Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Broekweg 2, Driebergen-Rijsenburg
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1581.DBGbroekweg2-VA01

Toelichting

1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens het agrarische perceel aan de Broekweg 2 te Driebergen-Rijsenburg te gebruiken als woonperceel, de bestaande bedrijfswoning te splitsen en te gaan gebruiken als burgerwoning en één meergeneratiewoning toe te voegen. De bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf is tot voor kort beëindigd. Het erf is ernstig in verval en de agrarische activiteiten zijn komen te vervallen waardoor er vanuit de initiatiefnemer voornemens zijn voor een herbestemming. Ter compensatie van de nieuw te realiseren woning wordt er 413 m² aan agrarische bedrijfsopstallen gesloopt en worden verschillende inrichtingsmaatregelen getroffen om de overige 587 m² te compenseren waarmee er een bouwrecht ontstaat voor de nieuwe beoogde woning. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde 'ruimte voor ruimte' regeling zoals opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV).
 
De nieuwe functie en de bouw van een nieuwe woning passen niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' onherroepelijk verklaard op 24 augustus 2006, waarin het plangebied de bestemming 'Agrarisch gebied met Landschaps- en Natuurwaarden' heeft. Om die reden is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.
 
1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied
De gemeente Utrechtse Heuvelrug ligt in het zuidoosten van de provincie Utrecht. Het plangebied is gelegen ten zuiden van Driebergen en ten westen van Doorn. Nabij het plangebied is het ridderhofstad kasteel Sterkenburg gelegen. De ontwikkeling van de woningen vindt plaats op het kadastrale percelen Driebergen-Rijsenburg, Sectie D, nrs 436 en 636. De nieuw te ontwikkelen natuur met een oppervlakte van 4,1 hectare betreft de kadastrale percelen Driebergen-Rijsenburg, Sectie D, nrs 449, 454 en 457. De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het volledige plangebied.
 
Globale ligging plangebied (rode cirkels, bron: Google maps)
 
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering, bron: Google maps)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied'. Dit bestemmingsplan is op '16 september 2004 vastgesteld door de raad van de toenmalige gemeente Driebergen-Rijsenburg en is op 24 augustus 2006 onherroepelijk geworden. De volgende afbeelding toont een fragment van dit bestemmingsplan.
 
Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied' 2006 (plangebied rood omkaderd)
 
Het grootste deel van de gronden heeft de bestemming 'Agrarisch gebied met Landschaps- en Natuurwaarden'. Op deze gronden zijn de volgende bestemmingen toegestaan:
  1. de bedrijfsuitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
  2. de bedrijfsuitoefening van niet-grondgebonden agrarische bedrijven voor zover deze voorkomen op het tijdstip van het onherroepelijk worden van dit plan;
  3. de instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden:
    • halfopen landschap: het behoud en herstel van het half open landschap, en;
    • kwelafhankelijke vegetatie: het behoud van de waterrijke natuur en de bijzondere kwelvegetatie;
  4. extensief recreatief medegebruik in de vorm van fiets-, wandel- en ruiterpaden, picknickplaatsen en standplaatsen voor kampeermiddelen, met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken.
De gronden van het plangebied beschikken tevens over de bestemmingen 'Bos' en 'Natuur'. Deze gronden zijn bestemd voor de instandhouding van de aldaar voorkomende bossen en de instandhouding en ontwikkeling van de ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden.
 
Gezien de 10 jaar-termijn voor de herziening van het bestemmingsplan is verstreken heeft de gemeente Utrechtse Heuvelrug reeds het ontwerp bestemmingsplan 'Driebergen Buitengebied' ter inzage gelegd op 13 maart 2018. Inmiddels is op 7 mei 2020 het bestemmingsplan 'Driebergen Buitengebied' vastgesteld. De volgende afbeelding toont een uitsnede van dit bestemmingsplan.
 
Uitsnede bestemmingsplan 'Driebergen Buitengebied' (plangebied rood omkaderd)
 
De gronden hebben de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Hierbij zijn de volgende bepalingen relevant:
  1. agrarische bedrijvigheid; met dien verstande dat:
    1. uitsluitend op de bestaande locatie, de uitoefening van veehouderijbedrijven in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwelafhankelijke vegetatie' kwekerijen niet zijn toegestaan;
  2. instandhouding van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele en ecologische waarden, waaronder de landschaps- en natuurwaarde 'half-open landschap' en 'kwelafhankelijke vegetatie';
  3. wonen in een bedrijfswoning en het wonen ten behoeve van mantelzorg;
  4. mestvergisting en mestverwerking, uitsluitend ten behoeve van mest van het eigen bedrijf;
  5. met daarbij behorend: tuinen en erven, paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, flora en fauna, zoals faunapassages, voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals picknickplaatsen.
Daarnaast hebben de percelen de dubbelbestemmingen 'Waarde-Archeologie 3', functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - kwelafhankelijke vegetatie' en 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - half-open landschap' en het zuidelijke deel van beide locaties van het plangebied betreft de 'milieuzone - stiltegebied'.
 
Het gebruik van de bestaande bedrijfswoning als burgerwoning, het toevoegen van een extra woning op het perceel en het verplaatsen van de hooibergen is niet toegestaan volgens het geldende bestemmingsplan. Om de gewenste ontwikkeling te realiseren zal een nieuw bestemmingsplan moeten worden opgesteld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
 
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een algemene beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven. Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan bedrijven, verkeer, water, geluid, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord. Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.
2 Het plan
 
2.1 Huidige situatie
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Driebergen-Rijsenburg en ten westen van Doorn, op de kruising van de Langbroekerdijk en de Broekweg. In de nabijheid van het plangebied is ridderhofstad kasteel Sterkenburg gelegen. De Langbroekerdijk en de Broekweg hebben beiden een smal wegprofiel met een snelheidsregime van 60 km per uur. Aan de noordzijde van het plangebied, tussen het perceel Broekweg 2 en de Langbroekerdijk, is de Langbroekerwetering gelegen. Langs de omringende wegen zijn hier en daar buitenplaatsen, woningen en boerenbedrijven te vinden.
 
Het perceel Broekweg 2 betreft een voormalig agrarisch bedrijf met diverse agrarische opstallen en wordt omgeven door agrarische percelen. De voormalige agrarische dienstwoning betreft een monument uit 1866. Ten zuiden van de boerderij zijn twee hooibergen en diverse agrarische schuren aanwezig. Op onderstaande afbeeldingen staat de bestaande situatie van de bebouwing binnen het plangebied weergegeven. Binnen het plangebied zijn agrarische gronden met landschaps- en natuurwaarden aanwezig. Verder bestaat het plangebied uit bebossing en natuur. Door het plangebied lopen verschillende wandelpaden.
 
Bestaande situatie bebouwing Broekweg 2 (Bron: Google Maps)
 
Gemeentelijk monument, Broekweg 2 (Bron: Google Maps)
 
2.2 Toekomstige situatie
De reeds in onbruik en ernstig in verval geraakte agrarische bebouwing in het plangebied wordt gesloopt waarvoor één extra woning wordt teruggebouwd. Alleen de hoofdgebouwen krijgen in het nieuwe bestemmingsplan een bouwvlak. Bijbehorende bouwwerken liggen binnen de nieuwe bestemmingsvlakken 'Wonen'. Het agrarisch bouwvlak verdwijnt volledig en daarvoor in de plaats komen twee bouwvlakken t.b.v. de nieuwe woning en de bestaande boerderij.
 
De nieuwe situatie zorgt ervoor dat er ruimtelijke kwaliteit wordt toegevoegd door enerzijds de reductie van vervallen bebouwing en anderzijds door middel van een extra kwaliteitsimpuls door goede landschappelijke inpassing van het geheel, goed passend in het karakter van het omliggende landschap, de toevoeging van natuur, de toevoeging van landschapselementen en de extra recreatieve wandelpaden.
 
Erfinrichting toekomstige situatie
 
Toekomstige situatie ter plaatse van het woonerf
 
Complementair aan de ontwikkeling op het woonerf wordt het gehele plangebied kwalitatief verbeterd. Ten westen van Broekweg 2 wordt in totaal 4,1 hectare aan agrarisch grasland ontwikkeld naar natuur. Hierbij worden diverse toevoegingen gedaan aan het landschap in de vorm van de aanplanting van knotwilgen, plaatsing van informatieborden en de uitbreiding en aansluiting met omliggende klompenpaden ten behoeve van de recreatieve- en natuurwaarden ter plaatse (zie onderstaande afbeelding).
 
Versterken recreatief netwerk
 
2.3 Landschappelijke inpassing
 
2.3.1 Historie
Op onderstaande kaart staat de monumentale boerderij uit 1866 aan de Broekweg 2 te Driebergen-Rijsenburg met de kleine rode cirkel aangegeven. Het perceel en omliggend terrein was voorheen onderdeel van  het nabijgelegen Kasteel Sterkenburg en de 300 hectare aan landerijen daaromheen. Op de kaart zijn de langgerekte percelen aan de Langbroekerdijk goed te zien. Ook is de kenmerkende lintbebouwing, bijvoorbeeld langs de Langbroekeredijk, duidelijk te zien.
 
Historische kaart plangebied (omstreeks 1870) noot: de rode cirkel geeft de monumentale boerderij aan (Bron: Topotijdreis)
 
2.3.2 Kader voor verdere ontwikkeling: ontsluiting, bestaande elementen
De landschappelijke inpassing versterkt de karakteristieken van het erf en draagt bij aan een hogere natuurwaarde. Een bestaande rij volwassen wilgen aan de westkant is aangehouden als grens van het nieuwe erfcluster. Hierbij is er geen agrarisch bouwvlak meer aanwezig. Er is een eenvoud in de toe te passen materialen in de vorm van halfverharding of gebakken klinkers. De entree naar het erf vindt plaats door een nieuwe opgang door een fruitboomgaard waarbij op de erfafscheidingen een meidoorn haag komt. Ook het parkeren is achter een haag waardoor er minder zicht is op de auto's vanaf de Broekweg.
 
Complementair aan de ontwikkeling op het woonerf wordt het gehele plangebied kwalitatief verbeterd. Met deze kwalitatieve verbetering wordt het te kort aan sloopmeters in het kader van 'groen voor rood' verder aangevuld. Ten behoeve van een duurzame exploitatie van het plangebied worden er verschillende inrichtingsmaatregelen voor natuurontwikkeling genomen. Een van de inrichtingsmaatregelen bevat de inrichting en het beheer van 4,1 ha vochtig hooiland. Er zal geen enkele bemesting en geen beweiding plaatsvinden. Er wordt twee (aanvankelijk drie) keer per jaar gemaaid en afgevoerd. Aanvankelijk zal de eerste maaibeurt in de tweede helft van mei plaatsvinden. Verder vindt er afschuinen plaats van twee greppels. De greppels worden niet dieper ontwaterd dan 20 cm onder de ruggen van de “akkers”. Het perceel krijgt de bestemming 'natuur'. Verder zal de bestaande kikkerpoel groter worden gemaakt voor een toename in biodiversiteit. In totaal wordt 41.000 m² aan nieuwe natuur toegevoegd en worden 22 knotwilgen als nieuw lijnelement vanaf de Langbroekerwetering toegevoegd langs de bestaande watergang. Daarnaast wordt het recreatieve netwerk verder versterkt.
 
2.3.3 Doelen
De volgende doelen zijn gesteld:
  • bij de herinrichting van het erf staat de eenheid ervan ('het erf ensemble') centraal;
  • de karakteristieken van het erf dragen bij aan een hogere natuurwaarde;
  • de kwaliteit van het gehele plangebied wordt verbeterd;
  • door diverse toevoegingen aan het landschap worden de recreatieve- en natuurwaarden ter plaatse verbeterd.
2.3.4 Ontwerp perceel en woning
De melkschuur met kassenaanbouw, kapschuur, garage, varkensschuur, gierkelders, mestvaalt en kippenschuur worden gesloopt. De twee hooibergen (115 m2) en de boerderij worden gerestaureerd. Eén van de hooibergen wordt achter de andere hooiberg geplaatst. Hiermee wordt wat ruimte gemaakt tussen het woonhuis en de hooiberg. De boerderij wordt gesplitst en geheel bewoonbaar gemaakt. Rondom het woonerf komt een haag te staan. Ten behoeve van de boerderij wordt als erfbebouwing een nieuwe schuur gerealiseerd van 110 m2 voor twee wooneenheden in de boerderij en de nieuwe woning.
 
