de centrale ruggengraat, als van de geleidelijke overgangen tussen de deelgebieden. Met de beoogde ontwikkeling worden de in het plangebied voorkomende kwaliteiten behouden. Dit doordat de langs de Beukenlaan staande vijf grote beuken behouden blijven. Deze beuken lijken een restant van de oorspronkelijke laanbeplanting. Bij de ontwikkeling van de woningen wordt rekening gehouden met de bomen door de woning en de nieuwe weg op voldoende afstand van de bomen te plaatsen.
4.3 Verkeer en parkeren
Gemeentelijke Verkeers- en Vervoersplan (GVVP)
Op 28 januari 2010 heeft de gemeente het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan vastgesteld (GVVP). In het GVVP is het gemeentelijke verkeers- en vervoerbeleid opgenomen.
Doelstelling van het GVVP is te zorgen voor een duurzaam verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en verkeersveilige leefomgeving in een groene, bereikbare, economisch gezonde gemeente. Blijkens het GVVP kunnen in principe nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen van enige omvang nog maar plaatsvinden op goed bereikbare plaatsen. Iedere ruimtelijke ontwikkeling dient dan ook getoetst te worden aan het GVVP. De gemeente gebruikt het GVVP bij het bepalen van de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Verkeersgeneratie- en parkeren
In het GVVP zijn de parkeernormen die gehanteerd worden in de gemeente Utrechtse Heuvelrug opgenomen. Bij nieuwbouw worden de CROW-normen gehanteerd. Hierbij wordt de minimale parkeernorm voor een weinig stedelijk gebied gehanteerd. Uitgangspunt van de gemeente is dat parkeren binnen het te ontwikkelen gebied, lees plangebied, wordt gerealiseerd.
Planspecifiek
Het voornemen is om ter plaatse 8 twee-onder-een-kapwoningen te realiseren tussen Doorn en Driebergen. De ontsluiting geschiedt via de Beukenlaan. Op basis van de rekentool ‘Verkeersgeneratie en parkeren’ van CROW is bepaald wat de verkeersgeneratie van het plan is. Hiervoor zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

Uit de CROW rekentool blijkt dat er op basis van een worstcase scenario met de realisatie van 8 twee-onder-een-kapwoningen er een verkeersgeneratie ontstaat van 62 motorvoertuigen per gemiddelde weekdag. Gezien de ligging op korte afstand van de N225 en de ontsluiting via de Beukenlaan, worden geen verkeersproblemen voorzien.
Op basis van de parkeernormen dienen binnen het plangebied 16 parkeerplaatsen te worden voorzien.
Het parkeren wordt gerealiseerd op eigen terrein en daarnaast wordt voorzien in parkeerplaatsen langs de nieuwe ontsluitingsweg. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm.
4.4 Milieu
4.4.1 Bodem
Op basis van de Wet Bodembescherming (Wbb) en het Besluit bodemkwaliteit geldt dat bij een ruimtelijk plan bepaald moet worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik. Om die reden is het relevant om te weten of er mogelijk sprake is van een bodemverontreiniging.
Planspecifiek
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een verkennend en aanvullend bodemonderzoek in combinatie met een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd door Hunneman Milieu-Advies (bijlage 1). Uit het onderzoek blijkt dat het maximaal aangetoonde gehalte aan gewogen asbest geen aanleiding vormt tot nader onderzoek. Analytisch zijn in de bovengrond licht tot sterkt verhoogde gehalten aan OCB’s aangetoond waarvan de maximaal aangetoonde gehalten de interventiewaarde overschrijden. Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de nieuwbouw op de locatie onder milieukundige begeleiding de OCB’s te verwijderen.
Daarnaast wordt geadviseerd om uitvoering van de bodemsanering op de locatie te werken met een gesloten grondbalans. Voor de sanering van de OCB-verontreiniging is in de rapportage van het bodemonderzoek een plan van aanpak uitgewerkt. Met inachtneming van de genoemde adviezen/sanering vormt het aspect bodem geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.4.2 Geluid
Wet geluidhinder
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgelegd in welke mate het geluid veroorzaakt door gezoneerde wegen, spoorwegen en/of gezoneerde industrieterreinen geluidgevoelige bestemmingen (woningen, ziekenhuizen, scholen e.d.) mag belasten.
