direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Lekdijk 1, Amerongen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1581.AMRLekdijk1-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Op het perceel Lekdijk 1 te Amerongen ligt een voormalig agrarisch erf. Daarnaast bevindt er zich tevens een woonperceel, die is ontstaan uit een ruimte voor ruimte project.

Het erf was voorheen in gebruik als paardenhouderij. De bedrijfsactiviteiten op deze locatie zijn beëindigd.

Initiatiefnemer is voornemens om op deze locatie deel te nemen aan de Ruimte voor Ruimte regeling. Concreet bestaat het voornemen uit het slopen van de voormalige bedrijfsbebouwing (3.677 m2) en het opruimen van de overtollige erfverharding/paddock (4.934 m2).

Ter compensatie is initiatiefnemer voornemens om drie compensatiewoningen te realiseren. In dit geval wordt niet volledig voldaan aan de sloopnorm om het bouwrecht voor drie woningen te verkrijgen. Daarom dienen er extra compenserende maatregelen worden genomen. Deze compensatie wordt ingevuld door extra kwaliteitsverbetering, bestaande uit de aanleg van een historische boomgaard, het terugbrengen van historische doorzichten, de aanleg van landschapselementen rondom de bouwkavels en een aanzienlijke verbetering van de natuur in het aangrenzende Natura-2000 gebied, door het planologisch opheffen van de agrarische functie.

Ook worden de woningen niet binnen het voormalige bouwvlak gesitueerd, maar achter het bouwvlak. Ook deze afwijking is gemotiveerd, aangezien hierdoor buiten de vrijwaringszone van de dijk wordt gebouwd en tevens een landschappelijke meerwaarde wordt gecreeërd. In paragraaf 3.2.2 wordt uitgebreid getoetst aan de voorwaarden van de ruimte voor ruimte regeling.

Het voornemen is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (artikel 4.7.7) waarmee het voornemen mogelijk kan worden gemaakt. Aan deze wijzigingsbevoegdheid kan niet geheel worden voldaan, aangezien de woningen niet binnen het voormalige bouwvlak worden gebouwd en niet volledig aan de sloopnorm wordt voldaan. Daarom is een bestemmingsplanherziening benodigd.

Dit bestemmingsplan voorziet in de benodigde juridisch-planologische kaders. Aangetoond zal worden dat het voornemen in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening' (Artikel 3.1 van de Wro).

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt aan de Lekdijk 1 te Amerongen. In de volgende afbeelding is de ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving en de grotere omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.AMRLekdijk1-VA01_0001.png"

Afbeelding 1.1: ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving (Bron: PDOK)

1.3 Geldende plannen

1.3.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan "buitengebied Overberg, Maarn, Maarsbergen, Amerongen". Dit bestemmingsplan is door de gemeente Utrechtse Heuvelrug vastgesteld op 3 juli 2019. Tevens geldt het paraplubestemmingsplan "Stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening". Deze is op 7 juni 2018 vastgesteld. In dit geval is met name het eerstgenoemde bestemmingsplan relevant. Op basis van dit bestemmingsplan gelden in het plangebied de volgende (dubbel)bestemmingen en aanduidingen:

  • Agrarisch met waarden, met bijbehorend:
    • 1. bouwvlak;
    • 2. functieaanduidingen opslag;
    • 3. functieaanduiding paardenhouderij;
    • 4. functieaanduidingen rijbak.
  • Wonen - B1 Vrijstaand, met bijbehorend
    • 1. bouwvlak gekoppeld aan een maatvoeringsvolume;
  • Waarde - Archeologie 2;
  • Waarde - Landgoed en buitenplaats;
  • Waterstaat - Waterkering;
  • Milieuzone - emissieneutraal 1;
  • Reconstructiewetzone - verwevingsgebied;
  • Vrijwaringszone - dijk 1;
  • Vrijwaringszone - dijk 2;
  • Specifieke vorm van agrarisch met waarden - open landschap;

In de volgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding weergegeven. Vervolgens worden de bestemmingen en aanduidingen toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.AMRLekdijk1-VA01_0002.png"

Afbeelding 1.2: Uitsnede geldende bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

Gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden' zijn met name bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf. De gebouwen dienen in het bouwvlak te worden gerealiseerd. Daarnaast zijn de gronden mede bestemd voor de instandhouding van de landschap- en natuurwaarden die verband houden met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - open landschap'. Tevens zijn ter plaatse van de daarvoor opgenomen aanduidingen een paardenhouderij, een rijbak en opslag toegestaan.

Gronden met de bestemming 'Wonen - B1 Vrijstaand' zijn met name bestemd voor het wonen, met dien verstande dat een woning tot 800 m3 is toegestaan.

Gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' zijn naast de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en het behoud van de daar te verwachten archeologische waarden.

Gronden met de bestemming 'Waarde - Landgoed en buitenplaats' zijn, naast de andere daar voorkomende bestemmingen, met name bestemd voor de instandhouding van de ter plaatse voorkomende cultuurhistorische waarden en hun samenhang, die met name bestaat uit paden-, lanen- en groenstructuur en bijzondere landschappelijke elementen.

Gronden met de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor waterkering en waterhuishouding, met de daarbij behorende voorzieningen.

Voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - emissie neutraal 1' geldt dat het verschuiven en vergroten van agrarische bouwvlakken niet mogelijk is.

Voor de gronden met de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' geldt dat onder voorwaarden een agrarisch bouwvlak kan worden verschoven of vergroot.

Voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1' zijn de gronden, naast de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering. Voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk 2' zijn de gronden aangewezen als buitenbeschermingszone van de primaire waterkering.

1.3.2 Strijdigheid

Het voornemen om drie woningen te realiseren is niet in overeenstemming met de bouw- en gebruiksregels van de ter plaatse geldende agrarische bestemming. In het kader van het ruimte voor ruimte project dient voor de woningen een passende bestemming te worden opgenomen. Daarnaast dient het gehele agrarische bedrijf te worden 'wegbestemd' en voorzien van een agrarische gebiedsbestemming en dient de voormalige bedrijfswoning te worden voorzien van een reguliere woonbestemming. Tevens dienen de sloop en landschappelijke inpassing (waaronder investeringen in het landschap) te worden vastgelegd. Hiertoe is voor het gehele perceel een passend planologisch regime noodzakelijk.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven.

Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven.

Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd.

In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord.

Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.

Hoofdstuk 2 Het plan

In dit hoofdstuk volgt een algemene beschrijving van het plan. Het bevat de volgende onderdelen:

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt langs de Lekdijk, ten zuidwesten van de kern Amerongen. Het gebied kan worden gekenmerkt als het overgangsgebied tussen de stuwwal en het lager gelegen Amerongenweteringgebied. Kenmerkende natuurlijke structuurdragers in de omgeving betreffen de rivier de Lek en de Utrechtse Heuvelrug. De omgeving van het plangebied bestaat uit een mix van agrarische percelen en bos/natuurpercelen, behorend bij landgoed Zuylestein. Aan de overzijde van de Lekdijk, ten zuiden van het plangebied, bevinden zich de uiterwaarden. In de volgende afbeelding is een luchtfoto van de huidige situatie van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.AMRLekdijk1-VA01_0003.png"

Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied (Bron: PDOK)

Het plangebied zelf betreft een voormalig agrarisch perceel, bestaande uit bedrijfsopstallen en een woning. Op het bedrijfsperceel bevinden zich zeven bedrijfsgebouwen en een stapmolen. Ook is er een rijbak en zijn er paddocks aanwezig. Aansluitend(westzijde) ligt een regulier bouwperceel waarop, volgens het vigerende bestemmingsplan een vrijstaande woning is gerealiseerd. Achter het agrarische bedrijf liggen gronden die nu in agrarisch gebruik zijn. Het plangebied heeft een omvang van circa 7 hectare. De grens van het plangebied vormt de Lekdijk aan de zuidzijde, agrarische percelen aan de oost- en westzijde en bos/agrarische percelen aan de noordzijde. In de volgende afbeelding is in een afbeelding de huidige indeling weergegeven. Vervolgens zijn enkele luchtfoto's van de huidige situatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.AMRLekdijk1-VA01_0004.png"

Afbeelding 3.2: Huidige functies plangebied (Bron: B4O)

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.AMRLekdijk1-VA01_0005.png"

Afbeelding 3.3: Straatbeelden huidige situatie plangebied (Bron: B4O)

2.2 Projectbeschrijving

Zoals in paragraaf 1.3.2 reeds aangegeven is het huidige plan strijdig met de geldende bestemmingen. Hiertoe is een bestemmingsplanherziening benodigd. Hierna wordt op het plan ingegaan.

Het initiatief voorziet in de sloop van alle voormalige agrarische bebouwing en het opruimen van de overtollige erfverharding en functies (paddocks, paardrijbak etc.). De herontwikkeling gaat uit van het realiseren van drie woonkavels, op een locatie achter het huidige agrarische bedrijf en achter het bestaande woonperceel. De woonkavels worden in een cluster gesitueerd en omzoomd door groen, zodat het visueel de uitstraling heeft van één erf. De woningen worden via een nieuw aan te leggen in- en uitrit gezamenlijk ontsloten op de Lekdijk.

De locatie van de woningen is zorgvuldig gekozen. Het is vanwege ligging in de beschermingszone van de dijk niet mogelijk om de woningen terug te bouwen op de slooplocatie. Daarnaast is het wenselijk om de woningen wel nabij de bestaande bouwkavel te realiseren, zodat er cluster van bebouwing ontstaat, gebaseerd op het één-erf principe. Daarom worden de woningen achter het bestaande bouwkavel, in een cluster, gerealiseerd. Hiermee wordt gebouwd buiten de beschermingszone van de dijk en aansluitend op de bestaande bouwkavel. Ook kan zo de bestaande uitrit op de Lekdijk worden gebruikt. Tot slot wordt hiermee een landschappelijke koppeling gelegd met het achtergelegen landgoed Zuylestein, waarbij door de nieuw aan te leggen ontsluiting tevens de mogelijkheid ontstaat om dit landgoed eventueel, mocht dit in te toekomst wenselijk en passend zijn, te ontsluiten.

Voor de herontwikkeling van het plangebied is het wenselijk om de landschappelijke structuur te versterken. Onder andere door nieuwe aanleg van landschapselementen en het herstellen van zichtlijnen. Hiermee ontstaat er een natuurlijke overgang tussen het buitengebied en landgoed Zuylestein. Het heeft de wens om nieuwe bebouwing landschappelijk zorgvuldig in te passen binnen de omgeving waarbij de locatie kan gaan dienen als ontsluitingsmogelijkheid voor nieuwe ontwikkelingen bij landgoed Zuylestein.

De herontwikkeling op deze locatie biedt kansen om ook een cultuurhistorische meerwaarde te realiseren. Het terugbrengen van verdwenen oude boomgaard en het herstellen van historische zichtlijnen biedt kansen om een cultuurhistorische meerwaarde te bieden. Hierna zijn twee uitsneden van de gewenste situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.AMRLekdijk1-VA01_0006.png"

Afbeelding 3.4: Gewenste situatie (Bron: B4O)

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.AMRLekdijk1-VA01_0007.png"

Afbeelding 3.5: Gewenste situatie (Bron: B4O)

In de herontwikkeling van de locatie Lekdijk 1 in Amerongen ontstaat er, na sloop van alle opstallen en opruimen van de bestaande terreininrichting, één nieuw erf met in totaal vier ‘schuurvolumes’.

Er dient eenheid in de bouwvolumes en de vorm van de woningen te komen, wat een vastlegging dient te krijgen in het bestemmingsplan. Het nieuwe erf krijgt één gezamenlijke ontsluiting en is geclusterd in het verlengde van de bestaande schuurwoning. Situering van het erf is buiten de vrijwaringszone van de dijk in de noord-zuid richting. De nieuwe kavels zijn opgenomen binnen een hoogstam fruitboomgaard. De kavels zijn omsloten door struweelbeplanitng en een hoogstamfruitbomen. De binnenzijde van de kavels (grenzen tussen de kavels) zijn afgescheiden door hagen.

Tussen de bomen en onder de kronen door zijn er vanuit de woningen lange zichtassen het buitengebied in. Langs de watersloot aan de noordkant komt er een nieuwe rij knotwilgen. In het binnenerf enkele solitaire bomen in plantvakken en tussen de kavels groene erfafscheidingen in de vorm van hagen. Evenwijdig aan de Lekdijk komt binnen de vrijwaringszone van de dijk tussen de twee bestaande inritten een nieuwe laagstam fruitboomgaard.

2.3 Ruimtelijke gevolgen

Met de ontwikkeling wordt aan een voormalig agrarisch bedrijf in het buitengebied van Amerongen een duurzame vervolgfunctie toegekend. De grootste ruimtelijke gevolgen betreffen de sloop van de gebouwen, het saneren van de overtollige verharding en de realisatie van drie nieuwe woonkavels. Hiermee wordt het bebouwd/verhard oppervlak in het buitengebied aanzienlijk verminderd. Tevens ontstaat door de zorgvuldige inpassing een impuls van het landschap. Mocht er voor de kap van bomen een kapvergunning benodigd zijn, dan zal deze worden aangevraagd.

Hoofdstuk 3 Algemeen ruimtelijk beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

3.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Ten tijde van de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

3.1.4 Toetsing

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de NOVI.

Wat betreft de Barro geldt dat het plangebied nabij een grote rivier ligt. In dit geval wordt er echter niet in de vrijwaringszone van de dijk gebouwd. Bovendien is er door de sloop van bebouwing sprake van afname van verhard gebied, waarmee de ontwikkeling een positieve invloed heeft op de ruimte voor de rivier. Een veilige en doelmatig gebruik van de rivier is daarmee geborgd.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' wordt in Bro 1.1.1 als volgt gedefinieerd: stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Toename van het ruimtebeslag is een belangrijke factor en daarnaast heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. De raad is van oordeel dat bij het realiseren van een dergelijk aantal woningen, het plan niet voorziet in een woningbouwlocatie of andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 eerste lid, aanhef en onder i van het Bro. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is dan ook niet van toepassing (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921).

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voorziet in het realiseren van drie woningen in het kader van een ruimte voor ruimte regeling. Gelet op het vorenstaande is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en geen sprake is van strijd met de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie (2021)
3.2.1.1 Algemeen

In de Omgevingsvisie legt de provincie integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vast. Dat is inclusief sociale aspecten die fysiek neerslaan, zoals toegankelijkheid en inclusiviteit. De Omgevingsvisie is een instrument uit de Omgevingswet die volgens planning per 1 juli 2022 in werking treedt. De Omgevingsvisie is een samenvoeging van onder andere de ruimtelijke structuurvisie, mobiliteitsvisie, natuurvisie en het bodem-, water- en milieuplan. Zolang de Omgevingswet niet in werking is getreden, heeft de Omgevingsvisie werking onder de bij deze plannen en visies behorende wetten. De Omgevingsvisie vormt een samenhangend pakket met de instrumenten Programma's en Omgevingsverordening. In de Omgevingsvisie beziet de provincie groen, water, energie, bebouwing, infrastructuur, cultuurhistorie en landelijk gebied in onderlinge samenhang.

