direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan 'Kom Gendringen, Grotestraat 42, Anholtseweg 2'
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1509.OP000014-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 Toepassingsbereik

1.1 Omgevingsplan Oude-IJsselstreek

Dit plan wijzigt het omgevingsplan Oude-IJsselstreek in die zin dat na hoofdstuk 22 van het omgevingsplan Oude-IJsselstreek hoofdstuk 22a wordt ingevoegd, bestaande uit de regels van dit plan.

De hoofdstukken in dit plan moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22a van het omgevingsplan Oude-IJsselstreek. In de artikelkop van de artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '[22a.] gelezen worden. In de kop van de bijlagen moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '[22a.] gelezen worden.

1.2 Tijdelijk omgevingsplan - bestemmingsplan

De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in 1.4.

1.3 Tijdelijk omgevingsplan - bruidsschat

De regels in afdeling 22.2 met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.

1.4 Verwijzing naar verbeelding

De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie TAM-omgevingsplan 'Kom Gendringen, Grotestraat 42, Anholtseweg 2', waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1509.OP000014-ON01.

Artikel 2 Begrippen

2.1 Van toepassing verklaring

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit plan van het omgevingsplan.

2.2 Aanvullende begrippen

In aanvulling op het bepaalde in 2.1 worden voor de toepassing van de regels in dit hoofdstuk de begrippen als bedoeld in 2.31 tot en met 2.40 gehanteerd.

2.3 Aan huis verbonden bedrijfsactiviteit

Een bedrijf dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten in of bij een woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

2.4 Aan huis verbonden beroepsactiviteit

Een bedrijf dat enkel is gericht op het leveren van diensten in of bij een woning waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

2.5 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

2.6 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

2.7 Archeologisch deskundige

De regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

2.8 Archeologische verwachting

Een gebied met een daaraan toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

2.9 Archeologische waarde

Een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

2.10 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

2.11 Bed & breakfast

Een kleinschalige verblijfsaccommodatie voor kortdurend recreatief verblijf waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

2.12 Bedrijf

Een onderneming gericht op het bedrijfsmatig produceren, bewerken, installeren, herstellen, opslaan en/of distribueren van goederen.

2.13 Bedrijfsvloeroppervlakte

De totale oppervlakte bedrijfsruimte die voor de bedrijfsuitoefening nodig is, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.

2.14 Begane grond

De onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.

2.15 Bestaande situatie (bebouwing en gebruik)
  • a. bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • b. het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
2.16 Bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

2.17 Bijzondere woonvorm

Een complex van ruimten bedoeld voor de huisvesting van één of meer huishoudens door hulpbehoevenden op het fysieke, psychische en/of sociale vlak eventueel met extra zorg en/of begeleiding, met bijbehorende voorzieningen, zoals een gemeenschappelijke ruimte en kantoor.

2.18 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

2.19 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

2.20 Bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, kelder, dakopbouw en/of zolder.

2.21 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

2.22 Bouwperceelsgrens

Een grens van een bouwperceel.

2.23 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

2.24 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

2.25 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

2.26 Detailhandel ten behoeve van dagelijkse goederen

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden van voedings- en genotmiddelen (vgm) en artikelen op het gebied van persoonlijke verzorging (waaronder de uitstalling ten verkoop en/of pickup-points), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. In de praktijk gaat het hierbij om supermarktaanbod, aanbod in vgm-speciaalzaken, drogisterij- en parfumeriezaken.

2.27 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

2.28 Hoofdgebouw

Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht.

2.29 Huishouden

Van een huishouden is sprake wanneer een persoon dan wel personen in een zekere continue samenstelling met elkaar wonen en tussen de verschillende personen de intentie bestaat om bestendig, voor onbepaalde tijd, een met een gezinsverband vergelijkbaar samenlevingsverband met elkaar aan te gaan.

2.30 Locatievlak

Een geometrisch bepaald vlak dat in de regels is aangewezen voor een gebruiksdoel.

2.31 Plan

Het TAM-omgevingsplan 'Kom Gendringen, Grotestraat 42, Anholtseweg 2' met identificatienummer NL.IMRO.1509.OP000014-ON01 van de gemeente Oude IJsselstreek.

2.32 Prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

2.33 Seksinrichting

Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een escortbedrijf, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

2.34 Supermarkt

Een zelfbedieningszaak in goederen met hoofdzakelijk een grote verscheidenheid aan levens- en genotsmiddelen.