Op basis van de wet zijn voor de geluidgevoelige bestemmingen voorkeursgrenswaarden opgenomen waaraan in principe aan voldaan moet worden:
- wegverkeer 48 dB
- spoorwegverkeer 55 dB
- industrielawaai van gezoneerde industrieterreinen 50 dB(A)
Planspecifiek
Uit het akoestisch onderzoek, bijlage 2, blijkt dat de nieuwe woningen een geluidbelasting lager dan of gelijk aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder zullen ondervinden, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelasting ten gevolge van de onderzochte wegen aanvaardbaar is.De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied.
4.4.3 Luchtkwaliteit
Regeling Niet In Betekenende Mate
Op 15 november 2007 is de AMvB Niet In Betekenende Mate (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) in werking getreden. Hierin zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Planspecifiek
Binnen het plangebied worden 8 nieuwe woningen gerealiseerd. Met 8 nieuw te realiseren woningen, valt het bouwplan ruim binnen het criterium voor de categorie woningbouwlocaties (de grens ligt op 1.500 woningen, bij één ontsluitingsweg). Met andere woorden, de realisatie van de woningen draagt niet of nauwelijks bij aan de
luchtverontreiniging en is in dat opzicht niet in betekenende mate.
In de navolgende tabel is een overzicht van de jaargemiddelde achtergrondconcentraties weergegeven van de componenten stikstofdioxide (N02), fijn stof (PM10), fijne fractie fijn stof (PM 2,5) en elementair koolstof. Dit geeft een goed beeld van de luchtkwaliteit ter plaatse, die hoofdzakelijk wordt veroorzaakt door de lokale wegen. Deze concentraties zijn bepaald met behulp van het Geoloket van de Omgevingsdienst regio Utrecht.
De huidig bekende achtergrondconcentraties aan de luchtkwaliteit zijn ruim lager dan de vastgestelde grenswaarden. De concentraties voldoen ook aan de advieswaarden van de WHO voor PM10 (20 μg/m3) en PM2,5 (10 μg/m3). Concentraties die hoger ligger als de advieswaarden van de WHO worden door de GGD bestempelt als een onvoldoende milieugezondheidskwaliteit. Voor de concentratie NO2 is er volgens de landelijke GGD sprake van een goed milieugezondheidskwaliteit bij een concentratie van 10 microgram per kuub.
Boven de 20 microgram wordt de kwaliteit als matig bestempelt en boven de 30 microgram als onvoldoende. Uit de tabel blijkt dat de concentratie NO2 in de huidige situatie tussen een goed en matig milieugezondheidskwaliteit zit. Het aspect luchtkwaliteit vormt om voorgaande redenen geen belemmering voor het voorgenomen plan.
4.4.4 Bedrijven en milieuzonering
Bij het realiseren van woningen dient rekening gehouden te worden met (mogelijke) milieuaspecten van bedrijven in de nabijheid. Voor het waarborgen of realiseren van een goed woon- en leefklimaat wordt milieuzonering gehanteerd. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven (milieubelastend) een passende locatie in nabijheid van woningen (milieugevoelig) krijgen en dat deze op een verantwoorde manier van elkaar gescheiden worden.
Bij nieuwe ontwikkelingen dienen twee doelen:
- Het voorkomen van of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen.
- Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Een hulpmiddel voor milieuzonering is de VNG-handreiking “Bedrijven en milieuzonering” waarvan de laatste versie stamt uit 2009. Deze handreiking gaat uit van de hinderaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
Bij het bepalen van richtafstanden is het omgevingstype van belang. Er zijn voor milieuzonering drie omgevingstypen: ‘rustige woonwijk’, ‘rustig buitengebied’ en ‘gemengd gebied’. Een ‘rustige woonwijk’ is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Naast de wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor en er is weinig verstoring door verkeer. Omgevingstype ‘rustig buitengebied’ is vergelijkbaar. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is er sprake van functiemenging en/of ligging nabij drukke wegen. De richtafstanden mogen bij ‘gemengd gebied’ met één stap verlaagd worden.

Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied bevinden zich diverse milieubelastende bestemmingen.
Verder is het perceel ten zuidwesten bestemd als ‘agrarisch met waarden’ en bevinden zich in de omgeving van het plangebied verschillende woningen. Desondanks is in onderhavige situatie worstcase uitgegaan van het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.
Afbeelding 9: Milieuzonering


Op basis van het voorgaande blijkt dat er, uitgaande van het omgevingstype ‘rustige woonwijk’ niet wordt voldaan aan de VNG richtafstand ten opzichte van de richtafstand ten opzichte van het autobedrijf aan de Driebergsestraatweg 47. De aan te houden richtafstand bedraagt 30 meter terwijl de werkelijke afstand, gemeten vanaf de gevel van de dichtstbijzijnde woning binnen het plan tot aan de bestemming ‘bedrijf tot en met categorie 2’, 27 meter bedraagt. Uit een nadere inventarisatie blijkt dat slechts een deel van de dichtstbijzijnde woning in het plangebied binnen de 30 meter contour valt, gemeten vanaf de hoek van de bedrijfsbestemming. Daarnaast bevinden zich tegenover de bedrijfsbestemming (15 m) en ten zuidwesten van het bedrijf (5 m) reeds bestaande woningen, deze zijn maatgevend voor het bedrijf. Het bedrijf dient te voldoen aan het activiteitenbesluit en de daarbij behorende geluidsvoorschriften bij deze bestaande woningen. Hierdoor zal de geluidsbelasting veroorzaakt bij de nieuwe woningen, die op grotere afstand liggen, ruimschoots voldoen aan de vereisten van het Activiteitenbesluit.
Op basis hiervan kan gesteld worden dat het bedrijf niet in zijn mogelijkheden wordt beperkt en is hinder binnen het plangebied niet aannemelijk. Binnen het plangebied kan om die reden een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd worden.
4.4.5 Externe veiligheid
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om:
- bedrijven die onder het Besluit risico’s zware ongevallen vallen (Brzo);
- LPG/LNG-tankstations;
- opslagplaatsen (PGS);
- ammoniakkoel-/vriesinstallaties;
- spoorwegemplacementen.
In het Bevi is opgenomen dat binnen de PR 10-6 contour geen kwetsbare objecten zijn toegestaan, voor beperkt kwetsbare objecten is dit een richtwaarde. Wanneer een ruimtelijk besluit wordt genomen binnen het invloedgebied van de risicobron dan dient het groepsrisico verantwoord te worden.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) regelt de omgang met externe veiligheid rond buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (zoals gas en brandbare vloeistoffen). De normen die door het Bevb worden gehanteerd zijn gelijkgesteld met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), zodat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR) gelijk zijn.
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
Het beleid voor vervoer van gevaarlijke stoffen via weg, binnenvaart en spoorweg is opgenomen in het Bevt. Voor de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten) geldt het Basisnet. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd.
Buiten 200 meter van de transportroute, of wanneer het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of de toename minder is dan 10%, kan volstaan worden met een beperkte verantwoording. Een uitgebreide verantwoording is nodig wanneer sprake is van een toename van het groepsrisico of overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Planspecifiek
De risicobronnen in de nabijheid van het plangebied zijn geïnventariseerd aan de hand van de Risicokaart Nederland, zie navolgbare afbeelding.
Afbeelding 10: Risicobronnen externe veiligheid
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Uit de risicokaart blijkt dat zich ten noorden van het plangebied, op een afstand van meer dan 1300 meter, een opslagplaats voor Chloor bevindt. Deze vormt gezien de ruime afstand van het plangebied geen belemmering voor het voorgenomen plan.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Ten westen en noorden van het plangebied liggen aardgasbuisleiding. De aardgasbuisleiding (A-510) ten westen heeft een uitwendige diameter van 914,00 mm en een maximale werkdruk van 66,20 bar. Het invloedsgebied voor deze buisleiding bedraagt hiermee 180 meter. De buisleiding ligt op 885 meter afstand van het plangebied en vormt om die reden geen belemmering voor de ontwikkeling. De ten noorden van het plangebied gelegen buisleiding betreft een defensieleiding met een uitwendige diameter van 219,08 mm en een maximale werkdruk van 80,00 bar. Het invloedsgebied van deze buisleiding bedraagt hiermee 70 meter.