Ter plaatse van de oude melkschuur wordt de nieuwe woning gerealiseerd. Deze woning bestaat uit één hoofdgebouw en kan vanwege de inhoud van 920 m² gebruikt worden als meergeneratiewoning. De woning wordt voorzien van dubbele voorzieningen en twee voordeuren. In hoogte zal de nieuwe woning ondergeschikt zijn aan de bestaande boerderij. In de woning wordt een open inpandige landsschapschuur (130 m²) geïntegreerd.
 
Centraal bij het herinrichten van het erf en het ontwerp van de gebouwen en nieuwe functies staat de eenheid ervan ('het erf ensemble'). Ook staat de functionaliteit van gebruik en ontsluiting centraal. Voor de Broekweg 2 betekent dit het logisch samenbrengen van de historische onderdelen, de boerderij als het gemeente monument, de twee hooibergen, en de zichtas naar Sterkenburg. Dit geschiedt middels een bewuste rangschikking van bestaande, te renoveren en nieuwe gebouwen om een centrale, gemeenschappelijke binnenplaats (het 'erf').
 
Het 'erf ensemble beginsel' brengt ook met zich mee dat de nieuwe woning een ondergeschikt karakter van 'schuurwoning' krijgt. In zowel de vormgeving, nokhoogte, goothoogte en materiaalkeuze zal dit 'schuur-karakter' terugkomen. Daklijnen en maatvoering zullen een organisch samenspel van kenmerkende elementen van een kapschuur, hooischuur, schaapskooi of tabaksschuur bevatten. Er zal veel worden gewerkt met gedekte kleuren en houten gevelbekledingen. Gevelopeningen zullen sober, gedekt uitgevoerd en in lijn met de sobere functionaliteit zijn. Er zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van inpandigheid en terughoudende en ondergeschikte bouw van benodigde garage en opslagruimte voor de erfbewoners van de boerderij en de meergeneratiewoning.
 
Na een aantal gedegen voorstudies waarin dergelijke principes rond het behoud van het erf ensemble en het benodigde programma zijn getoetst en uitgewerkt, wordt uitgegaan van een bouwvlak van 290 m² en een volume van 920 bewoonbare m³ voor de nieuwe schuurwoning, inclusief functioneel inpandige ruimte. De nokhoogte zal met acht meter ondergeschikt zijn aan de boerderij. De dakgoothoogte zal tussen de twee en drie en een halve meter variëren en het bijgebouw (honderdtwintig vierkante meter bouwvlak) zal een maximale nokhoogte hebben van vijf meter. De twee hooibergen zullen in maatvoering ongewijzigd worden hersteld en geplaatst. Gebruik ervan zal zijn voor houtopslag ten behoeve van omliggende hakhoutbosbeheer en duurzame energievoorziening enerzijds en een gemeenschappelijke overdekte buitenruimte of atelier anderzijds.
3 Algemeen ruimtelijk beleidskader
3.1 Rijksbeleid
 
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
 
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
 
Planspecifiek
De aard en kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling maakt dat er, los van de ladder voor duurzame verstedelijking, geen raakvlak is met het Rijksbeleid. In toelichting paragraaf 3.1.3 wordt op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is de ontwikkeling dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
 
3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die op 1 juli 2017 in werking is getreden.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan:
een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Aangezien bij dit plan slechts één woning wordt gerealiseerd en een bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is er geen verantwoording noodzakelijk in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (herijking 2016)
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. De herijking van de PRS is op 12 december 2016 vastgesteld. In de PRS beschrijft de provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. De provincie Utrecht geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang achten, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe zij uitvoering geven aan dit beleid. Deels wordt uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening welke tegelijk met de PRS is opgesteld.
 
In de herijkte Provinciale ruimtelijke structuurvisie zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd.
 
Duurzame leefomgeving
  • Behouden en bevorderen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie;
  • Voldoende ruimte bieden voor realisatie van duurzame energiebronnen;
  • Anticiperen op de ruimtelijke lange termijn gevolgen van klimaatverandering;
  • Beschermen en realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving waarin ook stilte beleefd kan worden.
Beschermen kwaliteiten
  • Behouden van de kwaliteit van de cultuurhistorische structuur en streven naar een betere beleefbaarheid ervan;
  • Behouden van de kernkwaliteiten van het landschap en behouden van aardkundige waarden en streven naar een betere beleefbaarheid ervan;
  • Beschermen en ontwikkelen van soorten en van een robuust netwerk van natuur.
Vitale steden en dorpen
  • Bevorderen van binnenstedelijke ontwikkeling;
  • Voldoende ruimte bieden voor het realiseren van een op de behoefte aansluitend aanbod van woningen en woonvoorzieningen;
  • Voldoende ruimte bieden voor het functioneren en versterken van een vitale en innovatieve regionale economie;
  • Voldoende ruimte bieden voor behoud en versterking van een goede retailstructuur;
  • Zorgdragen voor en voldoende ruimte bieden voor een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijdslocaties.
Dynamisch landelijk gebied
  • Uitnodigende zones die stad en land verbinden en bijdragen aan kwaliteit van het binnenstedelijk leefmilieu;
  • Zodanige condities scheppen dat de vitale regionale economie in het landelijk gebied zich kan ontwikkelen;
  • Zodanige condities scheppen dat een goede recreatieve structuur wordt behouden en versterkt.
Natuur
De Provincie wil het NNN (Natuurnetwerk Nederland) behouden en verder ontwikkelen. Daarom worden deze gebieden beschermt en wil de Provincie tot 2021 1.506 hectare nieuwe natuurgebieden realiseren. Zij zorgen er voor dat zich geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voordoen die een significant negatief effect hebben op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN binnen de provincie. Dit wordt gedaan via het beschermingsregime 'nee, tenzij'. Als er sprake is van significante aantasting, dan mag de voorgenomen ontwikkeling niet doorgaan, tenzij deze voldoet aan enkele randvoorwaarden.
 
Om te komen tot zowel een ontwikkelingsgerichte omgang met het NNN, als tot een betere ruimtelijke bescherming, benoemd de gemeente een aantal instrumenten. Onder voorwaarden worden ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarbij het functioneren van het NNN niet wordt aangetast of zelfs wordt verbeterd. De volgende instrumenten zijn beschikbaar: 
  • uitbreiding van geringe omvang bij bestaande functies. Kleinschalige ontwikkelingen in het NNN zijn mogelijk mits ze aansluiten aan een bestaande andere functie èn ze op al verstoord terrein plaats vinden; 
  • plussen en minnen. Het negatieve effect van een ontwikkeling kan met voor natuur positieve ingrepen worden opgeheven zodat er geen sprake is van een significante aantasting van het NNN;
  • herbegrenzing van het NNN. Bij kleinschalige ontwikkelingen kan het instrument herbegrenzing worden ingezet, mits dit leidt tot een gelijkwaardige of betere kwaliteit van het NNN en de oppervlakte van het NNN niet vermindert;
  • saldobenadering. Toe te passen bij een combinatie van ontwikkelingen die in een gezamenlijk ruimtelijk plan worden opgepakt en die per saldo een meerwaarde voor natuur opleveren.
Planspecifiek
Duurzame leefomgeving
Beschermingszone drinkwaterwinning
Het plangebied is gelegen in de beschermingszone drinkwaterwinning. Schoon grondwater en oppervlaktewater is van groot belang voor een duurzame drinkwatervoorziening. Om de duurzame waterwinning te waarborgen zijn voor grote grondwaterwinningen beschermingszones vastgesteld in de Provinciale Milieuverordening (PMV). Er moet voorkomen worden dat de risico's op verslechtering van de bronnen toenemen (stand-still). Activiteiten binnen de beschermingszone drinkwater mogen het waterwinbelang niet schaden. Functiewijzigingen mogen niet leiden tot verslechtering van de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater voor de drinkwaterwinning. Het beoogde plan is relatief kleinschalig en zal geen invloed hebben op de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater voor drinkwaterwinning.
 
Stiltegebied
Het plangebied ligt in de stille kern van het stiltegebied. Er gelden milieuregels voor een stiltegebied die zijn opgenomen in de PMV. Zo geldt er een 'bijzondere zorgplicht' die gericht is  op activiteiten en gedragingen die de stilte verstoren en dit te voorkomen. Voor bedrijven geldt een 'verbodsbepaling buiten inrichtingen'. Activiteiten en het gebruik van toestellen die de stilte verstoren zijn verboden. In de PMV zijn 'richtwaarden' opgenomen voor geluid van verschillende geluidbronnen. Deze richtwaarde bedraagt 35 dB(A) op 50 meter. De aanwezigheid van het stiltegebied heeft geen gevolgen voor de in het gebied aanwezige agrarische bedrijven. Voor gebiedsvreemde activiteiten, bijvoorbeeld andere soorten van bedrijvigheid, kan de aanwezigheid van het stiltegebied een beperkende werking hebben met het oog op de eventuele geluidsproductie van die activiteiten. De ligging in een stiltegebied heeft geen invloed op het plan.
 
Beschermen kwaliteiten
Historische buitenplaatszone
Voor het plangebied geldt de aanduiding 'Historische buitenplaatszone'. In de historische buitenplaatszone moet de kwaliteit van de cultuurhistorische structuur behouden blijven. Het plangebied ligt in de buitenplaatszone 'Langebroekerwetering'. Tussen Odijk en Wijk bij Duurstede, langs Kromme Rijn en de Langbroekerwetering, liggen een kleine twintig kastelen en ridderhofsteden. De kastelen en ridderhofsteden liggen als besloten eilandjes binnen de ritmiek van de regelmatige copeverkaveling en vormen een contrast met de overwegend kleine boerderijen aan de wetering. Het uitgangspunt is behoud door ontwikkeling. Er is ruimte voor ontwikkelingen die bijdragen aan het herstel van de cultuurhistorische waarde van de buitenplaatszone.
 
Landschap Rivierengebied
Het landschap Rivierengebied heeft een langgerekte opbouw. Er zijn door de fysieke ondergrond en het menselijk gebruik daarvan vijf deelgebieden ontstaan. De deelgebieden lopen vrijwel overal geleidelijk in elkaar over. Het plangebied bevindt zich in het deelgebied 'Langbroek'. Hierbij gelden de volgende ambities vanuit de provincie:
  • Behoud van het karakteristieke profiel van de Langbroekerwetering;
  • Behoud van de karakteristieke copeverkaveling met de kleinschalige afwisseling van open smalle, langgerekte ruimten en opstrekkende boskavels, grienden, houtsingels en lanen;
  • Meer routes voor verschillende soorten verkeer/gebruikers dwars door Langbroek, aansluitend op de Kromme Rijn en de stuwwal, zodat de dwarsdoorsnede door de verschillende deelgebieden beter te beleven wordt. 
De ontwikkelingen op het plangebied hebben geen gevolgen voor het karakteristieke profiel van de Langbroekerwetering. Het toevoegen van een looppad extra routes en zorgt voor een betere beleving van het gebied.
 
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
De te ontwikkelen natuur in het plangebied ligt in het NNN. Ruimtelijke ontwikkelingen worden onder voorwaarden mogelijk gemaakt. Hierbij wordt het functioneren van het NNN niet aangetast of wordt het zelfs verbeterd. Met de ontwikkeling van 4,1 hectare aan natuur wordt het Natuurnetwerk Nederland (NNN) versterkt. Dit gezamenlijke plan zorgt per saldo voor een meerwaarde voor de natuur. Een verdere planspecifieke toelichting kan gevonden worden in toelichting paragraaf 4.5
 
Dynamisch landelijk gebied
Landbouwgebied
In de landbouwgebieden biedt de provincie agrariërs ruimte voor verbreding en innovatie (waaronder ook productie van duurzame energie). Met name om activiteiten die in belang zijn van de landbouw zelf en van haar functie voor het omringende gebied. Andere agrarische ondernemers mogen geen hinder ondervinden van de verbredingstak. Nevenactiviteiten moeten ondergeschikt blijven aan de agrarische hoofdfunctie en plaatsvinden binnen het bestaande bouwperceel. Het initiatief omvat het omzetten van een voormalig agrarisch bedrijf naar een woonperceel waarbij agrarische opstallen worden verwijderd en één woning wordt toegevoegd. De ontwikkeling vindt geheel binnen het bouwperceel plaats en zorgt in geen geval voor hinder voor omliggende bedrijven. 
 
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (herijking 2016)
Tegelijk met de PRS is op 4 februari 2013 de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. De PRV wordt elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast (herijken). De huidige geconsolideerde versie (incl. herijking 2016, correctie 2017 en 2e partiële herziening 2018) is op 10 december 2018 vastgesteld.
 
In de PRV wordt deels uitvoering gegeven aan het beleid uit de PRS. De PRV geeft regels met betrekking tot de onderwerpen bodem, water, energie, cultureel erfgoed, wonen, werken, verkeer en vervoer, landelijk gebied, landschap, natuur en recreatie.
 