2.35 TAM-omgevingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

2.36 Vloeroppervlakte

De totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond.

2.37 Volumineuze goederen

Goederen die vanwege hun omvang een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling, zoals bouw- en doe-het-zelf producten, auto's, motorfietsen, boten, caravans, keukens, sanitair en meubelen.

2.38 Winkelvloeroppervlakte

Het oppervlak van een (winkel)unit dat voor publiek vrij toegankelijk is, danwel zichtbaar is inclusief de ruimten die direct met de verkoop samenhangen, zoals bijvoorbeeld oppervlakte ten behoeve van schappen, toonbank- en kassaruimte, etalage, vitrine.

2.39 Wonen

Gebruiken van een woning of wooneenheid voor het huisvesten van niet meer dan één huishouden.

2.40 Woning

Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.

Artikel 3 Meten en rekenen

In aanvulling op en indien van toepassing in afwijking van het bepaalde in artikel 22.24 van dit omgevingsplan, gelden de volgende meetbepalingen:

3.1 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

De kortste afstand tussen de (zijdelingse) perceelsgrens en enig punt van een bouwwerk.

3.2 Goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Bij het bepalen van de goothoogte worden ondergeschikte gootonderdelen, zoals bij een verhoogde entree/toegang, buiten beschouwing gelaten.

3.3 Bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

3.4 Inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

3.5 Oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

3.6 Het bebouwd oppervlak van een bouwperceel

De oppervlakte van alle op een bouwperceel/bestemmingsvlak gelegen bouwwerken tezamen.

3.7 Oppervlakte van een ondergronds bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, verticaal geprojecteerd op het onderliggende horizontale vlak.

3.8 Verticale diepte van een bouwwerk

De diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf peil.

3.9 Peil
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de gemiddelde hoogte van de weg ter plaatse;
  • b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein;
  • c. vanaf het waterpeil tot het hoogste punt van het bouwwerk.
3.10 Toepassing van maten

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m. bedraagt.

Hoofdstuk 2 Specifieke regels over functies

Artikel 4 Detailhandel

4.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1509.OP000014- is aangewezen als Detailhandel.

4.2 Functieomschrijving Detailhandel

Een locatie die is aangewezen als Detailhandel heeft de volgende functies:

  • a. detailhandel ten behoeve van dagelijkse goederen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt' is uitsluitend een supermarkt toegestaan;
  • c. bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. wegen en paden;
  • e. parkeer-, speel- en groenvoorzieningen;
  • f. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • g. straatmeubilair en nutsvoorzieningen.
4.3 Gebruiksactiviteiten
4.3.1 Algemeen

Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet ten dienste staat van de in 4.2 genoemde functies van de gronden.

4.4 Bouwactiviteiten
4.4.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken geldt het volgende:

  • a. staan ten dienste van de functies genoemd in 4.2;
  • b. er zijn gebouwen in de vorm van een supermarkt, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
  • c. het bouwvlak mag voor 100 % bebouwd worden.

4.4.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt het volgende:

  • a. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ondergronds bouwen is alleen toegestaan binnen het bouwvlak;
  • c. de verticale diepte is maximaal 3,50 meter.
  • d. de goothoogte van een gebouw mag niet meer zijn dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven;
  • e. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer zijn dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • f. de winkelvloeroppervlakte van de detailhandel ten behoeve van de supermarkt mag niet meer bedragen dan 1.450 m².

4.4.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen is maximaal 2 meter;
  • b. de bouwhoogte van masten is maximaal 10 meter;
  • c. de bouwhoogte van voorzieningen ten behoeve van winkelwagenstalling is maximaal 3 meter;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is maximaal 3 meter.

4.4.4 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken onder de grond gelden de volgende regels:

  • a. ondergronds bouwen is alleen toegestaan onder hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken; en
  • b. de verticale diepte is maximaal 3,50 meter.

4.4.5 Afwijken beoordelingsregels bouwactiviteit

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit te verlenen in afwijking van 4.4.2 en 4.4.3 onder de voorwaarden dat:

  • a. de overschrijding maximaal 2,5 meter bedraagt; en
  • b. de noodzakelijkheid is aangetoond in verband met de uitmeting van het terrein of uit oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing.

Artikel 5 Groen

5.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1509.OP000014- is aangewezen als Groen.