3.2.1.2 Uitgangspunten

De provincie heeft de ambitie uitgesplitst in meerdere visies, die gekoppeld zijn aan ambities, die allen behoren tot het beleid voor een gezonde en veilige leefomgeving. De visies en ambities zijn uitgewerkt in de volgende speerpunten:

  • 1. Gezonde en veilige leefomgeving;
  • 2. Klimaatbestendig en waterrobuust;
  • 3. Duurzame energie;
  • 4. Vitale steden dorpen;
  • 5. Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar;
  • 6. Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • 7. Toekomstbestendige natuur en landbouw;

In dit geval zijn met name de ambitie ten aanzien van vitale stelen en dorpen en een levend landschap, erfgoed en cultuur van belang. Hierna wordt op de ambitie ten aanzien van beide speerpunten ingegaan:

Vitale steden en dorpen

De provincie Utrecht kent een grote diversiteit aan steden, dorpen en kernen en een grote diversiteit aan woon- en vestigingsmilieus. De grote steden Utrecht en Amersfoort zijn een populaire vestigingsplaats voor zowel inwoners als bedrijven en groeien snel. Prognoses wijzen uit dat de provincie de komende decennnia nog fors gaat groeien en dat er extra ruimte nodig is om deze groei op te vangen. Om volledig te voldoen aan de woningbehoefte in de provincie Utrecht, is het nodig om tot 2040 in totaal nog ongeveer 165.000 woningen te bouwen.

Gezien de grote ruimtevraag die op de provincie afkomt, is het zaak om zorgvuldig om te gaan met de ruimte. Een groot gedeelte van de mensen woont graag in een stedelijke of dorpse omgeving. De menging en aanwezigheid van functies zoals wonen, werken en voorzieningen draagt bij aan deze aantrekkelijkheid. Binnen het stedelijk gebied van steden en dorpen is nog veel ruimte aanwezig die kan worden benut voor verdichting, herontwikkeling of intensivering. In de afgelopen jaren zijn er weliswaar al veel binnenstedelijke locaties ontwikkeld, maar er zijn nog steeds binnenstedelijke mogelijkheden en er komen continu nieuwe mogelijkheden bij. Door structurele economische veranderingen verliezen veel gebouwen en locaties hun oorspronkelijke functie en komen daarmee voor herontwikkeling in beeld. Deze drie aspecten maakt dat de provincie primair blijven inzetten op binnenstedelijke ontwikkeling.

De provincie vraagt daarbij aandacht voor de wijze van verdichting. Om te kunnen voldoen aan de toekomstige behoefte aan wonen en werken zal de provincie zich moeten inspannen om, in alle kernen, innovatiever en compacter te bouwen dan we tot nu toe gewend zijn. De mate van compactheid is afhankelijk van de locatie, en hangt ook af van hetgeen mogelijk is relatie tot onze opgaven en ambities op het gebied van onder andere binnenstedelijke kwaliteit, energieneutraliteit en gezondheid.

Voor de locatiekeuze voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen hanteert de provincie de hiervoor aangegeven basisprincipes, maar daarnaast staat deze onder invloed van de effecten van klimaatverandering, van bereikbaarheid, van nabijheid van functies en behoud van de leefbaarheid, van behoud van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten, van behoud van biodiversiteit en van de energie-infrastructuur.

Levend landschap, erfgoed en cultuur

Een aantrekkelijke leefomgeving draagt bij aan het welzijn van mensen. Daarom zet de provincie in op het doorontwikkelen van de aantrekkelijke landschappen, het beschermen en benutten van historisch erfgoed en het ondersteunen van een goed cultureel aanbod. De ambitie is gericht op het volgende:

  • 2050: bij ontwikkelingen is voortgebouwd op de kernkwaliteiten van de karakteristieke landschappen. Aardkundige waarden zijn zichtbaar in het landschap.
  • 2030: bestaande en nieuwe aardkundige monumenten vertellen het verhaal van het aardkundig erfgoed en dragen bij aan de recreatieve beleving van het landschap.
  • 2030: alle gemeenten hebben initiatieven ontplooid die ten goede komen aan de kernrandzone.
3.2.1.3 Gebiedsgericht

In de uitwerking van het beleid in drie regio’s brengt de provincie samenhang aan tussen de thematische ambities. De uitgangspunten voor beleid zijn ook hier leidend. Uit de processen om te komen tot de drie gebiedsuitwerkingen komt naar voren, dat het mogelijk is om onze opgaven te realiseren, maar dat de provincie daarbij die uitgangspunten wel hard nodig heeft. Utrecht moet zich concentreren en combineren om bijvoorbeeld zowel de stedelijke ontwikkelingen een plek te geven, als de bijbehorende groene en blauwe ontwikkelingen. Dit is uitgewerkt in de drie regio’s, regio U16, regio Amersfoort en regio Foodvalley.

Het plangebied maakt deel uit van de Utrechtse Heuvelrug, dat weer onderdeel uitmaakt van de regio U16.

Voor de kleinere steden en dorpen in deze regio biedt de provincie waar nodig en mogelijk passende ontwikkelruimte voor kleinschalige uitbreiding die nodig is om te bouwen ten behoeve van lokale vitaliteit.
De provincie vindt het belangrijk dat de geschetste ontwikkeling op een duurzame wijze wordt vormgegeven:

  • zo veel mogelijk binnenstedelijk en bij knooppunten;
  • met aandacht voor klimaat-adaptieve inrichting (groen en blauw), energietransitie, energieneutrale of energieleverende gebouwen en gezondheid;
  • met mee-ontwikkelen van natuur, landschap, recreatie en duurzame landbouw;
  • Nieuwe Hollandse Waterlinie als drager en aanjager van omgevingskwaliteit.


De provincie vindt het belangrijk dat in de woningbouwontwikkeling ook ruimte is voor het mee-ontwikkelen van natuur, landschap, recreatie en duurzame landbouw. Deze ontwikkeling is zowel in de stad als het landelijk gebied van belang. In de stad moet voldoende groen en water aanwezig zijn en blijven. In het landelijk gebied moet de hoeveelheid (recreatief) groen mee-ontwikkelen met de verstedelijking. Er is nu al een geschat tekort van 550 hectare aan recreatief groen voor intensief gebruik. Belangrijk hierbij is om voort te bouwen op de bestaande rijkdom aan groengebieden en landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten. Van belang hierbij is ook het uitbreiden van het netwerk van recreatieve verbindingen. Deze verbinden de woonwijken en de groene gebieden in het stedelijk gebied met elkaar en met het landelijk gebied. Bovendien nodigen ze uit om gebruikt te worden door hun groene uitstraling.

3.2.1.4 Planspecifiek

Op basis van de visiekaart 4 ligt het plangebied in een gebied waar ruimte is voor het verbinden van een groot natuursysteem.

Volgens kaart 7 van de Omgevingsvisie ligt het plangebied in de 'Beschermingszone drinkwaterwinning'. Voor de bescherming van de bestaande drinkwaterwinningen in de provincie is deze beschermingszone opgenomen. Vanwege de bevolkingsgroei en de toenemende bedrijvigheid is er tot 2050 extra drinkwater nodig. Daarnaast is het van belang om een deel van het grondwater te beschermen.

Kaart 8 geeft aan dat het plangebied in overstroombaar gebied ligt. Bij overstromingen dienen de gevolgen beperkt te worden. Vooral de gevolgenbeperking bij overstromingen voor de vitale en kwetsbare functies is van belang.

Op basis van kaart 14 ligt het plangebied in het landschapstype 'rivierengebied'. De rivieren Lek/Neder Rijn en de Kromme Rijn hebben in het dit gebied voor de variatie gezorgd. Je vindt er de uiterwaarden waar de natuur en de rivier de ruimte krijgen, de oeverwallen en dijken waar de meeste bebouwing en veel fruitteelt te vinden is en de lage komgronden die meestal in gebruik zijn als grasland. Het rivierengebied is aantrekkelijk voor (water)recreatie.

Voor elke ontwikkeling in het landelijk gebied dient aansluiting te worden gevonden bij de kernkwaliteiten van het gebied. Voor het Rivierengebied gaat het om de volgende kwaliteiten:

  • schaalcontrast van zeer open naar besloten;
  • samenhangend stelsel van rivier - uiterwaard - oeverwal - kom;
  • samenhangend stelsel van hoge stuwwal - flank - kwelzone - oeverwal – rivier;
  • de Kromme Rijn als vesting en vestiging.

Op basis van kaart 15 ligt het plangebied in een buitenplaatszone en een gebied dat aangewezen is als archeologische waardevolle zone. Het provinciale beleid richt zich op het behouden en beleefbaar maken van cultuurhistorie in de provincie Utrecht. Concreet betekent dit het enerzijds veiligstellen en anderzijds ruimte bieden voor ontwikkeling een bijzondere opgave. De provincie wil, voor zover dit past binnen het overige ruimtelijk beleid, ruimte bieden voor ontwikkeling, gericht op het creëren van economische dragers voor het behoud van de cultuurhistorische waarden van buitenplaatsen. Daarbij is behoud van de specifieke kenmerken van de zone waarin de buitenplaats ligt het uitgangspunt.

3.2.1.5 Toetsing

Allereerst wordt gesteld dat met de woningbouwontwikkeling op kleine schaal bijgedragen wordt aan de enorme woningbehoefte in de provincie Utrecht. De ontwikkeling is niet binnenstedelijk, maar wordt gerealiseerd op basis van het provinciale ruimte voor ruimte principe en is daarmee passend in het buitengebied.

Door de sloop van ontsierende bebouwing en het realiseren van een nieuwe woonfunctie, in samenhang met een landschappelijke inpassing en realisatie landschapselementen wordt bijgedragen aan het aantrekkelijk maken van de leefomgeving. Hiermee wordt ook bijgedragen aan het streven om bij ontwikkelingen in het gebied U16 natuur en landschap als drager te laten fungeren voor ontwikkelingen.

Ten aanzien van de kaart 7 wordt gesteld dat de ontwikkeling dusdanig kleinschalig van aard is dat het geen invloed heeft op de drinkwaterwinning van het gebied. Gesteld kan zelfs worden dat door het transformeren van een agrarische functie naar een woonfunctie er sprake is van een verbetering.

Gezien de aard en omvang van onderhavig plan heeft het plan geen invloed op het overstroombaar gebied waar het in ligt (kaart 8). Bovendien neemt de oppervlakte aan verharding met onderhavig plan af, dit is positief voor de ruimte voor de rivier. Daarnaast wordt niet in de vrijwaringszone van de dijk gebouwd. Hiermee wordt de toekomstbestendigheid van de dijk gewaarborgd.

Ten aanzien van kaart 14 geldt dat met de landschappelijke inpassing rekening gehouden wordt met de kenmerken van het rivierengebied. Doordat in het plangebied bebouwing is opgeruimd en er beplanting is toegevoegd aan de bij het perceel behorende weide, zoals weergegeven in de landschappelijke inpassing (Bijlage 1), wordt er recht gedaan aan de kernkwaliteiten van het Rivierengebied. Door het herstellen van het landschap en zichtlijnen kan er een natuurlijke overgang ontstaan tussen het buitengebied en achtergelegen landgoed Zuylestein.

Het past immers in de geleidelijke overgang tussen het verkavelingslandschap bij Langbroek en het bosgebied van deelgebied flank. Daarnaast heeft de planontwikkeling, door de beperkte omvang, slechts een beperkte invloed op de schaalcontrasten en samenhang in het Rivierengebied.

Ten aanzien van kaart 15 geldt tot slot dat met de archeologische waarden rekening wordt gehouden, middels het uitvoeren van een onderzoek en het opnemen van dubbelbestemmingen. Voor de cultuurhistorische waarde zorgt de ontwikkeling door een adequate inpassing juist voor het herstellen van de relatie met achterliggend landgoed. Dit wordt bereikt door het herstellen van zichtlijnen en het terugbrengen van een verdwenen boomgaard.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de provinciale Omgevingsvisie.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht
3.2.2.1 Algemeen

Op 10 maart 2021 heeft Provinciale Staten de Interim Omgevingsverordening vastgesteld. Deze is op 1 april 2021 in werking getreden. De interim omgevingsverordening is een tijdelijke verordening die een looptijd zal hebben totdat de Omgevingswet van kracht is en de omgevingsverordening in werking treedt.

De interim omgevingsverordening vervangt bestaande verordeningen zoals de ruimtelijke verordening, de milieuverordening, de natuur en landschapsverordening. De interim omgevingsverordening is gebaseerd op een aantal wetten en AMvB's, en bevat instructieregels over taken en bevoegdheden van gemeenten en waterschappen. Daarnaast bevat de interim omgevingsverordening direct werkende regels. Dit zijn regels die rechtstreeks gelden voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers bij het uitvoeren van een activiteit. Andere voorbeelden van direct werkende regels zijn de meld- en informatieplichten en de specifieke zorgplichten. Regels over bijvoorbeeld een vergunningplicht gelden ook voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers.

In relatie tot dit bestemmingsplan zijn met name de thema's 'Wonen, werken, recreëren 'en 'Ondergrond en bodem' relevant. Hierna wordt nader op deze thema's ingegaan.

3.2.2.2 Van belang zijnde artikelen

Artikel 2.10: Instructieregel overstroombaar gebied

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Overstroombaar gebied bevat bestemmingen en regels die rekening houden met overstromingsrisico’s. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks is dit ook van toepassing op individuele woningen en bedrijven.
  • 2. De motivering op een bestemmingsplan bevat een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het overstromingsrisico is omgegaan.

Artikel 3.7: Instructieregel ruimtelijke bescherming grondwater

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen een Waterwingebied, Grondwaterbeschermingsgebied, Boringsvrije zone, Beschermingszone oppervlaktewaterwinning, 100-jaarsaandachtsgebied of Kwetsbare strategische grondwatervoorraad laat geen activiteiten toe en bevat geen bestemmingen en regels die een risico vormen voor de grond- en oppervlaktewaterwinning voor menselijke consumptie.
  • 2. De motivering op een bestemmingsplan bevat een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop het waterwinbelang in acht is genomen.

Artikel 3.12: Zorgplicht grondwater

  • 1. Degene die in een Grondwaterbeschermingszone een activiteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de bescherming van het grondwater in verband met de winning daarvan voor menselijke consumptie, is verplicht:
    • a. alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
    • b. voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
    • c. als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.
  • 2. De zorgplicht houdt in ieder geval in dat, wanneer er sprake is van een direct optredende of dreigende verontreiniging van het grondwater, gedeputeerde staten onmiddellijk op de hoogte worden gesteld.

Artikel 7.7: Beschermen en benutten van de cultuurhistorische hoofdstructuur (lid 1 en 3)

  • 1. In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties gelegen in de Cultuurhistorische hoofdstructuur wordt rekening gehouden met de waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur en worden regels gesteld ter bescherming en benutting van deze waarden
  • 2. De motivering van een bestemmingsplan bevat:
    • a. een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden; en;
    • b. een beschrijving en motivering van de wijze waarop rekening is gehouden met deze waarden.

