Plan: | Catharijnestraat 1-27, Driebergen-Rijsenburg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1581.DBGcatharijnes1t27-VA01 |
Aan de Catharijnestraat in Driebergen-Rijsenburg bevindt zich een gebouw met 14 duplexwoningen. De woningen zijn verouderd en voldoen niet meer aan de eisen van deze tijd. Heuvelrug Wonen heeft daarom het voornemen om de woningen te slopen en op deze locatie een appartementengebouw met 22 woningen te realiseren. De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft op 11 juni 2019 besloten om een positieve grondhouding aan te nemen ten opzichte van dit voornemen.
Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn op deze locatie woningen toegestaan. De nieuwbouw past qua afmetingen echter niet binnen het huidige bestemmingsvlak en de bijbehorende regeling. Om de ontwikkeling mogelijk te maken moet het bestemmingsplan worden herzien. Voorliggend document voorziet in een planologisch-juridisch kader dat bovenstaande ontwikkeling mogelijk maakt.
Het plangebied ligt in Driebergen-Rijsenburg, ten noorden van winkelstraat de Traaij. Aan de noordwest-, zuidwest- en zuidoostzijde wordt het plangebied begrensd door de omliggende wegen, respectievelijk de Van Berckstraat, de Catharijnestraat en Heetveld. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de tuinen van Heetveld 1-5 en Van Berckstraat 2,4,6 en 8. Op navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en de globale begrenzing van het plangebied weergegeven.
Globale ligging plangebied (rode cirkel, bron: pdokviewer.pdok.nl)
Globale begrenzing plangebied (rode lijn, bron: pdokviewer.pdok.nl)
Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Driebergen Centrum' en 'Paraplubestemmingsplan Stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening'.
Bestemmingsplan 'Driebergen Centrum'
Dit bestemmingsplan is op 16 maart 2017 vastgesteld door de gemeenteraad van Utrechtse Heuvelrug. Ter plaatse van het plangebied zijn de bestemmingen 'Wonen - S3', 'Tuin', 'Verkeer' en 'Groen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen.
Uitsnede juridisch-planologische situatie met daarop het plangebied globaal rood omlijnd
(Bron: Ruimtelijkeplannen.nl).
Het voornemen bestaat om in het plangebied een appartementengebouw te realiseren. Gezien de ligging van de toekomstige woon-, groen-, tuin en verkeersbestemmingen, de vormgeving van de bouwvlakken en de toegestane bouwhoogtes, past de beoogde ontwikkeling niet binnen de ter plaatse geldende gebruiks- en bouwregels. Om die reden is een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend document voorziet in de toelichting op deze benodigde bestemmingsplanherziening.
In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige situatie en de toekomstige inrichting van het plangebied en de toekomstige manier van bestemmen worden in dit hoofdstuk beschreven.
Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven.
Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, et cetera. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd.
In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord.
Ten slotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.
Driebergen-Rijsenburg is in 1931 ontstaan door een samenvoeging van de dorpen Driebergen en Rijsenburg. Beide dorpen zijn inmiddels samengegroeid tot één plaats.
Het plangebied ligt in het voormalige dorp Driebergen. De bebouwing van Driebergen was in de 19e eeuw voornamelijk gelegen aan de Traaij en de Hoofdweg.
Het plangebied grenst aan de zuidwestzijde aan de oude lintbebouwing langs de Traaij. In de huidige situatie is in deze bebouwing het winkelcentrum van Driebergen gevestigd. De woonwijk waar de planlocatie in is gelegen, is in de jaren 50 ontwikkeld. De wijk bestaat uit langere bouwblokken met gestapelde en rijtjeswoningen.
In het plangebied bevinden zich 14 duplexwoningen. Het zijn aaneen-gebouwde woningen, bestaande uit twee bouwlagen met een kap. De bebouwing is in 1957 gerealiseerd. De voorkant van de woningen is georiënteerd op het noorden, waar de voordeuren van een woningen liggen aan een voetpad tussen Heetveld en de Van Berckstraat. De achtertuinen van de woningen liggen aan de zijde van de Catharijnestraat en grenzen hier aan een rij parkeervakken.
Verder liggen aan de noordoostzijde het voetpad en een groenstrook binnen het plangebied. In de groenstrook staan enkele bomen.
Impressie plangebied vanaf Heetveld, bron: maps.google.nl
Impressie plangebied vanaf de Catharijnestraat, bron: maps.google.nl
Impressie plangebied vanaf de Van Berckstraat, bron: maps.google.nl
Het voornemen bestaat om de bestaande woonbebouwing ter plaatse van het plangebied te slopen en hier een appartementengebouw te realiseren. In het appartementengebouw is ruimte voor 22 woningen, waarvan 12 seniorenwoningen (incl. 2 sociaal-plus), 8 woningen voor kleine huishoudens en 2 starterswoningen/studio's. In de volgende afbeelding is een impressie van de toekomstige situatie weergegeven.
Impressie toekomstige situatie, bron: Ter Braak Architecten BV
Het centraal gelegen deel van het appartementengebouw bestaat uit 4 bouwlagen en heeft een totale bouwhoogte van 12,7 m. Aan de west- en oostzijde wordt dit geflankeerd door een gedeelte van 3 bouwlagen, met een bouwhoogte van 9 m. Het gebouw wordt hiermee in het midden één bouwlaag hoger dan de bebouwing in de omgeving, welke over het algemeen een hoogte van circa 8 m heeft. Gezien de ruime afstand tot de woningen in de omgeving, past deze geringe verhoging goed in het bebouwingsbeeld.
Het gebouw is georiënteerd op de Catharijnestraat. De woningen op de begane grond krijgen aan deze zijde en aan de Van Berckstraat en Heetveld een kleine tuin. Aan de zuidzijde van het gebouw liggen de voordeuren van de appartementen en de benodigde galerijen om deze te bereiken. Door deze oriëntatie ontstaat een meer open karakter aan de Catharijnestraat. In de huidige situatie liggen hier de achtertuinen van de woningen, welke zijn omheind met schuttingen. Aan de noordzijde van het gebouw blijft de situatie vergelijkbaar, aangezien hier de voordeuren van de woningen gehandhaafd blijven.
Omdat de omgeving van het plangebied wordt gevormd door woningen en aan de zuidzijde detailhandel, sluit de beoogde ontwikkeling ook functioneel aan bij haar omgeving.
Voor het parkeren blijven de bestaande parkeerplaatsen ten zuiden van het plangebied behouden. Aan deze parkeerplaatsen wordt aan de oostzijde één parkeerplaats toegevoegd. Daarnaast worden ten noordoosten van het gebouw zeven nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd, welke worden ontsloten op de straat Heetveld.
Impressie toekomstige situatie, bron: Ter Braak Architecten BV
Om de realisatie van het appartementengebouw mogelijk te maken is het noodzakelijk zes bestaande bomen te kappen. Om inzichtelijk te krijgen welke invloeden de werkzaamheden hebben op de bestaande bomen, is een Boom Effect Analyse1 uitgevoerd. De Boom Effect Analyse is als bijlage bij de toelichting gevoegd. De aanwezige bomen in het plangebied zijn in onderstaande afbeelding genummerd. De conclusie uit de analyse is dat het vanwege de realisatie van de nieuwbouw niet mogelijk is om boom 2, 3 ,4 ,8 ,9 en 11 (duurzaam) te behouden. Na het opstellen van de Boom Effect Analyse is besloten om geen nieuwe parkeerplaats aan de Van Berckstraat te realiseren. Dit heeft geen nadelige gevolge voor de gemeentelijke parkeernorm, waaraan blijft voldaan. Hierdoor is het mogelijk om boom 8 te behouden.
In verband met de kap van de bomen zal door de gemeente een herplantplicht opgelegd worden. De herplant van de bomen zal binnen het plangebied worden gerealiseerd.
Huidige bomen in en in de directe omgeving van het plangebied, bron: Pius Floris boomverzorging (2019)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR heeft als horizon 2040, maar geeft vooral het kader voor de acties en beslissingen die op de korte termijn worden genomen.
In de SVIR is uiteengezet dat het Rijk drie doelen kiest om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het Rijk benoemt 13 nationale belangen waarvoor zij verantwoordelijk is en resultaten wil boeken.
Vergroten concurrentiekracht
Verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid
Waarborgen kwaliteit leefomgeving
Toetsing
Het voorgenomen plan raakt geen van de rijksbelangen uit de SVIR.
De AMvB Ruimte, in juridische termen aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, afgekort Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het SVIR. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.
Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (inmiddels Natuurnetwerk Nederland) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Toetsing
Het voorgenomen plan raakt geen nationale belangen uit het Barro en is niet in strijd met het rijksbeleid.
Op 1 oktober 2012 is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden, waarbij de Ladder voor duurzame verstedelijking is aangepast. De Ladder is in artikel 3.1.6 Bro vastgelegd en luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het doel dat met de ladder wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.
Niet elke ontwikkeling van stedelijke aard wordt door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6. lid 2 Bro. Uit diverse uitspraken blijkt dat de Afdeling de realisatie van 11 woningen of minder niet beschouwt als een woningbouwlocatie. In dit geval is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is het niet noodzakelijk om de ladder te doorlopen.
Toetsing
Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie van acht extra woningen mogelijk gemaakt. Gelet op bovengenoemde jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, is de omvang te kleinschalig om te spreken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het is daarom niet nodig om de Ladder voor duurzame verstedelijking te doorlopen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt het plan toch getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Locatie binnen stedelijk gebied
Bij dit plan is sprake van een locatie binnen bestaand stedelijk gebied. Op basis van het vigerende bestemmingsplan ' Driebergen Centrum' is voor de locatie een stedelijke bestemming van toepassing (een woonbestemming) en om die reden kan worden gesproken van een locatie binnen bestaand stedelijk gebied. De verantwoording kan om die reden beperkt blijven tot een verantwoording van de behoefte aan de acht nieuwe woningen.
