direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Woningsplitsing Landstraat 19, Heelweg
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1509.OV000094-VA01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de splitsing van een bestaande woning op het adres Landstraat 19 te Heelweg. De bestaande woning, een woonboerderij, wordt gesplitst in twee reguliere woningen.

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) biedt de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om, ondanks de strijdigheid met het bestemmingsplan, een omgevingsvergunning te verlenen voor de ontwikkeling. Hierbij wordt als voorwaarde gesteld dat de betreffende activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing toont aan dat het initiatief hieraan voldoet.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oude IJsselstreek heeft daarom het voornemen om met toepassing van artikel 2.10 in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3, van de Wabo, een omgevingsvergunning te verlenen voor het splitsen van de bestaande woning.

1.2 Ligging en begrenzing besluitgebied

Het besluitgebied is gelegen in Heelweg, in het buitengebied van de gemeente Oude IJsselstreek. Het besluitgebied ligt ten noordwesten van de kern Heelweg-Oost. Het besluitgebied wordt aan alle zijden omringd door agrarische gronden. Aan de oostzijde zijn in de nabijheid ook twee woonpercelen aanwezig.

Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het besluitgebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het besluitgebied wordt verwezen naar Bijlage 1 bij deze ruimtelijke onderbouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.OV000094-VA01_0001.jpg"

Luchtfoto met globale ligging besluitgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.OV000094-VA01_0002.jpg"

Luchtfoto met globale begrenzing besluitgebied

1.3 Geldende juridisch-planologische regeling

Voor het besluitgebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Oude IJsselstreek 2017' dat op 28 juni 2018 is vastgesteld door de raad van de gemeente Oude IJsselstreek. Op grond van het vigerend bestemmingsplan heeft het besluitgebied de bestemming 'Wonen'. Ter plaatse van deze bestemming zijn de gronden hoofdzakelijk bestemd voor maximaal één vrijstaande woning per bouwvlak. Er is binnen het besluitgebied een bouwvlak opgenomen.

Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldend bestemmingsplan weergegeven. Het besluitgebied is hierop met een rode omlijning weergegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.OV000094-VA01_0003.jpg"

Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Oude IJsselstreek 2017'

Het gebruik van de bebouwing in het besluitgebied ten behoeve van twee reguliere woningen is niet toegestaan. In het vigerend bestemmingsplan is een regeling (artikel 43.1.5) opgenomen wat betreft woningsplitsing, waarbij het bevoegd gezag door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning kan afwijken van de regels voor het splitsen van een bestaande woning ten behoeve van een tweede zelfstandige woning. Er kan worden afgeweken onder voorwaarden dat de af te splitsen woning:

  • a. voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld aan een verblijfsobject in de Wet basisregistraties adressen en gebouwen;
  • b. het verblijfsobject voor de vaststelling van het bestemmingsplan is geregistreerd als een verblijfsobject in de basisregistratie gebouwen;
  • c. niet ten koste gaat van woningbouwcontingent.

Om de ontwikkeling alsnog mogelijk te maken moet door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oude IJsselstreek op basis van artikel 2.1 eerste lid onder c, in samenhang met artikel 2.12 eerste lid, onder a, sub 3, van de Wabo een omgevingsvergunning worden verleend.

1.4 Leeswijzer

Deze ruimtelijke onderbouwing is opgebouwd uit vier hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (Hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader, de milieu- en de omgevingsaspecten en de economische uitvoerbaarheid van het initiatief. Het laatste hoofdstuk (Hoofdstuk 4) is gewijd aan de concluderende afweging ten aanzien van het initiatief.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

De locatie wordt in de huidige situatie gebruikt voor wonen. Het besluitgebied en het bijbehorende perceel bestaat uit een woonboerderij met bijbehorende tuin en opstallen als een carport, atelier (kapschuur), tuinhuis, schuur en kleine houtopslag. De inrit die aansluit op de Landstraat heeft aan weerszijden lommerrijke eikenbomen. Deze inrit ontsluit nog twee andere nabijgelegen erven aan de oostzijde. Rondom wordt het gehele perceel omsloten door graslanden en bomensingels. De omgeving kenmerkt zich door uitgestrekte graslanden, akkerteelt, agrarische bedrijven en woningen.

Navolgende afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie in het besluitgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.OV000094-VA01_0004.jpg"

Impressie huidige situatie besluitgebied, gezien vanaf de zuidzijde

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.OV000094-VA01_0005.jpg"

Impressie huidige situatie besluitgebied, gezien vanaf de noordzijde

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.OV000094-VA01_0006.jpg"

Impressie huidige situatie inrit besluitgebied, gezien vanaf de noordzijde

2.2 Toekomstige situatie

Voorliggend initiatief voorziet in de splitsing van de bestaande woonboerderij in twee reguliere woningen. Hierbij wordt de bestaande woonboerderij zo gesplitst dat er een noordelijk en zuidelijk woongedeelte ontstaat. De huidige functie 'wonen' wordt voortgezet door de twee reguliere woningen. Het initiatief voorziet niet in de bouw van nieuwe bebouwing. Bewoners van de twee voorgenomen reguliere woningen kunnen parkeren op eigen terrein. Aan de noordzijde van het perceel blijft de bestaande inrit behouden, waardoor beide woningen worden ontsloten op de Landstraat.