Artikel 9.2 Verstedelijkingverbod landelijk gebied

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Landelijk gebied laat geen verstedelijking toe, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

Artikel 9.11 Instructieregel functiewijziging (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar woonfunctie met extra woningen (rumite voor ruimte)

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Landelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten die op agrarische bedrijfspercelen waar het agrarisch gebruik is beëindigd de bouw van één of meer nieuwe woningen toestaan, mots voldaan is aan de volgende voorwaarden:
    • a. het bouwperceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw of, in geval van een glastuinbouwbedrijf, het bouwperceel ligt niet in een concentratiegebied glastuinbouw;
    • b. alle bedrijfsbebouwing op de betrokken bouwpercelen wordt gesloopt, tenzij het gaat om historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing of bedrijfswoning. De historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing krijgt een passende functie die bijdraagt aan dat behoud. Wanneer 750 m2 tot 2.500 m2 aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van één nieuwe woning toegestaan. Wanneer 2.500 m2 tot 4.000 m2 aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van twee woningen toegestaan. Wanneer er 4.000 m2 of meer aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van drie woningen toegestaan. Voor kassen geldt dat er 5.000 m2 aan bedrijfsbebouwing wordt gesloopt voor één woning. Afwijking van de vereiste sloopoppervlakten, het aantal te bouwen woningen en van de verplichting om het totaal aan bedrijfsbebouwing te slopen, is mogelijk mits dit leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit;
    • c. de nieuwe woning of woningen worden gesitueerd binnen de voormalige bouwpercelen, in samenhang met de te handhaven boerderij of bedrijfswoning, de betrokken bouwpercelen worden evenredig verkleind en de woningen worden landschappelijk goed ingepast, tenzij situering van de nieuwe woning op een andere locatie in het landelijk gebied leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit; en
    • d. de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
  • 2. De motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.
3.2.2.3 Toetsing

Artikel 2.10: Overstroombaar gebied

In dit geval is er geen sprake van een onevenredig risico ten aanzien overstromingen. De oppervlakte aan verharding neemt zelf af. Bij eventuele overstromingen kan met het plangebied in meerdere richtingen ontvluchten. Ook is er sprake van zelfredzaamheid van de (toekomstige) bewoners. In paragraaf 4.6 wordt nader ingegaan op de wateraspecten binnen het plangebied.

Artikel 3.7: Instructieregel ruimtelijke bescherming grondwater

Het plangebied ligt in een kwetsbare strategische grondwatervoorraad. De voorgenomen bestemmingen betreffen geen harmoniërende functies voor de drinkwatervoorziening. Nieuwe niet-risicovolle functies zijn toegestaan, mits wordt voldaan het stand-stillprincipe (beginsel dat gericht is om verslechtering van de grondwaterkwaliteit tegen te gaan en het vergroten van risico's op verontreiniging te voorkomen).
Er is sprake van een nieuwe niet-risicovolle functie waarbij, gelet op de sanering van bedrijfsbebouwing met asbesthoudend materiaal, wordt voldaan aan het stand-stillprincipe.

Het plan betreft nieuwe woonfuncties en de aanleg van landschapselementen wat geen verontreinigingsrisico met zich mee brengt, daarnaast zijn er geen bodemingrepen van dieper dan 3 m voorzien.

Opgemerkt wordt dat het plangebied niet in een grondwaterbeschermingsgebied of een boringsvrije zone ligt, waardoor er geen bijzondere zorgplicht geldt ten aanzien van deze aspecten.

Artikel 3.12: Zorgplicht grondwater

Het plangebied ligt in een grondwaterbeschermingszone. Er is echter geen sprake van activiteiten die nadelige gevolgen zullen hebben voor het grondwater, temeer omdat het gaan om een woonfunctie. Overigens zal door het vervallen van het agrarische gebruik naar verwachting sprake zijn van een verbetering. Aan de zorgplicht zal worden voldaan wanneer er sprake is van het optreden van een dreigende verontreiniging. Overigens zal dit bij normaal woongebruik niet aan de orde zijn.

Artikel 7.7: Beschermen en benutten van de cultuurhistorische hoofdstructuur (lid 1 en 3)

Voor de cultuurhistorische waarde zorgt de ontwikkeling door een adequate inpassing juist tot het herstellen van de relatie met achterliggend landgoed. Dit wordt bereikt door het herstellen van zichtlijnen en het terugbrengen van een verdwenen boomgaard. Hiermee is er in zijn geheel geen sprake van een aantasting van de cultuurhistorische hoofdstructuur, maar juist een verbetering hiervan.

Artikel 9.2 Verstedelijkingverbod landelijk gebied

Zoals in toelichting paragraaf 3.1.3 beschreven is voorliggend plan dusdanig van aard dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Het plan is dan ook niet in strijd met art. 9.2 van de Interim omgevingsverordening.

Artikel 9.11 Instructieregel functiewijziging (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar woonfunctie met extra woningen (rumite voor ruimte)

Hierna wordt puntsgewijs aan de voorwaarden van het provinciale ruimte voor ruimtebeleid getoetst:

  • 1. een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Landelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten die op agrarische bedrijfspercelen waar het agrarisch gebruik is beëindigd:
    • a. in dit geval is het agrarische bedrijf niet meer in werking. Het ligt ook niet in de lijn der verwachting dat er een vervolg van de werkzaamheden komt, aangezien de schuren daarvoor niet geschikt zijn en er geen sprake is van een opvolger. Het bouwperceel is daarmee niet optimaal uitgerust voor landbouw;
    • b. alle bedrijfsbebouwing op het perceel wordt gesloopt. Voor de sloop van circa 3.677 m2 aan bebouwing ontstaat op basis van het beleid het recht op twee compensatiewoningen. Afwijking van de vereiste sloopoppervlakten en het aantal e bouwen woningen is mogelijk indien er een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit ontstaat. Daar is in dit geval sprake van. In dit geval gaat het om de bouw van drie compensatiewoningen. Deze extra compensatiewoning is gerechtvaardig aangezien er uitgebreid wordt geïnvesteerd in landschappelijke/cultuurhistorische waarden (zie ook paragraaf 1.1 en Bijlage 1). Het plan is afgestemd met de gemeente en provincie en akkoord bevonden. Hiermee zijn drie compensatiewoningen gerechtvaardigd;
    • c. de nieuwe woningen worden niet binnen het voormalig bouwperceel gerealiseerd, maar verder van de dijk af, achter het agrarisch erf. Deze locatie is gekozen omdat de woningen hiermee buiten de vrijwaringszone van de dijk komen te liggen. Bovendien kan door deze situering een koppeling gemaakt worden met het achterliggende landgoed, waardoor een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit ontstaat. Hiermee is deze afwijking gerechtvaardigd;
    • d. omliggende agrarische bedrijven worden niet beperkt in hun bedrijfsvoering. In paragraaf 4.4.6 en 4.4.7 wordt hier uitgebreid op ingegaan.
  • 2. Dit bestemmingsplan bevat een uitgebreide onderbouwing waarin blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. Deze zijn hiervoor getoetst en in andere van belang zijnde paragraven uitgewerkt.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Visie voor de Stichtse Lustwarande
3.3.1.1 Algemeen

De Stichtse Lustwarande bestaat uit een reeks van historische buitenplaatsen en landgoederen met de daarbij horende karakteristieke tuinen, parken, parkbossen, lanen en zichtlijnen. Binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug liggen 44 historische landgoederen en buitenplaatsen, variërend in oppervlakte van 0,7 ha tot maar liefst 450 ha. Door hun bijzondere groene aanleg en monumentale gebouwen zijn deze complexen zeer waardevol. Het is gewenst dat de karakteristieke samenhang binnen deze aaneenrijging van buitenplaatsen en landgoederen wordt versterkt en beschermd.

In de visie voor de Stichtse Lustwarande (2005) is het beleid ten aanzien van dit gebied vastgelegd.

Het plangebied ligt binnen de grenzen van dit gebied. Daarom wordt op deze visie ingegaan. Hierna wordt op de visie en ambitie ten aanzien van dit gebied ingegaan.

3.3.1.2 Visie

Voor bepaling van het streefbeeld voor de ruimtelijke inrichting spelen de inrichtingsprincipes uit het identiteitsonderzoek een belangrijke rol.

  • De bestaande, nog herkenbare Stichtse korrels zijn niet verder aangetast en hebben waar mogelijk een versterking van de korrelstructuur ondergaan. Nieuwe ontwikkelingen zijn en worden uitgevoerd op een manier waardoor de korrelstructuur helder tot uiting komt.
  • De nu nog bestaande open ruimtes (engen) zijn niet verder volgebouwd en waar mogelijk zijn eerder bebouwde of beboste open ruimtes weer open gemaakt.
  • De landschappelijke lijnen (zichtassen, waterlopen, schaapsdriften en lanen) dwars op het reliëf van de Heuvelrug zijn niet verder aangetast en eerder verdwijnen lijnen zijn weer hersteld of versterkt;
  • Bij de ontwikkeling van een nieuw programma voor uitbreiding van dorpen en steden wordt rekening gehouden met de principes van de Stichtse korrelvorm;
3.3.1.3 Toetsing

Met het initiatief wordt de verbinding van het erf met achterliggend landgoed te versterken, door onder andere het terugbrengen van zichtlijnen en het realiseren van een historische boomgaard. Door de sloop van de ontsierende, forse bebouwing, wordt het zicht vanaf de Lekdijk richting de landgoederen versterkt. Het initiatief draagt hiermee bij aan de principes van de Visie voor de Stichtse Lustwarande.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'
3.4.1.1 Algemeen

De gemeenteraad van Utrechtse Heuvelrug heeft op 28 januari 2010 de Structuurvisie 2030 'Groen dus Vitaal' vastgesteld. Daarin zijn onder meer afspraken op hoofdlijnen opgenomen over de ontwikkeling van gebieden en kwaliteiten tot 2030. Voor de periode 2010-2016 zijn concretere afspraken opgenomen.

Het motto van de Structuurvisie 2030 is 'Groen dus Vitaal'. Aan de ene kant zijn natuur, landschap, cultuurhistorie en archeologie, samen met de sociale kwaliteit van de dorpen, het uitgangspunt. Voor wonen, economische ontwikkeling, sport en recreatie is ruimte als dat in het verlengde van dit uitgangspunt gevonden kan worden. Omgekeerd is het gewenst dat de samenleving, vanuit de behoefte aan wonen, werken, sporten en recreëren, op zoek gaat naar gebruiksmogelijkheden van het gemeentelijke grondgebied. De vitaliteit die daarmee wordt ingebracht, verhoogd voor iedereen de waarde van de leefomgeving voor iedereen.

Gezien de complexe omgeving met zoveel waarden vraagt het motto om creativiteit en maatwerk voor de functies wonen, werken, sport en recreatie. En een standvastige, maar niet dogmatische houding vanuit het oogpunt van natuur, landschap, cultuurhistorie en de samenleving. Voor de gemeentebrede invalshoek wordt gewerkt met thema's, die een breed terrein bestrijken:

  • Natuur over de heuvels;
  • Op de schouders van ons erfgoed;
  • Duurzaam bereikbaar;
  • Leefbare dorpen;
  • Vrije tijd op de Utrechtse Heuvelrug;
  • Maatwerk voor wonen en werken.

De volgorde van de thema's weerspiegelt de algemene houding 'Groen dus Vitaal'. Om sturing te geven aan de ontwikkelingsrichting voor de diverse geografische samenhangende gebiedsdelen (zones), is een structuurvisiekaart met gebiedsdekkende zonering ontwikkeld. De kaart heeft een landschappelijke onderlegger en is gebaseerd op versterking van de bestaande situatie en de hieraan gekoppelde gemeentebrede thema's.

3.4.1.2 Planspecifiek

De onderstaande afbeelding is een uitsnede van de structuurvisiekaart behorende bij de Structuurvisie 2030 ‘Groen dus vitaal’.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.AMRLekdijk1-VA01_0008.png"

Afbeelding 3.1: Uitsnede structuurvisiekaart (Bron: Gemeente de Utrechtse Heuvelrug)

Het plangebied ligt in het gebied ‘gemengde zone’. In de visie, wordt dit tussengebied tussen Amerongen en Leersum steeds meer een gezamenlijke groene ruimte. De gemeente streeft naar duurzame functiemenging, in een grote bandbreedte. Soms is die menging vooral op natuur gericht, soms op de agrarische sector en soms is het een zeer brede mix van landbouw, cultuurhistorie, wonen, werken en natuur. Een veranderingsvraag (of het nu uitbreiding of herontwikkeling is) benadert de gemeente integraal en er wordt gezocht naar maatwerk. De verandering moet niet alleen een verbetering zijn voor de initiatiefnemer, maar ook voor andere belanghebbenden;

3.4.1.3 Toetsing

De ontwikkeling van het plangebied is in lijn met de ambities uit de structuurvisie en past binnen deze visie, die uitgaat van functiemenging, waaronder wonen. Het perceel van het voormalige agrarische bedrijf wordt omgezet naar een plek om te wonen binnen een meer groene ruimte door de aanleg van landschapselementen. Hiermee wordt het belang van zowel initiatiefnemer als andere belanghebbenden gediend.

3.4.2 Hoofdlijnennotitie Omgeving
3.4.2.1 Algemeen

De gemeente Utrechtse Heuvelrug is in voorbereiding om een Omgevingsvisie vast te stellen. Vooruitlopend op deze visie is een hoofdlijnennotitie Omgeving opgesteld. Deze Hoofdlijnennotitie Omgeving vormt een eerste aanzet tot de Omgevingsvisie voor Utrechtse Heuvelrug. De Omgevingsvisie (richtjaar 2035) wordt straks de visie op de fysieke leefomgeving voor de langere termijn. In deze Hoofdlijnennotitie geeft de gemeente alvast de hoofdrichting aan op een aantal grote vraagstukken. Het gaat om de volgende vraagstukken:

  • Wonen, werken en mobiliteit;
  • Buitengebied;
  • Gezondheid en veiligheid;
  • Duurzaamheid en energie;
  • De kracht van de inwoner;
  • Natuur en erfgoed.

In dit geval zijn met name de vraagstukken omtrent wonen en het buitengebied relevant. Daar wordt hierna op ingegaan.

3.4.2.2 Wonen, werken en mobiliteit

De gemeente kiest voor duurzaam en divers. De volgende ambities zijn relevant:

  • In de gemeente is geen ruimte voor grootschalige ontwikkelprojecten op het gebied van wonen en werken, maar vooral voor kleinschaliger ontwikkeling, transformatie en inbreiding. Kwaliteit en diversiteit staan daarbij in alle gevallen voorop;
  • De gemeente bouwt vooral woningen en voorzieningen in bebouwd gebied en rond nieuwe of bestaande OV-knooppunten. Hierbij wordt rekening gehouden met de identiteit van de verschillende dorpen en maakt men onderscheid tussen de meer ‘verstedelijkte’ dorpen in het noordwesten van de gemeente en de meer landelijke dorpen in het zuidoosten;
  • Woningbouw en mobiliteitsoplossingen gaan bij voorkeur niet ten koste van waardevolle natuurgebieden;

3.4.2.3 Buitengebied
  • De gemeente ziet de agrarische activiteiten in het buitengebied als belangrijk onderdeel van de samenleving. De agrarische sector gaat de komende jaren steeds meer transformeren van (vooral) productiegericht naar duurzaam en toekomstgericht ondernemerschap. Daar biedt de gemeente ruimte aan, mits ontwikkelingen bijdragen aan de kernprincipes. Zo zet de gemeente in op ruilverkaveling, alternatief gebruik van vrijkomende bebouwing en maakt de gemeente transformatie naar woon- zorg-, recreatiefuncties en kleinschalige bedrijvigheid mogelijk;
3.4.2.4 Toetsing van het initiatief aan de Hoofdlijnennotitie omgeving

Het initiatief draagt bij aan het streven naar kleinschalige ontwikkelingen en het principe van transformatie voor uitbreiding. Het gaat immers om een kleinschalige transformatie van een voormalig agrarisch erf naar toekomstbestendige woningen. De ontwikkeling gaat niet te koste van natuur, maar zorgt juist voor een versterking daarvan, doordat een agrarisch bedrijf verdwijnt en woningen in een groene setting daarvoor in de plaats komen. Ook sluit het initiatief aan bij het gemeentelijk streven om ruimte te bieden voor transformatie van voormalige functies naar woonfuncties in het buitengebied. Daarmee past het initiatief binnen de hoofdlijnennotitie Omgeving.