Behoefte woningen
De provinciale woningbouwcijfers zijn opgenomen in de provinciale ruimtelijke structuurvisie (PRS) herijking 2016. De provincie heeft een programma van ruim 68.000 woningen opgenomen in de PRS. Ruim 90 procent van dit programma kan worden gerealiseerd binnen de rode contouren. Daarmee voldoet de provincie aan haar ambitie om ten minste twee derde deel in het bestaand stedelijk gebied (binnen de rode contouren) te realiseren. Het woningbouwprogramma is tot stand gekomen na overleg met gemeenten, op basis van bestaande plannen en nog beschikbare (binnenstedelijke) capaciteiten en de, grotendeels uit de Ontwikkelingsvisie NV Utrecht voortkomende, uitbreidingslocaties. De (gemiddelde) woningproductie in de afgelopen jaren en prognosecijfers over de woningbehoefte zijn daarbij gebruikt als referentie. Het is een indicatief programma, waarvan verwacht wordt dat realisatie in de PRS-periode, dus vanaf de herijking 2016 tot 2028, haalbaar is.
Provinciaal woningbouwprogramma
In de PRS is een productiecijfer voor gemeente Utrechtse Heuvelrug aangegeven van 1.050 woningen voor de periode tot 2028. Hiervan moeten 1.000 woningen binnenstedelijk worden gerealiseerd.
In de provinciale woningmarktmonitor wordt regelmatige een overzicht gegeven van de stand van zaken van de provinciale woningmarkt. De monitor biedt inzicht in de belangrijkste ontwikkelingen in voor de woningmarkt relevante thema's. De navolgende tabel geeft inzicht in het gerealiseerde en nog resterende programma.
Realisatie PRS-programma gemeente Utrechtse Heuvelrug
Uit voorgaande tabel blijkt dat er voor de gemeente Utrechtse Heuvelrug nog een restantprogramma is van 396 woningen. De harde plancapaciteit is 120 woningen en de zachte plancapaciteit is 143 woningen. Dit betekent dat als de zachte plannen doorgang vinden, er nog sprake is van een resterende woningbouwopgave van 133 woningen.
In de woonvisie 2018-2022 heeft de gemeente Utrechtse Heuvelrug de doelstelling opgenomen om tot 2022 gemiddeld 140 woningen per jaar te bouwen en daarbij een toename van het aantal woningen door transformatie van bestaande woningen of bedrijfspanden en woning- of kavelsplitsing (zoals gespecificeerd in de nota inbreidingslocaties). Deze doelstelling volgt uit de voorspelde huishoudensgroei in de Primos prognose 2018 en het woonbehoefteonderzoek dat is uitgevoerd voor de gemeente. Om de wachtlijsten voor sociale huurwoningen niet verder te laten stijgen wil de gemeente dat tenminste 25 % van de nieuwbouwplannen uit sociale huurwoningen bestaat.
Uit voorgaande blijkt dat er een regionale en lokale woningbouwopgave is, die met onderhavig plan mede kan worden ingevuld. Door de vervanging en toevoeging van sociale huurwoningen en woonruimte voor kwetsbare doelgroepen voorziet het plan bovendien in een kwalitatieve behoefte.
Conclusie
Het plan voor de realisatie van maximaal 8 extra appartementen is hiervoor getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Hieruit blijkt dat sprake is van een behoefte aan nieuwe woningen. Aangezien de locatie binnenstedelijk is gelegen, is een afweging van alternatieve locaties niet benodigd.
Op 12 december 2016 is de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) (PRS) vastgesteld door de Provinciale Staten van Utrecht. De structuurvisie is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.
De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (herijking 2016) (PRV) die tegelijk met de PRS is opgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten. In paragraaf 3.2.2 wordt nader ingegaan op de verordening.
In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende vier pijlers:
Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om de provincie Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats.
Algemene beleidslijn verstedelijking
De provincie Utrecht richt zich in haar verstedelijkingsbeleid primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Ten behoeve van de leefbaarheid en bereikbaarheid wordt verstedelijking zoveel mogelijk gekoppeld aan haltes en knopen van het openbaar vervoersnetwerk.
Toetsing
Voorliggende opgave betreft een ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied, waarbij sprake is van sloop en nieuwbouw in de vorm van een appartementengebouw. Deze ontwikkeling past dan ook binnen de doelstellingen die in de Provinciale Ruimte Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) zijn opgenomen.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 Provincie Utrecht (herijking 2016) is op 12 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. De PRV bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen zoals opgenomen in de structuurvisie.
Stedelijk gebied
Voor het plangebied zijn de regels ten aanzien van het stedelijk gebied van toepassing. De gronden binnen het stedelijk gebied zijn bestemd voor verdere verstedelijking: van verstedelijking is sprake als een ruimtelijk besluit ten opzichte van het vigerende planologische regime nieuwe mogelijkheden biedt voor vestiging of uitbreiding van stedelijke functies.
Wonen
Op het thema wonen zijn artikel 3.1 en 3.2 uit de PRV van toepassing. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Indien het ruimtelijk plan betrekking heeft op grootschalige verstedelijking bevat de toelichting een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overstromingsgevaar en mobiliteit.
Landschap Utrechtse Heuvelrug
Het plangebied maakt onderdeel uit van het landschap Utrechtse Heuvelrug. De Utrechtse Heuvelrug wordt bepaald door het doorlopende reliëf en manifesteert zich als een eenheid. Het landschap onderscheidt zich sterk van de omliggende vlakkere, meer open landschappen. Er komt veel bos voor op de Utrechtse Heuvelrug, dat wordt afgewisseld met heide, vennen en stuifzand. Open plekken zijn gerelateerd aan het bos en niet aan de wegen. Een ruimtelijk plan bevat geen nieuwe bestemmingen en regels die leiden tot een onevenredige aantasting van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten. De toelichting op een ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten en de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan. Het gaat voor het landschap Utrechtse Heuvelrug om de volgende kernkwaliteiten:
De ambities voor de Utrechtse Heuvelrug zijn het in stand houden van het reliëf en het samenhangend boscomplex. Dit betekent focus op:
Mobiliteitstoets
De provincie vindt het van belang dat bij alle ruimtelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) voor alle verkeersvormen sprake is van een goede en tijdige ontsluiting. De provincie wijst er daarbij op dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een verstorend effect kunnen hebben op het functioneren van het verkeersnetwerk in de directe nabijheid. In dat geval zullen er extra maatregelen nodig om deze verstoring niet op te laten treden.
Om het bovenstaande te bewerkstelligen stelt de provincie bij elke ruimtelijke ontwikkeling een mobiliteitsscan verplicht bij elke voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling. Dit betekent dat in een vroegtijdig stadium (bij voorkeur al in de planvormingsfase) wordt nagegaan of de ontwikkeling leidt tot een verstoring van het functioneren van het verkeersnetwerk. Indien dit het geval is, is op grond van artikel 3.7 van de verordening het verplicht de zogenaamde mobiliteitstoets te doen. In paragraaf 4.2 wordt hierop nader ingegaan.
Toetsing
Wonen
De realisatie van woningbouw binnen het stedelijk gebied is geheel in lijn met de provinciale doelstelling. In paragraaf 4.3.7 is beschreven hoe in het voorliggende plan rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen
Landschap Utrechtse Heuvelrug
Het plangebied ligt binnen de kern Driebergen-Rijsenburg en bestaat uit woningen en bijbehorende tuinen, paden en een groenstrook. De landschappelijke kwaliteiten van het landschap Utrechtse Heuvelrug zijn op deze plek niet zichtbaar. Het voorliggende plan is hierop daarom niet van invloed. Door de herontwikkeling van een binnenstedelijke locatie, wordt het landschap buiten de kern niet belast.
Mobiliteitstoets
Uit paragraaf 4.2 (verkeer en parkeren) blijkt dat geen knelpunten op het ontsluitende en omliggende verkeersnetwerk voor de diverse modaliteiten worden verwacht.
De gemeenteraad heeft op 28 januari 2010 de Structuurvisie van de gemeente Utrechtse Heuvelrug vastgesteld. In deze structuurvisie zijn op hoofdlijnen afspraken gemaakt over hoe de verschillende belangen binnen de gemeente gewogen worden en welke structuren er veranderd zullen worden.
De raad wil de gemeente in de toekomst als volgt kunnen omschrijven: 'De gemeente Utrechtse Heuvelrug is een groene, vitale, leefbare en gastvrije gemeente, met dorpen die een eigen identiteit en cultuurhistorische waarde hebben. De gemeente stelt de inwoner centraal en verleent op een kwalitatief hoog niveau haar diensten'.
In de structuurvisie zijn zes thema's opgenomen, namelijk 'Natuur over de heuvels', 'Op schouders van ons erfgoed', 'Duurzaam bereikbaar', 'Leefbare dorpen' en 'Vrije tijd op de Utrechtse Heuvelrug'. De volgorde van deze thema's weerspiegelt de algemene houding 'groen dus vitaal': eerst de groene en cultuurhistorische opgaven, dan die van mobiliteit en leefbaarheid en tenslotte de meer economische opgaven. Met de keuze van deze zes thema's geeft de gemeente evenwichtig sturing aan de realisatie van de structuurvisie.
Voor het plangebied zijn de thema's 'Leefbare dorpen' en 'Maatwerk voor wonen en werken' relevant.
Leefbare dorpen
Het beleid voor dit thema is gericht op instandhouding en versterking van de leefbaarheid, sociale samenhang en identiteit van alle zeven dorpen.