De buisleiding ligt op 3000 meter tot het plangebied en vormt om die reden ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
Ten zuidwesten van het plangebied ligt de A12 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De A12 ligt op een afstand van circa 4000 meter. De A12 bevat geen plaatsgebonden risicocontour. Verder ligt het plangebied buiten het GR-plafond van 82 meter, buiten het plasbrandaandachtsgebied van 30 meter en de invloedsgebieden van de gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico hoeft om die reden niet berekend en verantwoordt te worden. In de
omgeving van het plangebied liggen geen relevante risicobronnen Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.4.6 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Er is sprake van een planmer-plicht, projectmer-plicht of mer-beoordelingsplicht wanneer het te realiseren project wordt genoemd in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Daarnaast dient ook bij activiteiten onder de drempelwaarden uit onderdeel D getoetst te worden of er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn.
Planspecifiek
De voorgenomen activiteiten binnen het plangebied vallen onder de volgende categorie van het Besluit m.e.r.:

De genoemde drempelwaarde bij deze activiteit bedraagt 2.000 of meer. De toename in woningen van de voorgenomen activiteit blijft met een aantal van 8 ruim onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D. Echter, voor de activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, dient alsnog nagegaan te worden of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Behandeld dienen te worden de ‘kenmerken van het project’, ‘locatie van het project’ en ‘soort en kenmerken van het potentiële effect’.
Uit de uiteenzetting van voorgaande milieuparagrafen blijkt dat beoogde ontwikkeling geen onderdelen bevat die in hoge mate bijdragen aan de aspecten cumulatie met andere projecten, de locatie van het plan, verontreiniging- en hinder, risico’s van zware ongevallen en risico’s voor de menselijke gezondheid. Aspecten die voorgaand niet zijn behandeld, worden nader toegelicht.
Kenmerken van het project
Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen
Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen ten behoeve van de realisatie zal plaatsvinden op een conventionele manier en geeft geen aanleiding aanzienlijke gevolgen voor het milieu te veronderstellen, zodanig dat daarvoor een MER dient te worden uitgevoerd.
De productie van afvalstoffen
Het ontstaan van afval tijdens de bouw is tevens vanzelfsprekend. Dit is op elke slooplocatie het geval.
Verontreiniging en hinder (geur, energie en verwerking van afvalstoffen)
Er vinden bij de voorgenomen activiteit geen geur veroorzakende werkzaamheden plaats. Tijdens de bouw wordt vanzelfsprekend energie gebruikt, dit zou echter op elke willekeurige locatie het geval zijn. De afvalstoffen worden zo veel mogelijk gescheiden ingezameld en afgevoerd. Afvoer geschiedt door een erkende inzamelaar.
Locatie van het project
Relatieve rijkdom aan en beschikbaarheid natuurlijke hulpbronnen
Onder natuurlijke hulpbronnen wordt verstaan alle van nature aanwezige stoffen die van economisch nut kunnen zijn (zoals zoet water, delfstoffen, bos als houtleverancier). De bomen die aanwezig zijn op locatie, worden zoveel mogelijk behouden.
Soort en kenmerken van het potentiële effect
Bereik van het effect
De mogelijke effecten betreffen de aspecten geluid en verkeer. Deze zijn lokaal van aard, er is geen sprake van getroffen bevolking.
Grensoverschrijdend karakter van het effect
Gezien de ligging van het plangebied en de effectafstanden is geen sprake van een grensoverschrijdend karakter.
Naar aanleiding van voorgaande milieuparagrafen en de uitgevoerde onderzoeken is de conclusie dat voor dit bestemmingplan een mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure niet noodzakelijk is conform het Besluit m.e.r..
5.3 Bestemmingen
5.3.1 Wonen – S2
Voor het stedelijk gebied worden drie woonbestemmingen gebruikt. Er wordt onderscheid gemaakt in:
- Wonen - S 1 voor vrijstaande woningen;
- Wonen - S 2 voor aaneengebouwde woningen en/ of geschakelde woningen;
- Wonen - S 3 voor gestapelde bouw.