Hoofdstuk 4 Specifieke regelgeving en beleid

4.1 Beeldkwaliteit

4.1.1 Nota ruimtelijke kwaliteit
4.1.1.1 Algemeen

De Nota Ruimtelijke Kwaliteit beschrijft het welstandsbeleid en dient als toetsingskader voor het welstandsadvies behorende bij het verlenen van een omgevingsvergunning. Het doel van het beleid is het leveren van een bijdrage aan de schoonheid en aantrekkelijkheid van de (bebouwde) omgeving. De nota ruimtelijke kwaliteit legt vast op welke wijze toezicht plaatsvindt, op grond van welke uitgangspunten en criteria. 

In de nota is de gemeente opgedeeld in verschillende deelgebieden. De eisen worden door middel van gebiedscriteria vormgegeven.

4.1.1.2 Planspecifiek

Het plangebied valt binnen net binnen het deelgebied ‘Overgangsgebied Langbroekerwetering en Nederrijn. Het beleid ten aanzien van de Landgoederenzone van de gemeente is hier gericht op versterking van de natuurwaarden in en de landschappelijke kwaliteiten van dit gebied. Stedelijke druk mag qua schaal en intensiteit het landschap niet aantasten. Eventuele verstedelijking dient ten opzichte van de Landgoederenzone door dichte beplanting met houtwallen te worden begrensd en afgeschermd. Voor het gebied gelden de volgende welstandscriteria:

Algemene criteria

Algemeen

  • De bouwwerken passen bij de beschreven karakteristiek, wat betreft situering op de kavel, schaal en vormgeving van de bouwmassa, indeling van de gevels en detaillering, kleur en materiaalgebruik.
  • Bij verbouw dienen de oorspronkelijke kenmerken als uitgangspunt.


Situering

  • Bij bouwwerken altijd rekening houden met het ensemble van alle bebouwing op het gehele erf.
  • De bebouwing is in de richting van het slagenlandschap geplaatst.
  • Hoofdgebouwen zijn op de straat georiënteerd.


Massa en vorm

  • Er is sprake van een eenvoudige hoofdvorm met kap.
  • Bijgebouwen hebben een kapvorm.
  • De massaopbouw is eenvoudig.
  • Om grootschaligheid te voorkomen dient agrarische bedrijfsbebouwing bij een lengte groter dan 50 m te zijn voorzien van een geleding.
  • De gevelopbouw is samenhangend en evenwichtig.
  • De gevelindeling van de bouwmassa’s is traditioneel.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

  • Bijgebouwen hebben een ingetogen en eenvoudig kleur- en materiaalgebruik.
  • Materialen bestaan uit hout, bakstenen, stucwerk, riet en dakpannen.
  • Bestaande detailleringen dienen bij verbouwing bewaard te blijven.
  • Sterk contrasterende kleuren zijn niet toegestaan. Er wordt vooral gebruik gemaakt van de kleuren bruin, donkerrood en donkergrijs. Voor afwerkingen wordt groen gebruikt.
  • Oorspronkelijk kleurgebruik van bestaande luiken wordt gehandhaafd.

Aanvullende criteria voor Rijksstraatweg, Ameronger Wetering, Boerenbuurt, Doornseweg/ Langbroekerweg, Gooyerdijk en de Lekdijk.

Situering:

  • De bebouwing past binnen het karakter van de landgoederen en de zichtrelaties in het landschap.
  • De bebouwing dient geclusterd te worden.

Massa:

  • Handhaving van kleinschalige, transparante karakter van de linten.
  • Bij vervangende nieuwbouw dient aangesloten te worden bij de oorspronkelijke streekeigen bebouwing.
  • De detaillering is zorgvuldig en passend bij het cultuurhistorische karakter van de buitenplaatsenzone. Gebruik kleuren die voor het gebied kenmerkend zijn.
4.1.1.3 Toetsing

Bij de beoordeling van de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwplan wordt het bouwplan door de welstandscommissie getoetst aan de welstandsnota. Vooruitlopend hierop kan nu al worden aangegeven dat de voorgestelde ontwikkeling van het plangebied zal aansluiten bij de genoemde welstandscriteria

4.2 Wonen

4.2.1 Woonvisie 2018-2022 Gemeente Utrechtse Heuvelrug
4.2.1.1 Algemeen

De actuele gemeentelijke woonvisie is op 29 november 2018 vastgesteld door de gemeenteraad en bouwt voort op de daarvoor geldende visie 'Actualisatie Woonvisie Utrechtse Heuvelrug 2013-2020'.

Met de nieuwe Woonvisie 2018-2022 wordt door de gemeente voor de komende vier jaar richting gegeven. De gemeente zet in op een veilige en prettige omgeving, in een duurzame woning die past bij hun huishouden, inkomen en zorgvraag. Om dit te bereiken richt de gemeente zich op drie thema's namelijk: Woningmarkt in beweging, Thuis in de wijk en Duurzaam wonen.

  • Woningmarkt in beweging: Er is doorstroming in de bestaande woonvoorraad nodig en het aanbod dient beter te worden afgestemd op de vraag.
  • Thuis in de wijk: 'thuis in de wijk' staat voor de ambitie om alle inwoners een toereikende woonsituatie te kunnen bieden, waarbij naar passende nieuwe mogelijkheden en woonvormen wordt gezocht.
  • Duurzaam wonen: Grote stappen in de verduurzaming van de gehele woningvoorraad zijn nodig waarbij ook nieuwe woningen duurzaam dienen te worden gebouwd.

Centraal in de visie staat dat de inwoners moeten kunnen wonen in een veilige en prettige omgeving, een duurzame woning die past bij hun huishouden, inkomen en zorgvraag. Voor het nieuwbouwprogramma wordt uitgegaan van minimaal 35% woningen in de sociale huur en koop, 35% middeldure huur en koop en maximaal 30% dure huur en koop. Vorenstaande verdeling geldt niet voor projecten met minder dan 4 woningen.

4.2.1.2 Toetsing

Voorliggend initiatief voorziet in de ontwikkeling van drie woningen op een voormalig agrarisch erf. Door deze ontwikkeling kunnen doorstromers doorstromen, waardoor andere woningen beschikbaar komen voor starters. De nieuwe woningen zullen gasloos worden opgeleverd. Deze ontwikkeling sluit dan ook aan bij de verduurzaming van de woningvoorraad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug en bij het thema 'duurzaam wonen' van de woonvisie. Gezien het gaat om drie woningen is een differentiatie niet verplicht. Het initiatief is hiermee in overeenstemming met de gemeentelijke woonvisie.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke beleidsambities zoals verwoord in de Woonvisie 2018-2022.

4.3 Verkeer en parkeren

4.3.1 Algemeen

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. De gemeente Utrechtse Heuvelrug beschikt over een eigen parkeerbeleid (Verkeers- en Vervoerplan GVVP). In dit beleidsstuk wordt gebruik gemaakt van de kencijfers zoals opgenomen in de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381, december 2018.

In het beleidsstuk Verkeers- en Vervoerplan is opgenomen dat bij nieuwe ontwikkelingen de minimumnorm voor een weinig stedelijk gebied, zoals opgenomen in de CROW-publicatie, wordt gehanteerd.

4.3.2 Situatie plangebied

In de parkeernota wordt aangegeven dat op de gemeente Utrechtse Heuvelrug een stedelijkheidsgraad van het type 'weinig stedelijk' van toepassing is. Voor het plangebied geldt verder het gebiedstype 'buitengebied'.

Samengevat worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Type: Koop, vrijstaand, duur;
  • Verstedelijkingsgraad: weinig stedelijk;
  • Stedelijke zone: buitengebied (rest bebouwde kom op basis van de parkeernota).

Op basis van voorgenoemde uitgangspunten wordt in de volgende twee subparagrafen op de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie ingegaan.

4.3.3 Parkeerbehoefte

Voorgenomen ontwikkeling gaat uit van de realisatie van drie vrijstaande woningen. Gezien het om een vrijstaande woning gaat, kan dit het beste worden vergeleken met de functie 'wonen duur'. Voor dergelijke woningen geldt een parkeerbehoefte van twee parkeerplaatsen per woning. In totaal maakt dit zes parkeerplaatsen. Op het terrein is voldoende ruimte om in deze parkeerbehoefte te kunnen voorzien. Ook voor fietsen is voldoende ruimte om deze op het erf te parkeren.

4.3.4 Verkeersgeneratie

De gemeentelijke parkeernota geeft geen cijfers over de verkeersgeneratie. Daartoe is aansluiting gezocht bij de CROW publicatie 'toekomstbestendig parkeren'. Op basis van deze publicatie kan de functie het beste vergeleken worden met de functie wonen, koop, vrijstaand en ligging in het buitengebied. Op basis van deze publicatie geldt een verkeersgeneratie van 8,2 verkeersbewegingen per woning. Totaal maakt dit 24,6 verkeersbewegingen. Deze verkeersbewegingen kunnen eenvoudig via de Lekdijk worden afgewikkeld. Deze weg is van voldoende capaciteit. Er zal worden voorzien in een veilige en overzichtelijke ontsluiting. Deze ontsluiting is ook veilig en te bereiken voor hulpdiensten in geval van calamiteiten. De bestaande woning blijft conform bestaande ontsluiting op de Lekdijk ontsloten.

4.4 Milieu

4.4.1 Milieu algemeen
4.4.1.1 Programma Duurzaam en klimaatneutraal 2017
4.4.1.1.1 Algemeen

De gemeente Utrechtse Heuvelrug streef ernaar een gemeente te zijn waar mensen met plezier wonen, werken en recreëren, nu en in de toekomst. Hiertoe wil de gemeente een leidende positie innemen in duurzame ontwikkelingen en steeds op zoek gaan naar de meest waardevolle duurzaamheidsambitie. Daartoe is het programma "Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal" (2017) vastgesteld. Hierin worden de strategische milieubeleidsdoelen van de gemeente beschreven en is tevens een uitvoeringsprogramma 2017 opgenomen dat jaarlijks wordt geactualiseerd. De gemeente wil in 2035 klimaatneutraal zijn.


De Gemeente hanteert de volgende duurzaamheidsdoelen:

  • 1. Klimaat neutrale gemeente in 2035: binnen de gemeentegrenzen wekken we evenveel duurzame energie op als we gebruiken.
  • 2. Kwaliteit leefomgeving (water, geluid, lucht, licht, geur, trilling, straling, bodem en externe veiligheid): een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving voor de huidige en toekomstige inwoners.
  • 3. Duurzame mobiliteit: de negatieve impact van mobiliteit op de leefomgevingskwaliteit (met name op lucht, geluid) van onze gemeente vermindert, in 2035 is alle mobiliteit in de gemeente klimaatneutraal, en in de mobiliteit wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van hernieuwbare duurzame grondstoffen (groene stroom, groen gas, waterstof, etc.).
  • 4. Duurzame economie: een gezonde, duurzame en klimaatvriendelijke lokale economie, waarin het ontwikkelen en aanbieden van duurzame producten rendabel is en waarbij inwoners en gasten kunnen kiezen voor duurzame consumptie.
  • 5. Duurzame en klimaat neutrale organisatie: het realiseren van een duurzame organisatie en van een klimaat neutrale organisatie. Een klimaat neutrale organisatie betekent voor ons een CO2-neutrale organisatie.

Deze doelen zijn per onderwerp nader uitgewerkt met een beschrijving van wat te bereiken, hoe dat gedaan kan worden en welke activiteiten daarvoor zijn gepland in het kalenderjaar. Dat betreft voornamelijk communicatie, voorlichting en bijeenkomsten met inwoners.

Duurzaamheid is een belangrijk uitgangspunt binnen het totale planconcept. In het ontwerp van het terrein en in de bebouwing is gezocht naar haalbare duurzame oplossingen. Daarom is in het ontwerp gekozen voor intensief ruimtegebruik. Om deze 'gebouwgebonden' duurzaamheid meetbaar te maken, is er een instrument ontwikkeld: GPR gebouw©. Dit is een praktisch en gebruiksvriendelijk instrument om ambities voor kwaliteit en duurzaamheid van bedrijfsgebouwen handen en voeten te geven.

4.4.1.1.2 Toetsing

Voor de voorgenomen realisatie van de nieuwe woningen zijn nog geen bouwtekeningen gemaakt. Bij nadere uitwerkingen en een uiteindelijke aanvraag van de omgevingsvergunning zal, middels een EPC- en GPR-berekening, aangetoond worden dat voldaan wordt aan de gestelde norm/score van de gemeente.

4.4.2 Milieueffectrapportage
4.4.2.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
    Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

4.4.2.2 Situatie plangebied
4.4.2.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 90 meter afstand van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Dit is ook gebleken uit de stikstofberekening (zie paragraaf 4.7). Er kan geconcludeerd worden dat er in de nieuwe situatie een sterke reductie plaats vindt in de uitstoot van stikstof, zowel NH3 als NOx. De beoogde ontwikkeling veroorzaakt dan ook geen significante gevolgen voor de Natura 2000-gebieden, maar er vindt een verbetering plaats.

Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van het voornemen dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

4.4.2.2.2 Drempelwaarden besluit m.e.r.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en daarmee geen sprake van een directe m.e.r.-plicht.

In onderdeel D 11.2 van het besluit wordt de "aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" genoemd. Indien geoordeeld wordt dat sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is mogelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.

Uit jurisprudentie volgt dat het antwoord op de vraag of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van de buiten werking stelling van een agrarisch bedrijf en de realisatie van drie compensatiewoningen. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet (onevenredig) toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen of een beperking voor andere functies in de directe omgeving. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit deze paragraaf en de overige paragraven in Hoofdstuk 4 dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

4.4.2.2.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.4.3 Bodem
4.4.3.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

4.4.3.2 Situatie plangebied

In dit geval is er door Kruse Groep een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport is als Bijlage 2 opgenomen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

Nieuwbouwlocatie

  • De bovengrond (BGI) is niet verontreinigd;
  • De bovengrond (BGII) is licht verontreinigd met PCB;
  • De ondergrond (OG I en OGII) is niet verontreinigd;
  • Het grondwater (PB 1) is zeer licht verontreinigd met barium.

Deellocatie A: bovengrondse dieseltank

  • de bovengrond (A - BG) is zeer licht verontreinigd minerale olie;
  • het grondwater (PB A1) is niet verontreinigd met minerale olie, vluchtige aromaten (BTEX) of naftaleen.

De bovengrondse dieseltank heeft een zeer geringe aantoonbare negatieve invloed gehad op de bodemkwaliteit.

Deellocaties B en C: voormalige bovengrondse dieseltanklocaties

Er is ter plekke van de voormalige bovengrondse tanklocaties zintuiglijk geen minerale olie waargenomen in de grond (geen oliegeur, geen olie-water reactie). Volgens afspraak met Omgevingsdienst Regio Utrecht zijn daarom geen monsters genomen en geen analyses verricht.

De voormalige bovengrondse dieseltanklocaties hebben zintuiglijk geen aantoonbare negatieve invloed gehad op de bodemkwaliteit.