In dit thema zijn twee opgaven geformuleerd, namelijk:
Maatwerk voor wonen en werken
In dit thema zijn de volgende opgaven geformuleerd:
Het plangebied ligt op grond van de structuurvisiekaart in het gebied aangeduid als 'bebouwing binnen rode contouren' (zie volgende afbeelding). Binnen de rode contouren vindt maatwerk plaats ten aanzien van wonen en werken. De gemeente streeft naar een stabiel bevolkingsaantal en naar een redelijk evenwichtige verdeling van bevolkingsgroepen in leeftijd, inkomen en opleiding. Binnen de gemeente wordt uitsluitend voor de behoefte van de eigen inwoners gebouwd. De focus ligt daarbij op groepen die moeilijk een passende woning kunnen vinden. De gemeente acht het van groot belang dat er voldoende gebouwd blijft worden binnen de 'rode' contouren om ze vitaal te houden en draagvlak te geven voor het voorzieningenniveau.
Uitsnede structuurvisiekaart 'Groen dus vitaal' met aanduiding plangebied (gele ster)
Gebiedsgerichte uitwerking
Driebergen-Rijsenburg is het grootste dorp van de gemeente en er is hier veel bedrijvigheid. De gemeente ziet dit dorp in de toekomst als een levendig woon- en werkdorp dat op het terrein van duurzaamheid een zichtbare plek in het land inneemt.
De versterking van woonfunctie moet grotendeels binnen de rode contouren plaatsvinden. Voor de ontwikkeling van het duurzame imago ziet de gemeente kansen rond het cultuurhistorisch samenhangende gebied van buitenplaats Sparrendaal.
Toetsing
Het voorliggende plan ziet op de herontwikkeling van een bestaande woonlocatie. De bestaande woonbebouwing wordt gesloopt en op de locatie worden 22 appartementen gerealiseerd, waarvan 12 seniorenwoningen, 8 woningen voor kleine huishoudens en 2 starterswoningen/studio's. Ten opzichte van de huidige situatie worden 8 woningen toegevoegd. Hiermee draagt het plan bij aan het beschikbaar maken van woonruimte voor doelgroepen die moeilijk woonruimte kunnen vinden, het creëren van extra woonruimte binnen de rode contour. Dit heeft bovendien een positieve invloed op de leefbaarheid in Driebergen-Rijsenburg.
Woonvisie 2018-2022
In de Woonvisie 2018 - 2022 is vermeld dat de hoofdthema's uit de eerdere Woonvisie onverminderd actueel zijn:
Woningmarkt in beweging
Ten aanzien van dit thema wordt gesteld dat de wens is dat inwoners een wooncarrière kunnen maken: dat ze kunnen verhuizen naar een koop- of huurwoning die past bij hun huidige huishoudenssituatie en levensfase. De gemeente benoemt hiervoor verschillende maatregelen. Om aan de groei van het aantal huishoudens tegemoet te komen wil de gemeente dat de komende vier jaar gemiddeld 140 woningen per jaar worden gebouwd. Daarbij wordt ook rekening gehouden met een toename van het aantal woningen door transformatie van bestaande woningen of bedrijfspanden en woning- of kavelsplitsing. Om de wachtlijsten voor sociale huurwoningen niet verder te laten stijgen wil de gemeente dat tenminste 25% van de nieuwbouwplannen uit sociale huurwoningen bestaat.
Tevens geldt voor alle woningbouwprojecten dat er meer sociale huurwoningen en middeldure woningen mogen worden gebouwd dan voorgeschreven. Ook in de categorieën waar middelduur of sociaal niet is verplicht mag dit worden gerealiseerd.
Met de huishoudensprognoses (op korte en lange termijn) is de beschikbare plancapaciteit niet toereikend. Onderzoek naar nieuwe woningbouwlocaties en het opstellen van een Nota inbreidingslocaties is daarom noodzakelijk. Uitgangspunt bij de nieuwe woningbouwlocaties is dat binnen de rode contour wordt gezocht naar mogelijkheden en rekening wordt gehouden met de woningbehoefte per dorp. Andere genoemde maatregelen zijn bijvoorbeeld het zoeken naar locaties waar sloop en nieuwbouw gerealiseerd kunnen worden en het bij nieuwbouw stimuleren van middeldure woningen (een segment wat doorstroming teweeg kan brengen).
Om er voor te zorgen dat er voldoende geschikte woningen voor alle inwoners zijn wil de gemeente naar aanleiding van een amendement in de gemeenteraad onder ander meer bouwen in de hoogte mogelijk maken. Voorwaarde is dat dit past in omgeving en voldoet aan eisen van ruimtelijke kwaliteit en er geldt een maximum van 6 bouwlagen.
Thuis in de wijk
De gemeente wil dat kwetsbare inwoners zoveel mogelijk in staat zijn regie te voeren over hun leven. Dat ze wonen in een geschikte woning, ondersteuning dicht bij huis krijgen en volwaardig deelnemen aan de lokale samenleving. Voor de huisvesting van ouderen en psychisch en/of lichamelijk kwetsbare personen is passende huisvesting in een veilige en beschermde woonomgeving nodig. Het gaat veelal om sociale huurwoningen of andere woonvormen die betaalbaar zijn voor de doelgroepen.
Duurzaam wonen
De gemeentelijke ambitie op dit vlak is dat de gemeente wil dat de inwoners wonen in een duurzame en aardgasvrije woning, in een klimaatneutrale gemeente. Om de gemeentelijke duurzaamheidsdoelstellingen te behalen moet een groot deel van de woningvoorraad vergaand worden verduurzaamd.
Nota ruimtelijke kwaliteit, herziening 2017
De nota ruimtelijke kwaliteit beschrijft het welstandsbeleid van de gemeente Utrechtse Heuvelrug en dient als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van omgevingsvergunningen. In de nota zijn welstandscriteria opgenomen. Het bevoegd gezag vraagt advies aan de welstandscommissie of de stadsbouwmeester over een omgevingsvergunning welke de activiteit 'bouwen van een bouwwerk' omvat, wanneer zij dit noodzakelijk vinden om te kunnen beoordelen of het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Toetsing
Voorliggend plan voorziet in vervanging en toevoeging van sociale huurwoningen en woonruimte voor kwetsbare doelgroepen. Hiermee voldoet het plan aan de kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen uit de Woonvisie 2018-2022. De vervanging van verouderde bebouwing is tevens een uitgelezen mogelijkheid om te voldoen aan duurzaamheidsdoelstellingen (zie ook paragraaf 4.3.7). Tot slot wordt door de ontwikkeling van een gebouw met vier bouwlagen optimaal gebruik gemaakt van de beschikbare ruimte voor woningbouw en aangesloten bij de wens van de gemeente om in de hoogte te bouwen.
Voor het plan is een pré-welstandsadvies aangevraagd bij de commissie voor ruimtelijke kwaliteit van Utrechtse Heuvelrug. Het advies2 is opgenomen in de bijlagen bij de toelichting. De commissie concludeert daarin dat ingestemd kan worden met het gepresenteerde voorontwerp. Het gebouw kan, hoewel wat groter van schaal dan de omliggende woningen, een positieve bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Het is daarbij wel essentieel dat het nu gesuggereerde kwaliteitsniveau (van onder andere architectuur, materiaal en detaillering) ook wordt waargemaakt bij de uitwerking.
Gemeentelijk Verkeers- en vervoersplan (GVVP)
Het GVVP is op 28 januari 2010 vastgesteld. De doelstelling is dat het gemeentelijke verkeers- en vervoerbeleid moet leiden tot een duurzaam verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en verkeersveilige leefomgeving in een groene, bereikbare, economisch gezonde gemeente. Het GVVP biedt een realistisch en concreet beleidskader voor het optreden van de gemeente op het gebied van verkeer en vervoer. Concrete verzoeken van inwoners en herinrichtingsplannen van de gemeente worden getoetst aan dit beleid, maar het bepaalt ook het gemeentelijk standpunt bij regionale ontwikkelingen en projecten.
Ruimtelijke ontwikkelingen van enige omvang kunnen in principe nog maar plaats vinden op goed bereikbare plaatsen. Ieder bouwplan dat vraagt om een bestemmingsplanwijziging moet beschikken over een mobiliteitstoets. Vooral bouwplannen, die goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en gelegen zijn aan het hoofdfietsnetwerk, krijgen een positieve mobiliteitstoets. Deze wordt betrokken bij de totale integrale afweging over een ontwikkeling. De projecten waarbij de gemeente initiatiefnemer is, moeten uiteraard een positieve mobiliteitstoets hebben en moeten als voorbeeldfunctie voor particuliere initiatieven dienen.
Bij nieuwbouw moet het parkeren in eerste instantie op eigen terrein worden opgelost. Indien hiervoor geen mogelijkheden zijn, kan het bestaande parkeerareaal in onmiddellijke nabijheid worden uitgebreid. Bij nieuwbouw worden de CROW-normen gehanteerd. Hier wordt de minimale parkeernorm voor een weinig stedelijk gebied gehanteerd. Het parkeren moet binnen het te ontwikkelen gebied worden gerealiseerd.
Verkeer
Verkeersaantrekkende werking
De verkeersaantrekkende werking van de toekomstige woonfunctie is berekend op basis van de CROW-notitie "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie". Hierbij is uitgegaan van de ligging in de categorie 'schil centrum' van een weinig stedelijk gebied.
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer die wordt gegenereerd bij een bepaalde ontwikkeling, hanteert het CROW3 kencijfers voor wat betreft verkeersgeneratie. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (excl. openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de desbetreffende voorziening toe rijdt en hiervan wegrijdt. Gelet op het feit dat het plangebied grenst aan een winkelcentrum van Driebergen-Rijsenburg worden de kencijfers voor 'schil centrum' aangehouden. De gemeente Utrechtse Heuvelrug wordt conform CBS-gegevens ten aanzien van de mate van stedelijkheid gezien als een 'weinig stedelijk' gebied.