De te splitsen bestaande woonboerderij heeft een woonoppervlakte van circa 435 m2. Het splitsen van de woonboerderij zorgt voor twee reguliere woningen met een toekomstbestendige omvang. De woningsplitsing draagt bij aan het toekomstige beheer en onderhoud van de karakteristieke bebouwing.

De toekomstige situatie in het besluitgebied (inclusief bijbehorend perceel) is opgenomen in de navolgende afbeelding. Deze tekening is tevens opgenomen in Bijlage 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.OV000094-VA01_0007.jpg"

Inrichting besluitgebied inclusief bijbehorend perceel toekomstige situatie

Het besluitgebied en de omgeving van het besluitgebied hebben voornamelijk een woonfunctie en een agrarische functie. Het toevoegen van een extra woning door het splitsen van de woonboerderij is daarmee goed passend in de omgeving.

Tot slot is er een landschappelijk inpassingsplan gemaakt, dat is bijgevoegd als Bijlage 2. Hierin wordt onder andere ingegaan op de landschappelijke inpassing van het plan. Met de splitsing van de woonboerderij worden de volgende uitgangspunten meegenomen in het ontwerp:

  • Contouren van het erf behouden;
  • Behoud en waar mogelijk versterking van het erf.
  • Het zichtbaar maken van voormalige historische aspecten waar mogelijk;
  • De ambitie om het landschap te behouden/versterken en de biodiversiteit te verbeteren.

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid van het plan

3.1 Beleid

3.1.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van de relevante beleidskaders. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggende ruimtelijke onderbouwing, worden in deze paragraaf behandeld.

3.1.2 Rijksbeleid


Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en gezonder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, electriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.


Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)

In artikel 3.1.6, lid 2  van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


Toetsing rijksbeleid

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggend initiatief zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met elf woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel.

In voorliggend plan wordt een woonboerderij gesplitst in twee reguliere woningen. Het aantal woningen neemt daarmee toe met één. Er wordt echter niet voorzien in de bouw van nieuwe bebouwing. Dit plan wordt niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

Met het initiatief zijn geen overige nationale belangen gemoeid.

3.1.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.

Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.

Voor dit initiatief is de ambitie voor het woon- en leefklimaat van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo worden de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland versterkt, nu en in de toekomst.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In de groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.

Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Ten aanzien van voorliggend initiatief zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'Woonlocaties' relevant. De verordening bevat de regel dat nieuwe woningbouwontwikkelingen alleen zijn toegestaan wanneer deze passen in het door Gedeputeerde Staten (GS) vastgestelde regionale woonagenda (Kwalitatief Woonprogramma). Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie van die regionale woonagenda. Als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda niet meer actueel is en niet geschikt meer is als beoordelingskader, zal de provincie totdat een nieuwe regionale woonagenda wordt vastgesteld bestemmingsplannen die de bouw van nieuwe woningen mogelijk maken, toetsen aan de volgende criteria: er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, het initiatief past binnen de meest recente provinciale visie op het woonbeleid, er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden en de provincie stemt in met de ontwikkeling. De gemeente behoort tot de subregio 'De Achterhoek'.

Toetsing provinciaal beleid

Voorliggend initiatief ziet toe op een woningsplitsing, waarbij een bestaande woonboerderij wordt gesplitst in twee reguliere woningen. De huidige bestemming 'Wonen' blijft behouden voor de twee reguliere woningen. Het initiatief voorziet niet in de bouw van nieuwe bebouwing. Er is daarmee geen sprake van een nieuwe woonlocatie. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is een woning binnen het besluitgebied reeds mogelijk. De provincie Gelderland streeft naar een duurzaam en divers woonklimaat. De realisatie van de woningen past tevens binnen het Kwalitatief Woonprogramma. Het initiatief sluit aan bij de provinciale Omgevingsvisie en omgevingsverordening. Het initiatief is in overeenstemming met het provinciale beleid.

3.1.4 Regionaal beleid

Regionale woonagenda Achterhoek 2015-2025

Op 19 mei 2015 heeft de gemeenteraad van Oude IJsselstreek de Regionale woonagenda Achterhoek 2015-2025 vastgesteld als opvolger van de Regionale Woonvisie 2010-2020. De Regionale woonagenda schets de kaders en geeft ruimte om de inhoud mede door andere partijen te laten invullen. Daarmee verschuift de rol van de overheid van inhoudelijk bepalend naar procesbegeleidend. Kernbegrippen zijn kaders stellen, faciliteren en ruimte geven. De kernboodschap voor de komende jaren luidt dan ook:

  • er zijn (bijna) voldoende woningen (in aantallen) om te voorzien in de vraag. Het is noodzakelijk om de regionale ambitie (5.900 woningen toevoegen tussen 2010 en 2025) verder te verlagen met 10%. Het nieuwe regionale aantal is 3.145 woningen tussen 1 januari 2015 en 1 januari 2025;
  • een integrale aanpak is nodig om de bestaande woningen toekomstbestendig te maken (kwalitatief), waarbij de eigenaar een persoonlijke mix kiest van onderhoud, isolatie, energieopwekking en levensloopbestendig maken. Sloop/nieuwbouw kan een optie zijn;
  • voor leegstaand en leegkomend vastgoed is een gezamenlijke beeldvorming met een lokale aanpak nodig. Naast herbestemmen zal in toenemende mate ook sloop aan de orde zijn;
  • wonen en zorg vormt een belangrijk aandachtspunt bij al deze genoemde ontwikkelingen.

De zeven gemeenten uit de regio zijn na vaststelling van de Regionale woonagenda begonnen om deze lokaal uit te werken. Oude IJsselstreek heeft daartoe de 'Beleidsnotitie Woningbouwplannen Oude IJsselstreek' op 24 november 2016 vastgesteld. De opgaven uit de Regionale woonagenda die betrekking hebben op de kwalitatieve ontwikkeling van de woningvoorraad zijn op lokaal niveau verder uitgewerkt. De 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw' en de 'Lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek' zijn vervolgens respectievelijk op 26 september 2019 en 20 februari 2020 door de gemeenteraad vastgesteld. De missie van de regionale woonagenda is om het toe te voegen aantal en type woningen passend te krijgen aan de behoefte van de kern. In vervolg hierop heeft de gemeenteraad de Beleidsnotitie Woningbouwplanning Oude IJsselstreek vastgesteld waarin een verdere uitwerking is opgenomen voor de reductie van het aantal woningbouwplannen (zie paragraaf 3.1.5).

Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek

De groei van het aantal huishoudens in de regio houdt echter langer aan dan eerder voorzien. Dit betekent dat er extra woningen moeten komen bovenop het aantal dat nu in afspraken is vastgelegd. Er moet meer ruimte gegeven worden aan de bouw van extra woningen. De prioriteit moet daarbij liggen op woningen waar nu behoefte en een duidelijk tekort aan is. Het Achterhoeks Woonwensen en Leefbaarheidsonderzoek 2017 (AWLO) geeft een helder advies over de bouwopgave: blijf bouwen voor starters en creëer geschikt aanbod waar (actieve) senioren naar kunnen doorstromen. Dit is vertaald naar het geven van extra ruimte door scherpe voorwaarden te stellen aan nieuwe initiatieven voor woningbouw. Met de 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek' zijn regionaal kwalitatieve criteria afgesproken waaraan de gemeenten nieuwe plannen moeten toetsen. Dit betreft de volgende drie kwaliteitscriteria:

  • De behoefte is aangetoond;
  • Voorrang voor transformatie van leegstaand vastgoed (verbouw of nieuwbouw na sloop);
  • Inbreiding gaat voor uitbreiding.

In september 2019 stemden de zeven gemeenteraden in de Regio Achterhoek in met de kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek. In oktober is deze door de provincie Gelderland vastgesteld. De kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw zijn doorvertaald in de 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw' en Lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek'   van de gemeente Oude IJsselstreek (zie paragraaf 3.1.5).

Toetsing regionaal beleid

In de Regionale Woonagenda en Woonvisie wordt aangegeven dat er (bijna) voldoende woningen zijn om te voorzien in de vraag en dat het aantal woningbouwplannen wordt teruggebracht. Op basis van meer recente gegevens uit het AWLO naar de leefbaarheid in de regio blijkt echter dat er wel een actuele vraag is naar meer woningen. Voorliggend initiatief ziet toe op een woningsplitsing, waarbij een bestaande woonboerderij wordt gesplitst in twee reguliere woningen. Met deze ontwikkeling wordt een extra woning gerealiseerd. Met deze ontwikkeling wordt voorzien in de groeiende woningbehoefte in de regio Achterhoek. De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met de drie Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek'.

De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het regionaal beleid.

3.1.5 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025

De gemeenteraad van Oude IJsselstreek heeft op 12 mei 2011 de Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025 vastgesteld. De Structuurvisie geeft richting aan het ruimtelijke, economische en maatschappelijke beleid van de gemeente en laat in grote lijnen zien hoe Oude IJsselstreek zich tot het jaar 2025 zal gaan ontwikkelen. De gemeente Oude IJsselstreek wil zich graag verder ontwikkelen als een dynamische gemeente. Deze boodschap blijft voor de komende jaren een belangrijk uitgangspunt voor het gemeentelijke woonbeleid. Hierbij zijn het Kwalitatief Woon Programma (KWP3), en de opvolger van de regionale woonvisie en de lokale vertaling daarvan kaders voor wonen in de gemeente. Naast het motto 'de juiste woning op de juiste plaats', spelen onder andere kwaliteit van de leefomgeving en de leefbaarheid hierbij een belangrijke rol. Achteruitgang en verloedering van de woon- en leefomgeving moet worden tegengegaan. De bijstelling van de bouwopgave voor de gemeente vraagt om aanpassing van beleid en bestaande bouwplannen. De juiste woning op de juiste plek is hierbij leidend.

De gemeente Oude IJsselstreek kiest waar mogelijk voor inbreiding. Met wijkverbeteringsplannen en geplande nieuwbouwplannen, ziet de gemeente kansen voor het realiseren van meer variatie en onderscheid in het woonaanbod. Hiermee probeert de gemeente Oude IJsselstreek iedereen die woont of wil wonen in de gemeente te voorzien van een passende woning.

Beleidsnotitie Woningbouwplanning Oude IJsselstreek

De beleidsnotitie Woningbouwplanning Oude IJsselstreek is op 24 november 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Belangrijkste opgave voor de toekomst is het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van deze bestaande voorraad. Dit kan door middel van het stimuleren van verduurzaming en levensloopbestendigheid. Daarnaast moeten plannen ontwikkeld worden voor vervangende nieuwbouw. De nieuwbouw is slechts een onderdeel van de totale opgave binnen de volkshuisvesting. Deze notitie gaat in op de beperkte woningbouwopgave in de gemeente en waar deze nieuwbouw de meeste toegevoegde waarde heeft.

Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw en Lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek

Aangezien de groei van het aantal huishoudens in de regio langer aan houdt dan verwacht is op 26 september 2019 door de gemeenteraad de (regionale) 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw' vastgesteld: Hiermee is vastgelegd dat er extra woningen moeten komen bovenop het aantal dat nu in afspraken is vastgelegd. Er wordt daarbij ruimte geven aan de bouw van extra woningen, maar met prioriteit voor woningen waar nu behoefte aan is waarvan er een duidelijk tekort in de markt te zien is. Dit betekent:

  • Dat de woningbehoefte moet worden aangetoond;
  • Dat de prioriteit ligt bij het transformeren van leegstaand vastgoed;
  • Dat inbreiding voor uitbreiding gaat;
  • Dat er een monitor komt die laat zien of de nieuwbouw voldoet aan de gestelde criteria en in hoeverre deze een bijdrage levert aan het oplossen van de mismatch op de huidige woningmarkt.

Uit de 'Lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek' blijkt dat de aantoonbare (woning)behoefte voor de komende jaren vooral bij het toevoegen van starters- en levensloopgeschikte woningen ligt, de gemeente wil hier dan ook extra op inzetten. Voor het starterssegment ligt de nadruk logischerwijs met name bij de betaalbaarheid. De levensloopgeschikte woningen zijn voor de doelgroep senioren bedoeld, daarbij gaat het om woningen waarbij (minimaal) alle basisvoorzieningen op de begane grond of gelijkvloers aanwezig zijn. Het bouwen van woningen op locaties met leegstaand vastgoed heeft de voorkeur. Vanuit het oogpunt van zorgvuldig ruimtegebruik gaat woningbouw op inbreidingslocaties voor op uitbreiding aan de randen van onze kernen. In het kader van de juiste woning op de juiste plek zijn vier typen woningbouwplannen te onderscheiden waarvoor de lokale kwaliteitscriteria een kader biedt:

  • bouwen op onbenutte inbreidingslocaties 'van binnen naar buiten';
  • buitengebied: woningsplitsing;
  • buitengebied: functieverandering en hergebruik vrijkomende agrarische bebouwing (VAB's);
  • buitengebied: landgoederen;

Uitgangspunt voor het buitengebied is dat het toevoegen van extra verstening ongewenst is, het behoud of zelfs de versterking van het groene karakter staat hier daarom centraal. Een initiatief voor woningbouw mag niet ten koste gaan van aanwezige natuur- en/of landschapskwaliteiten. Voor elk type woningbouwplan, of dat nu woningsplitsing, hergebruik/functieverandering van voormalige agrarische gebouwen (vab) of een landgoed is, geldt dat er in een erf- en/of landschapsinrichtingsplan moeten worden aangetoond dat het plan voldoende ruimtelijke kwaliteit biedt. De lokale kwaliteitscriteria voor het splitsen van een woning in het buitengebied zijn:

  • 1. alleen binnen de bestemming ‘wonen’ in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Oude IJsselstreek’ (of een opvolger daarvan).
  • 2. woningen met de aanduiding ‘bedrijfswoning’, ‘voormalige bedrijfswoning’, ‘plattelandswoning’ of woningen met een recreatieve bestemming zijn uitgesloten, tenzij de bestemming hiervan om te zetten is naar een reguliere woonbestemming.
  • 3. woningsplitsing is mogelijk, mits deze zich beperkt tot de toegestane contouren van de hoofdbouwmassa en het woon- en leefklimaat voldoende gewaarborgd is.
  • 4. er wordt voorzien in een aantoonbare woonbehoefte. De aanvraag moet daarom door de huidige en toekomstige bewoners gezamenlijk worden ingediend bij de gemeente. Dit voorkomt speculatieve woningsplitsing.
  • 5. de woningen hebben na splitsing een gezamenlijke maximale inhoud van 1000 m3.
  • 6. uitzondering op deze maximale inhoudsmaat is als de bestaande woning nu al groter is dan 1000 m3. In dergelijke gevallen wordt uitgegaan van het maximum van de (vergunde) inhoudsmaat.
  • 7. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige stedenbouwkundige- (erfprincipe) en landschappelijke inpassing. De initiatiefnemer dient hiertoe erf- en landschapsinrichtingsplan te overleggen. Uitgangspunt hierbij is de 'één erf-gedachte'. Het erf- en landschapsinrichtingsplan moet binnen 1 jaar na oplevering van de gesplitste woning gerealiseerd te zijn.
  • 8. bij splitsing geldt een maximum van 150m2 aan bijgebouwen per woning, met een gezamenlijk maximum van 300m2.
  • 9. indien er op het erf reeds meer dan totaal 300m2 aan bijgebouwen staat, zal er een deel gesloopt moeten worden

Toetsing gemeentelijk beleid

Voorliggend initiatief ziet toe op een woningsplitsing, waarbij een bestaande woonboerderij wordt gesplitst in twee woningen. Op het perceel is de functie wonen reeds toegestaan. Er wordt één woning extra gecreëerd binnen de bestaande contouren van de woning. Het initiatief voorziet niet in de bouw van nieuwe bebouwing. Daarnaast wordt met het initiatief het beheer en onderhoud van de woonboerderij gewaarborgd. De ontwikkeling draagt bij aan het groeien van de woningvoorraad. De te splitsen woonboerderij heeft in de huidige situatie een groot woonoppervlakte. Het splitsen van de woning zorgt voor twee woningen met een toekomstbestendige omvang. Hiermee is het initiatief in overeenstemming met de 'Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025', 'Beleidsnotitie Woningbouwplanning Oude IJsselstreek' en de 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw'.

Tot slot moeten de punten van de 'Lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek' voor het splitsen van een woning in het buitengebied worden doorlopen

  • 1. Het besluitgebied heeft de bestemming 'Wonen' binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Oude IJsselstreek 2017'.
  • 2. De woning heeft niet de aanduiding ‘bedrijfswoning’, ‘voormalige bedrijfswoning’, ‘plattelandswoning’ en ook geen recreatieve bestemming, waarmee de woning niet is uitgesloten.
  • 3. De splitsing beperkt zich tot de toegestane contouren van de hoofdbouwmassa, en het woon- en leefklimaat is met deze ruimtelijke onderbouwing (zie paragrafen 2.2 tot en met 3.2.1) aangetoond.
  • 4. De aanvraag is door de huidige en toekomstige bewoners gezamenlijk ingediend.
  • 5. De totale inhoud van het woongedeelte en het bedrijfsgedeelte, deel en stal bedraagt 2542 m3. Na splitsing betekent dit dan de woningen gezamenlijk groter zijn dan 1000 m3.
  • 6. Gezien de omvang van de woning nu al groter is dan 1000 m3, wordt in dergelijke gevallen uitgegaan van het maximum van de (vergunde) inhoudsmaat. De bouwvergunning is nagekeken en het hoofdgebouw bestaat uit twee gedeelten:
    • a. Woongedeelte: inhoud 718 m3
    • b. Bedrijfsgedeelte, deel, stal: 1824 m3

Het aangebouwde bouwwerk is vergund als overdekte mestvaalt (en telt niet mee met de inhoud van de woning). Dit betekent dat alleen het vergunde woongedeelte zou mogen worden gesplitst. Echter, de achterliggende gedachte van de regeling voor woningsplitsing is o.a. om grote oude boerderijen te splitsen zodat met meerdere huishoudens de kosten voor verduurzaming, modernisering, onderhoud en evt. asbestsanering beter kunnen worden opgebracht. Omdat de woningsplitsing volledig binnen de bestaande hoofdbouwmassa wordt gerealiseerd, wil de gemeente voor deze locatie maatwerk leveren.

  • 7. Er is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt, deze is bijgevoegd als Bijlage 2. Hier wordt ingegaan op de landschappelijke inpassing van het voorgenomen initiatief. De 'één erf-gedachte' staat hierbij centraal.
  • 8. Het totaal aantal bijgebouwen in de huidige situatie is 238 m2.Hiermee blijft het aantal m2 aan bijgebouwen onder de veriste 300 m2.
  • 9. Gezien het aantal m2 aan bijgebouwen onder de 300 m2 blijft, is het niet nodig bijgebouwen te slopen.

Hiermee is het initiatief in overeenstemming met de 'Lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek'.

Het initiatief is in overeenstemming met gemeentelijk beleid.

3.2 Milieu- en omgevingsaspecten

3.2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt getoetst in hoeverre dit initiatief haalbaar is in het kader van milieu- en omgevingsaspecten.

3.2.2 Bodem

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het besluitgebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Voorliggend initiatief voorziet in een woningsplitsing van een woonboerderij in twee reguliere woningen. Het initiatief voorziet niet in nieuwe bebouwing. Er wordt alleen inpandig verbouwd. De toekomstige functie van de reguliere woningen is even gevoelig als de huidige functie (wonen). Aangenomen kan worden dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem voldoende geschikt is. Om die reden kan een bodemonderzoek achterwege blijven.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.2.3 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

Het besluitgebied ligt nabij de Landstraat. Voorliggend initiatief voorziet in een woningsplitsing van de bestaande woonboerderij naar twee reguliere woningen. In het vigerend bestemmingsplan is wonen reeds toegestaan.

De Landstraat is een rustige landweg in het buitengebied van de gemeente Oude IJsselstreek. De voorgevel van de woning ligt op circa 155 meter van deze weg af. Daarnaast blijkt uit de atlas leefomgeving dat de geluidsbelasting ten gevolg van het wegverkeer op de gevel van de woning minder dan 45 dB bedraagt. Een onderzoek kan daarom achterwege blijven en is verdere toetsing aan het aspect geluid niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. 

3.2.4 Geur

Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een in de omgeving gelegen veehouderij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

Wet geurhinder en veehouderij (Wgv)

In de Wgv worden alleen normen genoemd voor de individuele veehouderijen. De geurnorm op basis van een individuele geurbelasting wordt de voorgrondbelasting genoemd. De hoogte van de normen voor de geurgevoelige objecten nabij het plangebied zijn bepaald op basis van de volgende kenmerken:

  • De nieuwe woning is een geurgevoelig objecten, welke geen relatie heeft tot een agrarisch bedrijf;
  • Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom.

In de onderstaande tabel staan de normen uit de Wgv, welke gelden voor de nieuwe woningen, weergegeven.

Overzicht van de normen uit de Wgv voor de nieuwe woningen  
  Geurnorm voor dieren
met vastgestelde
geuremissie  
Afstandsnorm voor emissiepunt
en GGO voor dieren
zonder vastgestelde geuremissie  
Afstandsnorm voor dierverblijf
en GGO  
Normen uit de Wgv   3,0 ouE/m3   100 meter   50 meter  

De geurnorm afkomstig van alle veehouderijen te samen wordt de achtergrondbelasting genoemd. Voor de achtergrondbelasting zijn in de Wgv geen normen opgenomen. De achtergrondbelasting kan dan ook alleen maar worden beoordeeld op basis van kwaliteit van het leefmilieu.

Toetsing

In dit plan wordt door middel van splitsing van een woonboerderij twee reguliere woningen gerealiseerd. Hiermee is sprake van de realisatie van één nieuw geurgevoelig object.

In de directe omgeving van de huidige woning liggen verschillende agrarische bedrijven. Deze bedrijven kunnen zorgen voor geurhinder. Om aan te tonen dat er in het besluitgebied wat betreft het aspect geur sprake is van een aanvaardbaar woonklimaat, wordt gekeken naar de dichtstbijzijnde veehouderij.

Op circa 400 meter van het plangebied ligt aan de Bosboombroekerweg 2 een veehouderij met rundvee. Voor deze dieren geldt een vaste richtafstand van 50 meter in het buitengebied. De nieuwe woning wordt ruim buiten deze 50 meter gerealiseerd. Hiermee is er sprake van een goed woon- en leefklimaat en wordt deze veehouderij door de realisatie van onderhavig plan niet hun ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd.

Op circa 750 meter van het plangebied ligt aan de Hiddinkdijk 31 een varkenshouderij. Voor deze dieren geldt geen vaste richtafstand. Gezien de grote afstand tot het plangebied wordt geurhinder niet verwacht. Daarnaast bevinden zich reeds meerdere geurgevoelige objecten tussen het plangebied en de varkenshouderij. Ook rondom de varkenshouderij, op circa 100 meter, liggen meerdere woonpercelen.

Gezien het feit dat er op kortere afstand van de betreffende varkenshouderij reeds geurgevoelige objecten (bestaande woningen) zijn gelegen, wordt de varkenshouderij door de realisatie van onderhavig plan ook niet in zijn ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd. In de huidige situatie is het tevens mogelijk om te wonen in de woonboerderij.

Zowel de bestaande als de nieuwe woning zorgt dus niet voor een verdere beperking van de bedrijfsvoeringen van veehouderijen in de omgeving. Er is hiermee tevens sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

3.2.5 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10  wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing
Voorliggend initiatief voorziet in de splitsing van een woonboerderij. Het aantal woningen neemt toe met één. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het besluitgebied tussen 2020 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in het besluitgebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

In het besluitgebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. 

3.2.6 Externe veiligheid

Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. Het bevoegd gezag wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

 

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Toetsing

Ten behoeve van de toetsing is de risicokaart geraadpleegd, waarvan een fragment in navolgende afbeelding is weergegeven. Het initiatief voorziet in de splitsing van de huidige woonboerderij in twee woningen. Hiermee wordt één nieuw kwetsbaar object in het besluitgebied wordt gerealiseerd. Het besluitgebied maakt zelf geen risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen mogelijk en vormt daarmee geen risicobron.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.OV000094-VA01_0008.jpg"

Uitsnede risicokaart met het besluitgebied in de blauwe cirkel

De informatie van de risicokaart levert de volgende inzichten op:

Rondom het besluitgebied zijn geen inrichtingen aanwezig met een extern veiligheidsrisico. Wel ligt op circa 1.700 meter ten zuidoosten van het besluitgebied de provinciale weg N18 (zie groene lijn op risicokaart). Daarnaast zijn er een pijpleiding van Defensie en een aardgasbuisleiding van Gasunie aanwezig in de omgeving van het besluitgebied (zie rode stippellijnen op risicokaart). Deze twee leidingen liggen op circa 280 meter ten westen en circa 2.200 meter ten oosten van het besluitgebied. Op basis van de Regeling basisnet en de risicokaart is vastgesteld dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van deze risicobronnen niet over het besluitgebied ligt.

Ten aanzien van het groepsrisico ligt het besluitgebied binnen het invloedsgebied van de provinciale weg N18 en Het grootste invloedsgebied van de aanwezige pijp- en buisleiding is 139 meter, het plangebied ligt daarbuiten. Ontwikkelingen binnen het invloedsgebied hebben mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. De afstand tussen het besluitgebied en de provinciale weg N18 bedraagt meer dan 500 meter.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld.

Verantwoording groepsrisico

Het besluitgebied is gelegen in het invloedsgebied groepsrisico van één externe veiligheidsrisicobron. Conform vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat het om de wettelijke verplichting op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) artikel 7 en 9 vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de provinciale weg N18. De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de Veiligheidsregio adviesrecht. Navolgend volgt een beschouwing van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om de effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden dicht bij de bron. De mate van bestrijdbaarheid wordt vooral bepaald door de veiligheidsvoorzieningen en het aantal aanwezigen dicht bij de risicobron. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Zelfredzaamheid

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) en NL-Alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid zijn voldoende.

Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plangebied in het invloedsgebied van de provinciale weg N18. Op basis van de verantwoording groepsrisico (zie hierboven) kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief geen significant effect heeft op de mogelijkheden voor bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

3.2.7 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het besluitgebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de locatie van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies.

Toetsing

Het besluitgebied maakt deel uit van een rustig buitengebied.

Hinderveroorzakende functies in het besluitgebied

Binnen het besluitgebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De bestaande en toekomstige woning moeten worden aangemerkt als milieuhindergevoelig.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het besluitgebied

Onderzocht worden of de functies in het besluitgebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het besluitgebied.

In de omgeving van het besluitgebied zijn enkele hinderveroorzakende functies gelegen:

  • Restaurant De Radstake (op circa 580 meter);
  • Radstake To Go (op circa 550 meter);
  • Intex Kleuradvies (op circa 540 meter);
  • Autobedrijf W. ter Maat (op circa 500 meter);
  • Wentink DGJ Onderhouds/stofferingsbedrijf (op circa 530 meter).

Voor deze functies bedraagt de grootste richtafstand volgens de VNG-brochure 30 meter. De afstand tussen het besluitgebied en de hinderveroorzakende functies is daarmee voldoende groot.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.2.8 Water

Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel.

In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 van Waterschap Rijn en IJssel staat beschreven wat de doelen zijn voor de komende zes jaar in de Achterhoek en Liemers en hoe het waterschap deze wil halen. Naast het uitvoeren van kerntaken zijn het aanpassen van de leefomgeving aan de gevolgen van klimaatverandering en waterveiligheid de grootste prioriteiten. Ook een schone leefomgeving en de circulaire economie en energietransitie staan hoog op de agenda.

Voor het waterbeheerprogramma zijn de werkzaamheden van het waterschap weergegeven in vier thema's.

Klimaatrobuust gebied

De ambitie is om richting 2050 wendbaar invulling te geven aan het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem. Dit wordt gedaan in combinatie met aanpassingen in gebruik en inrichting van de omgeving, zodat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.

Veilig gebied

De bescherming tegen hoog water is een randvoorwaarde om veilig te kunnen wonen en werken in ons gebied. Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. Dat wordt gedaan door dagelijks beheer van de keringen en door continu inzicht in de keringen. Het beheer wordt op een duurzame wijze uitgevoerd en er wordt gewerkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken. De ambitie is dat de keringen van het waterschap in 2050 voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar ingespeeld wordt op ontwikkelingen.

Circulaire Economie en Energietransitie

Het waterschap wil bij het uitvoeren van haar primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil zij in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin de taken klimaatneutraal worden uitgevoerd.

Gezonde leefomgeving

Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het waterschap streeft ernaar dat het water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.

Situatie besluitgebied

Voorliggend initiatief voorziet in de splitsing van een woonboerderij in twee reguliere woningen. Het initiatief maakt geen nieuwe bebouwing op de locatie mogelijk. Er wordt alleen inpandig verbouwd. Hiermee blijft de verharding in het besluitgebied gelijk aan de bestaande situatie. Het initiatief heeft geen negatief effect op de waterhuishouding ter plaatse.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.2.9 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de 'Wet op de archeologische monumentenzorg' (Wamz), die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het belangrijkste doel van de Wamz is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

Archeologie

Voorliggend initiatief voorziet in een woningsplitsing van een woonboerderij in twee reguliere woningen. Het besluitgebied heeft geen archeologische dubbelbestemming. Op de archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Oude IJsselstreek valt het besluitgebied binnen 'Categorie 7: Lage archeologische verwachting'. Er is reeds bebouwing aanwezig en er wordt alleen inpandig verbouwd. Om die reden is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie

De bebouwing in het besluitgebied betreft een woonboerderij. De woning is niet aangeduid als 'cultuurhistorisch waardevolle bebouwing'. De woonboerderij blijft behouden in het besluitgebied. Voorgenomen initiatief draagt bij aan het toekomstige beheer en onderhoud van de woonboerderij.

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.2.10 Ecologie

Algemeen

Voordat ruimtelijke ingrepen mogen plaatsvinden, dienen de gevolgen voor beschermde natuurwaarden en de consequenties in het kader van de geldende natuurwet- en regelgeving in beeld te zijn gebracht. Bij de natuurwetgeving kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming.


Toetsing

Gebiedsbescherming

Het besluitgebied is niet gelegen binnen de grenzen of in de directe nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Korenburgerveen, gelegen op circa 10 km. Negatieve effecten op deze gebieden worden vanwege de aard van de ingreep en de afstand tussen het deelgebied en de Natura 2000-gebieden niet verwacht.

Het besluitgebied ligt buiten de zones van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO). De kernkwaliteiten worden met de ontwikkeling niet aangetast.

Soortenbescherming

Voorliggend initiatief voorziet in de splitsing van een woonboerderij in twee reguliere woningen. Er vindt uitsluitend inpandige verbouwing plaats. Ten behoeve van het initiatief vinden geen activiteiten plaats die een mogelijk negatief effect op eventueel aanwezige soorten kunnen hebben. Alle buitenmuren en het dak blijven onaangetast. De werkzaamheden zorgen er niet voor dat spouwmuren, ruimtes onder dakpannen en dergelijke ontoegankelijk worden voor beschermde soorten. Onderzoek naar beschermde soorten is daarom niet noodzakelijk. Er gaan geen rust- en verblijfplaatsen verloren van strikt beschermde soorten.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.2.11 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij ruimtelijke initiatieven moet worden aangetoond dat het initiatief geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

Verkeer

Voorliggend initiatief voorziet in de splitsing van een woonboerderij in twee reguliere woningen. Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen per woning is uitgegaan van de kengetallen van het CROW. Uitgaande van 'koop, twee-onder-een-kap' en de verstedelijkingsgraad 'weinig stedelijk' en het gebiedstype 'buitengebied' is het aantal maximale verkeersbewegingen per woning 8,2 per dag. Dat betekent dat door de realisatie van de voorgenomen woningsplitsing per dag maximaal 8,2 verkeersbewegingen extra tot stand komen.

De realisatie van de voorgenomen reguliere woningen zal niet leiden tot een substantiële toename van het aantal verkeersbewegingen in de omgeving van het besluitgebied. Aan de noordzijde van het perceel blijft de bestaande inrit behouden, waardoor beide woningen gezamenlijk worden ontsloten op de Landstraat. De bestaande ontsluitingswegen in de omgeving van het besluitgebied hebben voldoende capaciteit om het aantal verkeersbewegingen te kunnen verwerken.

Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet.

Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het Gemeentelijke Verkeer- en Vervoerplan 2012 - 2020 (GVVP) van de gemeente Oude IJsselstreek. Bij de berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van één woning in de categorie 'Woning duur' in 'Rest bebouwde kom'. Hiervoor wordt een parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. Parkeren ten behoeve van de twee voorgenomen reguliere woningen is voor de bewoners mogelijk op eigen terrein, zoals aangegeven in paragraaf 2.2. Binnen het besluitgebied is er meer dan voldoende ruimte om de toekomstige parkeerbehoefte op te vangen.

Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend project betreft een particulier initiatief dat op particulier grondeigendom plaatsvindt. Met initiatief zijn geen kosten voor de gemeente gemoeid, anders dan kosten die op basis van de gemeentelijke legesverordening in rekening zullen worden gebracht. Daarnaast wordt met de initiatiefnemer te zijner tijd een planschade overeenkomst gesloten, teneinde eventuele kosten voor de gemeente te kunnen verhalen op initiatiefnemer.

Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Initiatiefnemer heeft de dircect omwonenden op de hoogte gesteld. Deze hebben aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de plannen.

Hoofdstuk 4 Conclusie

In voorgaande hoofdstukken is de beoogde woningsplitsing van een woonboerderij naar twee reguliere woningen besproken. In voorliggende ruimtelijke onderbouwing is een toets naar relevante beleids-, milieu- en omgevingsaspecten uitgevoerd. In dit hoofdstuk worden hier de voornaamste conclusies uitgetrokken.

Voorliggend initiatief voorziet in een woningsplitsing van een woonboerderij in twee reguliere woningen. Het initiatief voorziet niet in de bouw van nieuwe bebouwing. Er wordt één woning extra gecreëerd binnen de bestaande contouren van de woonboerderij. De ontwikkeling draagt bij aan het groeien van de woningvoorraad in de beperkte ruimte van de gemeente Oude IJsselstreek.

De te splitsen woonboerderij heeft een grote woonoppervlakte. Het splitsen van de woonboerderij zorgt voor twee woningen met een toekomstbestendige omvang. De woningsplitsing draagt bij aan het toekomstige beheer en onderhoud van de karakteristieke bebouwing.

Bovendien blijkt uit de toetsing aan de verschillende milieu- en haalbaarheidsaspecten dat er voldaan wordt aan de wet- en regelgeving voor wat betreft de diverse aspecten en er geen nadelige effecten op de bestaande situatie in en in de omgeving van het besluitgebied te verwachten zijn.