Planspecifiek
Voor onderhavig plan heeft de provinciale ruimtelijke verordening relevantie met betrekking tot de beschermingszone drinkwaterwinning, het stiltegebied, historische buitenplaatszone, landschap rivierengebied, Natuurnetwerk Nederland en landbouwgebied. Deze aspecten zijn reeds behandeld in toelichting paragraaf 3.2.1.
 
De volgende afbeelding toont een fragment van de kaart 'beschermingszone drinkwaterwinning' uit de PRV.
 
Uitsnede kaart beschermingszone drinkwaterwinning uit de PRV
 
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat het gehele plangebied is gelegen in een beschermingszone drinkwaterwinning. Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 1.11 lid 2 van de PRV dat een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘beschermingszone drinkwaterwinning’ bestemmingen en regels bevatten die het waterwinbelang beschermen indien nieuwe functies een verontreinigingsrisico vormen voor het grond- en oppervlaktewater. Binnen deze gronden mogen bovendien geen bodemingrepen plaatsvinden van dieper dan 3 meter. Zoals in voorgaande paragraaf reeds is gesteld betreft onderhavig plan een woonfunctie wat geen verontreinigingsrisico met zich mee brengt. Daarnaast zijn er geen bodemingrepen van dieper dan 3 meter voorzien. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de PRV.
 
De volgende afbeelding toont een fragment van de kaart 'stiltegebied' uit de PRV.
 
Uitsnede kaart stiltegebied uit PRV
 
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat een deel van het plangebied is gelegen in een stiltegebied. Met betrekking tot dit stiltegebied stelt artikel 2.5 lid 2 van de PRV dat er geen nieuwe bestemmingen en regels mogen worden toegestaan die de geluidsbelasting vanwege niet-gebiedseigen geluid significant negatief beïnvloeden. Zoals in voorgaande paragraaf reeds is gesteld zal het plangebied worden gebruikt voor bewoning, met eventueel beroep aan huis, waardoor er geen sprake is van strijdigheid met dit artikel uit de verordening. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de PRV.
 
De volgende afbeelding toont een fragment van de kaart 'historische buitenplaatszone (CHS)' uit de PRV.
 
Uitsnede kaart historische buitenplaatsen uit PRV
 
Het plangebied is gelegen in de 'historische buitenplaatszone'. Volgens artikel 1.7 lid 4 van de PRV is binnen de historische buitenplaatszone verstedelijking toegestaan. Hierbij moet een bijdrage geleverd worden aan het behoud van de cultuurhistorische waarde van de buitenplaatszone en de individuele buitenplaats. Tevens is de verstedelijking kleinschalig en wordt het zorgvuldig ingepast in de omgeving. Gezien de kleinschaligheid van het beoogde plan en de inpassing binnen de omgeving is de ontwikkeling in overeenstemming met de PRV.
 
De volgende afbeelding toont een fragment uit de kaart 'landschap rivierengebied' uit de PRV.
 
Uitsnede kaart landschap rivierengebied uit PRV
 
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat het gehele plangebied is gelegen in het Rivierengebied. Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 1.8 lid 2 van de PRV dat een ruimtelijk besluit voor gronden bestemmingen en regels moet bevatten ter bescherming van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten. Artikel 1.8 lid 3 van de PRV stelt dat deze gronden geen nieuwe bestemmingen en regels mag bevatten die leiden tot een onevenredige aantasting van in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten. Zoals in voorgaande paragraaf reeds is gesteld omvat voorliggend plan slechts de ontwikkeling van één woning, een bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning en een veelheid aan agrarische bebouwing wordt gesloopt. Daarnaast zijn de omliggende gronden nader ingericht ten behoeve van de landschappelijk en natuurwaarden, zie toelichting paragraaf 2.1. Geconcludeerd wordt dat er geen kernkwaliteiten worden aangetast. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het gestelde in de PRV.
 
De volgende afbeelding toont een fragment uit de kaart 'Natuur Netwerk Nederland' uit de PRV.
 
Uitsnede kaart Natuur Netwerk Nederland uit PRV
 
Het gebied waar de 4,1 hectare aan natuur ontwikkeld wordt, ligt in het Natuur Netwerk Nederland. Er wordt 4,1 hectare aan agrarische grond gewijzigd naar de bestemming natuur binnen het NNN. Het ontwikkelen van natuur levert een positieve bijdrage en is passend binnen het NNN. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de PRV.
  
De volgende afbeelding toont een fragment uit de kaart 'agrarische bedrijven' uit de PRV.
 
Uitsnede kaart agrarische bedrijven uit PRV
 
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat het gehele plangebied is gelegen in een landbouwstabiliseringsgebied. Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 2.1 lid 8 van de PRV dat een ruimtelijk besluit voor gronden bestemmingen en regels kan bevatten die nevenactiviteiten toestaan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  • de nevenactiviteit blijft ruimtelijk ondergeschikt aan de agrarische activiteiten, en
  • de nevenactiviteit vindt plaats binnen het bestaande bouwperceel, en
  • erfinrichting en bedrijfsbebouwing zijn landschappelijk goed inpasbaar, en
  • omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
Zoals in voorgaande paragraaf reeds is gesteld betreft het initiatief het omzetten van een voormalig agrarisch bedrijf naar een woonfunctie waarbij agrarische opstallen worden verwijderd en één woning wordt toegevoegd. De ontwikkeling vindt geheel binnen het voormalige bouwperceel plaats en zorgt in geen geval voor hinder voor omliggende bedrijven. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het gestelde in de PRV.
 
Ruimte voor ruimte
Onderhavig plangebied valt binnen het gebied waar 'Functiewijziging van (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar woonfunctie met extra woningen ("ruimte voor ruimte")' mogelijk is, oftewel, de ruimte-voor-ruimteregeling zoals genoemd in artikel 3.11 van de PRV. Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 3.11 lid 1 van de PRV dat de bouw van één nieuwe woning is toestaan indien alle bedrijfsbebouwing op de betrokken bouwpercelen wordt gesloopt, tenzij het gaat om historisch waardevolle of karakteristieke be­bouwing of bedrijfswoning. De historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing krijgt een passende functie die bijdraagt aan dat behoud. Wanneer 1000 m² tot 2500 m² aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van één nieuwe woning toegestaan.
 
In onderhavig geval wordt 413 m² aan bedrijfsbebouwing gesloopt. Er wordt niet voldaan aan de sloop van minimaal 1000 m². Voor de ontbrekende 587 m²  aan sloopmeters, en ten behoeve van een duurzame exploitatie van het plangebied worden verschillende inrichtingsmaatregelen getroffen. Afwijking van de sloopvoorwaarden is mogelijk wanneer dat leidt tot meer ruimtelijke kwaliteit. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan: 
  • herstel van landschapselementen;
  • versterking van de cultuurhistorische hoofdstructuur (agrarisch cultuurlandschap) of lokale cultuurhistorische waarden;
  • realisering van extra natuur binnen de Groene contour;
  • oplossingen voor de wateropgave;
  • realisering van wandel- en recreatiemogelijkheden;
  • verbetering van het woonmilieu in een aangrenzende kern;
  • sanering van niet-grondgebonden veehouderij uit de nabijheid van een natuurgebied (NNN). Bijvoorbeeld agrarische bedrijven die in een extensiveringsgebied zijn gelegen.
Daarnaast wordt de recreatieve meerwaarde van het plangebied vergroot door het aanleggen van nieuwe wandelpaden. De omvorming van agrarische grond naar natuur voorziet in de benodigde extra toegevoegde waarde van het initiatief op basis waarvan een extra woonfunctie kan worden toegevoegd waarmee ook de provincie kan instemmen en het 'tekort' aan sloopmeters wordt ingevuld. Een deel van de voorziene paden zijn gelegen op gronden van derden. Hierover wordt nog overleg gevoerd. Mocht medewerking uitblijven dat wordt op eigen gronden voorzien in een alternatief.
 
In artikel 3.4 van de PRV is gesteld dat de maximale inhoudsmaat van woningen in het landelijk gebied goed inpasbaar moeten zijn. In de toelichting op dit artikel is aangegeven dat gedacht moet worden aan een inhoudsmaat van 600 tot 800 m³. De beoogde nieuwe woning heeft een inhoud van 920 m³ en is daarmee groter dan de genoemde inhoudsmaat in de toelichting op het betreffende artikel. Deze ruimere inhoud volgt uit het woningtype, een meergeneratiewoning, waarbij de mogelijkheid voor huisvesting wordt geboden aan meer dan één gezin, die gezamenlijk één huishouden vormen, en de integratie van een landschapsschuur. Beide aspecten leiden tot een grotere inhoud. De situering en vormgeving van dit woongebouw verwijst naar een agrarische schuur. Een agrarische schuur heeft in de regel een wat omvangrijker volume. Door de grotere inhoud van de nieuwe woning dient er 2 hectare aan natuurontwikkeling plaats te vinden. Met de realisatie van 4 ha aan natuur wordt het 'tekort' aan sloopmeters extra gecompenseerd en de mogelijkheid de nieuwe woning met een grotere inhoud te realiseren.
   
Zoals reeds aangegeven in toelichting paragraaf 2.1 en toelichting paragraaf 2.2 wordt er bij de beoogde erfinrichting ruimtelijke kwaliteit toegevoegd door een goede landschappelijke inpassing van het geheel, goed passend in het karakter van het omliggende landschap. Door de ontwikkeling van natuur ten westen van het perceel en het toevoegen van knotwilgen en wandelpaden worden de landschappelijke waarden gerespecteerd en versterkt. De beoogde ontwikkeling sluit aan op de gestelde kwaliteitseisen die vanuit de PRV worden gesteld.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie 2030 'Groen dus Vitaal'
De gemeenteraad van Utrechtse Heuvelrug heeft op 28 januari 2010 de Structuurvisie 2030 'Groen dus Vitaal' vastgesteld. Daarin zijn onder meer afspraken op hoofdlijnen opgenomen over de ontwikkeling van gebieden en kwaliteiten tot 2030. Voor de periode 2010-2016 zijn concretere afspraken opgenomen.
 
Het motto van de Structuurvisie 2030 is 'Groen dus Vitaal'. Aan de ene kant zijn natuur, landschap, cultuurhistorie en archeologie, samen met de sociale kwaliteit van de dorpen, het uitgangspunt. Voor wonen, economische ontwikkeling, sport en recreatie is ruimte als dat in het verlengde van dit uitgangspunt gevonden kan worden. Omgekeerd is het gewenst dat de samenleving, vanuit de behoefte aan wonen, werken, sporten en recreëren, op zoek gaat naar gebruiksmogelijkheden van het gemeentelijke grondgebied. De vitaliteit die daarmee wordt ingebracht, verhoogd voor iedereen de waarde van de leefomgeving voor iedereen.
 
Gezien de complexe omgeving met zoveel waarden vraagt het motto om creativiteit en maatwerk voor de functies wonen, werken, sport en recreatie. En een standvastige, maar niet dogmatische houding vanuit het oogpunt van natuur, landschap, cultuurhistorie en de samenleving. Voor de gemeentebrede invalshoek wordt gewerkt met zes thema's, die een breed terrein bestrijken:
  • Natuur over de heuvels;
  • Op de schouders van ons erfgoed;
  • Duurzaam bereikbaar;
  • Leefbare dorpen;
  • Vrije tijd op de Utrechtse Heuvelrug;
  • Maatwerk voor wonen en werken.
De volgorde van de thema's weerspiegelt de algemene houding 'Groen dus Vitaal'. Om sturing te geven aan de ontwikkelingsrichting voor de diverse geografische samenhangende gebiedsdelen (zones), is een structuurvisiekaart met gebiedsdekkende zonering ontwikkeld. De kaart heeft een landschappelijke onderlegger en is gebaseerd op versterking van de bestaande situatie en de hieraan gekoppelde gemeentebrede thema's.
 
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de structuurvisiekaart behorende bij de Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'.
 
Fragment structuurvisiekaart Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal' (Bron: Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal')
 
Onderhavig plangebied ligt in het gebied ‘gemengde zone met landbouw’. Het langbroekerweteringgebied, waar het plangebied zich bevindt, is een heel eigen eenheid met eigen kenmerken. De landbouw speelt een belangrijke rol in dit gebied en wordt op verschillende manieren gemengd met combinaties van andere functies, zoals cultuurhistorie, landschap, natuur en recreatie. De gemeente stimuleert kansen voor geïntegreerde ontwikkelingen. De gemeente wil een vertakt netwerk van fiets- en wandelpaden realiseren. Er moet een gebiedsperspectief komen waarbij natuur, landbouw, cultuurhistorie, wonen, recreatie en zorg duurzaam en samenhangend zijn.  
  