Om te kunnen bepalen welk effect de planontwikkeling heeft op de omliggende infrastructuur is in onderstaande tabel een vergelijking gemaakt tussen de verkeersgeneratie in de huidige situatie en de verkeersgeneratie in de toekomstige situatie. De verkeersgeneratie is voortgekomen uit de CROW-kencijfers, waarbij voor de huidige situatie is gekeken naar de kencijfers voor 'huur, huis, sociale huur' en voor de toekomstige situatie naar de kencijfers voor 'huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)'.
Huidige verkeersgeneratie (14 huur, huis, sociale huur) | Toekomstige verkeersgeneratie (22 huur, appartementen, midden/goedkoop) | Verschil | |
Minimaal | 5 x 14 = 70 | 3,7 x 22 = 81,4 | + 11,4 |
Maximaal | 5,8 x 14 = 81,2 | 4,5 x 22 = 99 | + 17,8 |
Tabel verkeersgeneratie huidige en toekomstige situatie (motorvoertuigbewegingen per etmaal)
Zoals uit bovenstaande tabel is af te leiden neemt de verkeersgeneratie in de toekomstige situatie met maximaal 18 verkeersbewegingen per etmaal toe ten opzichte van de huidige situatie.
De verkeersaantrekkende werking door de toekomstige ontwikkeling kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld. Er zijn geen knelpunten op het ontsluitende en omliggende verkeersnetwerk te verwachten.
Ontsluiting
De bestaande parkeerplaatsen langs de Catharijnestraat blijven gehandhaafd, aan de oostzijde wordt één extra parkeerplaats aan de rij toegevoegd. In de toekomstige situatie worden daarnaast 7 extra parkeerplaatsen gerealiseerd welke worden ontsloten op Heetveld. Gezien de ligging van Heetveld aansluitend op de Catharijnestraat, heeft dit nagenoeg geen gevolgen voor de verkeersafwikkeling in de omgeving van het plangebied. Er zijn daarom geen knelpunten te verwachten.
Parkeren
Vastgesteld beleid
In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) van de gemeente Utrechtse Heuvelrug is vastgelegd van welke parkeernormen er uit wordt gegaan bij (nieuw)bouwplannen. Dit GVVP is op 2 februari 2010 vastgesteld door de gemeenteraad. Conform paragraaf 8.4 wordt de minimale parkeernorm van het CROW voor weinig stedelijk gebied gehanteerd. Hierbij is aangegeven dat wanneer het CROW de normen actualiseert, deze vanaf dat moment van kracht worden in de gemeente. In november 2018 zijn er nieuwe normen vastgesteld in de publicatie Toekomstbestendig Parkeren (381). Voor het nieuwbouwplan aan de Catharijnestraat wordt er uitgegaan van deze normen.
Huidige situatie
In het plangebied staat op dit moment een gebouw waarin zich 14 appartementen bevinden. Deze worden door Heuvelrug Wonen verhuurd in de categorie sociale woningen. Volgens de oude parkeernormen hebben sociale huurwoningen een parkeernorm van 1,2 parkeerplaats per woning in rest bebouwde kom. Voor 14 woningen geldt dus een parkeernorm van 16,8 parkeerplaatsen. Hiervoor zijn destijds 16 parkeervakken aan de noordzijde van de Catharijnestraat toegewezen.
Nieuwe situatie
In de nieuwe situatie worden er 22 woningen gerealiseerd. Deze zullen allemaal als sociale huurwoning worden verhuurd. Sinds de publicatie van de nieuwste parkeernormen wordt er onderscheid gemaakt tussen een sociale huurwoning en een sociaal huurappartement. De 22 wooneenheden in de nieuwe situatie vallen allemaal onder deze norm; ongeacht of deze bijvoorbeeld specifiek voor senioren of starters zijn.
Voor een sociaal huurappartement in rest bebouwde kom binnen een weinig stedelijke omgeving geldt een parkeernorm van 1,0 parkeerplaats per appartement. Dit komt dus op een totaal van 22 benodigde parkeerplaatsen. Hier wordt met de aanleg van 24 parkeervakken ruim aan voldaan.
Zoals in de voorgaande paragraaf is omschreven worden in de omgeving van het plangebied 8 parkeerplaatsen toegevoegd, waarmee het totaal aantal parkeerplaatsen in het plangebied uitkomt op 24 (zie volgende afbeelding). Hiermee wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen.
Impressie toekomstige situatie met aanduiding parkeerplaatsen (binnen rode lijnen), bron: Ter Braak Architecten BV, bewerking: SAB
Provinciale milieuverordening (2013)
Provinciale Staten hebben op 4 februari 2013 de Provinciale milieuverordening 2013 (PMV 2013) vastgesteld. Grondwaterbeschermingszones en stiltegebieden zijn aangewezen in de PMV. In de verordening zijn regels opgenomen ter bescherming van de grondwaterkwaliteit met het oog op de drinkwaterwinning. In grondwaterbeschermingsgebieden gelden, op grond van de Provinciale milieuverordening, onder andere eisen voor grond- en funderingswerken en verhardingen en gebouwen (regels voor afkoppelen, infiltreren). In paragraaf 4.5.3 wordt hier nader op ingegaan in relatie tot onderhavige ontwikkeling.
Ten slotte zijn in de Provinciale milieuverordening regels opgenomen voor het behoud en de bescherming van stiltegebieden.
In de navolgende paragrafen is ingegaan op de voor het plan relevante milieuaspecten.
Algemeen
In het plangebied worden nieuwe woningen gerealiseerd. Om deze functie te kunnen realiseren dient bepaald te worden, door middel van een bodemonderzoek, of de beoogde gronden geschikt zijn voor de toekomstige functie.
Toetsing
In het kader van voorliggende plan is een verkennend bodemonderzoek4 uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek wordt geconcludeerd dat het terrein op basis van de milieuhygienische kwaliteit geschikt is voor het gebruik ten behoeve van wonen:
de bodem op de locatie bevat zintuiglijk geen afwijkende waarnemingen;
Door de aangetroffen lichte verontreinigingen geldt voor de locatie de hypothese: 'verdachte locatie'. De aangetroffen gehalten zijn echter van dien aard, dat er geen verdere onderzoeksinspanning is. Het terrein is op basis van de milieuhygiënische kwaliteit geschikt voor het voorgenomen gebruik.
Conclusie
Het terrein is op basis van de milieuhygiënische kwaliteit geschikt voor het voorgenomen gebruik. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde).
Toetsing
In het kader van het voorliggende plan is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai5 uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5.
De wet- en regelgeving onderscheidt projecten die 'in betekenende mate' (IBM) en 'niet in betekenende mate' (NIBM) leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden, aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof. Voor stikstof en fijn stof betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet daarnaast worden afgewogen of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project zelf niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Gevoelige bestemmingen zoals scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het "Besluit gevoelige bestemmingen" extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.
Gemeentelijk milieubeleidsplan
De gemeente heeft vooralsnog geen eigen luchtkwaliteitbeleid, derhalve richten zij zich op de wettelijke normen voor luchtkwaliteit.
In de gemeente is het verkeer de voornaamste bron van luchtverontreiniging. Om dit te verminderen heeft de gemeente een aantal uitgangspunten geformuleerd:
Toetsing
In het plangebied bestaat het voornemen om 22 woningen te realiseren. In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van het ministerie van VROM geraadpleegd (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/). De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2,5 en PM10) in het plangebied voor (onder andere) de jaren 2017, 2020 en 2030.
In de navolgende tabel staan de concentraties fijn stof en zeer fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in de nabijheid van het plan zoals opgenomen in de monitoringstool. Het betreffen concentraties langs de nabijgelegen Hoofdstraat. De concentraties langs deze weg zijn representatief voor de concentraties binnen- en in de directe omgeving van het plangebied.
Concentraties langs Hoofdstraat (ter hoogte van het plangebied) | |||
stikstofdioxide (NO2), jaargem. concentratie |
fijn stof (PM10), jaargem. concentratie |
fijn stof (PM2,5), jaargem. concentratie |
|
2017 | 23,6 µg/m3 | 19,7 µg/m3 | 11,8 µg/m3 |
2020 | 18,7 µg/m3 | 19,7 µg/m3 | 11,7 µg/m3 |
2030 | 10,7 µg/m3 | 16,4 µg/m3 | 9,1 µg/m3 |
Grenswaarden | 40,0 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
WHO-advieswaarden | 40,0 µg/m3 | 20,0 µg/m3 | 10,0 µg/m3 |
In de Wet milieubeheer zijn grenswaarden voor de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2,5 en PM10) vastgelegd. Dit zijn wettelijke grenswaarden waaraan voldaan dient te worden. Daarnaast hanteert de WHO advieswaarden voor acceptabele concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2,5 en PM10) voor een goed woon- en leefklimaat. In voorgaande tabel zijn zowel de grens- als de advieswaarden opgenomen.
Geconcludeerd kan worden dat zowel voor stikstofdioxide als voor fijnstof en zeer fijnstof wordt voldaan aan de grenswaarden. Daarnaast wordt ook voldaan aan de WHO-advieswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof. Aan de advieswaarde voor zeer fijnstof (PM2,5) wordt in 2020 met een concentratie van 11,7 µg/m3 niet voldaan aan de advieswaarde van 10,0 µg/m3. In 2030 wordt echter wel voldaan aan deze waarde. Bovendien is de afstand tussen het meetpunt aan de Hoofdstraat en het plangebied circa 180 meter. De concentraties ter plaatse van het plangebied zullen hierdoor lager liggen en het is hierdoor aannemelijk dat nu of in de nabije toekomst ook wordt voldaan aan de advieswaarden van de WHO voor zeer fijnstof.
Op basis van voorgaande toetsing kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Algemeen
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen omliggende (agrarische) bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast.
Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten het betreffende perceel.
