1.1 Aanleiding
De initiatiefnemer is voornemens een woning te realiseren op het perceel Oranje Nassaulaan 2a te Warmond. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de in het bestemmingsplan 'Kom Warmond 2009, 1e herziening' (2012) opgenomen wijzigingsbevoegdheid, ten behoeve van de realisering van een woning. Voorliggend initiatief voldoet aan de gestelde randvoorwaarden. Dat betreft het opnemen van een bouwvlak en het opnieuw bestemmen van het bijbehorende ‘Water’, waarbij de functieaanduiding 'woonschepenligplaats' komt te vervallen.
Het voorliggende wijzigingsplan maakt de beoogde bouw van een vrijstaande woning mogelijk. Tegelijkertijd wordt de woonschepenligplaats opgeheven.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Oranje Nassaulaan 2a te Warmond (gemeente Teylingen) en heeft een oppervlakte van 958 m². Het plangebied is gelegen in het zuidwesten van Warmond, ten noordoosten van de kern Oegstgeest. Het plangebied wordt als volgt begrensd:
- Zuidwestzijde: watertoegang tot het Poelmeer.
- Zuidoostzijde: woning aan de Oranje Nassaulaan 2.
- Noordwestzijde: woning aan de Buitenwater 2.
- Noordoostzijde: woning aan de Buitenwater 1.
De navolgende afbeeldingen tonen achtereenvolgens de globale ligging van het plangebied ten opzichte van zijn omgeving en de globale begrenzing van het plangebied.
Globale ligging van het plangebied (blauwe druppel, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Begrenzing van het plangebied, nog met het inmiddels verwijderde woonschip (witte omkadering, bron: maps.google.nl)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kom Warmond 2009 1e herziening' (2012). Deze gronden hebben in dit bestemmingsplan de bestemmingen Wonen-1 en 'Water', met de functieaanduiding 'woonschepenligplaats'. Verder is het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1'.
Tevens is het plangebied voorzien van de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1'. Dat maakt het mogelijk dat de bouw van een woning plaats kan vinden, mits de woonschepenligplaats wordt opgeheven.
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Kom Warmond 2009 1e herziening' (plangebied is het rood omkaderde gebied)
Het voorgenomen plan om een woning te realiseren binnen de bestemming 'Wonen - 1' en de woonschepenligplaats op te heffen past binnen wijzigingsbevoegdheid, mits aan de criteria zoals gesteld in artikel 22.3 van het bestemmingsplan 'Kom Warmond 2009 1e herziening' wordt voldaan. In
toelichting paragraaf 3.3 wordt daar nader op ingegaan.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief nader toegelicht. Hoofdstuk 3 bevat een juridische planbeschrijving, waarbij het initiatief ook wordt getoetst aan de wijzigingsbevoegdheid. De beschrijving van het relevante beleid heeft plaats in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt het project inhoudelijk getoetst aan de hand van de geldende milieuwetgeving en omgevingsaspecten. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.
2.1 Huidige situatie
Het voorliggende plangebied heeft een oppervlakte van ruim 1.100 m². Het perceel is toegankelijk met een toegangspad tussen de woningen Oranje Nassaulaan 2 en Buitenwater 1 (dit pad valt niet binnen het wijzigingsgebied, maar kan op basis van het geldende bestemmingsplan in stand worden gehouden). Het grootste deel van het plangebied is ingericht als (moes)tuin en grasvelden. Op het perceel is een tweetal opslagruimtes aanwezig, met verharde toegangspaden.
Het zuidwestelijke deel van het plangebied bestaat uit water. Hierbij wijkt de oeverlijn, ter plaatse van het voorliggende plangebied, een aantal meters terug. Tot voor kort was hier een woonschip aanwezig, maar dit woonschip is inmiddels verwijderd.
De situatie, zoals te zien op navolgende afbeelding, is als volgt:
- Paars omkaderd plangebied, met daarop de inmiddels verwijderde woonboot en een tweetal opslagruimtes.
- Watertoegang tot het Poelmeer.
- Woning aan de Buitenwater 2 te Warmond.
- Woning aan de Buitenwater 1 te Warmond.
- De Oranje Nassaulaan te Warmond, met wit omkaderd de bestaande toegang tot het perceel Oranje Nassaulaan 2a.
- Woning aan de Oranje Nassaulaan 2 te Warmond.
Situatieschets huidige situatie plangebied (bron: Google Earth)
2.2 Toekomstige situatie
De initiatiefnemer is voornemens een woning te realiseren op het perceel Oranje Nassaulaan 2a te Warmond, waarbij de huidige functie 'woonschepenligplaats' komt te vervallen.
De nieuw te bouwen woning betreft een vrijstaande woning in twee bouwlagen met een kap. De woning is georiënteerd op de eigen tuin. Er wordt voldoende afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen in acht genomen, waarmee sprake is van een zorgvuldige inpassing. De woning is bereikbaar via het bestaande toegangspad vanaf de Oranje Nassaulaan. Parkeren heeft volledig op eigen terrein plaats, waarbij voldoende ruimte beschikbaar is voor 3 auto's.
Op navolgende afbeeldingen wordt de nieuw te bouwen woning gevisualiseerd.
Situatieschets toekomstige situatie van de bebouwing (bron: Brummelhuis, d.d. 05-11-2018)
Gevelbeelden van respectievelijk voorgevel, linkergevel, achtergevel en rechtergevel (bron: Brummelhuis, d.d. 20-02-2018)
Perspectieven van de nieuw te bouwen woning (bron: Brummelhuis, d.d. 20-02-2018)
Het initiatief gaat gepaard met het rechttrekken van de oeverlijn, in het verlengde van de oevers van de belendende percelen. Hiervoor is een Watervergunning afgegeven door het Hoogheemraadschap van Rijnland (zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 5), met als voorwaarde dat het gedempte gedeelte (40 m²) volledig wordt gecompenseerd. Hiertoe wordt een 'insteekhaven' gegraven.