5.2 Functieomschrijving Groen

Een locatie die is aangewezen als Groen heeft de volgende functies:

  • a. groenvoorzieningen en plantsoenen;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. erven en verhardingen;
  • d. bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. speelvoorzieningen, kunstwerken en ontmoetingsplekken;
  • f. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • g. straatmeubilair en nutsvoorzieningen.
5.3 Gebruiksactiviteiten
5.3.1 Algemeen

Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet ten dienste staat van de in 5.2 genoemde functies van de gronden.

5.4 Bouwactiviteiten
5.4.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken geldt het volgende:

  • a. bouwwerken staan ten dienste van de functies genoemd in 5.2;
  • b. er zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.

5.4.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van gebouwen is maximaal 50 m2;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen is maximaal 3 meter.

5.4.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van masten en kunstwerken is maximaal 10 meter;
  • b. de bouwhoogte van speeltoestellen is maximaal 4 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde is maximaal 3 meter;

Artikel 6 Verkeer - verblijfsgebied

6.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1509.OP000014- is aangewezen als Verkeer - verblijfsgebied.

6.2 Functieomschrijving Verkeer en verblijfsgebied

Een locatie die is aangewezen als Verkeer - verblijfsgebied heeft de volgende functies:

  • a. verblijfsgebieden;
  • b. wegen en pleinen;
  • c. voet- en fietspaden;
  • d. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. parkeer-, speel-, groenvoorzieningen en kunstwerken;
  • f. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • g. ontmoetingsplekken en straatmeubilair;
  • h. ondergrondse containers;
  • i. winkelwagenstallingen;
  • j. openbaar vervoersvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
6.3 Gebruiksactiviteiten
6.3.1 Algemeen

Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet ten dienste staat van de in 6.2 genoemde functies van de gronden.

6.4 Bouwactiviteiten
6.4.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken geldt het volgende:

  • a. bouwwerken staan ten dienste van de functies genoemd in 6.2;
  • b. er zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.

6.4.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van gebouwen is maximaal 50 m2;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen is maximaal 3 meter.

6.4.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. overkappingen zijn maximaal 50 m2 groot, en zijn maximaal 3 meter hoog;
  • b. de bouwhoogte van kunstwerken en bouwwerken voor verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer is maximaal 12 meter;
  • c. de bouwhoogte van masten is maximaal 10 meter;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is maximaal 3 meter.

Artikel 7 Wonen

7.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1509.OP000014- is aangewezen als Wonen (binnen de bebouwde kom).

7.2 Functieomschrijving Wonen

Een locatie die is aangewezen als Wonen heeft de volgende functies:

  • a. wonen;
  • b. aan huis verbonden beroepen;
  • c. tuinen en erven;
  • d. parkeer-, speel- en groenvoorzieningen;
  • e. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • f. straatmeubilair en nutsvoorzieningen.
7.3 Gebruiksactiviteiten
7.3.1 Algemeen

Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet ten dienste staat van de in 7.2 genoemde functies van de gronden.

7.3.2 Gebruik vrijstaande bijbehorende bouwwerken
a Verbod

Het is verboden om vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning of als afhankelijke woonruimte te gebruiken.

b Mantelzorg

Het verbod bedoeld in a geldt niet voor het gebruik ten behoeve van mantelzorg.

7.3.3 Aan huis verbonden beroep

Voor het gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis geboden beroep gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de oppervlakte die gebruikt wordt ten behoeve van het aan huis verbonden beroep beslaat maximaal 30% van het woonoppervlak met een maximum van 50 m2;
  • b. het aan huis verbonden beroep wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning;
  • c. er mag geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep.
7.4 Omgevingsplanactiviteit gebruik
7.4.1 Aan huis verbonden bedrijf
  • 1. het is verboden om zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf.
  • 2. de omgevingsvergunning bedoeld in 1 wordt alleen verleend indien:
    • a. degene die de activiteiten uitvoert, tevens de bewoner van de woning is;
    • b. de oppervlakte van de voor het bedrijf uit te oefenen ruimte maximaal 30% is van het woonoppervlak, met een maximum van 50 m2;
    • c. er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep of bedrijf;
    • d. er geen milieutechnische belemmering zijn.