Toetsing
In het kader van het voorliggende plan is een quick scan bedrijven en milieuzonering6 uitgevoerd. Hierin wordt geconcludeerd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de ontwikkellocatie en dat bestaande bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt daarom geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
Algemeen
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (bijvoorbeeld een chemische fabriek of lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (bijvoorbeeld route gevaarlijke stoffen of buisleidingen). Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is de kans op een dodelijk ongeval binnen een bepaald gebied. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is gedefinieerd in het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen). Tot de kwetsbare objecten worden onder meer gerekend:
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen. Bij de verantwoording moet een vergelijking worden gemaakt met de oriëntatiewaarde. Dit is een richtwaarde waar het bevoegd gezag zich zoveel mogelijk aan moet houden, echter hier kan gemotiveerd van af worden geweken.
Toetsing
Op navolgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart Nederland te zien.
Weergave ligging van het plangebied (rode ster) op de risicokaart
Risicovolle inrichtingen
Binnen 1 km van het plan bevinden zich geen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen. Risicovolle inrichtingen behoeven derhalve geen verdere toelichting en vormen geen belemmering voor het plan.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Binnen 1 km van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Buisleidingen behoeven derhalve geen verdere toelichting en vormen geen belemmering voor het plan.
Transport van gevaarlijke stoffen over spoor, water en weg
Binnen 4 km van het plangebied bevindt zich een transportroute van gevaarlijke stoffen, namelijk de rijksweg A12 welke op circa 1.300 m van het plangebied ligt. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd, waarbij er geen 10-6-PR-contour geldt. Onderstaande tabel toont de jaarlijkse hoeveelheid tankauto's per stofcategorie, inclusief bijbehorend invloedsgebied.
Stofcategorie | Tankauto's per jaar (telling 2013) | Invloedsgebied 1% letaliteit (m) |
LF1 | 8.073 | 45 |
LF2 | 21.344 | 45 |
LT1 | 82 | 730 |
LT2 | 239 | 880 |
GF2 | 1430 | 280 |
Jaarlijks vervoer van gevaarlijke stoffen over de A12 (afrit 20 (Driebergen) - afrit 21 (Maarn)).
Op basis van de gegevens uit bovenstaande tabel blijkt dat het plangebied ook buiten het invloedsgebied van de rijksweg A12 ligt.
Verder bevinden zich geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen binnen 4 km van het plangebied. Transportroutes van gevaarlijke stoffen over spoor, water en weg vormen geen belemmering voor het plan.
Hoogspanningsmasten
Ter plaatse van het plangebied zijn geen hoogspanningsmasten aanwezig.
Advies VRU
Het plan is voor advies voorgelegd aan de Veiligheidsregio Utrecht (VRU). De VRU stelt vast dat alle relevante zaken ten aanzien van externe veiligheid zijn meegenomen in het voorontwerpbestemmingsplan. Binnen het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig waarvoor een verantwoordingsplicht geldt voor het groepsrisico. Daarnaast is de bereikbaarheid goed en zijn de aanwezige bluswatervoorzieningen voldoende. De VRU ziet daarom geen aanleiding om te adviseren over het nemen van eventuele maatregelen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal. Programma 2017-2022
Het document bevat de strategische milieubeleidsdoelen van de gemeente, de gemeentelijke aanpak en het uitvoeringsprogramma, dat jaarlijks wordt geactualiseerd.
Uitgangspunt van het programma is het versterken en verbinden van initiatieven uit de samenleving op het gebied van duurzaamheid en klimaat.
De Utrechtse Heuvelrug wil een gemeente zijn waar mensen met plezier wonen, werken en recreëren. Niet alleen nu, maar ook over 50 of 100 jaar. De gemeente wil een leidende positie innemen in duurzame ontwikkelingen en steeds op zoek gaan naar de meest waardevolle duurzaamheidsambitie.
Om dit te bereiken zet de gemeente in op vijf doelen:
Het programma stelt onder andere doelen ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Bij gebiedsontwikkelingen, ruimtelijke en infrastructurele projecten wil de gemeente samen met initiatiefnemers, gebruikers van het gebied en andere betrokkenen werken aan een duurzaam gebied. Dit betekent het streven naar een integrale afweging van milieukwaliteiten, klimaat en andere gebiedskwaliteiten zoals cultuurhistorie, natuur en toegankelijkheid bij nieuwe ontwikkelingen.
Tot de invoering van de Omgevingswet hanteert de gemeente milieukwaliteitsprofielen per gebiedstype, welke de gemeentelijke milieuambities weergeven. Het betreffen ambities op het gebied van bodem, energie/Dubo, externe veiligheid, geluid, lucht en water. Zij vormen de basis van de milieu inzet bij ontwikkelingen.
Het gebiedstype dat voor onderhavig plan van toepassing is: 'wonen - buiten centrum'. Er wordt aangeraden om tijdig na te denken over de mogelijkheden voor duurzame maatregelen.
Toetsing
De nieuw te bouwen woningen zullen voldoen aan de wettelijke en gemeentelijke vereisten op het gebied van duurzaamheid. Bovendien is aardgasvrij bouwen (wet VET) de norm. In de wet voortgang energietransitie is bepaald dat per 1 juli 2018 de nieuw te bouwen bouwwerken niet meer aangesloten worden op het gasnet.
Met de nieuw te bouwen woningen ontstaat bovendien een uitgelezen kans tot verduurzaming. Er zijn verschillende manieren waarop deze verduurzaming bereikt kan worden. Voorbeelden zijn:
Daarnaast is herstructurering van deze locatie met enige verdichting de ultieme vorm van duurzaam ruimtegebruik.
Tot slot zal het hemelwater in het plangebied worden geïnfiltreerd in de bodem. Dit betekent een verbetering ten opzichte van de huidige situatie waarin de hemelwaterafvoer nog gekoppeld is aan het riool.
Conclusie
Het beleidskader vormt een aandachtspunt bij de uitvoering van het bestemmingsplan.
Er zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig waarmee in het plangebied rekening moet worden gehouden. Vanuit het aspect kabels en leidingen bestaan geen belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.
Het plangebied ligt niet binnen de indicatieve veiligheidszone van een hoogspanningslijn, waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe stralingsgevoelige objecten zoals woningen en scholen.
Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt in het plangebied of in de directe nabijheid daarvan geen zendmasten aanwezig zijn die een overschrijding veroorzaken van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Provinciaal beleid - Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021
Op 7 december 2015 heeft de provincie het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) vastgesteld. Dit plan legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021. Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Vanaf 2016 is al het bodem-, water en milieubeleid in één integraal plan opgenomen. De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van dit plan.
De provincie heeft in het plan de volgende doelen geformuleerd:
Om hierin een focus aan te brengen zijn vier prioriteiten benoemd:
'Waterkoers 2016 - 2021' Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft zijn digitale waterbeheerplan 'Waterkoers 2016 - 2021' op 16 maart 2016 vastgesteld. Hierin legt het hoogheemraadschap zijn koers voor de komende zes jaar op hoofdlijnen vast. De Waterkoers 2016 - 2021 is een omslag in denken. Het is niet meer vanzelfsprekend dat het waterschap alles wat met water te maken heeft, zelf oppakt, bepaalt of betaalt. Het motto is van 'zorgen voor' naar 'samen doen'.
De Waterkoers beschrijft de opgaven en de werkwijze van het waterschap. De Water-koers bevat bewust géén maatregelen. Welke maatregelen waar en hoe het beste opgepakt kunnen worden, bepaald het waterschap samen met de gebiedspartners. Met andere woorden: de uitwerking van de Waterkoers gebeurt via gebiedsprocessen, beleids- en uitvoeringsplannen en grote projecten van waterschap en partners.
Waterplan Heuvelrug
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft een waterplan opgesteld in samenwerking met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, de Provincie Utrecht en Hydron Midden-Nederland (het huidige Vitens). Dit plan is in februari 2007 door de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug vastgesteld.
Het plan omvat een integrale visie en daarop gebaseerde maatregelen, gericht op een gezond en veerkrachtig watersysteem. De focus van het waterplan ligt op het stedelijk gebied.
Het waterplan legt binnen het stedelijk gebied nadruk op de volgende aspecten:
Op basis van voornoemde aspecten zijn in de komende jaren in het stedelijk gebied van de Utrechtse Heuvelrug de maatregelen noodzakelijk:
Convenant afkoppelbeleid Gemeente Utrechtse Heuvelrug
Op 27 januari 2010 is het convenant over afkoppelen van regenwater op de Utrechtse Heuvelrug door dertien partijen (gemeenten, waterschappen, Vitens en de provincie Utrecht) uit het gebied ondertekend. Ook de gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft dit convenant ondertekend (geactualiseerd d.d. 28 juni 2016). Het convenant geeft de partijen een heldere leidraad waar, wanneer en onder welke voorwaarden afkoppelen op de Utrechtse Heuvelrug mogelijk is en beperkt de risico's van afkoppelen voor de grondwaterkwaliteit in de Utrechtse Heuvelrug. Op basis van dit convenant dient er een integrale afweging gemaakt te worden hoe er wordt omgegaan met hemelwater.
Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2017 - 2020
Het aanleggen, beheren en onderhouden van het riool zijn gemeentelijke taken met de Wet Milieubeheer als basis. Volgens deze wet moet de gemeente in een gemeentelijk rioleringsplan (GRP) vastleggen hoe zij invulling geeft aan deze taak. In het GRP is aangegeven wat de gemeente wil bereiken, welke voorzieningen er zijn, wat er gedaan moet worden om de gestelde doelen te kunnen halen en wat de kosten zijn en hoe deze worden gedekt.