Deellocatie D: gedempte sloot

Er zijn geen aanwijzingen (waarnemingen en analytisch), die duiden op een demping van een voormalige sloot.

Conclusies en aanbevelingen

In de bovengrond (BG II en A - BG) en in het grondwater (PB 11) zijn verhoogde concentraties aangetoond. In de bovengrond (BG I), in de ondergrond (OG I, OG II en D - OG) en in het grondwater (PB A1) zijn geen verhoogde gehalten gemeten. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is het uitvoeren van een nader onderzoek niet noodzakelijk.

Slotconclusie

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging en de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.

4.4.3.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.4.4 Geluid
4.4.4.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

4.4.4.2 Situatie projectgebied
4.4.4.2.1 Wegverkeerslawaai

Het plangebied ligt in de wettelijke geluidszone van de Lekdijk. In dit geval is de geluidbelasting van deze weg op de gevels van de nieuwe woningen (betreffende de compensatiewoningen) van belang. De geluidbelasting op de gevels van de bestaande woningen hoeft op basis van artikel 76 van de Wgh niet onderzocht te worden.

De Lekdijk is echter een relatief rustige weg, die met name door bestemmingsverkeer gebruikt worden. De woningen komen daarnaast op een afstand van circa 120 meter afstand van deze weg. Gezien deze afstand in combinatie met dat het gaat om een rustige weg, wordt gesteld dat verwacht wordt dat aan de voorkeurswaarde van 48 dB op de gevels van de woningen zal worden voldaan. Uit de geluidscontourkaart van de Odru (Omgevingsdienst Utrecht) blijkt dit ook (zie afbeelding 4.1). Op de kaart is zichtbaar dat de beoogde woningen (zwart omlijnd) in het gebied liggen waar de maximale geluidbelasting (prognose verkeer 2030) 48 dB bedraagt. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai wordt niet nodig geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.AMRLekdijk1-VA01_0009.png"

Afbeelding 4.1: Geluidscontourenkaart wegverkeer (Bron: Odru)

4.4.4.2.2 Railverkeerslawaai en industrielawaai

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een spoorlijn of van een gezoneerd bedrijventerrein. De aspecten railverkeerslawaai en industrielawaai zijn dan ook niet relevant voor dit plan. In paragraaf 4.4.6 wordt ingegaan op de milieueffecten van individuele bedrijvigheid.

4.4.5 Luchtkwaliteit
4.4.5.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit. In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
4.4.5.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip ‘niet in betekenende mate’ is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.4.5.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.4.5.2 Situatie plangebied
4.4.5.2.1 Algemeen

Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 4.4.5.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tevens wordt opgemerkt dat de functie (wonen) niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

4.4.5.2.2 Advieswaarden WHO en GGD

De WHO hanteert advieswaarden voor fijnstof (PM10) van 15 microgram per kuub, en 5 microgram per kuub voor PM2,5 wat lager ligt dan de wettelijke grenswaarden. In onderstaande kaarten (meetjaar 2030) is aangegeven wat de waarden in het plangebied in 2030 zijn. Uit de kaarten blijkt dat de concentratie fijnstof (PM2,5) onder de 6 microgram per kuub ligt. Hoerwel naar verwachting de komende jaren de lucht een stuk schoner wordt, wordt de WHO-advieswaarde voor PM2,5 in de nabije toekomst niet gehaald.

Uit de kaart in afbeeldingen 4.2 en 4.3 (fijnstof PM10, meetjaar 2030) blijkt dat de concentratie fijnstof onder de 14 microgram per kuub bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de advieswaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.AMRLekdijk1-VA01_0010.png"

Afbeelding 4.2: Luchtkwaliteitskaart zeer fijn stof (PM2,5) (Bron: Grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland, RIVM)

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.AMRLekdijk1-VA01_0011.png"

Afbeelding 4.3: Luchtkwaliteitskaart fijn stof (PM10) (Bron: Grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland, RIVM)

4.4.5.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.4.6 Bedrijven en milieuzonering
4.4.6.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.4.6.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het projectgebied aan de Lekdijk is gelegen in het buitengebied waar geen sprake is van een sterke functiemenging. In dit geval wordt daarom uitgegaan van het omgevingstype rustige woonwijk (buitengebied). Hierna zijn de bijbehorende richtafstanden in tabelvorm weergegeven.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
4.4.6.3 Situatie plangebied
4.4.6.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
4.4.6.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

4.4.6.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe woningen hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.

In de omgeving van het plangebied zijn een aantal milieubelastende functies aanwezig waarmee rekening moet worden gehouden. In de onderstaande tabel zijn de bestemmingen benoemd welke eventueel van invloed kunnen zijn op het projectgebied. Tevens is aangegeven onder welke categorie de functies in de bestemming valt, welke richtafstand voor het omgevingstype gemengd gebied geadviseerd wordt en wat de afstand van deze bestemming tot de woningen in het plangebied is.

Voor veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', veelal de grootste richtafstand voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn echter niet de adviesafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt in paragraaf 5.6 nader op ingegaan. Indien het aspect geur buiten beschouwing wordt gelaten dan geldt een grootste richtafstand van 50 meter voor geluid.

Functie   Categorie   Richtafstand   Daadwerkelijke afstand in meters  
Grondgebonden agrarisch bedrijf (Lekdijk 1B)   3.2   50 m   260 m  
Intensieve veehouderij (Kersweg 26)   4.1   50 m   500 m  

Zoals uit voorgaande tabel blijkt, wordt de richtafstand in alle gevallen gehaald. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden de omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt.

Tot slot wordt opgemerkt dat aan de Zuylesteinseweg 18 te Amerongen, op een afstand van circa 85 meter ten noordoosten van het plangebied, een agrarisch bouwvlak is gelegen. Het gaat echter om een perceel dat op basis van het bestemmingsplan "Amerongen Buitengebied 1995" een agrarische bestemming heeft. In de praktijk is er echter al jaren geen sprake meer van een agrarisch bedrijf. De gebouwen zijn gesloopt en in 2016 is een vergunning verleend voor de bouw van twee reguliere woningen. De uitoefening van een agrarisch bedrijf is dan ook niet meer reëel te achten. Dit perceel is daarom in de tabel niet meegenomen.

4.4.7 Geur
4.4.7.1 Algemeen
4.4.7.1.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijk vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht. De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

4.4.7.1.2 Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).

Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

4.4.7.2 Situatie plangebied

In dit geval liggen er twee agrarische bedrijven in de nabijheid van het plangebied. In de tabel in paragraaf 5.5 zijn deze weergegeven. Ten aanzien van de grondgebonden veehouderijen geldt een vaste afstand van 50 meter voor geur. Deze wordt gehaald, de dichtstbijzijnde grondgebonden veehouderij ligt aan de Lekdijk 1b, op een afstand van 260 meter.

Ten aanzien van de intensieve veehouderijen geldt het volgende: Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (artikel 14.2 lid 2) worden compensatiewoningen in het kader van Rood voor Rood en voormalige agrarische bedrijfswoningen (in combinatie met het buiten werking stellen van een agrarisch bedrijf) gelijk gesteld aan bedrijfswoningen. In deze gevallen dient rekening te worden gehouden met een minimale (vaste) afstandsnorm van 50 meter, ook voor intensieve veehouderijen.

In dit geval is er sprake van een ontwikkeling die voldoet aan artikel 14.2 van de Wet geurhinder. Het gaat immers om het buiten werking stellen van een agrarisch bedrijf, in combinatie met sloop. Er mag daarom van de vaste afstand van 50 meter uit worden gegaan. Deze afstand wordt gehaald ten aanzien van het agrarisch bedrijf aan de Kersweg 26. Zoals ook uit de verbeelding van dit bestemmingsplan blijkt, ligt het bouwvlak van de nieuwe woningen op circa 500 meter afstand van de dichtstbijzijnde veehouderij.

Gezien deze ruime afstand van 500 meter een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het plangebied te verwachten. Dit blijkt ook uit het advies van de Omgevingsdienst, waarin is aangegeven dat de worst-case geurbelasting van de intensieve veehouderij op het plangebied 0,3 Oue/m3 bedraagt. Dit staat gelijk aan een leefklimaat wat als zeer goed is te aanmerken. Hiermee wordt ruimschoots aan de geurnorm voldaan.

4.4.8 Externe veiligheid
4.4.8.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

De regelgeving omtrent buisleidingen is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.8.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de onderstaande afbeelding 4.4 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (zwarte contour) en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.AMRLekdijk1-VA01_0012.png"

Afbeelding 4.4: Uitsnede risicokaart (Bron: Atlas leefomgeving)

In de nabijheid van het plangebied liggen enkele risicobronnen. Hierna wordt op deze bronnen ingegaan.

Buisleiding Gasunie

Op circa 400 meter afstand van het plangebied ligt de gasleiding met kenmerk W526-01. De aardgasleiding van de Gasunie kent een uitwendige diameter van 212 mm en maximale werkdruk van 40 bar. Bij gasleidingen zijn, voor wat betreft het groepsrisico, de 1% en 100% letaliteitsgrens van belang. De 1% letaliteitsgrens bepaalt het invloedsgebied voor het groepsrisico. Binnen de 100% afstand is de invloed van de leiding zodanig groot dat toename van bebouwing en bewoning bijdraagt aan een verhoging van het groepsrisico.

In voorliggend geval geldt een 1% letaliteitsgrens van 100 meter en een 100% letaliteitscontour van 50 meter. Aangezien de leiding op circa 400 meter van het plangebied ligt wordt aan beide afstanden voldaan. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk. Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan.

Inrichting gevaarlijke stoffen

Op circa 250 meter afstand van het plangebied ligt een inrichting voor gevaarlijke stoffen. Het betreft een propaantank of tank voor ander vloeibaar gemaakt gas, behorend bij een agrarische inrichting, De inrichting is voorzien van een plaatsgebonden risicocontour. De risicocontour bedraagt 15 meter. Het plangebied ligt ruim buiten deze contour. De inrichting vormt dan ook geen belemmering.

Antennemasten en elektromagnetische velden

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van antennemasten van hoogspanningsleidingen en bijbehorende elektromagnetische velden. Dit onderdeel vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.

4.4.8.3 Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.4.9 Duurzaamheid
4.4.9.1 Rijksbeleid

De wettelijke eisen voor energiezuinigheid en milieu in hoofdstuk 5 van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (BENG) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend hebben de provincie Utrecht en gemeente Utrechtse Heuvelrug beleid opgesteld voor duurzaamheid.

4.4.9.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciale Omgevingsvisie. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de interim Omgevingsverordening. Hierin staat voor nieuwe ontwikkelingen een beschrijving moet bevatten van de wijze waarop rekening is.

De energietransitie draagt door energiebesparing en duurzame energieopwekking bij aan het tegengaan van klimaatverandering en aan een duurzaam betaalbaar energiesysteem voor alle inwoners. In de provincie zijn er veel mogelijkheden voor energiebesparing en is er ruimte voor de realisatie van duurzame energiebronnen. De ambities zoals verwoord in de omgevingsvisie zijn de volgende:

  • 2050: de provincie Utrecht is zo spoedig mogelijk en uiterlijk in 2050 CO2-neutraal.
  • 2030: minimaal 55% van het elektriciteitsgebruik in de provincie Utrecht wordt hernieuwbaar opgewekt. De energievoorziening is afkomstig uit duurzame bronnen op het eigen grondgebied. Daarbij zijn de duurzame energiebronnen met oog voor de Utrechtse kwaliteiten gerealiseerd en draagt de inpassing ervan zo veel mogelijk bij aan andere doelen.
  • 2030: de provincie Utrecht heeft samen met partners haar bijdrage geleverd in onder andere de Regionale Energiestrategieën om aan de afspraken in het nationale Klimaatakkoord te voldoen.
  • 2030: geschikte daken worden zoveel als mogelijk benut voor energieopwekking en/of klimaatadaptatie.
4.4.9.3 Gemeentelijk beleid

De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft haar beleid rond klimaat, energie en duurzaam bouwen verwoord in het beleidsstuk Utrechtse Heuvelrug; Duurzaam en Klimaatneutraal; Programma 2017-2022. In 2035 wil de gemeente klimaatneutraal zijn. In paragraaf 4.4.1.1 is hier uitgebreid op ingegaan.

Met GPR Gebouw wordt inzichtelijk gemaakt waarmee de duurzaamheid van het plan kan worden verbeterd. Het instrument GPR Gebouw vertaalt concrete maatregelen in een prestatiescore voor duurzaam bouwen. GPR Gebouw is opgebouwd uit vijf verschillende thema’s: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Scores variëren van 0 t/m 10. De gemeente Utrechtse Heuvelrug stelt het gebruik van GPR Gebouw gratis beschikbaar.

De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft in het beleidsstuk Utrechtse Heuvelrug; Duurzaam en Klimaatneutraal; Programma 2017-2022 per gebied een milieukwaliteitsprofiel. Voorliggend plan valt binnen het milieukwaliteitsprofiel Landelijk gebied, Agrarisch. Binnen dit profiel geldt de volgende ambitie:

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.AMRLekdijk1-VA01_0013.png"

Afbeelding 4.5: Milieukwaliteitsprofiel (Bron: Gemeente Utrechtse Heuvelrug)

Voor woningbouw ambieert de gemeente binnen het betreffende milieukwaliteitsprofiel een GPR Gebouw van 7,5 en een GPR Energie van 8,5. Voor de voorgenomen realisatie van de nieuwe woningen zijn nog geen bouwtekeningen gemaakt. Bij nadere uitwerkingen en een uiteindelijke aanvraag van de omgevingsvergunning zal, middels een EPC- en GPR-berekening, aangetoond worden dat voldaan wordt aan de gestelde norm/score van de gemeente. Daarbij leidt het plan niet tot een aantasting van stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden en/of waardevol groen, maar juist tot een versterking daarvan.

4.4.9.4 Conclusie

Het project wordt zo duurzaam als mogelijk vormgegeven, waarbij aan de meest recente eisen uit het bouwbesluit rekening voldaan zal worden. Bij de uitwerking van de plannen zal hier concreter vorm aan worden gegeven. Gezien de kavels nog niet zijn verkocht is het niet mogelijk dit reeds te concretiseren.

4.5 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van het geldende bestemmingsplan is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

Indien nodig zal een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.6 Water

4.6.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebied beheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

4.6.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de NOVI , het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

4.6.3 Provinciaal beleid

De provincie stelt kaders en ontwikkelt beleid voor schoon, mooi, veilig en voldoende water in Utrecht. Dit is vastgelegd in het Bodem- Water- en Milieuplan. Voor water heeft de provincie Utrecht drie prioriteiten. Te weten 'waterveiligheid en wateroverlast', 'schoon en voldoende oppervlaktewater' en 'een ondergrond met schoon en voldoende grondwater'.

4.6.4 Waterbeheerplan Waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Het Waterbeheerplan 'Waterkoers' voor de periode 2016-2021 is op 16 maart 2016 vastgesteld. In het Waterbeheerplan staat in grote lijnen het waterbeheer voor de komende jaren beschreven.

Met deze Waterkoers wil het waterschap zich flexibel opstellen en ruimte bieden voor initiatieven uit de samenleving: van 'zorgen voor' naar 'samen doen'. De Stichtse Rijnlanden werkt aan veiligheid, voldoende en gezond water, tegen aanvaardbare maatschappelijke kosten. Daarnaast werkt de Stichtse Rijnlanden aan de fysieke
leefomgeving en wil het anticiperen op veranderingen over de grenzen heen. Ook wil het waterschap inspelen op ontwikkelingen (trends) in de maatschappij door actief het gesprek aan te gaan en samen te werken.