Conclusie 
De ontwikkeling van het plangebied is geheel in lijn met de ambities uit de structuurvisie. Het perceel van het voormalige agrarische bedrijf wordt omgezet naar een plek om te wonen, met behoud van het monument. Daarbij worden de landschappelijke kenmerken behouden en versterkt doordat er agrarische opstallen worden verwijderd. Hiervoor in de plaats wordt 4,1 hectare met 22 knotwilgen aan natuur ontwikkeld wat de zichtlijnen en de natuurwaarde versterkt. De nieuwe wandelpaden zorgen voor een recreatieve meerwaarde. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling goed passend is binnen deze visie.
 
3.3.2 Woonvisie Utrechtse Heuvelrug, Woonvisie 2018-2022
In augustus 2018 heeft de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug de woonvisie 'Woonvisie 2018-2022' vastgesteld. Met deze woonvisie wordt richting gegeven aan demografische ontwikkelingen, veranderingen in de samenleving en wetgeving op het gebied van wonen. Voor deze woonvisie zijn prognoses tot 2040 gebruikt, maar de focus ligt op de komende 4 jaar (t/m 2022).
 
De woonvisie behandeld de drie hoofdthema's 'woningmarkt in beweging', 'thuis in de wijk' en 'duurzaam wonen'.
 
Woningmarkt in beweging
De inwoners van de gemeente Utrechtse Heuvelrug moeten goed kunnen wonen in een veilig een prettige omgeving waar genoeg woningen zijn. Om dit te bereiken moeten er voldoende geschikte woningen zijn en moeten er genoeg nieuwbouwwoningen opgeleverd worden. Hierbij wordt voortgebouwd op de afspraken uit het raadsprogramma, zijnde:
  • Creatieve en slimme oplossingen om ruimte en mogelijkheden te creëren voor verschillende doelgroepen op de woningmarkt;
  • Niet alleen kijken naar segmenten, maar ook naar verschillende typen woningen, vernieuwende woonvormen en verduurzaming;
  • Meer verdichten, bijvoorbeeld het mogelijk maken en/of faciliteren door transitie van kantoorgebouwen, verplaatsen van bedrijven uit wijken, opdelen van kavels, woningsplitsing en meer de hoogte in bouwen, zoals nader uitgewerkt zal worden in de Nota inbreidingslocaties;
  • Versnelde uitgifte van bouwenveloppen op gemeentelijk vastgoed;
  • Inzetten op het bevorderen van doorstroming;
  • Inzetten op maximale benutting van de plancapaciteit binnen de rode contour, en daarnaast de ster van Overberg. 
Thuis in de wijk
De kwetsbare inwoners van de gemeente moeten zoveel mogelijk in staat zijn de regie over hun eigen leven te voeren. Ze moeten in een geschikte woning wonen waar ondersteuning dicht bij huis te krijgen is. Ze moeten volwaardig deel kunnen nemen aan de lokale samenleving.
 
Duurzaam wonen
De gemeente Utrechtse Heuvelrug wil een klimaatneutrale gemeente worden. De uitstoot binnen de gemeentegrenzen moet in de toekomst nul zijn. Het verduurzamen van de particuliere en sociale woningvoorraad zal een essentiële bijdrage leveren aan dit doel.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling heeft raakvlakken met alle drie de hoofdthema's. Het gemeentelijke monument wordt gesplitst en er wordt een nieuwe meergeneratiewoning gebouwd. Zowel de monumentale boerderij als de nieuwe woning worden zoveel mogelijk energieneutraal. Er wordt gebruik gemaakt van zonnepanelen, een centrale warmte installatie, duurzame materialen en duurzame (LED) verlichting. Het beoogde plan voldoet aan de ambities van de woonvisie.
 
3.3.3 Milieubeleidsplan Natuurlijk Duurzaam
De gemeenteraad heeft het programma 'Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal' opgesteld voor 2017 tot 2022. Naast de aanpak en het uitvoeringsprogramma van 2017, bevat dit programma de strategische milieubeleidsdoelen die geldend zijn van 2017 t/m 2022. Het programma richt zich op het versterken en verbinden van initiatieven uit de samenleving op het gebied van duurzaamheid en klimaat, waarbij vijf doelen centraal staan: 
  1. Klimaatneutrale gemeente in 2035
  2. Kwaliteit leefomgeving (water, geluid, lucht, licht, geur, trilling, straling, bodem en externe veiligheid)
  3. Duurzame mobiliteit
  4. Duurzame economie
  5. Duurzame en klimaatneutrale organisatie
Het programma stelt de samenleving, waaronder ondernemers, inwoners en bezoekers, als belangrijk middel om de doelen voor een duurzame en klimaatneutrale gemeente te realiseren. Daarnaast wordt er ook ingezet op regionale partners. Op gebouwniveau streeft de gemeente naar een 25% verscherpte EPC en het werken met het instrument GPR Gebouw.
 
Planspecifiek
In toelichting paragraaf 4.8 wordt nader ingegaan op het aspect duurzaamheid.
 
3.3.4 Nota Ruimtelijke Kwaliteit
In 2017 heeft de gemeente de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld. Deze nota bevat het welstandsbeleid van de gemeente opgesteld in 2008. De nota beschrijft het welstandsbeleid en fungeert als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen (voorheen bouwvergunning). Welstandstoezicht wordt vooral gelegitimeerd vanuit het belang dat door de gemeente wordt gehecht aan de kwaliteit van de openbare ruimte en de bijdrage die gebouwen en bouwwerken geacht worden daaraan te leveren. Om dat belang op de juiste wijze te kunnen doorvertalen naar welstandscriteria, is de gemeente onderverdeeld in deelgebieden.
 
Planspecifiek
Onderhavig plangebied valt binnen het deelgebied 'Coulisselandschap Langbroekerwetering'. Het bebouwingsbeeld wordt in dit deelgebied gedomineerd door agrarische bebouwing. Er komen bouwwerken met verschillende bebouwingsbeelden voor. In het gebied staan enkele bouwwerken met een zorgvuldige vormgeving. Door hun vormgeving hebben deze bouwwerken een monumentenstatus.
 
Het landelijk gebied van de Utrechtse Heuvelrug is te onderscheiden in vier verschillende deelgebieden. Het plangebied ligt in het deelgebied 'Langbroekerwetering'. Hier wordt het bebouwingsbeeld bepaald door agrarische bebouwing. Een aantal boerderijen kennen een lange historie die terug kan gaan tot de zeventiende eeuw. Deze boerderijen zijn erg waardevol voor dit gebied. Ook zijn er in dit gebied enkele landgoederen te vinden. Het beleid van de gemeente ten aanzien van Langbroekerwetering is gericht op versterking van de natuurwaarden en de landschappelijke kwaliteiten van dit gebied. Ook is het beleid gericht op versterking van het cultuurhistorische karakter van de buitenplaatsenzone Langbroekerwetering
 
Welstandsbeleid
Voor dit deelgebied is de versterking van de natuurwaarden, de cultuurhistorische waarden en de landschappelijk kwaliteiten richtinggevend. Er dient rekening gehouden te worden met zichtlijnen bij het verplaatsen van bouwwerken.
 
Algemeen:
  • De bouwwerken passen bij de karakteristiek, wat betreft situering op de kavel, schaal en vormgeving van de bouwmassa, indeling van de gevels en detaillering, kleur- en materiaalgebruik;
  • Bij verbouw dienen de oorspronkelijke kenmerken als uitgangspunt.
Situering:
  • Bij bouwwerken altijd rekening houden met het ensemble van alle bebouwing op het gehele erf;
  • Plaatsing van de gebouwen is afgestemd op de verkavelingsinrichting van het landschap;
  • Hoofdgebouwen zijn op de straat georiënteerd.
Massa en vorm:
  • Er wordt uitgegaan van enkelvoudige hoofdvormen;
  • De bebouwing is voorzien van een kap, bijgebouwen hebben een kapvorm
  • Om grootschaligheid te voorkomen dient agrarische bedrijfsbebouwing bij een lengte groter dan 50 meter te zijn voorzien van een geleding;
  • De gevelindeling van de bouwmassa's is traditioneel, dat wil zeggen eenvoudig en met symmetrische vormen;
  • De bebouwing staat geclusterd op het erf.
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik:
  • Bijgebouwen hebben een ingetogen en eenvoudig kleur- en materiaalgebruik;
  • Materialen bestaan uit hout, bakstenen, stucwerk, riet en dakpannen;
  • Kleurgebruik van bedrijfsgebouwen is afgestemd op het overig kleurgebruik;
  • Gevels van woonbebouwing worden uitgevoerd in gebakken gevelsteen in aarde tinten (rood of bruin). Licht stucwerk is tevens toegestaan;
  • Daken van woonbebouwing worden uitgevoerd in rode of blauwgrijze gesmoorde pannen of niet;
  • Bestaande kenmerkende detailleringen dienen bij verbouwing bewaard te blijven;
  • Bedrijfsgebouwen dienen een gemetselde plint van minimaal 1 m hoog toe te passen;
  • Sterk contrasterende kleuren zijn niet toegestaan. Er wordt vooral gebruik gemaakt van de kleuren bruin, donkerrood en donkergrijs. Voor afwerkingen wordt groen gebruikt;
  • Oorspronkelijk kleurgebruik van bestaande luiken wordt gehandhaafd.
Aanvullende criteria Gooijerdijk, Rijsenburgselaan, Dwarsweg/ Sterkenburgerlaan en de Langbroekerdijk.
 
Situering
  • De bebouwing mag geen afbreuk doen aan het karakter van de landgoederen en de zicht relaties in het landschap;
  • Bij vervangende woonbebouwing wordt achter de bestaande bebouwing gebouwd.;
  • Voor gebieden die open moeten blijven dient de bebouwing geclusterd zijn.
Massa
  • Handhaving van kleinschalige, transparante karakter van de linten;
  • Bij vervangende nieuwbouw dient aangesloten te worden bij de oorspronkelijke streekeigen bebouwing;
  • Bij vervangende woonbebouwing kan achter de bestaande bebouwing gebouwd worden;
  • Doorkijken naar het landschap moet gewaarborgd blijven;
  • Buitenplaatsenzone Langbroekerwetering: De detaillering binnen de zone Langbroekerwetering is zorgvuldig en passend bij het cultuurhistorische karakter van deze buitenplaatsenzone. Gebruik kleuren die voor het gebied kenmerkend zijn.
Conclusie
Waar mogelijk is in de juridische regeling van het voorliggende bestemmingsplan rekening gehouden met de van toepassing zijnde welstandscriteria. Zo worden historische onderdelen, het gemeentelijke monument, de twee hooibergen en de zichtas naar Sterkenburg samengebracht. De nieuwe woning krijgt een ondergeschikt karakter van een schuurwoning.
 
De overige aspecten uit de Nota Ruimtelijke Kwaliteit spelen een rol bij de beoordeling van de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwplan door de welstandscommissie. Bij verdere uitwerking van de plannen zal aangesloten worden op de genoemde welstandscriteria.
4 Specifieke regelgeving en beleid
4.1 Inleiding
In het kader van een ‘goede’ ruimtelijke onderbouwing moet het aantoonbaar zijn dat een nieuwe ontwikkeling, die afwijkt van het vigerend bestemmingsplan, uitvoerbaar is. Hiervoor moeten de milieutechnische gevolgen in beeld gebracht worden. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de volgende aspecten: duurzaamheid, milieueffectrapportage, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, bodem, ecologie, water, archeologie, welstand, en verkeer en parkeren.
 
4.2 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling bevat namelijk slechts één nieuwe woning. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, geluid, en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r.. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit uitwerkingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.      
 
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. De onderbouwing waarom geen m.e.r. is opgesteld wordt als bijlage bij het ontwerp uitwerkingsplan gevoegd. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het uitwerkingsplan.
 
Er is geen sprake van een ontwikkeling in de zin van het Besluit m.e.r. waardoor een vormvrije m.e.r-beoordeling niet noodzakelijk is.
 
4.3 Milieu
4.3.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk. 
 
Planspecifiek
De gronden waarop de woonfunctie gesitueerd zal zijn, zijn momenteel in gebruik als agrarisch. Dit gebruik zal in de toekomstige situatie wijzigen naar een strenger bodemgebruik. Bodemonderzoek is derhalve noodzakelijk om
te verantwoorden dat de bodem geschikt is voor de bestemming ‘Wonen’. Een verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd op 17 juli 2018 (Inventerra, Verkennend (asbest)bodemonderzoek Broekweg 2 Driebergen, 17 juli 2018) zie bijlagen bij toelichting bijlage 1.
 