De gemeente heeft een drietal zorgtaken ten aanzien van het aspect water: zorgplicht voor het stedelijk afvalwater, zorgplicht voor het afvloeiend hemelwater en de zorgplicht voor het voorkomen van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand. Een voorgenomen ontwikkeling zal hieraan moeten voldoen. De gemeente stelt daarbij de volgende eisen:
Stedelijk afvalwater
Inzameling van stedelijk afvalwater dat binnen het gebied is geproduceerd;
Hemelwater
Grondwater
Streven naar een gemiddeld hoogste grondwaterstand van ten minste 0,7 m onder de as van de weg. Er is sprake van structureel te hoge grondwaterstanden als de gemiddeld hoogste grondwaterstand gedurende drie tot vijf aaneengesloten jaren hoger is dan de gewenste grondwatersituatie en wanneer dit tot aantoonbare overlast leidt. Structurele grondwateroverlast kan voorkomen worden door de volgende typen maatregelen:
Huidige en toekomstige verharding
In de huidige situatie is het plangebied deels bebouwd en verhard. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt de aanwezige bebouwing gesloopt.
In de huidige situatie is circa 930 m2 aan verharding in het plangebied aanwezig. In de toekomstige situatie is de totale oppervlakte aan verharding circa 920 m2. De hoeveelheid verharding blijft dus nagenoeg gelijk. Met de planontwikkeling zullen geen negatieve effecten ontstaan op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse en is er geen noodzaak tot watercompensatie.
Oppervlaktewater
In de huidige situatie is geen sprake van oppervlaktewater. In de toekomstige situatie is eveneens geen sprake van oppervlaktewater.
Grondwater
In de huidige situatie zijn er geen bijzonderheden met betrekking tot het grondwater. In het plangebied worden geen functies mogelijk gemaakt die het grondwater kunnen vervuilen.
De gemeente Utrechtse Heuvelrug hanteert het beleid dat hemelwater en afvalwater gescheiden dienen te worden afgevoerd. Het hemelwater moet geïnfiltreerd worden binnen het plangebied en mag niet worden afgevoerd op openbaar gebied. In verband met mogelijke overlast van afstromend hemelwater dient het vloerpeil van de woningen bovendien minimaal 30 cm boven de as van de weg te liggen. Hier zal aan worden voldaan.
Van afvoer van overtollig hemelwater naar oppervlaktewater van het waterschap is geen sprake. Bij de bouw van de nieuwe woningen worden uitsluitend duurzame (niet-uitlogende) materialen toegepast waardoor de waterkwaliteit op peil blijft.
De appartementen worden aangesloten op de bestaande riolering. De riolering heeft hiervoor voldoende capaciteit, aangezien het hemelwater zal worden afgekoppeld.
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit plan een watertoetsproces doorlopen. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.
Het watertoetsproces voor dit plan is op 9 augustus 2019 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl7. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen.
Uit de digitale analyse blijkt dat er geen grote waterbelangen zijn. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert positief over het ruimtelijk plan.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, dient eerst een onderzoek uitgevoerd te worden in het kader van de Natuurbeschermingswet (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en eventuele andere betrokken natuurregelgeving.
Vanaf 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. In de Wet natuurbescherming blijft veel hetzelfde, maar er verandert ook het een en ander.
Wet natuurbescherming
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden van het plangebied. Bescherming in het kader van de natuurwet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming zijn de Wet natuurbescherming en provinciale verordeningen van toepassing. De provincies beschermen via provinciale verordening waardevolle natuurgebieden zoals het Natuurnetwerk Nederland, weidevogelgebied en ganzenfoerageergebied. Daarnaast kunnen natuurgebieden of andere gebieden die essentieel zijn voor het behoud van bepaalde flora en fauna, aangewezen worden als Europees vogelrichtlijn- en/of habitatrichtlijngebied (Natura 2000).
De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland opgenomen in de Wet natuurbescherming. Ook de bescherming van individuele plant- en diersoorten is geregeld in deze wet.
Quick scan natuur
In het kader van het voorliggende plan is een quick scan natuur8 uitgevoerd. In deze quick scan is onderzocht of er beschermde natuurwaarden, volgens de nu geldende natuurwet- en regelgeving, aan- of afwezig zijn in het plangebied. Ook is nagegaan of de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt (waaronder de sloop van de bestaande bebouwing), mogelijk negatieve effecten kan hebben op beschermde natuur buiten het plangebied.
Gebiedsbescherming
Uit de quick scan blijkt dat Natura 2000-gebied Kolland & Overlangbroek op 9 kilometer van het plangebied ligt. Door de afstand tot het Natura 2000-gebied en de kleinschaligheid van de ontwikkeling zijn verstoringen door bijvoorbeeld licht en geluid op voorhand uitgesloten. Wel kan tijdens de nieuwe situatie en/of de aanlegfase een toename van stikstofdepositie op de Natura 2000 teweeg worden gebracht. Dit wordt getoetst met behulp van een AERIUS-stikstofberekening.
Verder blijkt uit de quick scan dat in de omgeving van het plangebied geen Natuur-netwerk Nederland of andere provinciaal beschermde natuur aanwezig is. De provinciale bescherming van deze gebieden staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg en nader onderzoek hiernaar is niet noodzakelijk.
Soortenbescherming
In en rondom het plangebied kunnen in het wild levende planten en dieren aanwezig zijn. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor deze soorten en hun directe leefomgeving. Uit de quick scan blijkt verder dat in en rondom het plangebied vogels kunnen broeden. Om overtreding van de wet te voorkomen wordt geadviseerd om de geplande ruimtelijke ontwikkeling buiten de broedperiode te starten. Op deze manier worden geen in gebruik zijnde nesten beschadigd of vernield. Mogelijk zijn ook nestplaatsen aanwezig van huismus en gierzwaluw. Nestplaatsen van deze soorten zijn jaarrond beschermd. Om hierover duidelijkheid te krijgen dient nader soortgericht onderzoek uitgevoerd te worden. Indien nestplaatsen of essentieel leefgebied van deze soorten aanwezig blijkt, dan moeten voor de werkzaamheden mitigerende maatregelen worden getroffen. Ook is voor de werkzaamheden dan waarschijnlijk een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
In en nabij het plangebied kunnen ook soorten voorkomen die zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming, maar waarvoor een provinciale vrijstelling van de verboden geldt, voor werkzaamheden die men uitvoert in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Door de provinciale vrijstelling staat de aanwezigheid van deze soorten de geplande ontwikkeling niet in de weg.
Daarnaast zijn mogelijk enkele essentiële elementen aanwezig, voor soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt. Het betreft verblijfplaatsen van vleermuizen. Om uitsluitsel te krijgen over de aan- of afwezigheid van deze soorten dient nader soortgericht onderzoek uitgevoerd te worden. Indien verblijfplaatsen aanwezig blijken, dan moeten voor de werkzaamheden mitigerende maatregelen worden getroffen om negatieve effecten zoveel mogelijk te voorkomen. Ook is voor de werkzaamheden dan waarschijnlijk een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Bescherming houtopstanden
Bij deze ruimtelijke ontwikkeling wordt geen houtopstand geveld waarop de regels van de Wet natuurbescherming van toepassing zijn. De bescherming van houtopstanden vormt dan ook geen beperking voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.
Quick scan beschermde soorten bomenkap
In het plangebied worden 5 bomen gekapt. In een quick scan beschermde soorten bomenkap9 zijn de mogelijke effecten op beschermde soorten als gevolg van het kappen van de bomen onderzocht. De quick scan is al bijlage bij de toelichting gevoegd.
Geconcludeerd wordt dat de te kappen bomen (kunnen) functioneren als nestplaats van broedvogels (nest beschermd gedurende broedperiode). Negatieve effecten op een broedvogels gedurende broedperiode leiden tot overtreding van artikel 3.1 lid 1 en lid 2 van de Wnb. Mitigerende maatregelen dienen getroffen te worden om negatieve effecten als gevolg van de werkzaamheden te voorkomen:
Negatieve effecten op andere beschermde soorten zijn uitgesloten.
Te allen tijde dient rekening gehouden te worden met algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën, waarvoor de zorgplicht (Artikel 1.11 van de Wnb) van toepassing is.
Indien deze mitigerende maatregelen getroffen worden zijn verdere vervolgstappen niet aan de orde. Indien wordt afgeweken van deze mitigerende maatregelen vindt mogelijk conflict met de zorgplicht plaats.
Stikstofberekening
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Kolland & Overlangbroek' ligt op een afstand van circa 9 kilometer. Een onderzoek stikstofdepositie10 heeft aangetoond dat er geen toename van stikstof-depositie te verwachten is door de voorgenomen plannen. De bescherming van Natura 2000 staat de ontwikkeling niet in de weg en aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Het onderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd.
Nader onderzoek huismus, gierzwaluw en vleermuizen
Naar huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen is nader onderzoek verricht dat is op genomen in een activiteitenplan beschermde soorten11. Hierin wordt het volgende geconcludeerd over de effecten van de werkzaamheden op deze beschermde soorten.
De voorgenomen sloopwerkzaamheden leiden tot de negatieve effecten op beschermde soorten:
De gewone dwergvleermuis is alleen foeragerend ter hoogte van het plangebied waargenomen. Het gaat om enkele individuen die zowel binnen als buiten de invloedsfeer van de ruimtelijke verandering zijn voedsel vindt. Gelet het relatief kleine aantal voorkomende gewone dwergvleermuizen (maximaal 3 individuen) en de groene en bebouwde omgeving waar naar uitgeweken kan worden, is het uitgesloten dat binnen de invloedsfeer van de ontwikkeling essentieel foerageergebied aanwezig is. Negatieve effecten op de gewone dwergvleermuis, als gevolg van de ontwikkeling, zijn daarom uitgesloten.
Naast de onderzochte soorten dient te allen tijde rekening gehouden te worden met broedvogels (nest beschermd gedurende broedperiode, bijvoorbeeld spreeuw en kauw) en algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën die binnen het stedelijk gebied voorkomen (bijvoorbeeld egel, muisachtigen, gewone pad, bastaardkikker en kleine watersalamander).