Dit onderscheid in woonbestemmingen zorgt ervoor dat woningtypen niet kunnen worden uitgewisseld en dat de gewenste stedenbouwkundige opbouw van straten en wijken wordt gehandhaafd. In het voorliggend plangebied zijn enkel aaneengebouwde woningen gepland waardoor de bestemming Wonen – S2 van toepassing.
Functies
Binnen de bestemming Wonen - S 2 is wonen toegestaan. Tevens mag een beroep of bedrijf aan huis worden uitgeoefend. Het is daarnaast toegestaan om op de gronden met deze bestemming tuinen, erven en paden aan te leggen. Ook zijn waterhuishoudingsvoorzieningen toegestaan en mag er geparkeerd worden op eigen terrein.
Bouwmogelijkheden
De Bouwregels maken onderscheid in regels voor:
- algemeen (artikel 6 lid 2.1);
- hoofdgebouwen (artikel 6 lid 2.2);
- bijbehorende bouwwerken (artikel 6 lid 2.3);
- overige bouwwerken (artikel 6 lid 2.4).
Hoofdgebouwen
Binnen de bestemming ‘Wonen – S2’ mogen woningen gebouwd worden binnen de aangeduide bouwvlakken. Het aantal woningen dat mag worden gebouwd staat aangegeven door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. De goot- en bouwhoogte staat aangegeven door middel van de aanduiding ‘maximum goot- en bouwhoogte’.
Dakkapellen zijn toegestaan op hoofdgebouwen. Als een dakkapel in het dakvlak van de voorgevel of in een dakvlak van een naar de openbare weg gekeerde zijgevel wordt gebouwd, is de breedte gemaximeerd. In die gevallen mag de breedte van een dakkapel niet meer dan de helft van de breedte van het betreffende dakvlak bedragen. De breedte van het dakvlak moet gerekend worden ter hoogte van de bovenkant van de dakkapel. Op basis artikel 2 lid 4 van bijlage II van het Bor is het bouwen van een dakkapel in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak vergunningvrij.
Bijbehorende bouwwerken
Uitbreidingen van het hoofdgebouw met aan- of uitbouwen en al dan niet aangebouwde bijgebouwen en overkappingen worden onder de noemer 'bijbehorend bouwwerk' geschaard. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken is zoveel mogelijk aangesloten op de regeling 'vergunningsvrij bouwen' uit de bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht.
De regeling die het bestemmingsplan omvat is echter op een aantal punten ruimer:
- Bouwen voor de voorgevel.
Er mag in sommige gevallen op minder dan 1 meter van de voorgevel of voor de voorgevel worden gebouwd:
- indien de locatie is opgenomen in het bouwvlak;
- indien de bestaande bebouwing op minder grote afstand dan 1 m van de voorgevel staat;
- indien de bijgebouwen die voor de voorgevel staan zijn aangeduid op de verbeelding;
- erkers die voldoen aan de gestelde voorwaarden.
- Bouwen tot in de grens met het openbaar gebied.
- Er mag binnen de bestemming wonen bij hoekpercelen tot in de grens van het openbaar gebied worden gebouwd, terwijl volgens de regeling uit het Besluit Omgevingsrecht naast de voorgevelgrens ook de zijgevelgrens in acht moet worden genomen.
Overige bouwwerken
Met het begrip 'overige bouwwerken' wordt bedoeld: een bouwwerk dat geen gebouw is en ook geen overkapping. Concreet zijn maximale hoogtematen voorgeschreven voor erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten en andere overige bouwwerken.
5.3.2 Tuin
De bestemming Tuin is bedoeld voor de gronden die een groene tuinuitstraling hebben. Deze bestemming is gerelateerd aan de bestemming Wonen. Binnen deze bestemming mogen tuinen en daarbij behorende paden, waterhuishoudingsvoorzieningen en parkeren op eigen terrein worden gerealiseerd.