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
  • De zwak puinhoudende bovengrond op de locatie (0 – 0,5 m-mv, MM1 t/m MM3) is licht verontreinigd met diverse zware metalen, PAK en/of minerale olie en niet verontreinigd met asbest.
  • In de zintuiglijk onverdachte ondergrond op de locatie (0,5 – 1,0 m-mv) zijn geen verontreinigingen aangetoond.
  • De bovengrond, juist buiten het westelijk gelegen schuurtje waarin een bovengrondse gasolietank heeft gestaan, ter plaatse van de mogelijke plaats waar getankt is, is niet verontreinigd met minerale olie.
  • De grond op het deel van de locatie dat in het verleden boomgaard is geweest is niet verontreinigd met OCB.
  • In het grondwater op de onderzoekslocatie (peilbuis 111) is een matig verhoogde concentratie aan barium gemeten.
  • In het puin van het puinpad is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetoond.
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek is de hypothese ‘verdachte locatie’ (strikt genomen) bevestigd, vanwege de aangetoonde licht verhoogde gehalten in de grond en in het grondwater. De aangetoonde verhoogde gehalten zijn echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek (eventueel op basis van een aangepaste onderzoeksstrategie) of nadere maatregelen ons inziens niet noodzakelijk worden geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het terrein geschikt voor de huidige en de toekomstige bestemming. De matig verhoogde concentratie aan barium in het grondwater wordt beschouwd als een natuurlijk verhoogde achtergrondwaarde. 
 
Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen zijn ten aanzien van de voorgenomen woonbestemming.
 
4.3.2 Geluid
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone. Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.

Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden op grond van de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het in sommige gevallen, zoals bij drukke 30 km wegen, toch nodig zijn om de akoestische situatie in kaart te brengen, om te beoordelen of het een goede locatie is voor een geluidgevoelige functie.
 
Planspecifiek
Omdat de te splitsen boerderij en de nieuwe woning gerealiseerd worden binnen de geluidzone van één of meer wegen is een akoestisch onderzoek nodig (art 77 Wgh). Derhalve is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerlawaai uitgevoerd (Adviesburo Van der Boom, Geluidbelasting wegverkeer op woningen Broekweg 2, 26 mei 2020), zie bijlagen bij toelichting bijlage 2.
 
De nieuwe woning ligt buiten de bebouwde kom van Driebergen-Rijssenburg op ca. 28 meter uit de as van de Broekweg en op ca. 42 m uit de as van de Langbroekerdijk, binnen de geluidzone van deze wegen. De te splitsen bestaande woning ligt op ca. 11 meter uit de as van de Broekweg en op ca. 22 m uit de as van de Langbroekerdijk, binnen de geluidzone van deze wegen.
 
De geluidbelasting op de nieuwe woning door wegverkeer op de Langbroekerdijk bedraagt ten hoogste 45 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden. De geluidbelasting op de te splitsen woning door wegverkeer op de Langbroekerdijk bedraagt ten hoogste 51 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. De maximale hogere waarde van 53 dB wordt niet overschreden.
 
De geluidbelasting door wegverkeer op de Broekweg bedraagt ten hoogste 46 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden.
 
Conclusie
Voor de te splitsen woning dient een hogere waarde te worden aangevraagd van ten hoogste 51 dB voor wegverkeer op de Langbroekerdijk. Voor de geluidbelaste gevels van de woning, met een geluidbelasting van ten hoogste 57 dB zonder aftrek, zijn aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig. Echter geldt voor de te splitsen woning dat het gaat om de transitie van een bestaande situatie en kan mogelijk uitgegaan worden van de eisen voor een bestaande situatie (verbouwsituatie). De binnenwaarde mag dan in de praktijk na de verbouwing niet hoger zijn dan in de huidige situatie voor de verbouwing.
 
4.3.3 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijnstof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. Voor de overige stoffen genoemd in de Wet milieubeheer komen de concentraties niet in de buurt van de grenswaarde.
 
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
De 'Wet luchtkwaliteit' vormt de Nederlandse uitwerking van de Europese normen voor de luchtkwaliteit. Op grond van de Europese regelgeving moet overal in Europa worden voldaan aan de grenswaarden voor verschillende stoffen. Om deze normen te halen is een maatregelenpakket opgesteld, dat in een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid en de lagere overheden wordt uitgevoerd. Dit pakket wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemd. Het NSL is op 1 augustus 2009 van kracht geworden en vormt de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het Rijk coördineert het programma. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen.

Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit. Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd.
 
NIBM-projecten kunnen -juridisch gezien- zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Planspecifiek
Onderhavig plan kan, gezien de zeer beperkte omvang, aangemerkt worden als een project van ‘niet in betekende mate’. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk.
 
Tevens blijkt uit raadpleging van de 'Atlas Leefomgeving' tool dat de luchtkwaliteit wat betreft NO2 en fijnstof (PM10) in en om het plangebied in het jaar 2017 met 14,96 µg/m³ en 17,78 µg/m³ ruimschoots aan de norm van 40 µg/m³ voldoet. Wat betreft de concentratie fijnstof (PM2,5) wordt met een waarde van 10,91 µg/m³ ook ruimschoots aan de betreffende norm van 25 µg/m³ voldaan. 
 
Om de toekomstige luchtkwaliteit in beeld te brengen is de NSL-kaart geraadpleegd. Het meest nabijgelegen rekenpunt is ID 195115. Wat betreft NO2 en fijnstof (PM10) in het jaar 2030 geldt een concentratie van 6,63 µg/m³ en 14,20 µg/m³. De concentratie fijnstof (PM2,5) bedraagt in het jaar 2030 7,92µg/m³.
 
In onderstaande tabel is te zien dat de toekomstige concentraties ruim voldoen aan de gestelde grenswaarden van de WHO.
 
Wettelijke grenswaarden en advieswaarden WHO
 
Ook de door de GGD gestelde grenswaarden van 10 µg/m³ voor NO2, 20 µg/m³ voor fijnstof PM10 en 10 µg/m³ voor fijnstof PM2,5 worden met de toekomstige concentraties uit 2030 niet overschreden.
 
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.3.4 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft. 
  
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart externe veiligheid.
 
Fragment risicokaart externe veiligheid (plangebied aangegeven met rode cirkel)
 
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen of transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Daarnaast worden in het plangebied ook geen risicovolle activiteiten mogelijk gemaakt. Het aspect 'externe veiligheid' vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.3.5 Bedrijven en milieuzonering
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.
 
Indien nieuwe milieugevoelige bestemmingen, zoals woningen of scholen, mogelijk worden gemaakt in de nabijheid van bestaande bedrijven dan dient de geluidsruimte die het bedrijf heeft op basis van een algemene maatregel van bestuur (AMvB), of zoals vastgelegd in de omgevingsvergunning, te worden gerespecteerd. Bij het toestaan van nieuwe bedrijven of andere functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de toekomst nodig is. Hierbij kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' editie 2009 gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. De handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).
 
Geurhinder en veehouderij
In het kader van de milieuvergunningverlening dient rekening te worden gehouden met geurafstanden uit landelijke wetgeving. Daarnaast is geur één van de toetsingscriteria bij het wel of niet toelaten van nieuwe activiteiten in de nabijheid van veehouderijen. Nieuwbouw van geurgevoelige objecten moet in principe voldoen aan deze normafstanden.
 
Op deze locatie vormt het Activiteitenbesluit het toetsingskader voor vergunningverlening op het gebied van geur veroorzaakt door naburige dierenverblijven. Veehouderijen die onder het Activiteitenbesluit vallen, moeten in principe voldoen aan de in dat besluit genoemde minimaal aan te houden afstand tot geurgevoelige objecten, tenzij er sprake is van een reeds bestaande situatie.
 
In het Activiteitenbesluit is de tekst van de Wet Geurhinder en Veehouderij vrijwel integraal opgenomen. De handreiking bij de WVG is van toepassing, met name paragraaf 3.4 (beoordeling ruimtelijke ordeningsplannen) en bijlagen 6 en 7. In paragraaf 3.4 staat het volgende vermeld over bouwen binnen geurcontouren: “Als de veehouderij niet in zijn belangen wordt geschaad en tevens een goed woon- en verblijfklimaat kan worden gegarandeerd, is het toelaatbaar om binnen de contour van de geldende norm geurgevoelige objecten te bouwen”. Er wordt daarbij verwezen naar jurisprudentie.  
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de bouw van een meergeneratiewoning en het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. Om te bepalen of de woningen van invloed zijn op de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven of de bedrijven op de woningen zijn de aanwezige bedrijven in het omliggende gebied in beeld gebracht. De dichtstbijzijnde bedrijven/inrichtingen zijn:
 
AdresInrichtingSBI-2008Milieucategorie Richtafstand Afstand tot plangebied
Broekweg 1Agrarische bedrijf, Fokken en houden van rundvee0141, 01423.2100 m122 m
   
Uit bovenstaande tabel blijkt dat wordt voldaan aan de richtafstanden. In de nabije omgeving van het plangebied zijn weinig bedrijven gevestigd. Het dichtstbijzijnde bedrijf is een agrarisch bedrijf (SBI 2008, 0141,0142) op een afstand van 122 m. De richtlijn voor dit type bedrijf is 100 m. Hiermee zorgt het agrarische bedrijf aan de Broekweg 1 niet voor belemmeringen. De omliggende bedrijven worden niet belemmerd door het plan en ter plaatse van de woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
 
Verder moet worden nagegaan dat de beoogde ontwikkeling geen milieubelastende activiteiten omvat. In onderhavig plan gaat het om de ontwikkeling van een woonfunctie ter plaatse van de Broekweg 2. De verwachting is dat deze activiteiten geen belemmeringen vormen voor de omliggende agrarische functies. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.4 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
4.4.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet, het Nationaal Waterplan en de Wet gemeentelijke watertaken.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning. 
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 22 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
 
4.4.2 Beleid hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Waterbeheerplan 'Waterkoers 2016 - 2021' Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Voor de planperiode 2016-2021 is het Waterbeheerplan (WBP) van De Stichtse Rijnlanden van toepassing. In dit plan geeft De Stichtse Rijnlanden aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De vijf hoofdthema's zijn:
  • waterveiligheid;
  • voldoende water;
  • gezond water;
  • gezuiverd afvalwater;
  • genieten van water.
Wat betreft veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoen aan de veiligheidseisen en dat bij dijkverbeteringenswerken wordt uitgegaan van een duurzaam en robuust ontwerp. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden, zodat het gebied geschikt is om te wonen, werken en recreëren. Daarbij wil De Stichtse Rijnlanden dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing.
 
Gezond water is voor De Stichtse Rijnlanden gezond als er een grote diversiteit aan planten en dieren in kan leven, als het veilig gebruikt kan worden voor recreatie of als grondstof voor drinkwater. Het water kan alleen zo schoon mogelijk gehouden worden als de (natuurvriendelijke) inrichtingen, het beheer en onderhoud van watersystemen worden aangepast. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert De Stichtse Rijnlanden rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
 
Het laatste thema betreft genieten van water. Hoewel dit geen kerntaak voor het waterschap is, is het onderwerp zeer belangrijk omdat deze in relatie staat tot het watersysteem en het waterbeheer. Recreatie en in het bijzonder 'genieten van water' neemt in de Nederlandse samenleving een steeds belangrijkere plaats in. Het waterschap wil de bewoners en bezoekers van het gebied laten genieten van water in een gezonde en veilige omgeving. Zo kan het waterschap ook zijn werk zichtbaar maken voor de bewoners. Het vaarwegbeheer is een wettelijke taak van het waterschap, voor de overige recreatieve thema's neemt het waterschap een adviserende en faciliterende rol aan.
 
4.4.3 Beleid gemeente Utrechtse Heuvelrug
Gemeentelijk Waterplan Heuvelrug
Doel van het waterplan is te komen tot een integrale visie en daarop gebaseerde maatregelen, gericht op een gezond en veerkrachtig watersysteem. Planuitvoering moet leiden tot een hogere gebruikswaarde en belevingswaarde van het water. Daarnaast dient het waterplan bij te dragen aan de bewustwording van water bij burgers en ondernemers.
 