7.4.2 Bed & Breakfast
  • 1. het is verboden om zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van een Bed & Breakfast.
  • 2. de omgevingsvergunning bedoeld in 1 wordt alleen verleend indien:
    • a. de ruimte voor bed & breakfast is toegestaan voor maximaal 6 personen;
    • b. de oppervlakte van de gehele accommodatie beslaat maximaal 30% van de woning;
    • c. de accommodatie maakt deel uit van het hoofdgebouw;
    • d. degene die de bed & breakfast uitoefent, is tevens bewoner van de woning;
    • e. op het eigen terrein dient in de parkeerbehoefte te worden voorzien.

7.4.3 Bijzondere woonvorm
  • 1. het is verboden om zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van een bijzondere woonvorm.
  • 2. de omgevingsvergunning bedoeld in 1 wordt alleen verleend indien:
    • a. het hoofdgebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt;
    • b. de woonvorm een ruimtelijke werking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
7.5 Bouwactiviteiten
7.5.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken geldt het volgende:

  • a. bouwwerken staan ten dienste van de functies genoemd in 7.2;
  • b. er zijn hoofdgebouwen in de vorm van woningen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
  • c. voor het bouwen van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt dat het bouwperceel voor maximaal 80% bebouwd mag worden.
  • d. het bouwvlak mag voor 100% bebouwd worden.

7.5.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het maximum aantal wooneenheden mag niet meer zijn dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' (gs) moeten woningen gestapeld worden gebouwd;
  • d. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens is bij woningen ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' (gs) aan alle zijden minimaal 3 meter;
  • e. de goot- en bouwhoogte mag niet meer zijn dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

7.5.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken moeten buiten het bouwvlak minimaal 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte voor bijbehorende bouwwerken per woning dient te voldoen aan het bepaalde in artikel 7.5.1 onder c waarbij aanvullend buiten het bouwvlak maximaal:
    • 1. 80 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte tot en met 600 m2;
    • 2. 120 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 600 m2;
  • c. de goothoogte is maximaal 3 m;
  • d. de bouwhoogte is maximaal 6 m;.
  • e. in afwijking van het bepaalde onder a en d mogen achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, onder de voorwaarden dat:
    • 1. het bijbehorend bouwwerk per woning maximaal 2 gesloten wanden heeft;
    • 2. de wand die parallel ligt aan (het verlengde van) de voorgevel van de woning, minimaal 3 meter achter de voorgevel ligt;
    • 3. de bouwhoogte maximaal 3 meter is.

7.5.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. voor (het verlengde van) de voorgevel van de woning mogen worden gebouwd:
    • 1. erf- en terreinafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 1 meter;
  • b. achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning mogen worden gebouwd:
    • 1. erf en terreinafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 2 meter;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde is maximaal 3 meter.
  • c. De bouwhoogte van masten is maximaal 10 meter.

7.5.5 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken onder de grond gelden de volgende regels:

  • a. ondergronds bouwen is alleen toegestaan onder hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken; en
  • b. de verticale diepte is maximaal 3,50 meter.
7.6 Afwijken beoordelingsregels bouwactiviteit
7.6.1 Overschrijding bouwgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit te verlenen in afwijking van 7.5.2 en 7.5.3 onder de voorwaarden dat:

  • a. de overschrijding maximaal 2,5 meter bedraagt; en
  • b. de noodzakelijkheid is aangetoond in verband met de uitmeting van het terrein of uit oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing.

Hoofdstuk 3 Algemene regels over functies

Artikel 8 Toepassingsbereik

De regels van dit hoofdstuk zijn van toepassing binnen het plangebied zoals opgenomen in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1509.OP000014- .

Artikel 9 Aanvraagvereisten

  • 1. de aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit plan. In het bijzonder geldt dat:
    • a. het bepaalde in artikel 22.284 van toepassing is op een aanvraag om omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit in dit plan; en
    • b. het bepaalde in 22.286 van toepassing is op een aanvraag om omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit in dit plan.
  • 2. in aanvulling op het bepaalde onder 1 worden bij de aanvraag om omgevingsvergunning die gegevens en bescheiden overlegd die naar het oordeel van het bevoegde gezag noodzakelijk zijn voor een toets aan de beoordelingsregels.

Voor een aanlegactiviteit op grond van dit TAM-omgevingsplan gebruikt u het aanvraagformulier behorende bij de activiteit [Werk, niet zijnde bouwwerk, of werkzaamheid uitvoeren] .

Voor een bouwactiviteit op grond van dit TAM-omgevingsplan gebruikt u het aanvraagformulier behorende bij de activiteit [Bouwactiviteit (omgevingsplan)].