De Stichtse Rijnlanden formuleert de volgende ambities:

  • gezond water;
  • veilig tegen overstromingen;
  • gezuiverd afvalwater;
  • voldoende water;
  • genieten van water.
4.6.5 Gemeentelijk rioleringsplan

Dit plan bevat de integrale visie van de gemeente op grondwater, regenwater en stedelijk afvalwater. De gemeente kiest hierin voor een integraal en duurzaam watersysteem. De doelen hierbij zijn:

  • Inzameling van stedelijk afvalwater, dat binnen het gebied is geproduceerd.
  • Transport van ingezameld stedelijk afvalwater naar de zuiveringsinstallatie.
  • Voorkomen van ongewenste vuilemissie naar oppervlaktewater, grondwater en bodem.

Voor het hemelwater streeft de gemeente naar het zoveel mogelijk ter plaatse vast houden van water. Dit betekent dan dat het hemelwater niet langer het riool ingaat maar lokaal wordt geborgen in de bodem en/of oppervlaktewater. Dit levert zowel voordelen op voor met milieu als de economie. Het helpt om verdroging van gebied te bestrijden en voorkomt dat schoon oppervlaktewater vies wordt. Verder verbetert de werking van de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Deze werkt beter als rioolwater minder vermengd is met regenwater.

4.6.6 Geactualiseerde Leidraad Afkoppelen Utrechtse Heuvelrug (Wareco)

In januari 2010 is het convenant 'Afkoppelbeleid Utrechtse Heuvelrug' getekend tussen de provincie Utrecht, 10 gemeenten met grondgebied op de Utrechtse Heuvelrug en de waterschappen Vallei & Eem en HDSR. Dit convenant is recentelijk geactualiseerd en in 2016 opnieuw vastgesteld. het bevat afspraken over en onder welke voorwaarden dakoppervlakken en andere verharde oppervlakken wel en niet kunnen worden afgekoppeld. Het bevat een beslisschema voor verontreinigde oppervlakken. Voor uitloogbare daken en gevels geldt daarbij; ja ,mits voldaan wordt aan de voorwaarden zoals gesteld in het Bodem-Water- en milieuplan 2016-2021 van de Provincie

4.6.7 Watertoets
4.6.7.1 Algemeen

Het plan is met het waterschap afgestemd. Hierna wordt op de van belang zijnde aspecten ingegaan. Vervolgens wordt ingegaan op de reactie van het waterschap.

Toename verhard oppervlakte

Er is met dit plan sprake van een forse afname van verhard oppervlakte. Dit is positief voor de infiltratiemogelijkheden.

Hemelwater

Binnen het plangebied is voldoende mogelijkheid om hemelwater vanaf de daken te laten infiltreren in het groen. Met de concretere uitwerking van het plan wordt daarmee rekening gehouden. Hiermee wordt bijgedragen aan het streven om het water lokaal vast te houden en te laten infiltreren. De bergingseis bedraagt 45 mm. Daar zal aan voldaan worden.

Afvalwater

Het streven is om het afvalwater gescheiden te laten afvoeren, zodat menging met schoon hemelwater wordt voorkomen. De woningen zullen worden aangesloten op de bestaande pompput.

Oppervlaktewater

Het plan voorziet niet in het realiseren van extra oppervlaktewater of het verwijderen van bestaand oppervlaktewater. Wel wordt zoals vermeld, rekening gehouden met het realiseren van voldoende infiltratievoorzieningen voor hemelwater.

Grondwater

Het plan voorziet niet in een aanpassing van het grondwaterpeil of de onttrekking van grondwater.

Waterkwaliteit

Door het staken van de agrarische werkzaamheden en het gescheiden afvoeren van zuiver en vervuild water wordt een verbetering van de waterkwaliteit verwacht.

Overstroombaar gebied

Het plangebied ligt nabij een waterkering. Dit betekent dat er in het gebied sprake is van een overstromingskans. De overstromingskans is echter klein en de maximale diepte bij een overstroming is slechts 0,5 m. Dit blijkt uit onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.AMRLekdijk1-VA01_0014.png"

Afbeelding 4.6: Overstromingskans plangebied (Bron: Atlas leefomgeving)

De kans op overstromingen is klein. In de structuurvisie is het plangebied ook aangeduid als overstroombaar gebied. Grote delen van de provincie liggen in overstroombare gebieden van Nederrijn, Lek en het Eemmeer. Het is belangrijk dat kwetsbare en vitale objecten en grootschalige woonwijken en bedrijventerreinen bestand zijn tegen overstromingen. Voor buitendijkse gebieden geldt dit ook voor kleinschalige woonwijken en bedrijventerreinen. Bij verstedelijking en uitbreiding hiervan en bij vitale en kwetsbare objecten en infrastructuur is het overstromingsrisico een mede-ordenend principe én ook een inrichtingsprincipe.

Ruimtelijke plannen waar deze ontwikkelingen aan de orde zijn moeten een beschrijving bevatten over de wijze waarop het plan rekening houdt met overstromingsgevaar. Zoals al eerder gebleken is de kans op overstroming in dit gebied beperkt, evenals de waterhoogte bij een eventuele overstroming.

Bij de ontwikkeling van het plan dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en). Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden.

De volgende maatregelen zullen worden genomen:

  • De nieuwe woningen worden buiten de vrijwaringszone van de dijk gebouwd, op een grotere afstand van de rivier als de huidige bebouwing. Hiermee is sprake van een afname van het overstromingsrisico in het projectgebied.
  • Voldoende hoog aanbrengen vloerpijl;
  • Inpandige evacuatiemogelijkheden naar de 1e etage;
  • Aansluiting van het projectgebied op de dichtstbijzijnde weg en een vluchtroute in een tegenovergestelde richting van de rivier de Lek, waardoor de bereikbaarheid gewaarborgd blijft.

Geconcludeerd wordt dat de ligging van het projectgebied in de dijkring geen belemmering met zich mee brengt ten aanzien van de ontwikkeling.

4.6.7.2 Reactie waterschap

De plannen zijn in een digitaal overleg uitvoerig met het waterschap besproken. Het waterschap heeft vervolgens tijdens de omgevingstafel advies uitgebracht. Het advies is positief, omdat er bebouwing verdwijnt binnen de beschermingszone van de dijk en de woningen buiten de beschermingszone worden gebouwd.

Bij dit plan geldt een aandachtspunt voor bouwen nabij de kering. In het voorliggende plan wordt voldoende rekening gehouden met de waterhuishoudkundige aspecten. In de regels is één regel aangepast zodat beter is geborgd dat niet in een beschermingszone van een dijk wordt gebouwd. Het waterschap adviseert hiermee positief.

4.7 Groen, natuur en landschap

4.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.7.2 Natuurnetwerk Nederland

De bescherming van het Natuurnetwerk kent geen externe werking. Het plangebied ligt buiten het NNN. Toetsing aan beleidsregels voor bescherming van het NNN is derhalve niet aan de orde. Echter in kader van een goede ruimtelijke inpassing behoort wel getoetst te worden of een ontwikkeling effect kan hebben op het functioneren van de NNN. Zo is het mogelijk dat er b.v een wissel van een das loopt op de nieuwe bouwlocatie waardoor dit moet worden aangepast. Uit de ecologische quickscan blijkt echter dat er geen sprake is van aantasting van beschermde soorten (zie ook Bijlage 4). Hierdoor is er geen sprake va aantasting van het NNN.

4.7.3 Natura 2000 gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het projectgebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. In dit geval ligt het Natura 2000 gebied 'Rijntakken' op een afstand van 90 meter. Voor de ontwikkeling is middels een stikstofberekening in beeld gebracht of er sprake is van significant negatieve effecten ten aanzien van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Het volledige rapport is als Bijlage 3 opgenomen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.

Voor de nieuwe situatie is voor de drie nieuwe woningen uitgegaan van een verkeersgeneratie van 24,6 voertuigbewegingen per etmaal, waarbij 100% valt onder ‘licht verkeer’. De nieuwe situatie is intern gesaldeerd met de huidige situatie (paardenhouderij met 115 paarden). Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er geen verschillen hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn op Natura 2000-gebieden.

Voor de bouwfase is uitgegaan van de uitstoot die plaatsvindt als gevolg van het gebruik van mobiele werktuigen. Voor de bouwfase is tevens intern gesaldeerd met de huidige situatie. Ten opzichte van de huidige situatie is er sprake van een afname in resultaten op de nabijgelegen Natura-2000 gebieden. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er in de bouwfase geen verschillen hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn op Natura 2000-gebieden.

Er kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor de omliggende Natura 2000-gebieden. Daarmee is geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Het plan is uitvoerbaar wat betreft stikstofdepositie.

De Odru heeft de stikstofberekening akkoord bevonden. Alle uitgangswaarden die zijn genomen vallen binnen het te verwachten patroon. Hierbij is in de gebruiksfase getoetst op verkeersbewegingen en eventuele uitstoot van de geplande activiteit. In de gebruiksfase is vooral beoordeeld of het aantal ingevoerde werktuigen en werkuren reëel lijkt voor de uitvoering van dit plan. De berekening is voldoende voor de onderbouwing van dit plan.

4.7.4 Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

In het kader van soortenbescherming is door Natuurbank Overijssel een natuurwaardenonderzoek uitgevoerd voor voorliggend plan. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar Bijlage 4 van deze toelichting.

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats en bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats. Er zijn geen geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig in de te slopen bebouwing.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet verstoord, beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien er gewerkt wordt nabij de beplanting, tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën die een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. Beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen niet gedood worden als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden, mogen ze weggejaagd worden. In het geval van winterrustplaatsen van amfibieën, kan initiatiefnemer maatregelen treffen die amfibieën weerhouden een winterrustplaats te bezetten in delen van het plangebied.

4.8 Cultuurhistorie

4.8.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten. 

4.8.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich in het plangebied zelf geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is wel sprake van bijzondere waarden. Ten noorden van de woningen ligt immers het landgoed Zuylestein.

Het heeft de wens om nieuwe bebouwing landschappelijk zorgvuldig in te passen binnen de omgeving waarbij de locatie kan gaan dienen als ontsluitingsmogelijkheid voor nieuwe ontwikkelingen bij landgoed Zuylestein.

De herontwikkeling op deze locatie biedt kansen om ook een cultuurhistorische meerwaarde te realiseren. Het terugbrengen van verdwenen oude boomgaard en het herstellen van historische zichtlijnen biedt kansen om een cultuurhistorische meerwaarde te bieden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

4.8.3 Conclusie

Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.9 Archeologie

4.9.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het projectgebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het projectgebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.9.2 Situatie plangebied

Het plangebied ligt volgens het bestemmingsplan ‘Buitengebied Overberg, Maarn, Maarsbergen, Amerongen (2019)’ in een gebied met dubbelbestemming Waarde- Archeologie 2. Archeologisch onderzoek is dan noodzakelijk bij bodemingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm-mv. Op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente uit 2019 heeft het plangebied een archeologische waarde 2, bufferzone zeer hoog.

Volgens de beleidskaart dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden bij gebieden groter dan 100 m2 en bodemingrepen dieper dan 30 cm-mv.

In dit geval is door Hamaland een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage is als Bijlage 5 opgenomen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.

Bureauonderzoek

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied waarschijnlijk is gesitueerd op bedding-, oever- en komafzettingen van de stroomgordel van Houten. Deze is zuidelijk van het plangebied gelegen en was actief gedurende 3795 BP tot 2590 BP (Bronstijd-IJzertijd). De relatief hoge ligging van oeverwallen maakten het aantrekkelijke locaties voor bewoning. Komgebieden waren over het algemeen te nat voor (permanente) menselijke bewoning.

Voor het deel van het plangebied dat gesitueerd is op een oeverwal geldt een hoge archeologische verwachting voor resten uit de Bronstijd tot en met de Vroege Middeleeuwen. Voor het deel van het plangebied dat gelegen is in het komgebied geldt een lage archeologische verwachting voor deze perioden. Welke afzettingen waar aanwezig zijn zal moeten blijken uit een booronderzoek. Archeologische relevante niveaus worden vanaf het maaiveld verwacht tot in de top van de C-horizont. Deze kan zich tussen 150 cm-mv en 260 cm-mv bevinden op basis van het onderzoek van Hamaland Advies op het aangrenzende perceel uit 2019.

Uit het cartografische onderzoek blijkt dat het plangebied nooit bebouwd is geweest en altijd een agrarische functie heeft gehad. Door het ontbreken van bebouwing wordt aan de perioden Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd een lage archeologische verwachting toegekend. De rivierafzettingen van voor de bedijking behorend tot de Formatie van Echteld zijn waarschijnlijk gelegen op een ondergrond van dekzand, behorend tot de Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden. Mits het dekzand niet verspoeld is kunnen in de top van het dekzand oudere archeologische vindplaatsen worden verwacht van voor de actieve fase van de rivier. Voor het Neolithicum geldt dan ook een middelhoge archeologische verwachting.

Uit de gegevens in Archis3 blijkt dat er in de buurt van het plangebied verscheidene archeologische vindplaatsen en vondstmeldingen bekend zijn. Dit betreffen vooral resten uit de IJzertijd, Romeinse tijd, Middeleeuwen en de Nieuwe tijd.

Er kan geconcludeerd worden dat binnen het plangebied nog archeologische resten aanwezig kunnen zijn, daarom kunnen de geplande werkzaamheden niet zonder vervolgonderzoek plaatsvinden.

Booronderzoek

In alle boringen is onder de subrecente ophoging/bouwvoor een oorspronkelijke bouwvoor waargenomen (A1-horizont). De top ervan ligt op minimaal 25 cm-mv in boring 5 en op maximaal 75 cm-mv in boring 2. In boring 1 bestaat deze laag uit zwak siltig zand. In de overige boringen bestaat de A1-horizont uit zwak tot matig zandige klei. De oorspronkelijke bouwvoor gaat geleidelijk over in de onderliggende natuurlijke afzettingen. In boring 1, 2, 5 en 6 betreft dit verspoeld dekzand (Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden). In boring 3 en 4 gaat het om oeverafzettingen (Formatie van Echteld). De top van de C-horizont komt op minimaal 55 cm-mv (boring 3) en maximaal 100 cm-mv (boring 6) voor. De top van de aanwezige oeverafzettingen is bewerkt als gevolg van landbouwactiviteiten. De oeverafzettingen gaan in boring 3 op 75 cm-mv en in boring 4 op 100 cm-mv geleidelijk over in het verspoelde dekzand dat in de overige boringen direct onder de A1-horizont is aangetroffen.

Selectieadvies

Op basis van de resultaten van het verkennend booronderzoek, het ontbreken van aanwijzingen voor een archeologische vindplaats, adviseert Hamaland Advies om het plangebied vrij te geven voor de geplande ontwikkelingen. De kans dat met de toekomstige bodemingrepen archeologische waarden verloren gaan, wordt gering geacht.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1581.AMRLekdijk1-ON01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand (simpel gezegd; de kaart) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2 Methodiek

5.2.1 Verbeelding

In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. In de legenda zijn deze als "verklaringen" aangegeven (bijvoorbeeld kadastrale gegevens).