Ontheffingsaanvraag
Aangezien de werkzaamheden leiden tot een verstoring van de huismus, gierzwaluw en laatvlieger, moet een ontheffing Wet Natuurbescherming (WNB) worden aangevraagd en een mitigatieplan worden opgesteld. In het activiteitenplan zijn de benodigde mitigerende maatregelen en de ontheffingsaanvraag WNB opgenomen. De ontheffing WNB is aangevraagd op 5 november 2020. Er is over de maatregelen die getroffen moeten worden overleg geweest met het bevoegd gezag, de provincie Utrecht. Heuvelrug Wonen zal in het voorjaar van 2021, vooruitlopend op de ontheffing, de te treffen maatregelen reeds uitvoeren. De provincie heeft op 16 december 2020 per e-mail reeds laten weten dat de permanente voorzieningen die getroffen worden voor de laatvlieger reeds akkoord zijn. Gezien voorgaande is er voldoende zicht op het verkrijgen van de ontheffing.
Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Volgens het Besluit ruimtelijke ordening is de gemeente verplicht om in de toelichting van het bestemmingsplan een gemotiveerde beschrijving op te nemen van de wijze waarop rekening gehouden is met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden (gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap).
Om die reden is een korte analyse verricht van de cultuurhistorische waarden in het plangebied.
In de huidige context bevinden zich in het plangebied woningen, tuinen en de bijbehorende openbare ruimtes.
is Historische kaarten laten zien dat de locatie al vanaf de 19e eeuw nabij de aansluitend aan de (lint)bebouwing van Driebergen is gelegen, maar tot 1950 onbebouwd is geweest. In 1957 is de huidige woonbebouwing in het plangebied gerealiseerd.
Historische kaarten met globale aanduiding plangebied (gele cirkel), bron: topotijdreis.nl
In en rond het plangebied bevinden zich verder geen cultuurhistorisch waardevolle elementen. Het plangebied is niet gelegen in een gebied dat is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. De te slopen bebouwing is niet aangewezen als rijks- of gemeentelijk monument en kent geen cultuurhistorische waarde.
In 1992 is het Verdrag van Valletta (Malta) door de landen van de EU, waaronder Nederland, ondertekend. Dit verdrag verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in principe in de bodem bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen dat ernaar wordt gestreefd om de waarde te behouden op die locatie. Indien dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, moeten de waarden worden opgegraven en elders worden bewaard.
Voor het bepalen van de archeologische verwachtingswaarden in het plangebied wordt gebruik gemaakt van de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Hierin ligt het plangebied in een zone met de waarde 'bufferzone zeer hoog'.
Locatie plangebied op de beleidsadvieskaart van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
De bescherming van de archeologische waarden is geregeld in het bestemmingsplan 'Driebergen Centrum'. Voor de verschillende archeologische (verwachtings)waarden zijn afzonderlijke bestemmingen opgenomen. Binnen het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. Voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m2 en/of dieper dan 30 centimeter is een archeologisch onderzoek nodig.
Ter plaatse van het plangebied is een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek12 uitgevoerd.
Archeologisch bureauonderzoek
Het doel van het archeologische bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Op basis van de landschappelijke ligging op een gordeldekzandrug en de afwezigheid van een bron van open water en de archeologische vondstlocaties uit de omgeving uit de IJzertijd is aan het plangebied een lage verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum, een hoge verwachting voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Volle Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw) en een lage verwachting voor de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd toegekend. Onder de huidige bebouwing is de bodem geroerd tot minimaal 90 cm -mv, bovenstaande verwachting geldt met name voor het onbebouwde deel van het plangebied.
Inventariserend veldonderzoek
Vervolgens is deze verwachting getoetst door middel van een inventariserend veldonderzoek, verkennende fase. Uit het booronderzoek is gebleken dat de oorspronkelijke podzolbodem grotendeels is verdwenen, maar lokaal nog een restant van deze podzolbodem aanwezig is.
Archeologische resten kunnen aanwezig zijn in de top van de C-horizont op ca. 1 m -mv. Op basis van de funderingstekeningen van de bestaande bebouwing is de bodem tot minimaal 0,9 m -mv geroerd. Het is niet uitgesloten dat er onder de bestaande bebouwing nog een intact archeologisch niveau aanwezig is.
Op basis hiervan blijft de lage verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum gehandhaafd en blijft de hoge verwachting voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Volle Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw) gehandhaafd. De resultaten van het booronderzoek geven geen aanleiding om de lage verwachting voor resten uit de Late Middeleeuwen (vanaf de 13e eeuw) tot en met de Nieuwe tijd bij te stellen.
Aanvullende informatie
Dit advies is in juli 2019 voorgelegd aan de initiatiefnemer Heuvelrug Wonen.
Om meer duidelijkheid te krijgen van de verstoring als gevolg van de bouw van de reeds aanwezige bebouwing is aan Heuvelrug Wonen voorgesteld om twee inpandige boringen te zetten. Aangezien de appartementen nog bewoond zijn is dat niet mogelijk, daarom is aanvullende informatie door Heuvelrug Wonen verzameld middels een kijkgat. Daaruit blijkt dat de funderingen inderdaad zijn aangelegd op de verwachtte diepte. De kans op een intact niveau onder de aanwezige bebouwing is daarom reëel.
Selectieadvies
Op basis van de gedeeltelijke intactheid van de bodem in het plangebied kan een archeologische vindplaats aanwezig zijn. Het potentiële archeologische niveau is intact en bevindt zich op een diepte vanaf 1 m beneden maaiveld. Wanneer binnen het plangebied graafwerkzaamheden plaatsvinden die dieper reiken dan 0,7 m beneden maaiveld (buffer van 0,3 m ten opzichte van het archeologische niveau) kunnen archeologische resten verloren gaan en is vervolgonderzoek noodzakelijk.
Door de aanleg van de parkeerplaatsen en omleggen van kabels en leidingen zal het archeologische niveau niet bedreigd worden, hiervoor is dan ook geen vervolgonderzoek nodig.
Door de bouw, met name door de aanleg van de fundering op staal en/of het verwijderen van de bestaande fundering kunnen archeologische resten verloren gaan. Onderzoek ter hoogte van de toekomstige nieuwbouw is door de bestaande bebouwing en kabels en leidingen niet mogelijk voorafgaand aan de sloop.
Het onderzoeksbureau adviseert een opgraving, variant archeologische begeleiding tijdens de ondergrondse sloop nadat de bovengronds gesloopt is. Voor deze opgraving, variant archeologische begeleiding is een Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk dat is goedgekeurd door de bevoegde overheid. In dit PvE wordt de werkwijze en de randvoorwaarden van de begeleiding vastgelegd.
Bovenstaand advies vormt een zogenaamd selectieadvies. Het onderzoeksbureau wijst erop dat dit selectieadvies nog niet betekent dat reeds bodemverstorende activiteiten of daarop voorbereidende activiteiten kunnen worden ondernomen. De resultaten van dit onderzoek zullen namelijk eerst moeten worden beoordeeld door de bevoegde overheid (gemeente Utrechtse Heuvelrug), die vervolgens een selectiebesluit neemt. Het onderzoek is beoordeeld en de gemeentelijk archeoloog stemt in met het selectieadvies, het selectiebesluit moet nog genomen worden.
Door het opnemen van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2', is in dit plan gewaarborgd dat de archeologische waarden in het plangebied niet geschaad kunnen worden.
Uit het archeologisch onderzoek volgt dat er mogelijk archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Om die reden moet bij de ondergrondse sloop archeologische begeleiding plaatsvinden. Dit wordt opgenomen als voorwaarde in de omgevingsvergunning. Bij de omgevingsvergunning voor het slopen zal door middel van een selectiebesluit aangetoond moeten worden dat de archeologische waarden (door middel van archeologische begeleiding tijdens de sloop) afdoende beschermd worden.
Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen.
Bij het Besluit m.e.r. zit een bijlage, die uit vier onderdelen bestaat; de onderdelen A, B, C en D. Om te beoordelen of er een m.e.r.-procedure nodig is, zijn vooral de onderdelen C en D van belang. Onderdeel C bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het doorlopen van een m.e.r. verplicht is. Onderdeel D bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. In de onderdelen C en D worden per activiteit de drempelwaarden beschreven. Deze worden uitgedrukt in aantallen, grootte, lengtes of oppervlakten.
De beoogde ontwikkeling is aan te merken als een activiteit als bedoeld in categorie D.11.2 in de bijlage van het Besluit m.e.r, namelijk 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Het onderhavige project blijft onder de bij deze activiteit genoemde drempelwaarden. Om die reden is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
Onderhavig plan, kan worden gekwalificeerd als de aanleg of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen als genoemd in onderdeel D.11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r.. Bij de uitleg van de Europese m.e.r.-richtlijn wordt immers aangegeven dat 'stedelijke ontwikkelingsprojecten' breed moet worden geïnterpreteerd. De activiteit blijft wel ruim onder de gestelde drempelwaarden. Om die reden is een vormvrije m.e.r.-beoordeling13 opgesteld. De aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in de bijlagen. Uit deze beoordeling blijkt dat er geen milieueffect optreedt. De conclusie is dan ook dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Het volgen van een m.e.r.-(beoordelings-) procedure is daarom niet nodig.
Op basis van het Besluit m.e.r. en de Wet milieubeheer dient in een m.e.r-beoordelingsbesluit te worden genomen door het bevoegd gezag (college). Het m.e.r.-besluit zal te zijner tijd aan deze toelichting worden toegevoegd.
Er is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd voor de ontwikkeling van een appartementengebouw met 22 woningen aan de Catharijnestraat in Driebergen-Rijsenburg. Hieruit volgt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het project die leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor de beoordeelde milieuaspecten geldt dat er geen effect optreedt. De conclusie is dan ook dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Het volgen van een m.e.r.-(beoordelings-) procedure is daarom niet nodig.
Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1581.DBGcatharijnes1t27-VA01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand (simpel gezegd; de kaart) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.
Wanneer het GML-bestand analoog wordt afgedrukt (op papier), betreft dit één verbeelding/plankaart.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. In de legenda zijn deze als 'verklaringen' aangegeven (bijvoorbeeld kadastrale gegevens).