Voor een andere vergunningplicht in dit TAM-omgevingsplan gebruikt u het aanvraagformulier behorende bij de activiteit [afwijken van regels in het omgevingsplan].

De aanvraagformulieren treft u aan op de website omgevingswet.overheid.nl. Daar kiest u voor het tabblad [Aanvragen].

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Bestaande maatvoering

Het in stand houden van bouwwerken waarvan de maatvoering afwijkt van het bepaalde in dit TAM-omgevingsplan is toegestaan indien de bestaande maatvoering bestond op het moment dat dit artikel in werking is getreden en het bouwwerk is gerealiseerd overeenkomstig een daartoe verleende omgevingsvergunning.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

12.1 Parkeerregeling
  • 1. om de woningen in gebruik te nemen dienen binnen het plangebied 11 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden en in stand te worden gehouden;
  • 1. om de supermarkt in gebruik te nemen dienen binnen het plangebied 11 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden en in stand te worden gehouden;
  • 2. na realisatie van de woningen en de supermarkt als bedoeld onder 1 en 2 geldt bij nieuwbouw, uitbreiding en/of functieverandering van een gebouw, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, dient voor de bouw of functieverandering te worden aangetoond dat op het bouwperceel in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in dat deze in stand wordt gehouden. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid indien wordt voldaan aan het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan 2012-2020 (GVVP) van de gemeente Oude IJsselstreek. Daarbij worden de maximale parkeernormen in de categorie 'rest bebouwde kom' gehanteerd. Als gedurende de planperiode een nieuwe parkeernormering wordt vastgesteld, wordt rekening gehouden met de dan vastgestelde parkeernormering;
  • 3. burgemeester en wethouders kunnen bij maatwerkvoorschrift afwijken van het bepaalde in 1 en/of 2 en toestaan dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving van het bouwperceel, hetgeen met een parkeeronderzoek wordt aangetoond.
12.2 Slopen

Het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen met de functie 'Wonen' conform het bepaalde in artikel 7 is slechts toegestaan:

  • a. nadat de bestaande bebouwing, is gesloopt.
  • b. de te slopen bestaande bebouwing, na de sloop niet opnieuw wordt gebouwd.
12.3 Voorwaardelijke verplichting geluid

Het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen met de functie 'Wonen' conform het bepaalde in artikel 7 is slechts toegestaan:

  • a. mits is aangetoond dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, of als er, waar nodig, geluidsreducerende maatregelen zijn getroffen.

Hoofdstuk 4 Regels ter bescherming van waarden en objecten

Artikel 13 Waarde - Archeologische verwachting 1

13.1 Voorrangsregeling

De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3.

13.2 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1509.OP000014- is aangewezen als Waarde - Archeologische verwachting 1.

13.3 Functieomschrijving

Een locatie die is aangewezen als Waarde - Archeologische verwachting 1 heeft mede als functie het behoud, bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

13.4 Bouwactiviteit
13.4.1 Toepassingsbereik
  • 1. de regels in 13.4 zijn van toepassing indien de bouwactiviteit betrekking heeft op een bouwwerk groter dan 100 m2 en de bouwactiviteit gepaard gaat met een grondbewerking die dieper is dan 30 cm vanaf het maaiveld;
  • 2. de regels in 13.4 zijn niet van toepassing indien:
    • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of
    • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders of
    • c. gebouwen maximaal 2,5 meter uit de bestaande fundering wordt vergroot, met behoud van bestaande funderingen.

13.4.2 Aanvullende aanvraagvereisten
  • 1. bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 van dit omgevingsplan wordt naast de gegevens en bescheiden zoals genoemd in 22.35 van dit omgevingsplan, een rapport overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  • 2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.

13.4.3 Aanvullende beoordelingsregel
  • 1. de omgevingsvergunning voor de omgevingsvergunning beoeld in 22.26 van dit omgevingsplan wordt alleen verleend indien door die bouwactiviteiten, geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden en een onevenredige afbreuk door verplichtingen als bedoeld in 13.4.4 onvoldoende kan worden gemitigeerd.
  • 2. alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder 1., wint zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden zoals opgenomen in artikel 13.4.4 dienen te worden gesteld.