Het waterplan Heuvelrug richt zich vooral op de stedelijke kernen en de directe omgeving ervan. Belangrijke punten uit het waterplan zijn:
  • afkoppelen en infiltreren van regenwater: de zandige Utrechtse Heuvelrug biedt veel mogelijkheden voor infiltratie van water van nieuwe bebouwing en bestaande bebouwing in de grond;
  • beleving en cultuur: de landgoederen en Stichtse Lustwarande zijn beeldbepalend, en water vervult daar een eigen functie in;
  • natuur en ecologie: op allerlei plaatse kan de natuur en ecologie in en om het water verbeterd worden. Eerst moet gekeken worden welk water een belangrijke functie vervult hierin;
  • beheer en onderhoud: het is nodig om het beheer van watergangen en dat van erlangs gelegen wegen goed op elkaar af te stemmen.
Gemeentelijk rioleringsplan 2017-2020
Het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is opgesteld conform de Leidraad Riolering en betreft de integrale visie van de gemeente op stedelijk afvalwater, grondwater en regenwater. De gemeente wil met het GRP de diverse doelen bereiken, waaronder het beschermen van de volksgezondheid, het herstellen van een natuurlijke waterhuishouding en het voorkomen van wateroverlast. Specifiek voor het stedelijk afvalwater, het afvloeiend hemelwater en het voorkomen van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstrand zijn eveneens diverse doelen beschreven:
  • Stedelijk afvalwater
    • Inzameling van stedelijk afvalwater, dat binnen het gebied is geproduceerd;
    • Transport van ingezameld stedelijk afvalwater naar de zuiveringsinstallatie;
    • Voorkomen van ongewenste vuilemissie naar oppervlaktewater, grondwater en bodem.
  • Hemelwater
    • Inzameling van het afvloeiend hemelwater afkomstig van verhard oppervlak in de openbare ruimte, dak- en terreinverharding van bestaande bebouwde percelen en dakoppervlak van nieuwbouw en herbouw, voor zover hemelwater redelijkerwijs niet op eigen terrein kan worden verwerkt;
    • Verwerking van het ingezameld hemelwater;
    • Voorkomen van ongewenste vuilemissie naar oppervlaktewater, grondwater en bodem.
  • Grondwater
    • Streven naar een gemiddeld hoogste grondwaterstand van ten minste 0,7 m onder de as van de weg. Er is sprake van structureel te hoge grondwaterstanden als de gemiddeld hoogste grondwaterstand minimaal drie aaneengesloten jaren hoger is dan de gewenste grondwatersituatie en wanneer dit tot aantoonbare overlast in de woning leidt.
4.4.4 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
In de huidige situatie is het perceel voor het grootste deel verhard en staat er een veelheid aan agrarische opstallen op het perceel. Een toename van verharding (gebouwen en erfverharding) heeft gevolgen voor de snelheid waarmee het regenwater afstroomt. Hierdoor kunnen de omliggende sloten te vol raken en kan er wateroverlast ontstaan. Gezien de ligging van het plangebied op de Utrechtse Heuvelrug zijn er op dit moment naar verwachting geen problemen met de waterhuishouding.
 
Het hoogheemraadschap hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 500 m² verharding in stedelijk gebied of meer dan 1.000 m² in landelijk gebied gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg. Voor infiltratie van hemelwater vanaf verharde oppervlakken hanteert het hoogheemraadschap een ja, mits-principe. Door het aanleggen van bovengrondse voorzieningen, zoals wadi’s en greppels, wordt een versnelde afvoer naar oppervlaktewater voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden bij de bouw van de woning geen uitlogende materialen toegepast.
 
In de toekomstige situatie wordt één woning toegevoegd met een oppervlakte van ca. 290 m². Daarnaast wordt er 483 m² aan opstallen gesloopt. De norm van 1.000 m² wordt hiermee niet overschreden en watercompensatie is niet noodzakelijk als gevolg van het initiatief.
 
Waterafvoer
Het hemelwater zal worden afgekoppeld op het eigen perceel en kan bij de gemiddeld hoogste grondwaterstand in de bodem infiltreren. Dit is mogelijk omdat de bodem bestaat uit zandgrond en het grondwater op grote diepte is gelegen. De vuilwaterafvoer van het plan zal wel aangesloten worden op het openbaar riool reeds aanwezig in het plangebied. Tevens wordt er bij de realisatie van de woningen geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. 
4.5 Groen, natuur en landschap
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. 
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.          
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd. Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Het plangebied is aangeduid met de bestemming 'Agrarisch gebied met Landschaps- en Natuurwaarden' met een nadere aanwijzing van 'half open landschap' en 'kwelafhankelijke vegetatie'. Bij open landschap zijn de voorschriften gericht op het behoud van de openheid. Bij het halfopen landschap gaat het om het behoud van onder meer houtsingels en kavelgrensbeplanting. Bij de aanduiding 'kwelafhankelijke vegetatie' moet de waterrijke natuur en de bijzondere kwelvegetatie behouden blijven. Met de realisatie van het initiatief worden de agrarische opstallen gesloopt en wordt er 4,1 hectare aan natuur ontwikkeld als 'Vochtig hooiland'. De bestaande kikkerpoel wordt groter gemaakt zodat er een toename van de biodiversiteit kan ontstaat. Ook worden er 22 knotwilgen toegevoegd als nieuw lijnelement van af de Langbroekerwetering langs de bestaande watergang.
 
De beoogde ontwikkeling heeft mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna en/of beschermde natuurgebieden. Ten behoeve van de ontwikkeling geldt de wettelijke verplichting onderzoek te verrichten naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna en de mogelijk effecten van de ruimtelijke ingreep daarop. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is in het voortraject een vooronderzoek uitgevoerd naar beschermde flora en fauna (Blom Ecologie B.V., Oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna aan de Broekweg 2 te Driebergen, 15 juni 2018), zie bijlagen bij toelichting bijlage 3.
 
Uit het uitgevoerde onderzoek komt het volgende naar voren. In de plangebieden of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de wet natuurbescherming voor. In de melkschuur is de aanwezigheid van de steenuil vastgesteld door middel van braakballen en uitwerpselen. De te slopen melkschuur is mogelijk een nestlocatie voor de steenuil. Om de aan- of afwezigheid van een nestlocatie vast te kunnen stellen is een aanvullend onderzoek uitgevoerd bijlagen bij toelichting bijlage 3.
 
Kerkuilen
Tijdens het veldbezoek van Blom Ecologie B.V. zijn sporen gevonden die wijzen op de aanwezigheid van een steenuil. Tijdens het aanvullend onderzoek zijn geen sporen van de steenuil gevonden, maar wel sporen van de kerkuil. Mogelijk heeft de kerkuil de steenuil verdreven uit het gebied. De sporen van de kerkuil zijn in alle open gebouwen op het erf gevonden. Ook lagen er bij het vooronderzoek enkele verse braakballen. Tijdens het aanvullend onderzoek werd op geen enkel moment fysiek een uil aangetroffen, maar wel sporen. Verse sporen zijn echter zeer schaars en er zijn diverse plekken op het erf, waar een uil zich overdag kan schuilhouden. Er is tijdens het broedseizoen consequent gelet op het voorkomen van kerkuilen, en de mogelijkheid dat er gebroed werd. En hoewel de zomer van 2019 de boeken in zal gaan als een zeer uitzonderlijk goed seizoen voor kerkuilen, met landelijk veel tweede- en zelfs derde broedsels is aan de Broekweg 2 geen broedgeval vastgesteld. De stal wordt slechts incidenteel bezocht, en mogelijk als jachtterrein benut bij slecht weer. Bij permanente bewoning worden in de maanden augustus en september i.h.a. veel ruiveren aangetroffen en dat is hier niet het geval.
 
Om de kerkuilen in de buurt van het erf voor de zekerheid toch een alternatief onderkomen te bieden heeft Ecoline op verzoek van de opdrachtgever met haar ervaring met mitigatie voor kerkuilen een zogenaamde Uilenvilla/boomkast verzorgd. Dit is een geavanceerd en groot dubbel model nestkast waarmee eerder in de regio ervaring is opgedaan. Op 19 december 2019 is de uil in de uilenkast gesignaleerd. Hiermee kan gesteld worden dat de kerkuil een alternatief onderkomen heeft gevonden.
 
Vleermuizen
Rond het erf is sprake van vleermuisactiviteit. Zeker boven de wetering is op geschikte avonden een hoge activiteit van diverse soorten (Gewone dwergvleermuis (P. pipistrellus), Watervleermuis (M. daubentonii) en Laatvlieger (E. serotinus)). Echter op geen enkel moment werd een vleermuis waargenomen die in dan wel uit een van de opstallen kwam. Holtes in muren en ruimtes tussen balken zijn extra geobserveerd en op zolder is gezocht naar mogelijke prooiresten die duiden op gebruik door vleermuizen. Deze werden niet aangetroffen en de zolder van de boerderij is dermate geïsoleerd en afgetimmerd dat er helemaal geen vleermuis in of uit kan.
 
Op basis van de bevindingen zijn in het kader van de Natuurwetgeving voorafgaande aan de geplande werkzaamheden (sloop of verbouwing) wel mitigerende maatregelen gewenst om de locatie te behouden voor kerkuilen. Gewoonlijk zijn hiervoor drie alternatieve schuil-/nestgelegenheden nodig als compensatie bij verloren gaande nestgelegenheid of rustplek, maar omdat er in de directe omgeving (*binnen straal van 1 km) al ruime mogelijkheden voor de kerkuilen zijn, zal in dit geval één kast voldoende zijn als alternatief onderkomen.
 
De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels. De nieuw te ontwikkelen natuur valt binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) zoals te zien is op navolgende afbeelding.
 
Ligging plangebied in het NNN (bron: Blom Ecologie B.V., Oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna aan de Broekweg 2 te Driebergen, 15 juni 2018 )
 
Hier is geen sprake van een ruimtelijke ontwikkeling waardoor er  geen 'Nee, tenzij'-toets uitgevoerd hoeft te worden. Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een melding- of vergunningplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
 
Vanuit de algemene zorgplicht ten aanzien van wilde fauna dient bij de werkzaamheden rekening te worden gehouden met mogelijk toch voorkomende dieren.
 
4.6 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin overgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'. 
 
De raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft in april 2013 een archeologische beleidskaart vastgesteld. In november 2019 is er een update van het archeologisch beleid vastgesteld door de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Op deze beleidskaart staan verschillende archeologisch waardevolle gebieden aangegeven. Er is gekozen voor zeven verschillende typen archeologie-gebieden, waarin verschillende regels met betrekking tot bescherming van archeologisch erfgoed gelden. In deze regels is vastgelegd wanneer archeologisch onderzoek noodzakelijk is.  
 
Planspecifiek
Zoals op onderstaande uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Utrechtse Heuvelrug te zien is zijn er verschillende archeologische verwachtingswaarden aanwezig in het plangebied. Volgens de archeologische beleidskaart is het gedeelte van het plangebied waar de natuurontwikkeling plaatsvindt voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 5'. Het gedeelte waar de sloop- en bouwwerkzaamheden plaatsvinden is voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3'. Voor de verschillende dubbelbestemmingen gelden de volgende regels:
 
'Waarde - Archeologie 1' (zeer hoog)
Het streven is het behoud van de situatie. Er geldt een onderzoeksverplichting bij ingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld met een oppervlakte groter dan 50 m².
 
'Waarde - Archeologie 2' (zeer hoog)
Het streven is het behoud van de situatie. Er geldt een onderzoeksverplichting bij ingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld met een oppervlakte groter dan 100 m².
 
'Waarde - Archeologie 3' (hoog)
Het streven is het behoud van de situatie. Er geldt een onderzoeksverplichting bij ingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld met een oppervlakte groter dan 150 m².
 
'Waarde - Archeologie 5' (laag)
Het streven is het behoud van de situatie. Er geldt een onderzoeksverplichting bij ingrepen met een oppervlakte groter dan 100.000 m².
 
Fragment archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Utrechtse Heuvelrug ter plaatse van het plangebied (in zwart omkaderd).
 
Op het gedeelte van het plangebied waar de natuurontwikkeling plaatsvindt zijn geen sloop, bouw of graafwerkzaamheden benodigd. Voor dit gedeelte van het plangebied hoeft dan ook geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden en vormt het aspect archeologie geen belemmeringen.
 
Op de locatie waar de bestaande bebouwing gesloopt en de nieuwe woning gebouwd gaat worden, geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. De benodigde graafwerkzaamheden voor de ontwikkeling zorgen ervoor dat er voor dit gedeelte van het plangebied een archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.
 
Transect heeft in oktober 2019 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in een plangebied aan de Broekweg 2 in Driebergen-Rijsenburg (gemeente Utrechtse Heuvelrug), zie bijlagen bij toelichting bijlage 4. Het archeologisch vooronderzoek bestaat hier uit een Archeologisch Bureauonderzoek (BO) en een Inventariserend veldonderzoek (IVO). De vraagstelling van deze onderzoeken is het specificeren van de archeologische verwachting van het plangebied en het toetsen en aanvullen van deze verwachting door middel van waarnemingen in het veld.
 