5.2.2 Regels

De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 (artikelen 1 en 2) bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk 2 (artikelen 3 tot en met 9) bevat de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden. Ook zijn dit hoofdstuk de dubbelbestemmingen opgenomen.
  • Hoofdstuk 3 (artikelen 10 tot en met 15) bevat de algemene regels, waaronder een anti-dubbeltelregel en de algemene gebruiksregels.
  • Hoofdstuk 4 (artikelen 16 en 17) bevat de overgangs- en slotregel.

Regels in verband met de bestemmingen

De bestemmingsregels kennen allemaal dezelfde opbouw:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen (indien aanwezig);
  • afwijken van de bouwregels (indien aanwezig);
  • specifieke gebruiksregels (indien aanwezig);
  • afwijken van de gebruiksregels (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (indien aanwezig);
  • wijzigingsbevoegdheid (indien aanwezig).

Bestemmingsomschrijving

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. Het gebruik wordt hier geregeld.

Bouwregels

De bouwregels zijn gerelateerd aan deze bestemmingsomschrijving. In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Zoals bijvoorbeeld de goot- en bouwhoogten.

Nadere eisen

Het is mogelijk om in bepaalde gevallen (wanneer dit nodig is in het kader van een goede ruimtelijke ordening) aan de mogelijkheden die in de bouwregels zijn beschreven nadere eisen te stellen. De omstandigheden waaronder deze eisen worden gesteld moeten dan wel duidelijk zijn geformuleerd. Een voorbeeld van een nadere eis is het moeten overleggen van een beplantingsplan.

Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning af te wijken van de algemeen toegestane bouwregels. In een afwijkingsregeling wordt opgenomen waarvan afwijking wordt verleend, de maximale omvang van de afwijking die kan worden toegestaan en eventuele voorwaarden waaronder de omgevingsvergunning tot afwijken wordt verleend. Een voorbeeld is een afwijkende goot- en/of bouwhoogte in een bepaalde situatie.

Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om, onder meer door middel van 'vergunningsvrij bouwen'.

Specifieke gebruiksregels

Deze regels zijn in feite een aanvulling op de bestemmingsomschrijving. Hier worden vormen van gebruik beschreven die men in strijd acht met de bestemming, maar waarvan niet direct uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit zo is.

Afwijken van de gebruiksregels

Onder afwijken van de gebruiksregels wordt het mogelijk gemaakt een bepaalde vorm van gebruik toch onder de bestemming te laten vallen. Een afwijking van een gebruiksregel mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Het betreft dus altijd gebruik dat inherent is aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies.

Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Specifieke inrichtingsactiviteiten, niet bestaande uit bouwen (dat is immers al onder de bouwregels beschreven), dienen soms aan een omgevingsvergunning te worden gebonden. Hiervan zal sprake zijn als bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden van invloed kunnen zijn op in de specifieke bestemming voorkomende bijzondere omstandigheden. Voorbeelden van deze omstandigheden zijn cultuurhistorische- of landschappelijke waarden. Deze waarden kunnen met een omgevingsvergunningstelsel worden beschermd. De regeling is nadrukkelijk niet bedoeld om alle werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geheel uit te sluiten. Concreet kan je denken aan bijvoorbeeld het moeten aanvragen van een vergunning voor het afgraven of egaliseren van gronden of het vellen van bos in de bestemming 'Natuur'.

Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Het is mogelijk om in het bestemmingsplan te bepalen dat het zonder omgevingsvergunning verboden is om bouwwerken te slopen. Hiermee kan worden voorkomen dat een bij het bestemmingsplan gegeven bestemming minder geschikt wordt voor de verwezenlijking daarvan of om een al verwezenlijkte bestemming te handhaven en te beschermen. Deze bepaling wordt voornamelijk opgenomen in gevallen waarin het onwenselijk is dat er bijvoorbeeld lege plekken ontstaan tussen bebouwing of om cultuurhistorische waarden van bestaande bebouwing te beschermen.

Voorwaardelijke verplichting

Het kan voorkomen dat een bepaald gebruik van gronden kan worden toegestaan, mits er maatregelen worden genomen om hinder naar de omgeving te voorkomen. Bijvoorbeeld het realiseren van opslag op een perceel, maar om dit te mogen doen moet eerst een groene haag om het perceel gerealiseerd worden. De voorwaarde dat eerst een haag moet worden gerealiseerd, voordat het perceel als opslag mag worden gebruikt, noemt men ' voorwaardelijke verplichting'. Dergelijke voorwaarden worden met name toegepast bij landschappelijke inpassing in het buitengebied, maar ze kunnen ook in andere gevallen worden gebruikt.

Wijzigingsbevoegdheid

Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen (binnenplanse wijziging). Het kan dan gaan om het wijzigen van een op een perceel gelegde bestemming, maar ook bijvoorbeeld het wijzigen of vergroten van een bouwvlak (met bijbehorende bouwmogelijkheden).

De inleidende regels (hoofdstuk I)) en de overgangs- en slotregel (hoofdstuk IV) worden hier verder niet toegelicht. Voor de overige bestemmingen volgt in de volgende paragraaf een inhoudelijke beschrijving.

5.3 Bestemmingen

In het plangebied zijn drie bestemmingen weergegeven. Daarnaast kent het plangebied drie dubbelbestemmingen. Hieronder volgt een beschouwing van deze bestemmingen.

5.3.1 Agrarisch met waarden

Agrarisch met waarden

Deze bestemming is, conform geldend bestemmingsplan, opgenomen ter plaatse van de gronden van het voormalig agrarisch erf en de gronden waar de landschapsmaatregelen plaatsvinden. Het bouwvlak is verwijderd, waarmee de gronden als agrarische gebiedsfunctie in gebruik kunnen worden genomen.


Bouwregels

Het bouwen van gebouwen is binnen deze bestemming niet toegestaan. Voor het bouwen van overige bouwwerken geldt dat deze mogen worden gebouwd conform de maximum hoogten gesteld in het artikel.


Afwijken bouwregels

Er is een regeling opgenomen voor het toestaan van een schuilgelegenheid voor dieren buiten het bouwvlak. Deze regeling is bedoeld voor mensen die in een burgerwoning wonen (bijvoorbeeld in de dorpskern), maar wel land in het buitengebied bezitten en hier bijvoorbeeld paarden willen laten grazen.


Specifieke gebruiksregels

In verband met de ruimtelijke uitstraling ervan is gebruik van gronden voor opslag van hooirollen in strijd met de bestemming. Ook het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is als strijdig gebruik aangemerkt.


Wijzigingsbevoegdheden

De gemeente wil de groene uitstraling te bewaken en te stimuleren. Hiervoor is deze wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Deze bevoegdheid is bedoeld om de agrarische bestemming om te kunnen zetten naar de bestemming 'Natuur' mits er natuurontwikkeling zal plaatsvinden, de op het perceel aanwezige agrarische bedrijvigheid is of zal worden beëindigd en de gerechtigden ten aanzien van de betreffende gronden deze wijziging wensen.


Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

Binnen de bestemming zijn gronden aanwezig met voor de gemeente belangrijke landschaps- en natuurwaarden. Om deze waarden te beschermen is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, diverse werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten voeren. In het artikel is een heldere opsomming van dergelijke werken of werkzaamheden benoemd, waarbij het met name gaat om het verwijderen of beschadigen van landschaps- of natuurwaarden. Specifiek is bepaald dat geen omgevingsvergunning vereist is voor werken en werkzaamheden die uitgevoerd worden in het kader van een door het bevoegd gezag vastgesteld ruimtelijk kwaliteitsplan.

 
5.3.2 Natuur

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de groene omzoming van de compensatiekavels. Hiermee is juridisch deze groene omzoming geborgd.

Het bouwen van gebouwen, met uitzondering van overige bouwwerken is niet toegestaan, om het groene karakter van het gebied te behouden.

5.3.3 Wonen - B1 Vrijstaand

Binnen de bestemming Wonen - B 1 Vrijstaand is wonen toegestaan. Tevens mag een beroep of bedrijf aan huis worden uitgeoefend. Het is daarnaast toegestaan om op de gronden met deze bestemming tuinen, erven en paden aan te leggen. Ook zijn waterhuishoudingsvoorzieningen toegestaan en mag er geparkeerd worden op eigen terrein.


Bouwmogelijkheden

De Bouwregels maken onderscheid in regels voor:

  • 1. algemeen (5.2.1);
  • 2. hoofdgebouwen (5.2.2);
  • 3. bijbehorende bouwwerken (5.2.3);
  • 4. overige bouwwerken (5.2.4).


Algemeen

In algemene zin wordt bepaald dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd.


Hoofdgebouwen

Binnen de bestemming Wonen - B 1 Vrijstaand mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd. De woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.

Er mag niet meer dan één woning binnen een bouwvlak worden gebouwd, waarbij het hoofdgebouw in het bouwvlak moet worden gebouwd. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.

Voor de woningen is een generieke maximale inhoud aangegeven van 800 m³. Hierop is een uitzondering mogelijk. In bestaande gevallen is de grotere bestaande inhoud toegestaan.

Voor de goot- en bouwhoogte is in de regels een standaard hoogte gegeven. Indien bestaande hoofdgebouwen hoger zijn dan deze standaard hoogte, dan is de bestaande goot- en bouwhoogte de maximaal toegestane hoogte.

Als hoofdgebouwen afgedekt worden met een kap, dan moet worden voldaan aan de in de regels voorgeschreven dakhelling.

Dakkapellen zijn toegestaan op hoofdgebouwen. Op basis artikel 2 lid 4 van bijlage II van het Bor is het bouwen van een dakkapel in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak vergunningvrij. Voor het bouwen van een dakkapel in het dakvlak van de voorgevel of in een dakvlak van een naar de openbare weg gekeerde zijgevel, zijn regels in het bestemmingsplan opgenomen. Hierbij is grotendeels aangesloten bij de criteria uit de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.

Er is een specifieke bepaling opgenomen ten aanzien van het peil. De bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van de woningen moet minimaal 0,5 m hoger zijn dan het peil, zoals vermeld in artikel 2.8 lid b en mag niet meer bedragen dan 0,7 m boven het peil. Op deze wijze wordt voorkomen dat woningen op bijvoorbeeld een onnatuurlijke verhoging gebouwd kunnen worden.


Bijbehorende bouwwerken

Uitbreidingen van het hoofdgebouw met aan- of uitbouwen en al dan niet aangebouwde bijgebouwen en overkappingen worden onder de noemer 'bijbehorend bouwwerk' geschaard. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken is zoveel mogelijk aangesloten op de regeling 'vergunningsvrij bouwen' uit de bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht.

De regeling die het bestemmingsplan omvat is echter op een aantal punten ruimer:

  • Bouwen voor de voorgevel.
    Er mag in sommige gevallen op minder dan 1 meter van de voorgevel of voor de voorgevel worden gebouwd:
    • 1. indien de locatie is opgenomen in het bouwvlak;
    • 2. indien de bestaande bebouwing op minder grote afstand dan 1 m van de voorgevel staat;
    • 3. indien de bijgebouwen die voor de voorgevel staan zijn aangeduid op de verbeelding;
    • 4. erkers die voldoen aan de gestelde voorwaarden.
  • Bouwen tot in de grens met het openbaar gebied.
    Er mag binnen de bestemming wonen bij hoekpercelen tot in de grens van het openbaar gebied worden gebouwd, terwijl volgens de regeling uit het Besluit Omgevingsrecht naast de voorgevelgrens ook de zijgevelgrens in acht moet worden genomen. Dit is in sommige gevallen echter onnodig beperkend, bijvoorbeeld wanneer een woning grenst aan een openbare brandgang of een parkeerterrein. Overigens wordt op de meeste hoekpercelen de bestemming Tuin toegepast zodat daar geen bijbehorende bouwwerken kunnen worden gebouwd.
  • Ondergronds bouwen is onder bijbehorende bouwwerken niet toegestaan.


Overige bouwwerken

Met het begrip 'overige bouwwerken' wordt bedoeld: een bouwwerk dat geen gebouw is en ook geen overkapping. Concreet zijn maximale hoogtematen voorgeschreven voor erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, antennemasten en andere overige bouwwerken.

Afwijken van de bouwregels

Binnen de bestemming Wonen - B1 is een aantal voor het buitengebied specifieke afwijkingsbevoegdheden opgenomen.


Afwijken van de inhoudsmaat woning

Het bevoegd gezag kan afwijken van de voorgeschreven inhoudsbepaling van een woning. De inhoud mag dan met maximaal 15% worden vergroot tot een maximum van 800 m³. Deze vergroting moet zorgvuldig in het landschap worden ingepast.


Specifieke gebruiksregels

Zoals in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, is beroep of bedrijf aan huis toegestaan binnen de woonbestemming. Wel worden er enige voorwaarden aan dit gebruik gesteld. Zo mag 40 % van de brutovloeroppervlakte van het hoofdgebouw, inclusief bijbehorende bouwwerken, worden gebruikt voor een beroep of bedrijf aan huis. Bij deze oppervlakte wordt ook de oppervlakte van het hoofdgebouw op de verdieping meegerekend.

Het is alleen toegestaan om beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten te verrichten aan huis die opgenomen zijn in de staat van bedrijfsactiviteiten Bedrijf aan huis De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen horeca of detailhandel inhouden, behalve als het gaat om verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van het beroep of bedrijf.

De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit aan huis mag alleen worden uitgeoefend door de bewoners van de woning waar de activiteit plaatsvindt.

Door de uitoefening van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mogen de verkeersbewegingen niet onevenredig toenemen in de directe omgeving. Daarbij moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Dit dient in de eerste plaats op eigen terrein te worden gerealiseerd. In gevallen waar dit niet mogelijk is dient voldoende parkeergelegenheid in de directe nabijheid aanwezig te zijn. Voor de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen buitenopslag plaatsvinden.

Voorwaardelijke verplichting

In de specifieke gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting die erin voorziet dat de sloop van de te slopen bedrijfsgebouwen en de landschappelijke inpassing van het perceel juridisch is geborgd. Specifiek is bepaald dat 18 maanden na ingebruikname van de compensatiewoningen de sloop en landschappelijke inpassing dient te zijn afgerond.

5.4 Dubbelbestemmingen

De bestemmingsplanregeling bevat naast de bovengenoemde bestemmingen ook drie dubbelbestemmingen. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over 'onderliggende' (enkel)bestemmingen heen en houden beperkingen en aanvullingen in voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen een specifiek ruimtelijk belang dat middels de dubbelbestemming beschermd wordt.

Specifiek is er een afwijking opgenomen die er in voorziet dat andersoortige landschapsmaatregelen kunnen worden genomen dan is bepaald in het landschapsplan, mits deze voorzien in een gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden.

5.4.1 Waarde - Archeologie

Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart bestaat het gemeentelijk grondgebied uit zones met verschillende archeologische verwachting. Binnen de gemeente bestaan gebieden met een zeer hoge, hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting. Voor elke categorie verwachtingswaarde is bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek. Dit geldt voor bodem verstorende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van 'plannen' waarvoor het vereist is een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aan te vragen. De op de aanvraag om een omgevingsvergunning aangegeven oppervlakte die de bodem (nagenoeg) raakt is het oppervlak dat gehanteerd moet worden voor de beoordeling voor de noodzaak van een archeologisch onderzoek.