3 Juridische planbeschrijving
3.1 Inleiding
Het bestemmingsplan bestaat uit de juridisch bindende regels en verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting:
- De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
- Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven; deze vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.
- De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en voorschriften.
3.2 Toetsing wijzigingsbevoegdheid
Voor onderhavig wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de in artikel 22.3 van de planregels van het vigerende bestemmingsplan 'Kom Warmond 2009, 1e herziening' opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Voor het plangebied geldt de gebiedsaanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied 1’, waarmee het wijzigen in de bestemmingen 'Wonen - 1' en 'Water' mogelijk is, ten behoeve van de realisering van een woning. Daarbij dienen de volgende regels in acht te worden genomen:
a. | er mag ten hoogste één woning worden gebouwd; | er wordt één woning toegelaten binnen de regels. |
b. | de woning mag pas worden gebouwd nadat het woonschip ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' is verwijderd; | het woonschip is inmiddels verwijderd. |
c. | pas nadat het woonschip ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' is verwijderd, dient ook de betreffende aanduiding te worden geschrapt; | de aanduiding 'woonschepenligplaats' is verwijderd. |
d. | de gronden met de bestemming 'Water' mogen niet worden gewijzigd naar de bestemming 'Wonen - 1'; | er worden geen gronden met de bestemming 'Water' gewijzigd. |
e. | de diepte van de woning bedraagt ten hoogste 12 m; | aan die maat wordt voldaan. |
f. | de afstand van de achtergevelrooilijn van de woning tot het water bedraagt 20 m; | de betreffende afstand bedraagt ten minste 20 meter tot de watergang. |
g. | de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3 m; | aan die afstandsmaten wordt voldaan. |
h. | de goothoogte van de woning bedraagt ten hoogste 6 m; | De betreffende goothoogte is opgenomen op de verbeelding. |
i. | de bouwhoogte van de woning bedraagt ten hoogste 10 m. | De betreffende bouwhoogte is opgenomen op de verbeelding. |
Het onderhavige initiatief voldoet derhalve geheel aan deze wijzigingsregels.
3.3 Wijzigingsplan
Bij het opstellen van het wijzigingsplan wordt verwezen naar de regels van het vigerende bestemmingsplan. Hierbij is de bestemming ‘Wonen-1’ voorzien van een bouwvlak met een maximum goot- en bouwhoogte van resp. 6 en 10 m. Verder is binnen de bestemming 'Water' de aanduiding 'woonschepenligplaats' komen te vervallen.
Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 5' opgenomen, voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Planspecifiek
De SVIR is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied raakt niet aan één van de nationale belangen uit het Barro en is dus ook niet specifiek van toepassing op het plangebied.
4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de nieuwe 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Planspecifiek
Allereerst moet beoordeeld worden of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling waardoor het plan getoetst moet worden aan de nieuwe ladder. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien ligt bij 11 woningen. Aangezien voorliggend wijzigingsplan enkel de herbouw van een reeds bestaande woonfunctie mogelijk maakt, wordt deze ontwikkeling niet als een stedelijke ontwikkeling aangemerkt. In planologische zin wordt immers geen extra woning mogelijk gemaakt. Derhalve kan er van uit gegaan worden dat voldaan wordt aan de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking.
4.1.4 Aardgasloos
Sinds 1 juli 2018 is de Wet Voortgang Energietransitie (Wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet, hierna: Wet Vet) van kracht. Bij deze wet is bepaald dat de gasaansluitplicht voor nieuwbouw vervalt. Dit betekent dat vanaf 1 juli 2018 projectontwikkelaars, aannemers en gemeenten rekening moeten houden met het feit dat nieuw te bouwen bouwwerken niet meer mogen worden aangesloten op het gasnet.
4.2.1 Omgevingsbeleid
Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het beleid bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Deze zijn in werking getreden op 1 april 2019.
Daarnaast zijn operationele doelstellingen opgenomen in het Omgevingsbeleid. Hiermee wordt inzicht verschaft in hoe de provincie invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma's en - plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.
4.2.1.1 Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 april 2019. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
- Ruimtelijke hoofdstructuur
- Ambities en sturing
- Omgevingskwaliteit
- Beleidskeuzes
Planspecifiek
Voor de beoogde ontwikkeling zijn met name de omgevingskwaliteit en de beleidskeuzes van belang. Navolgend wordt hier nader op in gegaan.
Omgevingskwaliteit
Met betrekking tot de omgevingskwaliteit zullen de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven. Voor het plangebied zijn de kaartlagen 'Laag van de cultuur- en natuurlandschappen' en 'Laag van de stedelijke occupatie' van belang. Navolgend wordt op deze lagen nader ingegaan.
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied valt binnen het gebied dat is aangewezen als bollenlandschap. Het bollenlandschap is ontstaan door het vergraven van oude duinen en strandwallen en de aanleg van een fijnmazig vaartenstelsel ten behoeve van de bollenteelt. De kwaliteit en herkenbaarheid van dit landschap komen steeds verder onder druk door toenemende bedrijfsbebouwing en verstedelijking die niet geënt is op een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur.
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bollenvelden aanwezig. Het zicht op bollenvelden wordt met de ontwikkeling dan ook niet ontnomen. Daarnaast draagt de ontwikkeling bij aan een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur door een ruimtelijke opzet waarbij een woonboot wordt vervangen door een zorgvuldig ingepaste woning. Het betreft een toekomstbestendige ontwikkeling.
Laag van de stedelijke occupatie
Elk dorp ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp. Enkele belangrijke richtpunten zijn:
- Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
- Hoogteaccenten vallen zoveel mogelijk samen met centra en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
De beoogde ontwikkeling maakt onderdeel uit van het dorp Warmond. De architectuur en schaal van de beoogde woning sluit aan bij de karakteristiek en identiteit van het dorp. De beoogde ontwikkeling is passend in de omgeving.
Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze: 'Behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit'. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.
Het plangebied valt binnen het gebiedsprofiel 'Duin- en Bollenstreek'. Voor elk gebiedsprofiel zijn meerdere kaarten beschikbaar. Hieronder worden alleen de voor het plangebied relevante kaarten besproken die een aanvulling vormen op de reeds genoemde aspecten van de kwaliteitskaart:
Natuurlijke duinen
Het plangebied maakt onderdeel uit van een strandwal. Door afgravingen van de oude duinen en de strandwallen veranderde het geaccidenteerde oude duinlandschap in het vlakke zanderijenlandschap. Ambities voor deze gronden zijn:
- Het contrast tussen de open vlakten en de verdichte zones versterken, daarbij doorzichten op de bollenvelden open houden.
- Nieuwbouwprogramma koppelen aan de dorpen en linten op de voormalige strandwallen. Daarbij de strandwallen niet compleet verdichten, maar zones tussen de dorpen open houden.
Met de beoogde ontwikkeling van de woning wordt er aangesloten bij de genoemde ambities. De verdichte zone wordt versterkt, doorzichten op bollenvelden worden niet belemmerd en zones tussen dorpen worden open gehouden.
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit wordt niet aangetast en er wordt aangesloten bij de gebiedsprofielen. De beoogde herontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie en is in lijn met de provinciale ambities.
4.2.1.2 Omgevingsverordening
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 1 april 2019 in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsverordening. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat 'een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
- indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.'
Bij het voorgenomen plan is in
toelichting paragraaf 4.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Sub b is niet van toepassing, omdat de ontwikkeling binnen het bestaand stads- en dorpsgebied is voorzien. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
- de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen (sub a), omdat de ontwikkeling zich afspeelt op het niveau van een kavel en past bij de aard en de schaal van het gebied. Met de stedenbouwkundige invulling van de beoogde nieuwbouw is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande gebiedsidentiteit. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen zijn in
toelichting paragraaf 4.2.1.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen voldoet.
Conclusie
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.
4.3.1 Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland
Regio Holland Rijnland is gelegen in de Randstad en bestaat uit de gemeenten Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude. Gezamenlijk geven zij hun ruimtelijke visie op de regio. In deze Regionale Structuurvisie (RSV) wordt gestreefd naar een regio waar het prettig wonen, werken en recreëren is en die kansen benut en bedreigingen tegengaat. De vijftien aangesloten gemeenten werken samen aan hun ambities en opgaven. Met als doel: een goede balans realiseren tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter.
In de RSV zijn zeven kernbeslissingen opgenomen waarin de gemeenten hun belangrijkste keuzes weergeven. De zeven kernbeslissingen zijn:
- Holland Rijnland is een topwoonregio.
- Leiden vervult een centrumfunctie.
- Concentratie stedelijke ontwikkeling.
- Groene-blauwe kwaliteit staat centraal.
- Het Groene Hart, de Bollenstreek en Duin, Horst en Weide blijven open.
- Twee speerpunten voor economische ontwikkeling: kennis en Greenports.
- Verbetering van de regionale bereikbaarheid.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan draagt bij aan kernbeslissing 1 van de RSV door het bouwen van een goed ingepaste vrijstaande woning in een aantrekkelijke omgeving waar sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Verder voldoet het initiatief aan kernbeslissingen 3, door te bouwen in stedelijk gebied en aan kernbeslissing 4, door het blijvend verwijderen van een woonschip, wat de groen-blauwe kwaliteiten van het leefmilieu een impuls geeft.
Geconcludeerd kan worden dat er vanuit de RSV geen bezwaar bestaat tegen de ontwikkeling van het plan.
4.3.2 Ambitie Regionaal Energieakkoord 2017
Binnen de regio Holland Rijnland hebben gemeenten hun ambities en doelstellingen rondom klimaat/energie uitgesproken. De regionale ambitie is om in 2050 een energie neutrale regio te zijn en daarmee bij te dragen aan de nationale en internationale doelstellingen op het gebied van klimaat en energie.
Op basis van de ambities in het Regionaal Energieakkoord 2017, werkt de gemeente Teylingen aan een Lokale warmtevisie. Hierin wordt opgesteld waar de verschillende wijken genoemd worden waar gestart wordt met duurzame alternatieven voor de huidige verwarming door aardgas in de bebouwde omgeving. De gemeente kijkt samen met ontwikkelaars, woningeigenaren, huurders en de samenwerkingspartners welke oplossing het beste past bij dit initiatief.
4.4.1 Structuurvisie Teylingen 2030
De Structuurvisie 2030 Duurzaam Bloeiend! is 25 juni 2015 door de raad van Teylingen vastgesteld en is in belangrijke mate een vertaling van de Toekomstvisie ‘Vitaal en vernieuwend' uit 2008 en de Strategische visie 2040. De structuurvisie heeft als doel om een samenhangend ontwikkelingskader te bieden voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen op hoofdlijnen tot 2030 vanuit een duidelijke stip op de horizon: Teylingen gaat duurzaam bloeien. De kern van de visie op Teylingen in 2030 is: Teylingen bloeit duurzaam in een krachtige regio, met ruimtelijk hoogwaardige en sociaal-economisch sterke kernen Voorhout, Sassenheim en Warmond, een vitale Greenport en aantrekkelijk plassengebied. De leidende principes voor de structuurvisie zijn:
- Teylingen kiest voor een duurzame ontwikkeling van de gemeente.
- Teylingen versterkt de ruimtelijke kwaliteit van de drie kernen en het buitengebied.
- Teylingen verbetert de sociaal-economische vitaliteit in de drie kernen en het buitengebied.
- Teylingen zet zich in voor een vitale greenport Duin- en Bollenstreek.