De archeologische verwachting voor de periode Laat-Paleolithicum –Vroege Middeleeuwen kan in het hele plangebied van hoog naar laag worden bijgesteld. Dit is gebaseerd op de aanwezigheid van dekzand, dat is overdekt met veen en komklei. Het archeologisch niveau op het dekzand vertoont geen sporen van bodemvorming, wat wijst op natte en onbewoonbare omstandigheden. Ook het veen en de komklei wijzen op natte omstandigheden en vormen geen bewoonbaar niveau.
 
Binnen het IVO zijn 5 veldboringen verspreid over het plangebied gedaan:
 
In het centrum en (Zuid)westelijke deel van het plangebied zijn 3 boringen gedaan. De resultaten bevestigen het beeld dat de verwachtingswaarde van hoog naar laag kan worden bijgesteld. In het centrum is daarnaast het profiel diep verstoord vanwege de eerdere aanleg van de mestkelders. Deze zone kan daarom ook naar laag worden bijgesteld. In deze (Zuid)westelijke zone wordt nieuwbouw gepositioneerd. Alleen de bestaande opstallen en bouwsels worden daar verwijderd. Ophoging wordt daar overwogen vanwege de hoge (grond)waterstand en afwatering.
 
In het Noordoosten zijn 2 boringen gedaan waarbij enkele houtskoolspikkels zijn aangetroffen. Dit kan verband hebben met de aanwezigheid van een huisplaats, welke in ieder geval aanwezig was vanaf het begin van de 19de eeuw. Voorlopers hier weer van zijn op voorhand niet uit te sluiten. Volgens opgave van de huidige bewoner -tevens zichtbaar is op de oudst geraadpleegde kaart (Kadastrale Minuut uit 1811-1832-) zou voorlopers van de huidige boerderij echter aan de andere kant van de Broekweg hebben gelegen. Dit behoort niet tot het plangebied. De verwachtingswaarde van het Noordoosten van het plangebied kan daarmee nog niet van hoog naar laag worden bijgesteld. De zo vastgestelde archeologische verwachting leidt ertoe dat in het noordoosten van het plangebied vanaf een diepte van 30 cm onder het maaiveld met de aanwezigheid van archeologische resten rekening gehouden moet worden.
 
Het plangebied is op basis hiervan opgedeeld in 2 zones: archeologische lage verwachtingswaarde in het Zuidwestelijk en centrale deel, en hoger in Noordoostelijk deel.
 
Het advies van Transect is om daar ófwel te streven naar behoud van de aanwezige archeologische waarden, ofwel een aanvullend onderzoek uit te voeren. Om de archeologische waarden in situ te kunnen behouden wordt geadviseerd:
 
• Sloopwerkzaamheden tot aan het maaiveld uit laten voeren. Indien er toch sloopwerkzaamheden
beneden het huidige maaiveld plaats moeten vinden, kan deze onder archeologische begeleiding vinden.
• Geen graaf- of heiwerkzaamheden onder het huidige maaiveld uit voeren.
 
Transect adviseert tevens om beperkt op te hogen, maar niet meer dan 0,5 m, zodat verstoring door verdrukking geminimaliseerd wordt. Indien er toch graaf- of heiwerkzaamheden onder het huidige maaiveld plaatsvinden (in het gebied met een hoge verwachting) óf als er meer dan 0,5 m wordt opgehoogd adviseert Transect om een aanvullend onderzoek in te stellen om de aard, omvang en kwaliteit van archeologische resten die dan mogelijk verstoord gaan worden vast te stellen.
 
Bij de bouw wordt gekozen voor fundering middels een platte, betonnen plaat. Bij de aanleg hiervan worden eventuele verstorende graaf- en heiwerkzaamheden voorkomen. Tevens wordt gekozen voor een ophoging van 0,4 m ivm (grond)waterstand en waterafvoer. Nieuwe kabels en leidingen komen op een diepte van 0,1 tot 0,2 m te liggen waardoor het archeologisch niveau niet bereikt wordt. Daarbij wordt een tracé gevolgd waar al verstoring heeft plaatsgevonden. De nieuwe kabels en leidingen lopen door de zones waar in de huidige situatie de melkschuur met gedeeltelijke grup/onderkeldering en de mestvaalt staan. Op de navolgende afbeelding staan de zones voor de kabels en leidingen weergegeven.
 
Graafwerkzaamheden kabels en leidingen
 
De sloop van de bebouwing, waaronder de hooibergen, vindt plaats tot aan het maaiveld. De funderingen van de te slopen bebouwing blijven behouden. De nieuwe hooibergen worden gebouwd op betonnen platen om archeologische resten te sparen. In het Noordoosten van het plangebied (tussen Langbroekerwetering en boerderij) waar de boringen met houtskoolspikkels, vinden geen graafwerkzaamheden of bouwactiviteiten plaats. In conclusie worden hiermee eventuele archeologische verwachtingswaarden in situ beschermd en behouden. De archeologische verwachting binnen het plangebied blijft hoog, waardoor de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' overgenomen.
 
Op basis van de voorgenomen onderzoeksresultaten uit het onderzoek is in dit bestemmingsplan de beschermingsregeling voor archeologie opgenomen conform de gemeentelijke standaard. En zijn de beoogde plannen in overeenstemming met het geldende archeologiebeleid.
 
4.7 Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in de diverse ruimtelijke plannen. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
 
De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 lid 5 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
 
Planspecifiek
Volgens de 'Monumentenlijst gemeente Utrechtse Heuvelrug, augustus 2019' betreft de bestaande boerderij een langhuisboerderij en is een het een gemeentelijk monument. De boerderij blijft behouden in zijn huidige staat. De twee hooibergen binnen het plangebied zijn in 1970 en 1973 gebouwd met tweedehands materialen. De hooibergen zijn vanwege de karakteristieke kenmerken van cultuurhistorische waarde, als onderdeel van het boerderij complex. Hooibergen worden steeds zeldzamer. In de tijd hiervoor werd er hooi opgeslagen in het bovenste deel van de boerderij. De hooibergen worden gerestaureerd waarbij één van de hooibergen achter de andere hooiberg wordt geplaatst.
 
Het plangebied bevindt zich in de cultuurhistorische waardevolle buitenplaatszone Langbroekerwetering. Langs de Langbroekerwetering lagen 25 kastelen en enkele buitenplaatsen, waarvan er nog 13 over zijn. De kastelen en ridderhofsteden liggen als besloten eilandjes binnen de ritmiek van de regelmatige cope-verkaveling en vormen en contrast met de overwegend kleine boerderijen aan de wetering. Het gebied is cultuurhistorisch van uitzonderlijke kwaliteit vanwege het stroomruglandschap van de onbedijkte Kromme Rijn en het aanpalende coulisselandschap van de Langbroekerwetering, dat zich door de aanwezigheid van de landgoederen heeft ontwikkeld tot een afwisseling van open weilanden en gesloten blokbossen, doorsneden door boom- en houtwallen.
 
De boerderij is onderdeel van het landgoed van Kasteel Sterkenburg dat in 1200 is gebouwd. De boerderij zelf is echter pas in 1866 gebouwd. Kasteel Sterkenburg ligt in een historisch en ecologisch belangrijk gebied waar twee landschappen samenkomen. Op deze overgang langs de Langbroekerwetering hebben zich in de loop der jaren de verschillende kastelen, ridderhofsteden en buitenplaatsen ontwikkeld. Door de jaren heen is het landgoed Sterkenburg een organisch gegroeid complex geworden. Tussen 1848 en 1867 hebben de laatste ingrijpende verbouwingen van het Kasteel Sterkenburg plaatsgevonden en kreeg het kasteel zijn huidige uiterlijk.
 
Tevens is het plangebied onderdeel van het agrarisch cultuurlandschap uit de late middeleeuwen. De cultuurhistorische waarde van dit landschap ligt voornamelijk in de aanwezige ontginningsstructuur en -richting, de structuur en maatvoering van de boerderijlinten en het waterbeheersingssysteem. Het pad door het hakhoutbos wordt verwijderd om de cultuurhistorische waarde van het hakhoutbos te versterken. Dit hakhoutbos werd gebruikt voor het verwarmen van Kasteel Sterkenburg. Met de kwaliteitsverbetering van het gehele erfensemble wordt een positieve bijdrage geleverd aan de cultuurhistorische waarde van het gebied.
 
4.8 Duurzaamheid
De gemeente Utrechtse Heuvelrug streeft naar duurzame ontwikkelingen. In 2035 wil de gemeente klimaatneutraal zijn. Daarnaast streeft de gemeente naar een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving. Hiertoe wil de gemeente de bestaande milieukwaliteit behouden en waar mogelijk verbeteren. Dit betekent dat er ook eisen worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen, enerzijds op gebouwniveau en anderzijds op omgevingsniveau.
 
Op gebouwniveau streeft de gemeente naar een 25% verscherpte EPC en het werken met het instrument GPR Gebouw. GPR Gebouw geeft per thema een 'rapportcijfer' uiteenlopend van 7 (minimaal niveau) tot 10 (zeer goed) waarvoor geldt dat voor het thema energie voor woningbouw een GPR score van 7 overeenkomt met het bouwbesluit. Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt een GPR score van gemiddeld minimaal 7, met minimaal een 7 voor het thema energie.
 
Het Bouwbesluit stelt eveneens eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Sinds 1 januari 2015 geldt voor woningen een wettelijke EPC van 0,4. Vanaf 1 januari 2021 moeten alle vergunningaanvragen voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Die eisen vloeien voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese Energy Performance of Buildings Directive (EPBD). 
 
Planspecifiek
Voor de voorgenomen realisatie van de nieuwe woning zijn nog geen specifieke bouwtekeningen voorhanden. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning zal, middels een EPC- en GPR-berekening, aangetoond worden dat voldaan wordt aan de gestelde norm/score van de gemeente. Indien financieel haalbaar zal eveneens rekening worden gehouden met de navolgende vormen van energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.
 
De ambitie is voor zowel de restauratie van de monumentale boerderij als voor de te realiseren woning om zoveel als mogelijk energieneutraal te bouwen. De daken van de woning en de schuur worden voorzien van zonnepanelen. Het aantal zonnepanelen kan zowel de monumentale boerderij als de nieuwe woning voorzien van stroom. Eventuele restbehoefte aan energie zal uit eigen duurzaam beheerd hakhoutbos worden voorzien. In de nieuw te bouwen schuur komt de centrale warmte installatie die zowel de monumentale boerderij als de nieuwe woning van warmte voorziet. De nieuwbouw is dus nodig om de monumentale boerderij compleet klimaatneutraal te krijgen. Verder wordt er zoveel mogelijk met duurzame materialen gewerkt, in de installaties, maar bijvoorbeeld ook in de vleermuisvriendelijke verlichting (LED) op het erf. Hemelwater van de gebouwen zal worden opgevangen.
 
4.9 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. In het kader van het aspect verkeer en parkeren is met name het Gemeentelijk verkeers- en vervoerplan van belang (GVVP). Dit plan is op 2 februari 2010 vastgesteld door de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Het doel van het GVVP is driedelig:
  • Beleidskader: Het GVVP biedt een realistisch en concreet beleidskader voor het optreden van de gemeente op het gebied van verkeer en vervoer. Concrete verzoeken van inwoners en herinrichtingsplannen van de gemeente worden getoetst aan dit beleid, maar het bepaalt ook het gemeentelijk standpunt bij regionale ontwikkelingen en projecten;
  • Prioritering: Het GVVP geeft prioriteiten aan voor investeringen van de gemeente in verkeer en vervoer. Er is duidelijkheid en transparantie over de projecten, zowel voor de financiering als de planning;
  • Integraal beleid: Het GVVP brengt samenhang tussen de verschillende onderdelen van het verkeers- en vervoerbeleid en tussen dit beleid en andere beleidsterreinen (o.a. natuur en landschap, milieu, ruimtelijke ontwikkeling, werk en economie).
De doelstelling van het GVVP is daarnaast als volgt: 'Het gemeentelijk verkeers- en vervoerbeleid moet leiden tot een duurzame verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en veilige leefomgeving in een groene bereikbare, economisch gezonde gemeente'.
 
Planspecifiek
Het GVVP bevat geen maatregelen die direct van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling. Wel wordt aangegeven dat, wat betreft het parkeren, de normen van het CROW worden gehanteerd.
 
Verkeer
Voor de bepaling van de verkeersgeneratie door het initiatief is de Publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' van het CROW uit 2018 geraadpleegd. Voor een 'vrijstaande koopwoning' in het 'buitengebied' in 'niet stedelijk' gebied geldt een minimale verkeersgeneratie in het weekdaggemiddelde van 7,8 en een maximale verkeersgeneratie van 8,6 motorvoertuigen per etmaal per woning. 
 
De nieuwe woning wordt gerealiseerd op de planlocatie en krijgt gedeeltelijk een eigen ondergeschikte toegangsweg. De nieuwe entree is aangesloten op de bestaande Broekweg, welke uitkomt op de Langbroekerdijk. De nieuwe inrit is ten opzichte van de huidige inrit verder de Broekweg op gepositioneerd. Hiermee wordt een veiligere situatie gecreëerd voor met name het recreatieve verkeer (veel motoren en racefietsen) dat van de Langbroekerdijk de Broekweg oprijdt. Deze ontsluiting is ruimschoots afdoende voor de afwikkeling van het geringe aantal verkeersbewegingen die veroorzaakt worden door het particuliere gebruik van het perceel.
 
Parkeren
Voor de bepaling van de parkeerbehoefte door het initiatief is eveneens de Publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' van het CROW uit 2018 geraadpleegd. Voor een 'vrijstaande koopwoning' in de in het 'buitengebied' in 'niet stedelijk' gebied geldt een minimale parkeerbehoefte van 2,0 en een maximale parkeerbehoefte van 2,8 parkeerplaatsen per woning. Het GVVP hanteert een parkeernorm van 1,9 parkeerplaatsen voor een vrijstaande woning. 
 
De voorgenomen ontwikkeling moet voorzien in voldoende gelegenheid voor het parkeren ten behoeve van de beoogde woning. Op het eigen terrein rondom de woning, buiten het terrein dat zal worden bestemd als natuur, is voldoende gelegenheid om het parkeren op te lossen.
 
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).     
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
 
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
 
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. 
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
 
Agrarisch met Waarden
In het gehele buitengebied wordt de bestemming Agrarisch met waarden toegepast. Dit zijn gebieden die hoge landschappelijke en/of natuurwaarden herbergen. Hier wordt agrarische bedrijvigheid wel toegestaan, maar de landschapswaarden worden daarbij zoveel mogelijk beschermd. Dit geldt met name voor landbouwstabiliseringsgebied. Door deze bescherming is het een uitgebreider artikel, met diverse afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Op deze wijze wordt ook ander gebruik en met name minder belastend gebruik voor de omgeving, meer gestimuleerd zoals van agrarisch naar wonen.
  
Wonen - B1
Binnen de bestemming 'Wonen - B1' is wonen toegestaan en mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd. Binnen het bouwvlak mag niet meer dan één woning worden opgericht. Tevens mag een beroep of bedrijf aan huis worden uitgeoefend. De goot- en bouwhoogte en inhoud van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan aangeduid op de verbeelding. Vastgelegd is dat de woning voorzien wordt van een zadeldak. De nokrichting moet hierbij parallel zijn aan de Langbroekerdijk. De maximale inhoudsmaat is vastgelegd door een aanduiding op de verbeelding.
 
Bijbehorende bouwwerken uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd. Daarnaast mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - hooibergen'  de bestaande hooibergen worden herbouwd. Door de aanduiding 'landschapswaarden' op te nemen is omgevingsvergunningvrij bouwen niet toegestaan binnen deze bestemming. 
  
Het is toegestaan om op de gronden met deze bestemming tuinen en paden aan te leggen. Ook zijn waterhuishoudingsvoorzieningen toegestaan en mag er geparkeerd worden op eigen terrein.
 
Voorwaarde voor de gewenste ontwikkeling is het realiseren van extra natuur, recreatieve wandelpaden en de sloop van opstallen. In de bestemming Wonen - B1, maar ook in Wonen - B2, zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen waarmee deze inspanningen
 
Wonen - B2
Waar de bestemming 'Wonen - B1' is bedoeld voor vrijstaande woningen, is de bestemming 'Wonen - B2' bedoeld voor aaneengebouwde woningen. Het aantal woningen dat aaneen mag worden gebouwd staat aangegeven door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. De overige bouwbepalingen komen veelal overeen met de bouwbepalingen van de bestemming 'Wonen - B1'. Hoofdgebouwen hebben een maximale inhoud van 600 m³, tenzij de bestaande inhoud groter is. In dit geval geldt de bestaande inhoud als maximum. De dakhelling van de kap is minimaal 35° en maximaal 65°, tenzij de bestaande dakhelling minder dan 35° bedraagt. Ook binnen de bestemming 'Wonen - B2' mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan aangeduid op de verbeelding.
 
Bijbehorende bouwwerken mogen binnen de bestemming 'Wonen - B2' uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - hooibergen' is de herbouw van bestaande hooibergen binnen het aanduidingsvlak toegestaan. Vergunningsvrij bouwen is ook binnen deze bestemming uitgesloten.
      
Natuur
Een deel van de gronden is bestemd als 'Natuur'. Deze gronden zijn aangewezen voor de instandhouding, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke en natuurwaarden, agrarisch medegebruik in de vorm van beweiding en extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik. Beweiding van gronden is niet toegestaan op de percelen die voorheen agrarisch waren en nu omgezet worden naar natuur. Hiervoor is een nadere aanduiding op de verbeelding opgenomen.
 
Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor onverharde en halfverharde wegen en paden, mede ten behoeve van aangrenzende bestemmingen, voorzieningen ten behoeve van flora en fauna zoals faunapassages, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van natuurvoorlichting en –educatie, voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen. 
      
Dubbelbestemming Waarde - Ecologie
Binnen deze bestemming zijn de gronden bedoeld voor landschaps- en natuurwaarden en instandhouding daarvan, zodanig dat voor flora en fauna verbindingen kunnen ontstaan tussen natuur- en natuurontwikkelingsgebieden. De landschaps- en natuurwaarden zijn aanwezig: in en langs beken en andere watergangen en waterpartijen; langs wegen en paden; in en langs bosranden, houtsingels, bosjes en bermen; en op en langs dijken, wallen en ander bodemreliëf. Voor dergelijke doeleinden is het toegestaan voorzieningen te treffen.
  
Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1
De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 beschermd de archeologische waarden in het plangebied. Bij ingrepen in de bodem groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm onder het maaiveld is een aanvullende omgevingsvergunning nodig.
 
Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2
De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 beschermd de archeologische waarden in het plangebied. Bij ingrepen in de bodem groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm onder het maaiveld is een aanvullende omgevingsvergunning nodig.
 
Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3
De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 beschermd de archeologische waarden in het plangebied. Bij ingrepen in de bodem groter dan 150 m² en dieper dan 30 cm onder het maaiveld is een aanvullende omgevingsvergunning nodig.
 
Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5
De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5 beschermd de archeologische waarden in het plangebied. Bij ingrepen in de bodem groter dan 100.000 m² (10 ha) en dieper dan 30 cm onder het maaiveld is een aanvullende omgevingsvergunning nodig.
 
Gebiedsaanduiding milieuzone - Grondwaterbeschermingsgebied
Binnen de aanduiding milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied geldt naast de bestemming ook dat de gronden zijn aangewezen voor behoud van de kwaliteit van het grondwater als onderdeel van de drinkwatervoorziening. Gebruik van de gronden en gebouwen met nadelige effecten voor de drinkwatervoorziening zijn hier niet toegestaan.
  
Gebiedsaanduiding milieuzone - stiltegebied
Binnen dit gebied geldt dat de gronden mede zijn aangewezen voor het behoud van stilte. De activiteiten in het gebied mogen het stiltegebied niet wezenlijk nadelig beïnvloeden.
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De gemeente zal ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst sluiten, als bedoeld in artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening. De kosten zullen dankzij de overeenkomst anderszins verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is. De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.
 
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een voorontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. 
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
6.2.1 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp van het dit bestemmingsplan in vooroverleg gebracht aan de provincie Utrecht en het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR). De reacties zijn als volgt:
 
Provincie Utrecht
De provincie Utrecht heeft geen op- of aanmerkingen op het voorontwerp van het bestemmingsplan 'Broekweg 2, Driebergen - Rijsenburg'. Het plan is niet strijdig met provinciale ruimtelijke belangen.
 
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR)
Op 29 juli 2020 heeft er een veldbezoek plaatsgevonden op de locatie aan de Broekweg 2. Vanuit de HDSR is bekeken of hier ten aanzien van het onderhoud aan de Langebroekerwetering nog mogelijkheden zijn om dit te gaan uitvoeren. Het uitgangspunt hierbij is dat de huidige wilgen blijven staan. Vanuit de gemeente wordt aangegeven dat zowel de wilgen als de nu aanwezige moestuin behouden moeten worden.
 
In het huidige onderhoudsregime wordt de Langebroekerwetering vanaf de noordzijde gemaaid. Door de herinrichting is het mogelijk dat er nu deels ook vanaf de zuidzijde gemaaid kan worden. Het deel tussen de brug en de eerste hooiberg kan niet gemaaid worden. Dit komt door de inrichting als moestuin en de te smalle doorgang, door de wilgen, voor het onderhoudsmaterieel.
 
Ten aanzien van het onderhoud is het volgende afgesproken:
  1. Om aan de zuidzijde onderhoud uit te kunnen voeren wordt er door de eigenaar een toegangshek gemaakt. Deze zal ten tijde van het onderhoud worden geopend.
  2. De aanrijroute van het onderhoudsmaterieel zal plaatsvinden via de 3e dam gerekend vanaf de Langebroekerwetering. Zie de rode lijn op onderstaande kaart.
  3. Om het jaarlijks onderhoud uit te kunnen voeren dienen de wilgen gesnoeid te worden.
  4. De benodigde breedte van de onderhoudsstrook is 4 m. Dit is nodig voor het onderhoudsvoertuig.
  5. Tevens is besproken dat het laatste gedeelte aan de zuidzijde (rode lijn zuidzijde) door de eigenaar zelf wordt onderhouden.
Kaart opmerkingen onderhoud HDSR
 
Indien met het herplaatsen van de hooiberg uit de beschermingszone van Langebroekerwetering wordt gebleven dan kan er veelal worden volstaat met een melding. Indien er wel in de beschermingszone wordt gebouwd dient er een vergunning te worden aangevraagd.
 
Conclusie
De reacties van de provincie Utrecht en het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) leiden niet tot aanpassingen van het bestemmingsplan.
 
6.2.2 Participatie
Op 21 mei 2019 is contact geweest met de adviseur van de potentiële nieuwe eigenaren van Broekweg 1. Dit is de dichtstbijzijnde buurman (150 m van Broekweg 2). Daarbij zijn de nieuwe buren enthousiast over de omvorming van landbouwgrond naar natuur. De overige buren wonen op een afstand van meer dan 250 meter. Deze buren hebben een positieve grondhouding ten opzichte van de ontwikkeling.
 
6.2.3 Verslag zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan 'Broekweg 2, Driebergen-Rijsenburg' heeft van 14 augustus 2020 t/m 24 september 2020 ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen. Tevens zijn er in deze fase geen reacties en/of opmerkingen op het plan ontvangen van de Provincie Utrecht en HDSR. Het plan kan ongewijzigd worden vastgesteld.
 
6.3 Handhaving
Het betrekken van toezicht en handhavingsaspecten bij het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen is belangrijk, omdat het de manier is om de ruimtelijke ordening ontwikkelingsbestendiger te maken.
 
Daarom wordt bij de actualisering van dit bestemmingsplan voorafgaand waar mogelijk een zo goed mogelijk beeld verkregen van de huidige planologische situatie en ontwikkelings- / afwijkingsmogelijkheden, de in de afgelopen 10 jaar aangevraagde en verleende afwijkingen / omgevingsvergunningen en de in de afgelopen tien jaar verrichte handhavingsacties en verleende gedoogbeschikkingen. Dit onderzoek past volledig binnen de verplichtingen uit onder andere de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De investering betreft de invulling van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting.
 
De kwaliteit van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting beïnvloedt rechtstreeks de impact en de gevolgen van de repressieve toezicht- en handhavingsverplichting (1) en daarmee de houdbaarheid van het op te stellen en vast te stellen bestemmingsplan. Het is om die reden dat in het bestemmingsplan de nadruk op de preventieve aspecten is gelegd. Daarvoor is het bestemmingsplan het middel bij uitstek.
 
Ad voetnoot 1:
Repressieve toezicht en handhaving ligt wettelijk vast en leidt allereerst tot de te beantwoorden vraag of de afwijking/overtreding kan worden gelegaliseerd. Dat kan meer verruiming van het bestemmingsplan tot gevolg hebben dan dat met het bestemmingsplan oorspronkelijk is bedoeld. Dat zelfde geldt voor de discretionaire bevoegdheid om afwijkingen te gedogen. Als er niet voor legalisering dan wel gedogen wordt gekozen, kan er weliswaar met gebruikmaking van de repressieve handhavingsmiddelen (last onder dwangsom, last onder bestuursdwang, strafrechtelijke boete dan wel een bestuurlijke boete; de boetes waar van toepassing uiteraard) een aanmerkelijke kans worden gecreëerd op beëindiging van de afwijking/overtreding.