Terreinen met een bepaalde archeologische verwachting zullen door middel van het stellen van voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden beschermd met de volgende dubbelbestemmingen:


Dubbelbestemming  
Archeologisch waardevol gebied   Regime  
Waarde - Archeologie 2   Zones met een zeer hoge archeologische verwachting (Bufferzone)   Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 100 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.  
Waarde - Archeologie 3   Zones met een hoge archeologische verwachting   Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 150 m² en dieper dan 30 cm - onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.  

In de artikelen zijn uitzonderingen opgenomen voor situaties waarbij geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd en archeologisch onderzoek niet nodig is. Deze uitzonderingen zijn opgesomd in het artikel en hieronder vallen onder andere 'zaken die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen'. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

  • normaal agrarische jaarlijkse werkzaamheden te weten: ploegen, woelen, zaaiklaar maken, oogsten/rooien, stoppelbewerking, graslandwoelen, planten/poten, rooien van bomen in het kader van boomkwekerijen en spitten, op percelen met een agrarische bestemming. Diepploegen en het aanleggen van drainage vallen niet onder de vrijstelling;
  • graafwerkzaamheden in het kader van onderhoud aan reeds eerder aangelegde sportvelden waarbij de bodem deels is afgegraven en nieuwe grond is opgebracht;
  • het zorgvuldig ruimen van (individuele) graven op de gemeentelijke begraafplaatsen.
5.4.2 Waarde - Landgoed en buitenplaats

De bestemming Waarde - Landgoed en buitenplaats is naast de enkelbestemming(en) van deze gronden bedoeld voor instandhouding van de ter plaatse voorkomende cultuurhistorische waarden en hun samenhang. Hieronder wordt onder andere verstaan de diverse paden, lanen en groenstructuur en bijbehorende kenmerkende overige bouwwerken (zoals entreehekken en bruggen), landhuizen en koetshuizen, waterpartijen en bijzondere landschappelijke elementen.

De bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 6 meter zijn en de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.


Wijziging gebruik

In de algemene regels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die betrekking heeft op de voor deze gronden geldende enkelbestemmingen.


Omgevingsvergunning nodig

Naast de mogelijkheden die deze dubbelbestemming biedt is ook een omgevingsvergunningstelsel opgenomen om te voorkomen dat de bestaande cultuurhistorische waarden onevenredig kunnen worden aangetast. Specifiek is bepaald dat een omgevingsvergunning niet nodig is voor werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van een door het bevoegd gezag vastgesteld ruimtelijk kwaliteitsplan.

5.4.3 Waterstaat - Waterkering

De bestemming Waterstaat - Waterkering is naast de enkelbestemming(en) van deze gronden bedoeld voor waterkering en waterhuishouding met alle daarbij behorende voorzieningen. Het belang van waterkeringen is groot en daarom gelden extra regels voor gronden met deze bestemming. Naast de geldende bouwregels in de enkelbestemming(en) mogen overige bouwwerken, zoals keermuren, bakens en lichten ten dienste van de waterkering worden gebouwd.

5.5 Algemene regels

5.5.1 Anti-dubbeltelregel

Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.

5.5.2 Algemene bouwregels
5.5.2.1 Bestaande situatie

In de eerste plaats is hier opgenomen dat bij afwijking van de in de vorige hoofdstukken opgenomen regels/bestemmingen de bestaande situatie of de onherroepelijk vergunde situatie bij in werkingtreding van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane situatie geldt.

5.5.2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van alle bouwregels in dit bestemmingsplan mogen de in dit artikel genoemde ondergeschikte bouwdelen maximaal 1 meter afwijken van de gegeven bouw-, aanduidings- en maatvoeringsregels.

5.5.2.3 Maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken

Dit artikel is opgenomen indien op de verbeelding of in de regels abusievelijk een maximum toegestane bouwhoogte ontbreekt, waardoor onbeperkt in de hoogte gebouwd zou mogen worden.

Dit kan naast stedenbouwkundige bezwaren ook bezwaren ten aanzien van licht- en luchttoetreding voor de omgeving opleveren.

Om dit te voorkomen was voorheen hier een bepaling voor opgenomen in de bouwverordening, maar die is geschrapt. Om deze reden wordt voor bovengenoemde gevallen met dit artikel een maximum bouwhoogte bepaald. De regeling is van toepassing voor die gevallen waar het wel toegestaan is om te bouwen, maar waar helemaal geen hoogtebeperkingen zijn opgenomen of indien bijvoorbeeld alleen een maximum goothoogte is aangegeven. De bepalingen gelden dan als aanvulling op de bouwregels.

De hoogte van bouwwerken wordt in dit artikel bepaald op basis van de afstand tussen twee tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg, vermeerderd met 1 meter. De hoogte mag echter nooit meer dan 15 m bedragen. Deze hoogte komt overeen met de hoogte uit de voormalige bouwverordening. Bij bouwwerken die op basis van overgangsrecht of een geldende vergunning een hogere bouwhoogte dan 15 meter hebben, wordt de bestaande hoogte als ten hoogste toelaatbaar aangehouden. Het artikel volgt hiermee in hoofdzaak de regeling uit de bouwverordening.

5.5.2.4 Kleinschalige grondgebonden zonnepaneelinstallaties

Hierin is bepaald dat het bouwen van grondgebonden zonnepanelen voor eigen gebruik bij een (bedrijfs)woning is toegestaan indien wordt voldaan aan een aantal regels. De oppervlakte mag bijvoorbeeld maximaal 50 m2 bedragen en er gelden verschillende bouwhoogtes voor het voorerf en het achtererf.

5.5.3 Algemene gebruiksregels
5.5.3.1 Verboden gebruik

In deze bepaling is aangegeven dat het verboden is om de in het plan vallende gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming(en) te gebruiken. Er is ook een opsomming gemaakt van gebruik dat in ieder geval onder verboden gebruik valt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het gebruik van gronden voor opslag en/of storten van grond en/of afval.

5.5.3.2 Gebruik paardenbak

Het gebruik als paardenbak is uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken in de bestemmingen en Agrarisch met waarden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak'. Op deze regel is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen in artikel 14.6 Afwijking gebruik als paardenbak.

5.5.3.3 Uitoefening Bed & Breakfast

Dit artikel sluit aan bij de Nota Verblijfsrecreatie waar is geregeld dat het uitoefenen van een bed & breakfast in een (bedrijfs)woning is toegestaan, mits wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden.

5.5.4 Algemene aanduidingsregels
5.5.4.1 Vrijwaringszone - dijk

Er zijn twee aanduidingen opgenomen die te maken hebben met de vrijwaringszone voor de dijk. Gronden met deze bestemming zijn, naast de andere daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering.

Ter plaatse van de vrijwaringszone - dijk 1 mag niet worden gebouwd. Voor de gronden met de vrijwaringszone - dijk 2 geldt dit verbod niet.

5.5.5 Algemene afwijkingsregels
5.5.5.1 Algemeen

Onder de in dit artikel genoemde voorwaarden kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels inzake bouwgrenzen, bouwhoogte van specifieke overige bouwwerken.

5.5.5.2 Afwijking 10% overschrijding

Er kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de in het bestemmingsplan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen. De maximale afwijking is 10% en alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de in het artikel gestelde voorwaarden.

5.5.5.3 Afwijking inhoud woning

Deze afwijkingsmogelijkheid ziet toe op het vergroten van de inhoud van een woning in het buitengebied. Deze mogelijkheid kan alleen worden toegepast indien de inhoud van de oorspronkelijke bedrijfswoning met maximaal 15% wordt vergroot tot een maximum van 800 m³ en de inpassing in het landschap vindt op zorgvuldige wijze plaats.

5.5.5.4 Afwijking gebruik als paardenbak

Van artikel kan worden afgeweken onder de opgesomde voorwaarden, waarbij maximaal één paardenbak gerealiseerd mag worden bij een woning. De paardenbak moet dan wel een recreatieve doelstelling hebben, er mogen geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden. Tevens moet worden voldaan aan de overige in het artikel opgesomde voorwaarden.

5.5.5.5 Afwijking bijzondere woonvormen en kamerbewoning

Het gebruik van een woning voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen is een verboden gebruik. Het bevoegd gezag heeft de bevoegdheid om dit gebruik toch toe te staan. Dit mag alleen als het gebruik als woning in de bestemmingsomschrijving van de ter plaatse geldende bestemming is opgenomen. Deze regeling is echter niet van toepassing op bedrijfswoningen. Het gebruik moet qua uitstraling en ruimtelijke werking overeenstemmen met die van de woonfunctie. Het gebruik voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen mag de belangen niet onevenredig schaden van eigenaren en gebruikers van de gronden waarop dit veranderde gebruik plaatsvindt of die in de nabijheid daarvan liggen. Het gebruik dient binnen het bouwvlak plaats te vinden.

5.5.5.6 Afwijking extra grondgebonden zonnepanelen voor wko

Op grond van artikel11.4 Kleinschalige grondgebonden zonnepaneelinstallaties' worden grondgebonden zonnepanelen reeds toegestaan tot een maximum oppervlak van 50 m2. De 'Afwijking extra grondgebonden zonnepaneelinstallatie voor wko' maakt het mogelijk om nogmaals maximaal 50 m2 te realiseren indien aangetoond kan worden dat deze nodig zijn in verband met de energiebehoefte van een warmte koude opslaginstallatie (wko) of warmtepompinstallatie.

5.5.5.7 Afwijking isoleren van een gebouw

Op grond van artikel 14.7 wordt het toegestaan dat bouwgrenzen, goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen mag worden overschreden indien is aangetoond dat dit noodzakelijk is voor het isoleren van een gebouw (bijvoorbeeld in het kader van “nul op de meter”).

5.5.6 Overige regels
5.5.6.1 Parkeergelegenheid

Deze bepaling verwijst voor de te hanteren parkeernormen naar het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP), vastgesteld door de raad op 2 februari 2010. Het parkeernormenbeleid is een dynamisch document en bijstelling van het beleid is met enige regelmaat noodzakelijk. Omdat het niet doelmatig is hiervoor telkens een nieuw bestemmingsplan op te stellen voorziet de regeling in een dynamische verwijzing naar de parkeernormen. Dit houdt in dat het GVVP van toepassing wordt verklaard en tevens rekening wordt gehouden met de opvolger van dit beleid.

In het GVVP staat het beleid ten aanzien van parkeren. Het betreft bijvoorbeeld hoe om te gaan met parkeren, hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, de manier waarop in deze parkeerplaatsen kan worden voorzien en welke eisen aan de verschillende parkeerplaatsen worden gesteld.

Een aanvraag omgevingsvergunning moet worden getoetst aan de parkeernormen wanneer er sprake is van vergunningplichtige nieuwbouw of vergroting en/of wanneer er sprake is van een functiewijziging . Bij een functiewijziging kan het daarbij ook gaan om een bestemming waarbinnen meerdere functies zijn toegestaan, bijvoorbeeld binnen een bestemming 'Centrum ' of 'Gemengd'. De regeling werkt aanvullend voor functiewijzingen binnen een dergelijke bestemming, indien een omgevingsvergunning is vereist en sprake is van een behoefte aan parkeergelegenheid. Bij het realiseren van voldoende parkeergelegenheid hoeven geen bestaande tekorten te worden opgelost. De te realiseren parkeergelegenheid moet voldoende zijn voor het bouwwerk en/of gewijzigde gebruik waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht.

De regeling bestaat uit de volgende onderdelen:

  • Bouwplannen (nieuwbouw of vergroting);
  • Functiewijzigingen;
  • Afwijkingsmogelijkheid.

Van de verplichting om voldoende parkeergelegenheid te realiseren op grond van de gemeentelijke parkeernormen zoals gesteld in het GVVP kan in bijzondere gevallen worden afgeweken. Ook in de gemeentelijke bouwverordening is een dergelijke bepaling opgenomen. Het is echter niet de bedoeling dat deze bevoegdheid lichtvaardig wordt toegepast. Daarom dient de aanvrager van een omgevingsvergunning in dergelijke gevallen door middel van een verkeersonderzoek aan te tonen dat - gelet op de bijzondere omstandigheden - geen afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en verkeersveiligheid.

5.5.6.2 Laad- en losruimte

In het tweede lid is een regeling opgenomen voor het borgen van voldoende laad- en losruimte. Ook in de huidige bouwverordening is een dergelijke bepaling opgenomen. Net als bij de parkeerbepaling is een onderscheid gemaakt tussen bouwplannen en functiewijzigingen. Voor wat betreft functiewijzigingen bij bestemmingen waarbinnen meerdere functies zijn toegestaan werkt de regeling ook aanvullend zoals hierboven is beschreven.

Bij een aanvraag omgevingsvergunning waarbij een behoefte aan ruimte voor laden of lossen van goederen wordt verwacht dient te worden voorzien in deze ruimte. Dit kan aan of in het bouwwerk zijn, maar bijvoorbeeld ook op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk. De regeling geldt uitdrukkelijk niet voor bestaand gebruik en voor herbouw van gebouwen zonder functiewijziging.

Van de verplichting om te voorzien in voldoende laad- en losruimte kan worden afgeweken indien de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geeft. In dat geval dient de aanvrager van een omgevingsvergunning door middel van een verkeersonderzoek aan te tonen dat - gelet op de bijzondere omstandigheden - geen afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en verkeersveiligheid.

5.5.7 Overgangs- en slotregels

In artikel 16 van de regels is het overgangsrecht opgenomen. Daarbij is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij overgangsrecht dat is voorgeschreven voor bestemmingsplannen in de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening.

In artikel 17 van de regels is de slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het plan beschreven. De volgende zaken komen aan bod:

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad naar aanleiding van een omgevingsvergunning moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk plan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een omgevingsvergunning of bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en gemeente. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen, zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Initiatiefnemer heeft de plannen uitgebreid met de buurt besproken. Dit betreffen in ieder geval de directe omwonenden aan de Lekdijk en aan de Zuylesteinseweg. De plannen zijn in persoonlijke gesprekken met de buurt toegelicht. De algemene reactie vanuit de buurt is positief. Wel gaven de bewoners van de Zuylesteinseweg 18 aan dat het goed zou zijn om de situering van de kavels zo vorm te geven dat deze niet in de zichtlijn van hun woningen tot de dijk worden gesitueerd. Ter plaatse bestaan immers plannen om ook nieuwe woningen te realiseren. In het plan is hiermee rekening gehouden door de kavels westelijk op te schuiven. De ontsluiting die voor onderhavige woningen wordt aangelegd kan ook dienen voor de ontsluiting van de nieuwe woningen aan de Zuylesteinsweg. Tot slot gaf ook de stichting dorp en natuur aan positief te zijn over het plan. Wel hadden zij enkele aanbevelingen. De participatie is hiermee positief afgerond.

6.3 Vooroverleg

6.3.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat voorliggend initiatief geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

6.3.2 Provincie Utrecht

Voorliggend plan is in het kader van vooroverleg aan de provincie voorgelegd. De provincie heeft geen opmerkingen op het bestemmingsplan.

6.3.3 Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Op basis van deze digitale toetsing valt de ontwikkeling onder waterschapsbelang. Nader overleg met het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft geleid tot een positief wateradvies, het vooroverleg is hiermee afgerond.

6.4 Inspraak

Het bestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. In deze periode zijn er 3 zienswijzen ingediend, die hebben geleid tot enkele wijzigingen in het bestemmingsplan. In de in Bijlage 6 opgenomen nota van zienswijzen wordt hier uitgebreid op ingegaan. Het vooroverleg is hiermee positief afgerond.