- Ambities en keuzes stemt de gemeente steeds zo goed mogelijk af in regionaal verband, zodat het beleid elkaar versterkt.
Duurzaamheid
De ambitie van de gemeente is in 2030 volledig duurzaam te zijn. Alle huidige en toekomstige ontwikkelingen zullen daar aan bij moeten dragen. Immers wat nu al voldoet hoeft niet meer aangepast te worden voor 2030.
Gemeente Teylingen vindt duurzaam bouwen belangrijk. Duurzaam bouwen is zodanig bouwen dat zo min mogelijk negatieve effecten op het milieu en de menselijke gezondheid ontstaan, gedurende de hele levensloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving. Teylingen streeft er naar bij elk bouwplan de schade aan het milieu op korte en lange termijn zoveel mogelijk te beperken. Zij wil daarmee de kwaliteit en duurzaamheid van de ontwikkelingen op een zo hoog mogelijk niveau brengen.
Alle bouwwerken (oud en nieuw) zullen een bijdrage moeten leveren aan deze doelstelling door energie te besparen en/of duurzaam op te wekken. Het advies is om toekomstige ontwikkelingen energieneutraal te realiseren. Dit gaat verder dan de toekomstige wettelijke wijziging van nieuwbouw. Vanaf 1 januari 2020 moeten alle woning en utiliteitsplannen voldoen aan de eisen voor bijna energie neutrale gebouwen (BENG).
Planspecifiek
Het ruimtelijk beleid in Warmond is gericht op behoud en versterking van de vitaliteit, ruimtelijke kwaliteit en cultureel erfgoed. Woningbouw dient het karakter van het dorp te versterken. Daar waar mogelijk dient de focus op inbreiding en herstructurering te liggen waarbij er gebruik gemaakt wordt van een maximale duurzaamheidsambitie. Bij de verdere uitwerking van het plan zal maximale aandacht gegeven worden aan duurzaam bouwen en energie. Dat betreft een zongeoriënteerd ontwerp en de toepassing van duurzame, natuurlijke materialen. Tevens worden de mogelijkheden bekeken voor het versterken van ecologische waarden en biodiversiteit, middels natuurinclusief bouwen. Voorts zal rekening worden gehouden met de in voorbereiding zijnde Lokale warmtevisie.
Geconcludeerd kan worden dat het plan aan hiervoor genoemde punten bijdraagt en dus in overeenstemming is met de gemeentelijke structuurvisie.
5 Milieu- en omgevingsaspecten
5.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- het bevoegd gezag binnen zes weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het voorgenomen initiatief valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen. De ontwikkeling betreft het herbouwen van een woning. Hierdoor kan worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt beoordeeld of het project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Dit gebeurt aan de hand van criteria van Bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r. (2011/92/EU): kenmerken van het project, plaats van het project en potentiele effecten van het project.
De voorliggende situatie is beoordeeld door de Omgevingsdienst West-Holland. Geconstateerd wordt dat sprake is van het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid, waarbij een woonschip wordt verwijderd, ten behoeve van een woning. Er geldt al een woonbestemming, enkel het type woning wijzigt. Het verwijderen van een woonschip ten behoeve van een woning is een ontwikkeling van beperkte omvang. Het voorgenomen plan valt hiermee niet onder D11.2 Stedelijke ontwikkeling zoals genoemd in de bijlage van het Besluit m.e.r.. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is derhalve niet van toepassing.
5.2 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Initiatiefnemer heeft een verkennend en een aanvullend bodemonderzoek uit laten voeren door Inpijn Blokpoel Milieu B.V. Het verkennend NEN-bodemonderzoek d.d. 22 maart 2017 (zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 1) gaat na of er op de locatie al dan niet sprake is van verontreinigde stoffen in de grond of in het freatisch grondwater. In de bovengrond werden licht verhoogde gehalten aan kwik en som PCB's aangetoond. Daarnaast was een gedeelte van het perceel -nabij een gesaneerde olietank- matig verontreinigd met minerale olie. Het grondwater bleek licht verontreinigd te zijn met naftaleen. Vanwege overschrijding van het criterium voor minerale olie is een nader onderzoek ingesteld.
Het aanvullende onderzoek (zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 2) laat zien dat er geen sterke verhogingen van de minerale olieconcentratie in de bodemlagen werd aangetroffen. De omvang van de matige verontreiniging is als zeer beperkt geclassificeerd. Er is dus geen sprake van een ‘geval van ernstige bodemverontreiniging’. Er is tevens geen sprake van een 'nieuw' geval van bodemverontreiniging (veroorzaakt na 1987) en dus geldt er geen verwijderingsplicht.
Tijdens één van de boringen (boring B102) is een geringe puinbijmenging aangetroffen. Daardoor is deze locatie in principe 'asbestverdacht' geworden. Om de aanwezigheid van asbest uit te sluiten is een aanvullend asbest bodemonderzoek uitgevoerd door Inpijn Blokpoel Milieu B.V. volgens de NEN 5707 norm (zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 3). Bij dat onderzoek is (zintuiglijk) geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Ook uit de analyse van deze bodemlaag blijkt dat er geen asbest boven de detectiegrens wordt aangetroffen. De hypothese dat de betreffende laag asbestverdacht is, kan derhalve worden verworpen.
Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen zijn te verwachten voor de beoogde ontwikkelingen.
Het wordt aanbevolen dat bij de werkzaamheden afgegraven grond naar een erkende bestemming wordt afgevoerd als zintuiglijk met minerale olie verontreinigde grond wordt aangetroffen.
Verder is in het kader van de Watervergunning van het Hoogheemraadschap van Rijnland (d.d. 19 juli 2018, kenmerk 18.107103/V66784) aangegeven dat bij de voorgenomen demping van een deel van de watergang, de grond in de richting van het blijvende oppervlaktewater wordt aangebracht, waarbij geen bagger in het oppervlaktewater terecht mag komen.