De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
Regels in verband met de bestemmingen
De bestemmingsregels kennen allemaal dezelfde opbouw:
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. Het gebruik wordt hier geregeld.
Bouwregels
De bouwregels zijn gerelateerd aan deze bestemmingsomschrijving. In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Zoals bijvoorbeeld de bouwhoogtes.
Afwijken van de bouwregels
Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning af te wijken van de algemeen toegestane bouwregels. In een afwijkingsregeling wordt opgenomen waarvan afwijking wordt verleend, de maximale omvang van de afwijking die kan worden toegestaan en eventuele voorwaarden waaronder de omgevingsvergunning tot afwijken wordt verleend. Een voorbeeld is een afwijkende goot- en/of bouwhoogte in een bepaalde situatie.
Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om, onder meer door middel van 'vergunningsvrij bouwen'.
Specifieke gebruiksregels
Deze regels zijn in feite een aanvulling op de bestemmingsomschrijving. Hier worden vormen van gebruik beschreven die men in strijd acht met de bestemming, maar waarvan niet direct uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit zo is.
Afwijken van de gebruiksregels
Onder afwijken van de gebruiksregels wordt het mogelijk gemaakt een bepaalde vorm van gebruik toch onder de bestemming te laten vallen. Een afwijking van een gebruiksregel mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Het betreft dus altijd gebruik dat inherent is aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies.
Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Specifieke inrichtingsactiviteiten, niet bestaande uit bouwen (dat is immers al onder de bouwregels beschreven), dienen soms aan een omgevingsvergunning te worden gebonden.
Hiervan zal sprake zijn als bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden van invloed kunnen zijn op in de specifieke bestemming voorkomende bijzondere omstandigheden. Voorbeelden van deze omstandigheden zijn cultuurhistorische- of landschappelijke waarden. Deze waarden kunnen met een omgevingsvergunningstelsel worden beschermd. De regeling is nadrukkelijk niet bedoeld om alle werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geheel uit te sluiten. Concreet kan je denken aan bijvoorbeeld het moeten aanvragen van een vergunning voor het afgraven of egaliseren van gronden of het vellen van bos in de bestemming 'Natuur'.
De inleidende regels (hoofdstuk 1) en de overgangs- en slotregel (hoofdstuk 4) worden hier verder niet toegelicht. Voor de overige bestemmingen volgt in de volgende paragraaf een inhoudelijke beschrijving.
In het plangebied zijn de volgende bestemmingen weergegeven: 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Wonen' en 'Waarde - Archeologie 2'.
De bestemming 'Groen' wordt gebruikt voor gebieden waar bosgebied, bermen, plantsoenen, water en dergelijke zijn gesitueerd. Bouwen van gebouwen, met uitzondering van nutsgebouwen, is niet toegestaan om het groene karakter van het gebied te behouden. Wel zijn enkele bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals speeltoestellen, kunstobjecten, lichtmasten en dergelijke mogelijk. Overkappingen van maximaal 10 m² zijn toegestaan. Om te voorkomen dat de gebieden die zijn bestemd als Groen helemaal zouden kunnen worden volgebouwd is een maximum van 2 overkappingen per bestemmingsvlak ingesteld.
De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is bedoeld voor gebieden waar wegen, straten en wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op verblijf en de afwikkeling van het bestemmingsverkeer, parkeervoorzieningen en dergelijke gesitueerd zijn. Dit zijn dus gebieden met een brede verkeers- en verblijfsfunctie. Voor parkeervoorzieningen geldt dat deze uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' zijn toegestaan. De bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen-, en speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen, zijn toegestaan. De bestemming heeft dus niet enkel het karakter van verharding, ook groen en water zijn hier toegestaan.
Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer geldt een bouwhoogte van maximaal 2 meter. Verder zijn overhangende balkons ten behoeve van het aangrenzende hoofdgebouw in de naastgelegen bestemming toegestaan.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: wonen en bijbehorende tuinen en erven, paden, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeren op eigen terrein.
Hoofdgebouwen worden uitsluitend in gestapelde vorm gebouwd en binnen het bouwvlak. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan is opgenomen ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. De maximale bouwhoogte is op de verbeelding weergegeven en mag niet meer bedragen dan 10 respectievelijk 13 m.
Het betreft hier een zone met een hoge archeologische verwachting in het plangebied. Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 100 m2 en dieper dan 30 cm -mv dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.
In deze algemene regels is onder andere een bepaling opgenomen dat bij de bepalingen ten aanzien van het bouwen ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing worden gelaten, mits de overschrijding van bouw- of aanduidingsgrenzen en van maatvoeringsregels niet meer dan 1 m bedraagt.
In deze bepaling is aangegeven dat het verboden is om de in het plan vallende gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming(en) te gebruiken. Er is ook een opsomming gemaakt van gebruik dat in ieder geval onder verboden gebruik valt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het gebruik van gronden voor opslag en/of storten van grond, het gebruik van gronden en bouwwerken als seksinrichting, het gebruik van woningen voor kamerbewoningen en dergelijke. Verder is geregeld dat er in voldoende parkeergelegenheid dient te worden voorzien, conform het gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan'.
Er kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels en worden toegestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing.
Bij omgevingsvergunning kan ook worden afgeweken van de regels en worden toegestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m.
Tot slot kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels en worden toegestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 10 m.
Er kan ook een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de in het bestemmingsplan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen. De maximale afwijking is 10%.
Bij omgevingsvergunning kan ook worden afgeweken voor het toestaan van bijzondere woonvormen en kamerbewoning.
Ten slotte behelst dit artikel een afwijkingsmogelijkheid voor het isoleren van een gebouw.
Bovengenoemde afwijkingen zijn alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de in het artikel gestelde voorwaarden.
Voorliggend bestemmingsplan maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld, waarmee de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemer. Een exploitatieplan hoeft niet vastgesteld te worden indien verhaal van kosten anderszins is verzekerd, en tevens locatie-eisen niet nodig zijn of anderszins zijn verzekerd.
De gemeente neemt niet deel aan de ontwikkeling van het plan. De gemeente verzorgt de planologische kaders na toetsing van de planontwikkeling. Voor de planontwikkeling is een anterieure overeenkomst gesloten. In deze anterieure overeenkomst zijn onder meer afspraken gemaakt over de bestemmingsplanprocedure, het bouwplan, de locatie-eisen en het verhaal van de door de gemeente te maken kosten voor de realisatie van het bouwplan op de initiatiefnemer. Hierbij is tevens vastgelegd dat mogelijke planschade voor rekening van de initiatiefnemer is.
De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.
Het voorliggende bestemmingsplan sluit aan op het vigerende ruimtelijke ordeningsbeleid van de gemeente.
Het nieuwe appartementengebouw wordt omringd door huurwoningen van Heuvelrug Wonen en de winkel/woonhuizen aan de Traaij.
Op 24 april 2019 heeft Heuvelrug Wonen haar huurders en de winkeliers en bewoners van de woningen aan de Traaij uitgenodigd voor een inloopbijeenkomst. Daarvoor zijn 67 uitnodigingen verstuurd. Op deze avond zijn er 8 mensen, allen huurders van Heuvelrug Wonen, komen kijken.
Op 1 oktober is er aanvullend overleg geweest met 3 omwonenden aan de van Berckstraat. De voornaamste bezwaren zijn verminderde privacy, minder zon en de kap van 3 moeraseiken. Uit de Boom Effect Rapportage blijkt dat 1 boom gehandhaafd kan blijven. Uit de bezonningstudies blijkt dat de schaduwwerking van het nieuwe appartementengebouw grotendeels buiten de tuinen valt. Als er schaduwwerking plaats vindt is dit aan de eind van de tuinen van de achterliggende woningen. I.v.m. de privacy is er voor gekozen om de woonkamer en de balkons niet aan de kant van de woningen aan de van Berckstraat en het Heetveld te situeren. Bij het ontwerp is er daarnaast voor gezorgd dat er zo min mogelijk woningen (9) gebruik maken van een galerijontsluiting aan de noordzijde.
Vanwege het uitgebreide overleg dat heeft plaatsgevonden met omwonenden, is ervoor gekozen om geen separate inspraakprocedure te doorlopen.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan aan verschillende instanties ter beoordeling toegezonden. Het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden, de Provincie Utrecht en de Veiligheidsregio hebben hierop gereageerd. De reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 4 december 2020 tot en met 16 oktober ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Gedurende bovengenoemde termijn zijn zes schriftelijke zienswijzen ontvangen. De inhoud van de zienswijzen en de gemeentelijke reactie zijn integraal in de Nota zienswijzen14 opgenomen. De Nota zienswijzen is als bijlage bij de toelichting gevoegd.
Het betrekken van toezicht en handhavingsaspecten bij het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen is belangrijk, omdat het de manier is om de ruimtelijke ordening ontwikkelingsbestendiger te maken.
Daarom wordt bij de actualisering van dit bestemmingsplan voorafgaand waar mogelijk een zo goed mogelijk beeld verkregen van de huidige planologische situatie en ontwikkelings- / afwijkingsmogelijkheden, de in de afgelopen 10 jaar aangevraagde en verleende afwijkingen / omgevingsvergunningen en de in de afgelopen tien jaar verrichte handhavingsacties en verleende gedoogbeschikkingen. Dit onderzoek past volledig binnen de verplichtingen uit onder andere de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De investering betreft de invulling van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting.
De kwaliteit van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting beïnvloedt rechtstreeks de impact en de gevolgen van de repressieve toezicht- en handhavingsverplichting en daarmee de houdbaarheid van het op te stellen en vast te stellen bestemmingsplan. Het is om die reden dat in het bestemmingsplan de nadruk op de preventieve aspecten is gelegd. Daarvoor is het bestemmingsplan het middel bij uitstek.