Gebouwen en overkappingen mogen niet worden gebouwd binnen deze bestemming. In in afwijking hiervan mogen erkers, toegangsportalen, luifels, balkons, trappen en bordessen vòòr de voorgevel van het hoofdgebouw en erkers, toegangsportalen, luifels, balkons, trappen, bordessen én overkappingen aan zijgevels, welke zicht hebben op of gelegen zijn aan de zijde van een openbare weg of openbaar groen worden gebouwd,
5.3.3 Groen
De bestemming ‘Groen’ is toegekend aan de groenstrook ten zuidwesten van het plangebied. Binnen de groenstrook is een wintergroene haag of hekwerk met hedera van minimaal 1,50 meter voorzien. Het gebruik van de woningen en de gronden is uitsluitend toegestaan indien na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – groene erfafscheiding’, voorzien wordt in de wintergroene windhaag of een hekwerk met hedera. Het hekwerk met hedera of de wintergroene haag dient vervolgens in stand te worden gehouden.
De bestemming Groen wordt gebruikt voor gebieden waar bosgebied, bermen, plantsoenen, water en dergelijke zijn gesitueerd. Bouwen van gebouwen, met uitzondering van nutsgebouwen, is niet toegestaan om het groene karakter van het gebied te behouden. Wel zijn enkele bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals speeltoestellen, kunstobjecten, lichtmasten en dergelijke mogelijk. Overkappingen van maximaal 10 m² zijn toegestaan. Om te voorkomen dat de gebieden die zijn bestemd als Groen helemaal zouden kunnen worden volgebouwd is een maximum van 2 overkappingen per bestemmingsvlak ingesteld.
5.3.4 Verkeer
De in het plangebied aanwezige openbare weg is bestemd als 'Verkeer'. Deze bestemming is gericht op verplaatsing ten dienste van de aangrenzende bestemmingen. Binnen deze bestemming is ook ruimte voor nuts- en parkeervoorzieningen en groen.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2.1 Vooroverleg
Het bestemmingsplan heeft niet als voorontwerp ter inzage gelegen, maar is wel –
voorafgaand aan de ontwerpfase- in het kader van art. 3.1.1 Besluit op de ruimtelijke ordening
(Bro) toegestuurd aan een aantal instanties dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan
geraadpleegd moet worden. De provincie heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben op
het bestemmingsplan. Het waterschap heeft inhoudelijk gereageerd op het plan. Deze reactie
is als ambtshalve wijziging opgenomen in het plan.
6.2.2 Participatie
Initiatiefnemer heeft d.d. 19 november 2018 een eerste informatieavond georganiseerd voor
de omwonenden van het plangebied. Het plan is door de omwonenden positief ontvangen.
Naar aanleiding van de reacties tijdens de informatieavond zijn er enkele wijzigingen
doorgevoerd. Zo wordt het huidige toeganspad aan de noordzijde van het plangebied, voor
de bereikbaarheid van de woningen aan de Driebergsestraatweg, gehandhaafd en
opgenomen in het plangebied. Daarnaast wordt niet ingezet op meer woningen en verdere
verdichting van het plangebied.
6.2.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 30 oktober 2020 voor een periode van zes
weken ter inzage gelegen. Tijdens de termijn van de terinzagelegging is één zienswijze
binnengekomen. Reclamant verwacht in de toekomstige situatie geluid- en lichthinder te
ervaren door het toekomstig verkeer. Onderzoek naar geluidhinder heeft aangetoond dat de
geluidbelasting op de nieuwe woningen onder de voorkeursgrenswaarde van de Wet
geluidhinder blijft. De grootste geluidbelasting volgt van de provinciale weg 48 (dB) en de
Beukenlaan 38 (dB). Voor wat betreft lichthinder heeft initiatiefnemer als oplossing
aangedragen om de nieuwe weg op afschot aan te leggen zodat de koplampen naar beneden
schijnen en niet in de woning. Ook heeft initiatiefnemer aangebonden om, wanneer de
reclamant dit wenst en op prijs stelt, een beukenhaag aan te planten langs de Beukenlaan
zodat daarmee een soort van barrière aanwezig is. Hierop is geen reactie van de reclamant
gekomen. Initiatiefnemer heeft aan de gemeente aangegeven de weg ook daadwerkelijk onder
afschot te zullen aanleggen. Bijlage 10 van dit bestemmingsplan bevat de volledige
beantwoording op het ontwerpbestemmingsplan.