5.3 Asbest
In het Bouwbesluit is bepaald dat het verboden is om zonder of in afwijking van een sloopmelding te slopen indien daarbij asbest wordt verwijderd of de hoeveelheid sloopafval naar redelijke inschatting meer dan 10 m³ zal bedragen. Van de melding maakt een asbestinventarisatierapport deel uit. De inventarisatieplicht geldt niet voor gebouwen die na 1994 zijn gebouwd.
Planspecifiek
Op het perceel is een schuur aanwezig met een oppervlakte van 52 m². De schuur is volgens de Basisregistratie adressen en gebouwen (BAG) in 1985 gebouwd. Voor deze schuur geldt derhalve een inventarisatieplicht. Voorafgaand aan de sloop van deze schuur moet een asbestinventarisatierapport worden opgesteld, dat geschikt is voor de totaalsloop van het gebouw. Dat rapport zal bij de sloopmelding worden ingediend.
5.4.1 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
De gemeente Teylingen heeft in de beleidsnota archeologie 'Onder de grond 2015' nieuwe beleid omtrent archeologie vastgesteld. De verschillende gebieden in de gemeente Teylingen hebben nieuwe vrijstellingsmaten gekregen voor het graven in de grond. Doel van dit beleid is om het archeologisch erfgoed van Teylingen te behouden en beschermen. Er is samen met de gemeenten Katwijk, Noordwijk, Noordwijkerhout, Lisse en Hillegom een Archeologische verwachtings(waarden)kaart en beleidskaart opgesteld (RAAP, 2015).
Planspecifiek
Op de Archeologische beleidskaart maakt het onderhavige perceel onderdeel uit van archeologische verwachtingswaarden, categorie 5: zones met een hoge verwachting. Dat houdt in dat bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 250 m² archeologisch onderzoek gedaan dient te worden. De woning kent een oppervlakte van 125 m² en de vergraving in het kader van de watercompensatie bedraagt 40 m². Het totaal komt daarmee op 165 m² waardoor de waarden, zoals benoemd door de gemeente Teylingen, niet worden gehaald. Archeologisch onderzoek is daarom niet vereist.
Wel wordt de archeologische dubbelbestemming opgenomen in het voorliggende wijzigingsplan, ter bescherming van mogelijke archeologische waarden. Hierbij wordt aangesloten bij de archeologische beleidskader, waarbij de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 5' wordt toegekend.
5.4.2 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen rijks- of gemeentelijke monumenten die negatief beïnvloed kunnen worden door het plan.
5.5 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
- andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen. Daarnaast speelt de invloedsfeer van luchthaven Schiphol.
De Omgevingsdienst West-Holland heeft voor de gemeente Teylingen de criteria voor het afwijken van de voorkeursgrenswaarde vastgelegd in de herziene versie van de “Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden Wet Geluidhinder” van 4 maart 2013.
Planspecifiek
Wegverkeer
De ontwikkeling ligt binnen de bebouwde kom van Warmond, binnen de geluidzone van de Oranje Nassaulaan (op 32 m uit de wegas), de Haarlemmertrekvaart (op 72 m uit de wegas) en de Abtspoelweg (op 85 m uit de wegas). Om die reden is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 4). Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Abtspoelweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijdt. Maar dat is wel het geval bij de Oranje Nassaulaan en de Haarlemmertrekvaart.
Op de noordwestgevel bedraagt de geluidbelasting ten gevolge van de Oranje Nassaulaan ten hoogste 50 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met 2 dB overschreden. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen in stedelijk gebied (63 dB) wordt niet overschreden. De geluidbelasting op de Haarlemmertrekvaart bedraagt op de zuidwestgevel ten hoogste 52 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde wordt daarmee met 4 dB overschreden.
Een hogere waarde voor de geluidbelasting op de Oranje Nassaulaan en de Haarlemmetrekvaart kan slechts worden vastgesteld als maatregelen tot het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, of als er ernstige bezwaren zijn op het gebied van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Het gaat om maatregelen aan de bron en/of aan de woning. Aangezien de geluidbelasting onder de 53 dB blijft zijn geen nadere voorwaarden van toepassing op basis van het gemeentelijke hogere waarde beleid.
Maatregelen aan de bron: stil asfalt
De Oranje Nassaulaan en de Haarlemmertrekvaart zijn voorzien van het referentiewegdek (DAB). Bij het toepassen van een stil wegdek (dunne deklaag B) zal de geluidbelasting met ca. 4 dB afnemen. Het vervangen van een wegdek is een taak van de wegbeheerder (de gemeente Teylingen). Het wegdek op beide wegen moet over een lengte van ca. 200 meter worden vervangen door een stil wegdek met een geluidreductie van ten minste 4 dB. De kosten van een dunne deklaag in de situatie van groot onderhoud bedragen ca. € 26,-- /m² (prijspeil 2005, bron:
RWS: Advies dunne deklagen op niet-autosnelwegen, 2007)). De kosten voor aanleg van een stil wegdek bedragen daarmee ca. € 62.400,-- voor een weglengte van ca. 200 meter (per weg bij een breedte van 6 meter). Hierin zijn de meerkosten voor extra onderhoud niet meegenomen.
Diverse gemeenten en provincies geven aan dat zeer terughoudend wordt omgegaan met de aanleg van een stiller asfalt waar het gaat om korte weglengtes, omdat daarbij verschillende onderhoudsproblemen ontstaan (met name op overgangen stil en gewoon asfalt, en als gevolg van wringend verkeer). Ook Rijkswaterstaat gaat bij het vervangen van het wegdek als bronmaatregel uit van een minimum weglengte van ca. 500 meter.
Maatregelen aan de bron: verlagen van de maximumsnelheid
De maximumsnelheid op beide wegen bedraagt 50 km/uur. Het verder terugbrengen van de verkeerssnelheid ligt niet voor de hand gezien het karakter van de wegen.
Afscherming van de woning: geluidscherm
De woning kan in principe van de wegen worden afgeschermd door het aanbrengen van een verdiepinghoge afscherming (geluidscherm) op het eigen terrein aan de oostzijde en de zuidzijde. De hoogte van het geluidscherm dient voor een effectieve afscherming van alle woonlagen ca. 7 meter te bedragen. Schermen met een dergelijke hoogte op deze locatie is echter stedenbouwkundig ongewenst gezien de aantasting van de ruimtelijke kwaliteit. Bovendien dient het scherm aan de oostzijde te worden onderbroken om toegang tot het perceel mogelijk te maken. Dit gaat ten koste van de effectiviteit van de afscherming.
Hogere waarde
Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de bron ligt niet voor de hand uit financiële overwegingen. Afscherming van alle woonlagen is stedenbouwkundig ongewenst. Om die redenen dient voor de woning hogere waarden te worden aangevraagd van 50 dB voor wegverkeer op de Oranje Nassaulaan en van 52 dB voor wegverkeer op de Haarlemmertrekvaart.
Op basis van het vastgestelde beleid in de 'Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden' bedraagt de maximaal te verlenen hogere waarde voor nieuwe woningen 58 dB. Deze waarde wordt niet overschreden. Omdat de te verlenen hogere waarde niet hoger is dan 53 dB hoeft geen akoestische compensatie te worden toegepast.
Geluidwering
Volgens het Bouwbesluit moet de zgn. karakteristieke geluidwering GA;k van de uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied in een woning ten minste gelijk zijn aan de invallende geluidbelasting verminderd met 33
dB. Voor verblijfsruimten gelden 2 dB lagere waarden voor de geluidwering GA;k. De voorschriften hebben tot doel de geluidbelasting binnenshuis in de verblijfsgebieden van een woning te beperken tot 33 dB.
De hoogste geluidbelasting op de gevels van de woning bedraagt 58 dB zonder aftrek, De benodigde karakteristieke geluidwering GA;k bedraagt dan 25 dB. Geluidwerende voorzieningen zijn noodzakelijk voor gevels met een geluidbelasting van meer dan 53 dB zonder aftrek. Voor de geveldelen met een geluidbelasting van ten hoogste 53 dB zonder aftrek zijn geen voorzieningen noodzakelijk, De benodigde karakteristieke geluidwering GA;k bedraagt dan 20 dB. Dit is ook de minimale waarde conform het Bouwbesluit.
Besluit hogere waarde
Omgevingsdienst West-Holland heeft, namens burgemeester en wethouders van de gemeente Teylingen, een Besluit hogere grenswaarden genomen (d.d. 6 juni 2019). De ten hoogste toelaatbare geluidbelasting op de woning Oranje Nassaulaan 2a bedraagt 50 dB als gevolg van de Oranje Nassaulaan en 52 dB als gevolg van de Haarlemmertrekvaart.
Aan dat besluit worden de volgende voorwaarden verbanden:
- er worden zodanige bouwkundige maatregelen getroffen dat binnen de woning een maximaal geluidniveau van maximaal 33 dB wordt bereikt vanwege de gecumuleerde geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai;
- bij de te verlenen omgevingsvergunning bouwen worden maatregelen getroffen om te voldoen aan het Bouwbesluit; hiertoe wordt een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de te treffen maatregelen.
Het betreffende besluit is als
bijlagen bij toelichting, bijlage 6, bijgevoegd.
Railverkeer
De ontwikkeling ligt tevens op 460 meter afstand van de spoorlijn, binnen de geluidzone van deze spoorlijn. Derhalve is ook op dit onderdeel akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 4).
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting door railverkeer op de noordoostgevel ten hoogste 54 dB bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt hiermee niet overschreden.
Toetsing cumulatief
Een gecumuleerde geluidbelasting dient te worden bepaald wanneer de voorkeursgrenswaarde door elk van de bronnen (zowel weg als rail) wordt overschreden. Daarvan is hier geen sprake (slechts ten aanzien van wegverkeerslawaai is sprake van een overschrijding). Er hoeft voor de ontwikkeling dan ook geen gecumuleerde geluidbelasting te worden bepaald.
Beperkingengebied Schiphol
Het onderhavige plangebied bevindt zich binnen de beperkingenzone van Schiphol. Zo valt het plangebied binnen 'Beperking bebouwing - LIB 5' en de 20 Ke-contour uit de Nota Ruimte, waar beperkingen worden gesteld aan het realiseren van nieuwe woningen. In het (steden-)bouwkundig ontwerp moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van vliegtuiggeluid, om de goede leefomgevingkwaliteit te waarborgen. Het gaat hier om een situatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied en om een vervanging van een bestaande geluidgevoelige (woon-)functie. Daarbij kan gesteld worden dat de geluidwering van de nieuw te bouwen woning aanzienlijk zal verbeteren ten opzichte van het woonschip.
Geconcludeerd kan worden dat er op dit aspect geen belemmeringen zijn te verwachten voor de beoogde ontwikkelingen.
5.6 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het plangebied bevindt zich in de dorpskern van Warmond en ligt dichtbij de N444 en de doorgaande weg Oranje Nassaulaan. De bestemming van het plangebied is wonen en dat is een milieugevoelige bestemming.
Bij het omgevingstype 'rustige woonwijk', waartoe het plangebied behoort, gelden de volgende richtafstanden:
- Milieucategorie 1: 10m.
- Milieucategorie 2: 30m.
- Milieucategorie 3.1: 50m.
- Milieucategorie 3.2: 100m.
In de nabijheid van het plangebied zijn een aantal (bedrijfs-)activiteiten te vinden die getoetst gaan worden aan de richtafstanden zoals vastgesteld in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' editie 2009 van VNG:
- Jachthaven ten zuid-zuidoosten (240m) van de planlocatie; milieucategorie 3.1: voldoet.
- Veldsportcomplex ten zuiden (190m) van de planlocatie; milieucategorie 3.1: voldoet.
- Bedrijvencomplex ten oosten (500m) van de planlocatie; maximaal milieucategorie 3.2: voldoet.
- Horeca ten noordwesten (300m) van de planlocatie; milieucategorie 2: voldoet
Op basis van bovenstaande analyse vormt het aspect bedrijven- en milieuzoneringen derhalve geen belemmering voor het initiatief en is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
5.7 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Planspecifiek
Bij de besluitvorming dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het herbouwen van een woning is een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Desalniettemin is in het kader van een goede ruimtelijke ordening met behulp van de Atlas Leefomgeving (o.a. ministerie I&M en RIVM) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Uit de achtergrondconcentraties over 2016 van fijnstof (PM10) (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoende is.
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan.
5.8 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
Uitsnede risicokaart, plangebied is zwart omkaderd (bron: risicokaart.nl)
Het plan ligt niet in het invloedsgebied van een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd. Ook ligt het niet in een invloedsgebied van een spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen.
De locatie ligt op ruime afstand van 1.750 meter van de A44, maar wel in het invloedsgebied. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT3/LT2 heeft de A44 een invloedsgebied van meer dan 4 kilometer. Een nieuwe risicoberekening is evenwel niet nodig, omdat de afstand tot de transportroute A44 meer dan 200 meter bedraagt (Besluit externe veiligheid transportroutes, artikel 8). Ten aanzien van de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen (Bevt, artikel 7), wordt het volgende opgemerkt. Bij een incident met toxische stoffen kan een giftige gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de Veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende.
Beperkingengebied Schiphol
Het onderhavige plangebied bevindt zich binnen de beperkingenzone van Schiphol ('Beperking bebouwing - LIB 5'), waar beperkingen worden gesteld aan het realiseren van nieuwe woningen. In
toelichting paragraaf 5.5 wordt ingegaan op het akoestische aspect. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond. Het risico van een vliegtuigongeval neemt toe naarmate de intensiteit van het ruimtegebruik toeneemt. Bij het voorgenomen plan neemt de intensiteit van het ruimtegebruik niet toe, aangezien er reeds een woonfunctie aanwezig is. Van belang hierbij is ook de aanwezigheid van gevaarlijke of ontplofbare objecten op de grond, waardoor vervolgschade kan ontstaan. In en nabij het plangebied ontbreken deze objecten.
Om de risico's bij een vliegtuigongeval zo laag mogelijk te houden kunnen maatregelen ten behoeve van de bestrijdbaarheid van de gevolgen, zoals het verbeteren van vlucht- en toegangswegen voor hulpdiensten en de zelfredzaamheid van personen, zoals voorlichting, rampenbestrijdingsplannen en oefeningen, getroffen worden. Het plangebied is te ontvluchten en bereikbaar voor hulpdiensten. Het uitgangspunt voor de woning in het plangebied is dat bewoners zichzelf en anderen goed kunnen redden.
Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen zijn ten aanzien van de externe veiligheid en het plan in dit kader uitvoerbaar is.
5.9 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park, Nationaal Landschap of Natuur Netwerk Nederland. De locatie ligt ook niet in een weidevogelgebied of in de strategische reservering natuur. Bovendien liggen geen karakteristieke landschapselementen in het plangebied.
Op een afstand van iets meer dan 200 meter bevindt zich een onderdeel van Natuurnetwerk Nederland (Polders Poelgeest). Tussen het plangebied en dit gebied zijn bestaande bebouwing en De Leede aanwezig, zodat geen negatieve effecten op dit onderdeel van NNN zijn te verwachten. Gelet op de aard van de werkzaamheden en de afstand tot de Natura2000-gebieden, is van externe werking op omliggende Natura2000-gebieden geen sprake.
De genoemde beschermde gebieden veroorzaken geen planologische belemmeringen voor het initiatief.
Soortenbescherming
De daken en wanden van de te slopen schuren op het terrein zijn enkelwandig, dit met uitzondering van een klein gedeelte van de wand rond de ingang van de grote schuur. Het dak van de grote schuur bestaat uit enkelwandige golfplaten. Op een beperkt deel is steenwol aanwezig, waarvan bekend is dat dat het ongeschikt maakt als verblijfplaats van vleermuizen. Andere beschermde soorten zijn ook niet te verwachten.
Het open terrein binnen het plangebied bestaat uit (moes)tuinen en een grasveld. Gezien het gebruik van dit terrein zijn daar geen verblijfplaatsen van beschermde diersoorten te verwachten. Ook het rechttrekken van de oever bij het perceel zal geen nadelige gevolgen hebben voor beschermde soorten
Het aspect soortenbescherming vormt dus geen belemmering. Een ecologisch onderzoek is niet nodig.
Wel geldt de algemene zorgplicht uit de Wet natuurbescherming, waarbij de volgende maartregelen getroffen dienen te worden:
- Aangetroffen dieren krijgen de gelegenheid om te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden. Dit gebeurt door onder andere vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken, steenhopen) gefaseerd te verwijderen. Dieren die zichzelf niet in veiligheid kunnen brengen worden onder begeleiding van een ecoloog in veiligheid gebracht en buiten het werkgebied uitgezet.
- Potentiele schuilplekken worden gecontroleerd op aanwezigheid van schuilende dieren.
- Indien binnen de broedperiode van vogels gestart wordt met verstorende activiteiten, moet aantoonbaar worden vastgesteld dat er geen broedende vogels in en direct rond het plangebied aanwezig zijn. Het broedseizoen verschilt per soort. Globaal moet rekening gehouden worden met de periode tussen half februari en half augustus. In gebruik zijnde vogelnesten zijn altijd beschermd, ook buiten deze periode.
- De grond-, en graafwerkzaamheden langs het water worden in één richting uitgevoerd. Hierdoor hebben vissen de gelegenheid te vluchten en kunnen de aanwezige grondgebonden zoogdieren en amfibieën aan de werkzaamheden ontsnappen.
- In verband met verstoring van aanwezige dieren worden de werkzaamheden zoveel mogelijk overdag uitgevoerd. Bij werkzaamheden met harde geluiden en/of trillingen moeten voorafgaand aan de werkzaamheden afgezwakte waarschuwingsgeluiden worden afgegeven om fauna in de gelegenheid te stellen tijdig weg te komen.
- Vlak voorafgaand aan de werkzaamheden dient roering in het water gecreëerd te worden zodat vissen vroegtijdig het werkgebied kunnen verlaten.
5.10.1 Generiek beleid
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- Vasthouden, bergen en afvoeren. Dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- Schoonhouden, scheiden en zuiveren. Hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
5.10.2 Hoogheemraadschap van Rijnland
Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn:
- Veiligheid tegen overstromingen
- Voldoende water.
- Gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil het hoogheemraadschap dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
De taken en bevoegdheden van het hoogheemraadschap op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water.
Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert het hoogheemraadschap rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt het hoogheemraadschap aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft het hoogheemraadschap een adviserende rol en in de uitvoerings- en beheer fase van ruimtelijke plannen een regelgevende rol.
Keur 2015 en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
- Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden).
- Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken).
- Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
- De bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
- Onttrekken en lozen van grondwater.
- Het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunning plichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
Indien de toename aan verharding minder bedraagt dan 500 m², dan geldt alleen de algemene zorgplicht. Indien de toename meer bedraagt (t/m 5.000 m²) is in de regels opgenomen dat het oppervlak van het ter compensatie aan te leggen water, minimaal 15 % moet bedragen van het oppervlak van de toename aan verharding. Indien nieuwe compensatie moet worden gerealiseerd, moet deze voorafgaand aan het aanbrengen van de verharding zijn gerealiseerd, of gelijktijdig met het aanbrengen van de verharding worden gerealiseerd.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze volgorde houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels.
De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Planspecifiek
Het initiatief gaat gepaard met het dempen van 40 m² van de watergang naar het Poelmeer, wat behoort tot het primair oppervlaktewater. Voorwaarde daarbij is dat voordat wordt gedempt, het gedempte gedeelte wordt gecompenseerd door middel van het graven van een minstens even groot bergend oppervlak. Hiertoe wordt een 'insteekhaven' gegraven met een oppervlakte van 40 m². Het Hoogheemraadschap heeft de hiervoor benodigde Watervergunning op 19 juli 2018 afgegeven (kenmerk 18.107103/V66784).
Vanwege de herbouw van een huis zal de terreininrichting van het plangebied wijzigen. Daarbij zal het verharde oppervlak in beperkte mate toenemen ten opzichte van de huidige situatie. De grenswaarde van 500m² wordt niet overschreden en dus is er, voor deze ontwikkeling, geen verdere watercompensatie nodig.
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het Hoogheemraadschap van Rijnland met betrekking tot de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater wordt afgekoppeld en het vuilwater via het riool afgevoerd. Binnen de planontwikkeling wordt een en ander gescheiden aangeboden conform de gestelde eisen.
Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmering is voor het aspect water.
5.11 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur in en rondom het plangebied.
5.11.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
De ontsluiting van het plangebied zal, gelijk aan de bestaande situatie, plaatsvinden via de Oranje Nassaulaan. Omdat het enkel het verplaatsen van een woonfunctie betreft, treedt er geen verandering op in de verkeersgeneratie. De huidige verkeersgeneratie wordt voldoende opgevangen binnen het bestaande verkeersnetwerk. Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
5.11.2 Parkeren
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte worden de autoparkeernormen uit de Parkeernota Teylingen 2014 toegepast.
Planspecifiek
Conform de Parkeernota Teylingen 2014 (matig stedelijk en centrum, gemiddelde norm) zijn er, naar boven afgerond, 3 parkeerplaatsen benodigd. Zoals blijkt uit de beschrijving van de toekomstige situatie (zie
toelichting paragraaf 2.2), biedt het beschikbare perceel genoeg ruimte voor de benodigde parkeerplaatsen. Het aspect parkeren vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
6 Economische uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Er is sprake van een bouwplan en dan dient in beginsel een grondexploitatieplan te worden vastgesteld. In het voorliggende geval is een dergelijk plan niet nodig, omdat er een anterieure overeenkomst wordt afgesloten tussen de initiatiefnemer en gemeente Teylingen, waarmee de kosten 'anderszins verzekerd' zijn.
In dat verband is ook een planschadeovereenkomst ex artikel 6.4a Wro afgesloten. Derhalve kan gesteld worden dat het voorliggende wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 31 januari 2019 tot en met 13 maart 2019 ter inzage gelegen. Binnen de gestelde termijn was het voor een ieder mogelijk om een zienswijze in te dienen. In totaal zijn vier identieke schriftelijke zienswijzen ontvangen tegen het ontwerpwijzigingsplan. Alle zienswijzen zijn binnen de gestelde termijn ontvangen en daardoor dus ontvankelijk. In de Nota beantwoording zienswijzen en ambtshalve aanpassingen Wijzigingsplan 1, Oranje Nassaulaan 2a Warmond ‘Kom Warmond 2009’ zijn de ingediende zienswijzen van een reactie voorzien. Deze nota is als
bijlagen bij toelichting, bijlage 7 bijgevoegd. Naar aanleiding van de zienswijzen zijn enkele aanpassingen verricht in de regels en op de verbeelding. In samenhang hiermee is ook de toelichting aangepast.
Tevens is een ambtshalve aanpassing gedaan: het nieuwe provinciale beleid ‘Omgevingsvisie Zuid Holland’ en ‘Omgevingsverordening Zuid Holland’ zijn verwerkt in de toelichting.