13.4.4 Aanvullende vergunningvoorschriften

In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 van dit omgevingsplan, de volgende verplichtingen worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen of
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen of
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige en/of
  • d. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
13.5 Maatwerkvoorschrift

Het bevoegd gezag kan met een maatwerkvoorschrift nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

13.6 Aanlegactiviteit
13.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende aanlegactiviteiten te verrichten:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 meter;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 5.000 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

13.6.2 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod van 13.6.1 geldt niet voor aanlegactiviteiten:

  • a. die niet dieper reiken dan 30 cm onder het bestaande maaiveld;
  • b. in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • c. in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • d. binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • e. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van dit artikel.

13.6.3 Aanvraagvereisten
  • 1. bij de aanvraag om omgevingsvergunning worden voor de toetsing aan dit omgevingsplan in ieder geval een rapport verstrekt waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  • 2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologische deskundige, afdoende is vastgesteld.

13.6.4 Beoordelingsregels
  • 1. de omgevingsvergunning wordt alleen verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • 2. alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder 1., wint zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden zoals opgenomen in artikel 13.6.5 dienen te worden gesteld.

13.6.5 Vergunningvoorschriften

In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende verplichtingen worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen of
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige en/of
  • d. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.

Artikel 14 Waarde - Archeologische verwachting 3

14.1 Voorrangsregeling

De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3.

14.2 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1509.OP000014- is aangewezen als Waarde - Archeologische verwachting 3.

14.3 Functieomschrijving

Een locatie die is aangewezen als Waarde - Archeologische verwachting 3 heeft mede als functie het behoud, bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

14.4 Bouwactiviteit
14.4.1 Toepassingsbereik
  • 1. de regels in 14.4 zijn van toepassing indien de bouwactiviteit betrekking heeft op een bouwwerk groter dan 5.000 m2 en de bouwactiviteit gepaard gaat met een grondbewerking die dieper is dan 30 cm vanaf het maaiveld;
  • 2. de regels in 14.4 zijn niet van toepassing indien:
    • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of
    • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders of
    • c. gebouwen maximaal 2,5 meter uit de bestaande fundering wordt vergroot, met behoud van bestaande funderingen.

14.4.2 Aanvullende aanvraagvereisten
  • 1. bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 van dit omgevingsplan wordt naast de gegevens en bescheiden zoals genoemd in 22.35 van dit omgevingsplan, een rapport overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  • 2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.

14.4.3 Aanvullende beoordelingsregel
  • 1. de omgevingsvergunning voor de omgevingsvergunning beoeld in 22.26 van dit omgevingsplan wordt alleen verleend indien door die bouwactiviteiten, geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden en een onevenredige afbreuk door verplichtingen als bedoeld in 14.4.4 onvoldoende kan worden gemitigeerd.
  • 2. alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder 1., wint zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden zoals opgenomen in artikel 14.4.4 dienen te worden gesteld.

14.4.4 Aanvullende vergunningvoorschriften

In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 van dit omgevingsplan, de volgende verplichtingen worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen of
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen of
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige en/of
  • d. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
14.5 Maatwerkvoorschrift

Het bevoegd gezag kan met een maatwerkvoorschrift nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

14.6 Aanlegactiviteit
14.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende aanlegactiviteiten te verrichten:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 meter;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 5.000 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

14.6.2 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod van 14.6.1 geldt niet voor aanlegactiviteiten:

  • a. die niet dieper reiken dan 30 cm onder het bestaande maaiveld;
  • b. in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • c. in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • d. binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • e. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van dit artikel.

14.6.3 Aanvraagvereisten
  • 1. bij de aanvraag om omgevingsvergunning worden voor de toetsing aan dit omgevingsplan in ieder geval een rapport verstrekt waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  • 2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologische deskundige, afdoende is vastgesteld.

14.6.4 Beoordelingsregels
  • 1. de omgevingsvergunning wordt alleen verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • 2. alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder 1., wint zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden zoals opgenomen in artikel 14.6.5 dienen te worden gesteld.

14.6.5 Vergunningvoorschriften

In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende verplichtingen worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen of
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige en/of
  • d. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.

Hoofdstuk 5 Overgangsregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
15.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

15.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 15.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 15.1.1 met maximaal 10 %.

15.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in 15.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd zijn met het omgevingsplan zoals dat gold voor inwerkingtreding van dit plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling.

15.2 Overgangsrecht gebruik
15.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

15.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met dit plan strijdige gebruik, bedoeld in 15.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dit plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

15.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 15.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

15.2.4 Uitzondering

Het bepaalde in 15.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het omgevingsplan voor inwerkingtreding van dit plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen.