direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kom Heelweg Oost en West, locatie Molenweg 20
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1509.BP000180-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel aan de Molenweg 20 in Heelweg Oost zijn onder de naam Zuidema meer dan vijftig jaar verschillende bedrijfsactiviteiten uitgevoerd. Meest bekend is de locatie van de bouw van paardentrailers. Nadat alle activiteiten in 2020 zijn gestopt, is de bestaande bebouwing gesloopt en zijn er plannen ontwikkeld voor de realisatie van zeven woningen.

De gemeente Oude IJsselstreek heeft aangegeven onder voorwaarden medewerking te willen verlenen aan de plannen. Binnen de regels van het geldende bestemmingsplan is het niet toegestaan om de beoogde woningbouw te realiseren. Daarom dient het bestemmingsplan voor deze locaties herzien te worden. Voorliggend document is de plantoelichting van de herziening van het bestemmingsplan.

1.2 Ligging plangebied

De locatie ligt in de kern Heelweg Oost in de gemeente Oude IJsselstreek (in onderstaande afbeeldingen in rood aangegeven). Heelweg Oost ligt ten noordoosten van Varsseveld, hier tussenin loopt de Twenteroute. Binnen de kern ligt de locatie aan de noordzijde bij de kruising van de Bosboombroekerweg en de Molenweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000180-VA01_0001.jpg"

Globale situering plangebied (in rood)

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000180-VA01_0002.jpg"

Situering plangebied (in rood)

Het plangebied staat kadastraal bekend als Varsseveld-H-3051 en is ruim 2.300 m2 groot.

1.3 Geldende plannen

Voor de locaties geldt het bestemmingsplan 'Kom Heelweg Oost en West 2013' (vastgesteld op 24 april 2014). In plan is aan de locatie de bestemming Bedrijf toegekend met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - handelsonderneming met bijbehorende werkplaats'. Samengevat is hierbinnen een handelsonderneming met bijbehorende constructie- en reparatiewerkplaats toegestaan met productiegebonden detailhandel als nevenactiviteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000180-VA01_0003.jpg"

Afbeelding met geldende bestemmingen (plangebied is rood omlijnd)

In het geldende bestemmingsplan is een bouwvlak opgenomen (zie zwarte lijn in onderstaande afbeelding). Binnen het bouwvlak geldt een maximum bebouwingspercentage van 80%. Op grond hiervan mag er circa 1.100 m2 aan bebouwing aanwezig zijn. De maatvoering van deze bebouwing mag qua goothoogte maximaal 4 meter zijn en de bouwhoogte mag maximaal 6 meter zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000180-VA01_0004.jpg"

Afbeelding met geldend bouwvlak (plangebied is rood omlijnd)

Over het gehele plangebied ligt de dubbelbestemming Waarde - Archeologische Verwachting II. Hierdoor is het plangebied mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 2500 m2 moet er archeologisch onderzoek plaatsvinden. Ook geldt er voor specifieke grondwerkzaamheden een verplicht om een omgevingsvergunning aan te vragen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

1.4 Leeswijzer

Een bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting (voorliggend document) waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

Hoofdstuk 2 van deze toelichting bevat de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de geldende beleidskaders van de verschillende overheden. In hoofdstuk 4 is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd. Hoe het plan is vertaald naar een verbeelding en regels is opgenomen in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarna wordt afgesloten met een beschrijving van de procedure die wordt doorlopen in hoofdstuk 7.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

De bebouwing in Heelweg Oost heeft zich met name ontwikkeld langs de Molenweg en de Bosboombroekerweg. Aan de Bosboombroekerweg wisselen kleinschalige historische en meer recente bebouwing elkaar af. Aan de Molenweg staat meer recente woonbebouwing en het buurtschapshuis Heelweg met te noorden daarvan de bijbehorende parkeerplaats. Schuin tegenover deze parkeerplaats ligt een autogarage die het laatste bebouwing vormt richting het buitengebied.

Tegenover het buurtschapshuis ligt het plangebied aan de Molenweg 20. Hier zijn onder de naam Zuidema meer dan vijftig jaar verschillende bedrijfsactiviteiten uitgevoerd. Midden jaren zestig begon de onderneming met fietsen en bromfietsen. Na onder andere de verkoop van kachels en hogedrukspuiten, vormde vanaf de jaren tachtig de productie en verkoop van paardentrailers de hoofdactiviteit. De laatste trailer is ruim vijf jaar geleden geproduceerd, daarna zijn nog enkele jaren paardentrailers geïmporteerd. Nadat alle activiteiten in 2020 volledig zijn gestaakt, is de bestaande bebouwing in 2021 gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000180-VA01_0005.jpg"

Foto voorzijde Zuidema ten tijde van de productie/verkoop van trailers (bron: www.zuidematrailers.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000180-VA01_0006.png"

Foto vooraanzicht situatie voor sloop (bron: Google Streetview mei 2016)

2.2 Toekomstige situatie

Voor de locatie is een plan ontwikkeld voor zeven woningen. De woningen worden in een blok van 3 (t.h.v. de Bosboombroekerweg) en een blok van 4 (t.h.v. de Molenweg) gebouwd, waarbij ze via de bijgebouwen aan elkaar verbonden worden. Op onderstaande afbeelding is de nieuwe indeling van het plangebied zichtbaar. In het noordelijke blok komen 3 starterswoningen en 1 levensloopbestendige woning. In het zuidelijke blok komen 1 levensloopbestendige woning en 2 woningen in de vrije sector.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000180-VA01_0007.jpg"

Afbeelding nieuwe planinrichting (bron: Jan Freriks architect)

De bestaande boom aan de zuidzijde blijft behouden. Op verschillende locaties langs de weg komen nieuwe bomen. Het parkeren vindt volledig binnen het plangebied plaats. Naast parkeerplaatsen op eigen terrein voor de hoekwoningen, komen er aan de noord- en zuidkant gedeelde parkeerplaatsen. Via de parkeerplaats aan de noordzijde zijn de meeste bijgebouwen achter op de nieuwe woonpercelen bereikbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000180-VA01_0008.jpg"

3D-afbeelding met vooraanzicht vanaf de weg (bron: Jan Freriks architect)

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000180-VA01_0009.jpg"

3D-afbeelding met achteraanzicht (bron: Jan Freriks architect)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als structuurvisie. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft de landelijke overheid richting aan de grote opgaven, zoals het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050:

  • Een klimaatbestendige delta, waarbij Nederland beschermd is tegen de negatieve gevolgen van klimaatverandering, waterveiligheid (ook voor de laaggelegen gebieden in het westen) gegarandeerd is en voldoende zoetwater beschikbaar is van goede kwaliteit;
  • Duurzaam, concurrerend en circulair: een toekomstbestendige en volledig circulaire economie zonder vervuilende manieren van produceren en consumeren, met een uitstekend vestigingsklimaat en een hoge quality of life, met een zo goed mogelijke inpassing van duurzame energie in onze leefomgeving en slimme combinaties van functies zonder de risico's en milieunadelen te vergroten. Een economie die veel maatschappelijke winst oplevert in termen van banen, innovatie en nieuwe bedrijvigheid en exportmogelijkheden;
  • Kwaliteit van leven in stad en dorp: met een aantrekkelijke woon- en leefomgeving en een goede verbondenheid van stad en land. De ontwikkelingen zijn gericht op kwaliteit, met gecontroleerde en doordachte groei waar dat nodig is, waardoor diversiteit in wonen, een stedelijk netwerk, prettige woonmilieus, met rust en ruimte maar ook vitale en leefbare regio's ontstaan.
  • Nabijheid en betrouwbare verbindingen: een uitstekende bereikbaarheid wordt met een goede en betrouwbare infrastructuur gegarandeerd, waarbij wordt ingespeeld op locatiekeuzes voor wonen en werken (nabijheid). De infrastructuur is onderdeel van een mobiliteitssysteem dat een meer divers patroon van mobiliteit veilig, robuust en duurzaam afhandelt. Luchthavens blijven belangrijk voor een sterk internationaal netwerk voor de lange afstanden. De uitdaging is om het vliegverkeer net als het goederenvervoer op een zo veilige, efficiënte en duurzame manier vorm te geven.
  • Veilig en gezond, herkenbaar en natuurlijk: een veilig en gezond leven voor iedereen staat voorop. De leefomgeving nodigt uit om te bewegen, elkaar te ontmoeten en te ontspannen. Daarbij horen een goede milieukwaliteit, robuuste natuur, klimaatbestendigheid en voor iedereen goede toegang tot wonen, werken en voorzieningen.


Het realiseren van een fysieke leefomgeving die dit toekomstperspectief mogelijk maakt, is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle overheden. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten. Deze prioriteiten vormen complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Deze prioriteiten zijn:

  • 1. Naar een ruimte voor klimaat adaptatie en energietransitie;
  • 2. Naar een duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Naar sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Naar een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied;


Deze vier opgaven kunnen alleen in samenhang verder worden gebracht wanneer aandacht is voor thema's die hier dwars doorheen lopen, zoals omgevingskwaliteit, gezondheid, cultuurhistorie, klimaatadaptatie, water, bodem, (nationale) veiligheid en milieukwaliteit.

Toetsing van de ontwikkeling

De NOVI gaat niet concreet in op kleinschalige lokale ontwikkelingen zoals de beoogde woningbouw. In het NOVI zijn geen belemmeringen benoemd ten aanzien van de planontwikkeling. In algemene zin draagt het project bij aan de kwaliteit van het leven in stad en land, doordat gericht wordt op hergebruik van een voormalig bedrijfsperceel.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn. Het gaat om onder andere de volgende nationale belangen: rijksvaarwegen, grote rivieren, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen. Het Barro is concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming.


Toetsing van de ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling heeft geen betrekking op de nationale belangen en is daarmee niet in strijd met het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' (hierna ook: Ladder) is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur." Volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, lid 2, aanhef en onder b, van het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte.

Toetsing van de ontwikkeling

Op basis van eerdere uitspraken van de Raad van State blijkt dat woningbouwplannen met minder dan 11 woningen, niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro worden aangemerkt. Een toets aan de Ladder is daarom niet van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Algemeen

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beide op 1 maart 2019 in werking getreden, waarbij de Omgevingsverordening sindsdien een aantal keren is geactualiseerd. De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie twee keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.

3.2.2 Omgevingsvisie

De komende decennia komt er veel op Gelderland af: het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. De provincie zet in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

  • Gezond en veilig; dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is ook voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is ook aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend; dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen, alsmede het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.

Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de Gelderlanders.

Toetsing van de ontwikkeling

Het initiatief om nieuwbouwwoningen te ontwikkelen past binnen het provinciale beleid. De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de doelstellingen om voldoende passend en duurzaam woningaanbod in de provincie te garanderen dat aansluit bij de wensen van de inwoners. Daarnaast sluit de ontwikkeling aan bij de doelen rondom zorgvuldig ruimtegebruik, doordat een bedrijfslocatie wordt getransformeerd naar een woonlocatie.

3.2.3 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

Toetsing van de ontwikkeling

In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Voor meer informatie over deze regionale woonagenda en de gemeentelijke uitwerking zie paragraaf 3.4.4. Hierin wordt onderbouwd dat de ontwikkeling binnen de betreffende kaders past.

In voorliggende toelichting is beschreven welke maatregelen worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken (artikel 2.65b van de omgevingsverordening). Voor meer informatie hierover zie de paragrafen 3.4.6 en 4.8. Verder zijn er geen specifieke kaartlagen vanuit de verordening van toepassing voor de beoogde woningbouw.

3.3 Regionaal beleid

 

3.3.1 Regionale woonagenda Achterhoek 2023-2030

De vorige regionale woonagenda (2015) gaat uit van een krimpscenario. De bevolking in de Achterhoek neemt inmiddels toe en ook de woonbehoeftes veranderen. Er komen meer ouderen, kleine huishoudens en starters vinden moeilijk een plek op de woningmarkt. Alle reden om het bestaande beleid op wonen te actualiseren en doelstellingen aan te passen. De nieuwe agenda (door de gemeenteraad van Oude IJsselstreek vastgesteld op 16 februari 2023) kent vier programmalijnen:

  • 1. Vergroten woningvoorraad en versnelling productie
  • 2. Investeren in kwaliteit bestaande woningvoorraad
  • 3. De Achterhoek, een plek voor iedereen
  • 4. Wonen als integrale gebiedsopgave


In deze programmalijnen wordt aandacht besteed aan versnelling van de woningbouw, betaalbaar en levensloopbestendig wonen, duurzaam bouwen, woonvoorzieningen voor alle doelgroepen en het nog meer toekomstbestendig maken van de bestaande woningvoorraad. De nieuwe woonagenda legt verbanden naar ruimtelijke opgaven en woonbehoeftes zowel op het lokale als op het regionale niveau. De woonbehoeftes zijn in beeld gebracht en gekoppeld aan demografische ontwikkelingen maar ook aan de sociaaleconomische ontwikkeling van de regio en de woonbehoeftes die daaruit voortkomen. Meer dan voorheen is wonen een onderdeel van de integrale gebiedsontwikkeling waarin factoren als toekomstbestendig en duurzaam bouwen, klimaat en energietransitie, water en bodem belangrijke factoren zijn.


Toetsing van de ontwikkeling

Het initiatief voorziet o.a. in de bouw van twee levensloopbestendige woningen en drie starterswoningen. Daarmee sluit de ontwikkeling aan op de bijzondere aandachtsgroepen. Het gaat om een transformatielocatie binnen de bebouwde kom. Door sloop van de overtollige bedrijfsbebouwing wordt leegstand en verpaupering voorkomen.

3.3.2 Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek

Het Achterhoeks Woonwensen en Leefbaarheidsonderzoek 2017 (AWLO) geeft een helder advies over de bouwopgave: blijf bouwen voor starters en creëer geschikt aanbod waar (actieve) senioren naar kunnen doorstromen. Dit is vertaald naar het geven van extra ruimte door scherpe voorwaarden te stellen aan nieuwe initiatieven voor woningbouw. Met de 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek' zijn regionaal kwalitatieve criteria afgesproken waaraan de gemeenten nieuwe plannen moeten toetsen. Dit betreft de volgende drie kwaliteitscriteria:

  • De behoefte is aangetoond;
  • Voorrang voor transformatie van leegstaand vastgoed (verbouw of nieuwbouw na sloop);
  • Inbreiding gaat voor uitbreiding.

Toetsing van de ontwikkeling

Bij de gemeente is een lijst met beoogde kopers/huurders ingediend, waarbij de gemeente gecontroleerd heeft of deze personen niet ook voor andere ontwikkelingen worden genoemd. Het betreft een transformatielocatie binnen de bebouwde kom.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie 'Maak toekomst in Oude IJsselstreek'

De gemeente Oude IJsselstreek heeft zichzelf zeven opgaven gesteld waarmee ze een antwoord kan bieden op maatschappelijke uitdagingen en waarmee de gemeente en de gemeenschap verder kunnen groeien. Deze opgaven staan beschreven in de ontwerp-toekomstvisie met de titel 'Maak toekomst in Oude IJsselstreek'. De toekomstvisie heeft van 25 november 2020 tot 6 januari 2021 als ontwerp ter inzage gelegen.

Met de zeven opgaven geeft Oude IJsselstreek antwoord op maatschappelijke opgaven en kan als gemeente en gemeenschap verder groeien:

  • 1. Benut de stroom van de Oude IJssel: de gemeente zet de komende jaren in op het benutten van alle kansen die de Oude IJssel als zone biedt. Het gebied op en rondom de rivier kan een vliegwiel zijn voor toerisme en recreatie, bedrijvigheid, klimaatvraagstukken en wonen.
  • 2. Florerende Smart Industry: een bloeiende en concurrerende lokale economie heeft een aanzuigende werking op mensen en kapitaal waarmee demografische ontwikkelingen kunnen worden gekeerd en wonen een boost krijgt. Drie duidelijke clusters dragen bij aan een robuust economisch systeem (werken op De Rieze, innoveren op het DRU Industriepark en innovatieve en hightech maakindustrie rond Varsseveld).
  • 3. Vitaal platteland: het agrarisch buitengebied is een belangrijke en karakteristieke pijler. De landbouwsector is een cruciale sector, zowel qua economische omvang als qua ruimtebeslag in het buitengebied.
  • 4. De allernieuwste energie: bij alle ontwikkelingen wil de gemeente we optimaal gebruik maken van de meest duurzame en nieuwste vormen van energie. De gemeente wil energieneutraal zijn in 2030.
  • 5. Groene parels: van de Slangenburg tot de Vennebulten en van het Zwarte Veen tot de Anholtse bossen vormen prachtige landgoederen, oude bossen en natuurgebieden een groene parelketting door Oude IJsselstreek. De opgave ‘Groene Parels’ zet in op het verder versterken van dit karakteristieke landschap.
  • 6. Gezond oud worden én gezond jong zijn: Oude IJsselstreek is de plek waar mensen zich kunnen ontplooien, gezond kunnen leven en regie op hun eigen leven hebben. In de basis benut de gemeente vooral de kracht van de maatschappij om een plek te maken waar mensen hun leven lang fijn en gezond kunnen wonen. Om de kracht uit de samenleving optimaal te benutten bieden we voldoende aanleidingen voor ontmoeting, duurzaam gedrag, leren, spel en bewegen.
  • 7. Het witte vel: Vanaf de eerste gesprekken is duidelijk geweest dat de Toekomstvisie een levend document moet zijn. Er zullen zich tal van zaken voordoen die dwingen de Toekomstvisie bij te stellen.

Toetsing van de ontwikkeling

De woningen worden gasloos gebouwd en voldoen aan de duurzaamheidseisen uit het Bouwbesluit. Daarmee draagt de transformatie van oude bedrijfsgebouwen naar nieuwe duurzame woningen bij aan de gemeentelijke doelstelling om energieneutraal te zijn in 2030. Vanwege de ligging in de bebouwde kom van Heelweg Oost en de beoogde ontwikkeling (woningbouw) zijn de overige opgaven niet van toepassing.

3.4.2 Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025

De gemeenteraad heeft op 12 mei 2011 de Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025 vastgesteld. Deze structuurvisie geeft richting aan het ruimtelijke, economische en maatschappelijke beleid van de gemeente. De gemeente Oude IJsselstreek wil zich graag verder ontwikkelen als een dynamische gemeente. Dit blijft een belangrijk uitgangspunt voor het gemeentelijke woonbeleid. Naast het motto "de juiste woning op de juiste plaats", spelen onder andere kwaliteit van de leefomgeving en de leefbaarheid hierbij een belangrijke rol.

Toetsing van de ontwikkeling

De beoogde ontwikkeling versterkt het lokale woningaanbod. Twee nieuwe woningen zijn levensloopbestendig en drie woningen zijn voor starters op de woningmarkt bedoeld.

3.4.3 Woonvisie Gemeente Oude IJsselstreek

De Woonvisie 2018 is vastgesteld in de gemeenteraad van 14 december 2017. Met de Woonvisie wordt een lokale uitwerking van de Regionale Woonagenda geformuleerd, waar mogelijk gebruik makend van de nieuwste inzichten uit het in 2017 uitgevoerde AWLO (Achterhoeks Woonwensen en Leefbaarheids-Onderzoek). De belangrijkste onderwerpen van deze Woonvisie zijn:

  • De sociale huurvoorraad
  • Woonzorg
  • Verduurzaming
  • Woningvoorraad en waarde behoud


Toetsing van de ontwikkeling

In de woonvisie wordt een tekort geconstateerd aan woningen voor kleine huishoudens, met name voor starters en senioren. Om aan de toekomstige vraag in de gemeente te voldoen wil de gemeente ruimte bieden aan nieuwe initiatieven die aansluiten bij deze doelgroepen. Twee nieuwe woningen zijn levensloopbestendig en drie woningen zijn voor starters op de woningmarkt bedoeld.

3.4.4 Lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek

Op 26 september 2019 heeft de gemeenteraad van Oude IJsselstreek de 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw' vastgesteld. Deze Kwalitatieve toetsingscriteria zijn ook door de overige Achterhoekse gemeenteraden vastgesteld en zijn aanvullend op de eerder in de Regionale Woonagenda 2015-2025 gemaakte afspraken. Binnen de kwalitatieve toetsingscriteria is het voor de individuele gemeenten mogelijk om als verdere uitwerking daarvan lokale kwaliteitscriteria vast te stellen en zo te sturen op gewenste ontwikkelingen op de woningmarkt. Op 20 februari 2020 heeft de gemeenteraad van Oude IJsselstreek deze vastgesteld in de notitie 'lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek'. Deze notitie is in april 2021 geactualiseerd, waarbij o.a. meer ruimte is gekomen voor uitbreiding bij bestaande kernen en de criteria voor bouwen op groene inbreidingslocaties zijn aangescherpt. Samen vormen de Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw en de Lokale kwaliteitscriteria het nieuwe kader voor het toetsen van woningbouwplannen.


Toetsing van de ontwikkeling

De lokale kwaliteitscriteria voor het bebouwen van inbreidingslocaties zijn:

  • b. het voldoet aan de maatvoering in het bestemmingsplan (rooilijn, bebouwingshoogte, bouwvlak, afstand tot zijdelingse perceelgrens en aan de achterzijde)
    Wordt aan voldaan. De tuinbestemming en het bouwvlak volgen de voorgevels, net als voor de bestaande panden in het dorp. De afstand tot de perceelsgrenzen is aan de noord- en zuidzijde groter doordat hier parkeerplaatsen zijn voorzien.

  • c. inpassing in bestaande stedenbouwkundige structuur
    Wordt aan voldaan (de nieuwbouw past nagenoeg geheel in het bestaande bouwvlak; daar waar wordt afgeweken komt dit juist doordat de vorm van de wegen wordt gevolgd zodat het stedenbouwkundig beter aansluit op de bestaande bebouwing; zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000180-VA01_0010.jpg"

Afbeelding met plangebied in rood, bestaand bouwvlak in zwart en de nieuwbouw in paars

  • d. ontsluiting via bestaande weg en bereikbaar voor hulpdiensten
    Wordt aan voldaan (de kavels ontsluiten rechtstreeks op de weg)

  • e. er is geen onevenredige aantasting privacy en bezonning omliggende woningen
    Wordt aan voldaan (er liggen in de directe omgeving geen andere woningen)

  • f. het woningbouwplan moet voldoen aan de parkeernormen conform het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP)
    Wordt aan voldaan (zie paragraaf Verkeer en parkeren)

  • g. zorgvuldig omgaan met verdichting aan de randen van een kern (overgang naar buitengebied)
    Wordt aan voldaan (de locatie sluit niet direct aan op het buitengebied, ten noorden ligt nog een autogarage).

  • h. zorgvuldig omgaan met verdichting op locaties met openbaar groen / open ruimte (plein-, speel- en parkeerterrein)
    Wordt aan voldaan (in het plangebied ligt geen openbaar groen)

  • i. niet bouwen op locaties met milieutechnische belemmeringen (geur, geluid, bodem), tenzij deze worden weggenomen
    Wordt aan voldaan (zie paragraaf Bedrijven en milieuzonering)

3.4.5 Visie op landschap, natuur en groene kernen

April 2021 heeft de gemeenteraad de nieuwe 'Visie op landschap, natuur en groene kernen' vastgesteld. Nederland en daarmee ook Oude IJsselstreek staat voor vijf grote transities/opgaven: landbouw, energietransitie, verstedelijking, natuur en klimaatadaptatie. Dat vraagt om een Visie op landschap, natuur en groene kernen voor de lange termijn. De visie heeft niet alle antwoorden voor deze vijf grote opgaven. En gemeente Oude IJsselstreek heeft niet alle mogelijkheden om deze visie zelfstandig te realiseren, daar hebben ze anderen bij nodig. De visie geeft wel het gewenste toekomstbeeld voor landschap, natuur en groene kernen en praktische handvatten om de komende jaren met inwoners, partners en andere overheden samen te werken aan de realisatie van dit toekomstbeeld.

Niet alleen het landschap in het buitengebied, maar juist ook het groen in de kernen is van wezenlijk belang. In de kernen is het groen van belang voor de fysieke leefomgeving en daarmee de leefbaarheid van de kern. De kwaliteit, de ontwikkeling van de groenstructuur en het vergroten van (bio)diversiteit is daarbij van belang, Verder is klimaatadapatatie en groen bij ontwikkelingen binnen de kernen een wezenlijk onderdeel van de visie.

Toetsing van de ontwikkeling

Door te bouwen op een voormalige bedrijfslocatie in de bebouwde kom van Heelweg-Oost wordt het omringende landschap gespaard. De bestaande boom aan de zuidzijde blijft behouden. Op verschillende locaties langs de weg komen nieuwe bomen. Het hemelwater wordt geïnfiltreerd op eigen perceel.

3.4.6 Oude IJsselstreek Klimaatbestendig - Klimaatagenda 2022 -2026

Het klimaat verandert en weersomstandigheden worden extremer. Als de gemeente Oude IJsselstreek veilig, leefbaar en aantrekkelijk willen blijven voor toekomstige generaties, dan moet de leefomgeving zodanig ingericht worden dat mensen zich voldoende kunnen weren tegen de weersextremen. De gemeente Oude IJsselstreek heeft daarom de Klimaatagenda 2022 - 2026 opgesteld, waarin de visie en ambities voor een klimaatbestendige inrichting en de maatregelen voor 2022 tot en met 2026 zijn opgenomen.

In het geldende bestemmingsplan heeft de gemeente waar mogelijk al rekening gehouden met de energieneutraliteitsambitie. Zo is het in alle bestemmingen toegestaan om op daken van gebouwen zonnepanelen en -collectoren te plaatsen. Dit kan vergunningsvrij als rekening wordt gehouden met de bijbehorende randvoorwaarden. De woningen worden gebouwd zonder gasaansluiting, op de daken komen zonnepanelen.

Aanvullend op de watertoets (zie paragraaf 4.8) is gekeken naar andere gevolgen door klimaatveranderingen. Hierbij is gebruik gemaakt van de Klimaatatlas Oude IJsselstreek.

Op onderstaande afbeelding is het projectgebied en de beoogde bebouwing over de kaart gelegd waarop zichtbaar is waar bij een bui van 160 mm in 2 uur tijd plassen water ontstaan (kans hierop is 1x per 1.000 jaar).

In de huidige situatie ligt in het noordelijk deel van de locatie een risicogebied. In dit noordelijk deel zijn de parkeerplaatsen voorzien, daar waar de woningen komen wordt de locatie opgehoogd. De Molenweg blijft bij de betreffende bui begaanbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000180-VA01_0011.png"

Uitsnede Klimaatatlas (bui 160 mm / 2 uur)


Op onderstaande afbeelding is het projectgebied en de beoogde bebouwing over de hittekaart gelegd. De afbeelding geeft aan in welke gebieden het op warme dagen extra heet aanvoelt, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van veel bebouwing en verharding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000180-VA01_0012.png" Uitsnede Klimaatatlas (hittestress)

Met de stedenbouwkundige opzet zoals opgenomen in paragraaf 2.2 neemt het bebouwd/verhard gedeelte op het perceel af van circa 1.250 m2 in de huidige situatie naar circa 1.200 m2 in de nieuwe situatie. De onbebouwde en onverharde delen zijn dermate groot (circa 1.100 m2) dat infiltratie in de groenstroken en tuinen voldoende is voor de berging van het hemelwater. De planontwikkeling is ook ingevoerd in de compensatieberekening van het Waterschap Rijn en IJssel, zie paragraaf 4.8 voor de uitkomsten.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.


Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.


De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Op 1 januari 2021 is de Verzamelwet IenW 2019 in werking getreden. Met deze wet is onder meer de Wet milieubeheer (Wm) gewijzigd. De wijziging heeft ertoe geleid dat een m.e.r.-beoordelingsbesluit niet al moet worden voorgelegd bij de aanvraag. Bij de aanvraag kan met een aanmeldnotitie worden volstaan. De m.e.r.-beoordeling vindt in dat geval tegelijk plaats met de beoordeling van de aanvraag van de activiteit. Voor een bestemmingsplan kan door het college van B&W een m.e.r.-beoordelingsbesluit na de wijziging, gelijktijdig met het besluit tot ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan worden genomen.


Toetsing van de ontwikkeling

De activiteit 'woningbouw' valt in het Besluit m.e.r. onder de activiteit stedelijk ontwikkelingsproject van de D-lijst van het Besluit m.e.r. (categorie 11.2) en wordt niet als activiteit genoemd in de C-lijst. De drempelwaarde qua aantallen woningen voor categorie 11.2 wordt niet overschreden (drempelwaarde is een aaneengesloten gebied van 2000 woningen of meer). Ook zijn significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden op voorhand uit te sluiten (op grond waarvan een Passende Beoordeling opgesteld moet worden). Zie voor meer informatie hierover paragraaf 4.9. Een directe m.e.r.-plicht is daarom niet van toepassing.

In het besluit m.e.r. is geen grens voor een stedelijk ontwikkelingsproject qua aantal woningen opgenomen waarboven een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld moet worden. Of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject is onder meer afhankelijk van de volgende factoren:

  • aard, omvang en schaalgrootte van de ontwikkeling;
  • of er sprake is van functiewijziging of behoud van bestaande functie(s), uitbreiding van een bestaand bouwwerk of een nieuw bouwwerk;
  • ligging in stedelijk gebied of niet;
  • stedenbouwkundige vormgeving en opzet t.o.v. het bestaande gebied.

Het project is qua aantal woningen beperkt (maximaal 7), waarbij de ontwikkeling plaats vindt op een voormalig bedrijfsperceel aan de rand van de bebouwde kom. De gemeente heeft de locatie meegenomen in het bestemmingsplan voor de kom van Heelweg Oost. Er is geen sprake van hergebruik van bestaande bebouwing, de toename van bebouwing is minder dan 500 m2. De locatie ligt in een bestaande bebouwde structuur.


Op basis hiervan is volledigheidshalve een vorm-vrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd om zeker te zijn dat belangrijke negatieve milieugevolgen zijn uit te sluiten. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is uitgewerkt in de vorm van een aanmeldnotitie (zie Bijlage 1). In deze aanmeldnotitie wordt allereerst ingegaan op de locatie en de huidige situatie van het gebied. Vervolgens wordt ingegaan op de beoogde ontwikkeling. Het laatste deel bevat de uitleg over effecten van de ontwikkeling. Afgesloten wordt met de conclusie over mogelijke negatieve milieugevolgen.


Op grond van de inhoud van deze aanmeldnotitie is de conclusie dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk, het bevoegd gezag kan volstaan met een vormvrije-mer-beoordelingsbesluit.

4.2 Bodem

De Wet Bodembescherming (Wbb) schrijft voor dat moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Bij een aanvraag omgevingsvergunning dient middels een rapportage NEN 5740 aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de gevraagde functie.

Toetsing van de ontwikkeling

Door Montferland Milieu B.V. is een bodemonderzoek voor het projectgebied uitgevoerd (projectnummer MM21172, 12 november 2021, zie Bijlage 2). Uit het uitgevoerde bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Tijdens het veldwerk is de opgeboorde grond zintuiglijk beoordeeld op de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging. Hierbij zijn geen indicaties waargenomen die hierop duiden.
  • Uit de onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat er op de locatie geen ernstige bodem- of grondwaterverontreinigingen aanwezig zijn. De vastgestelde waarden overschrijden enkel de achtergrond- en/ of streefwaarde, wat duidt op enkel lichte (natuurlijke) verontreinigingen.
  • De locatie wordt met uitzondering van dat deel van de locatie waar de minerale olie verontreiniging is aangetroffen, geschikt geacht voor de beoogde bestemming, zijnde wonen. Het deel van de locaties waar de lichte minerale olie verontreiniging zich bevindt is niet geschikt voor de beoogde bestemming.
  • Het betreft een nieuw geval van een niet ernstige bodemverontreiniging. In dit geval zal de verontreiniging weggenomen dienen te worden, zoveel als redelijkerwijs mogelijk en doelmatig is.
  • Indien ter plaatse van de ondergrondse benzinetank, pompinstallatie, vulpunt en vml. bovengrondse dieseltank (licht verontreinigde grond met minerale olie) grondwerkzaamheden worden uitgevoerd, met als doel dit deel van de locatie eveneens geschikt te maken voor het beoogde gebruik, dient voorafgaand aan de werkzaamheden een plan van aanpak te worden opgesteld dat goedgekeurd dient te worden door de gemeente Oude IJsselstreek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000180-VA01_0013.jpg"

Afbeelding plangebied met in zwart het nieuwe bouwvlak en in geel de locatie met een niet ernstige bodemverontreiniging

Voor het gele gedeelte op bovenstaande afbeelding wordt voorafgaand aan vaststelling van het bestemmingsplan een bodemsanering uitgevoerd. Allereerst wordt er er nader bodemonderzoek uitgevoerd (conform de NTA5755) om de verontreiniging volledig in beeld te krijgen. Vervolgens wordt de bodemsanering (inclusief verwijderen van de nog aanwezige ondergrondse tank) uitgevoerd op basis van een Plan van Aanpak. Zowel de onderzoeksopzet van het nader onderzoek als het Plan van Aanpak worden voorafgaand voor akkoord voorgelegd aan het bevoegd gezag.


Uit milieukundig oogpunt is er daarmee geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling. Het is gezien de beperkte omvang en de mate van vervuiling (niet ernstig) aannemelijk dat er overeenstemming wordt bereikt met het bevoegd gezag. Het aspect bodem vormt hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.3 Geluid

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen voor geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) is de Wet geluidhinder van toepassing. De Wet geluidhinder kent drie geluidbronnen waar geluidzones voor gelden: railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en industrielawaai. Wanneer een ontwikkeling in een zone valt zoals aangegeven in de Wet geluidhinder, moet akoestisch worden aangetoond dat aan de grenswaarden in deze wet wordt voldaan. Wordt niet voldaan aan deze grenswaarden, dan hebben Burgemeester en Wethouders onder voorwaarden de mogelijkheid hogere grenswaarden vast te stellen. Hierbij wordt een procedure doorlopen die aan de eisen van de Wet geluidhinder moet voldoen.

Toetsing van de ontwikkeling

De ontwikkeling betreft het vestigen van een nieuwe woning of ander geluidgevoelig gebouw. De Wet geluidhinder is daarmee van toepassing voor dit plandeel.


Railverkeerslawaai

In de omgeving van het plangebied bevindt zich geen spoorweg. Het onderdeel railverkeerslawaai van de Wet geluidhinder is niet van toepassing.


Industrielawaai
In de omgeving van het plangebied bevindt zich geen gezoneerd industrieterrein. Het onderdeel industrielawaai van de Wet geluidhinder is niet van toepassing.


Verkeerslawaai
De locatie ligt binnen de onderzoekszone van de Molenweg (daar waar 60 km/u gereden mag worden).

Door Munsterhuis Geluidsadvies is onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woningen (Akoestisch onderzoek wegverkeer Plan Molenweg 20, Heelweg Oost, 15 oktober 2021, kenmerk B01.21.156-RM, zie Bijlage 3). Daarbij is ook gekeken naar de geluidseffecten van de Bosboombroekerweg en een gedeelte van de Molenweg waar 30 km/u gereden mag worden. Deze wegen worden niet beoordeeld in het kader van een eventuele hogere waarde, maar wel in het kader van een goede ruimtelijke ordening en om te bepalen of er eventueel geluidwerende voorzieningen noodzakelijk zijn.

Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • Het blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het wegverkeer op de Molenweg niet wordt overschreden ter plaatse van de gevels van de woningen. De maximale geluidbelasting bedraagt 43 dB op de westgevel van woning 1;
  • Het blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting exclusief aftrek ten gevolge van wegverkeer ter plaatse van de woningen de 53 dB niet overschrijden. Daarmee voldoen de woningen aan het maximale binnenniveau van 33 dB. Extra geluidwerende voorzieningen zijn niet noodzakelijk.

Wegverkeerslawaai is daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

Het aspect geluid vormt hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.


4.4 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan: het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.


Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in eerste instantie doorgaans de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.

Toetsing van de ontwikkeling

Woningen leveren geen hinder of gevaar op voor omliggende gevoelige functies. In de omgeving van het plangebied liggen wel bedrijven die beoordeeld moeten worden. Rondom het plangebied zijn bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en woningen aanwezig. De omgeving van het plangebied is daardoor te typeren als een gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. In gemengde gebieden mogen de richtafstanden (met uitzondering van gevaar) met één stap worden terug gebracht. De richtafstand wordt gemeten tussen de grens van een bedrijfsbestemming en de gevel van woningen (het hoofdgebouw of aangebouwde bijbehorende bouwwerken).

Activiteit   Richtafstand   Werkelijke afstand  
Autogarage - Molenweg 20a   10m   11m  
buurtschapshuis - Molenweg 17   10m   20m  
Agrarisch rundveebedrijf - Molenweg 22   50m   145m  
Interieur & Timmerwerken (bedrijf aan huis) - Bosboombroekerweg 20   30m   55m  

Op basis van bovenstaande tabel is de conclusie dat de woningen buiten de richtafstanden van omliggende bedrijven liggen. Daarmee is er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De realisatie van de woningen vormt ook geen belemmering voor omliggende bedrijven. Het aspect milieuzonering vormt hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

Het wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen is geregeld in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).


Toetsing van de ontwikkeling

De beoogde ontwikkeling leidt vanwege de zeer geringe omvang niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens voor 'niet in betekende mate' (NIBM) ligt bij woningbouwprojecten op 1.500 woningen. Zekerheidshalve is gebruik gemaakt van de landelijke NIBM-tool (versie 6 april 2021) om het projecteffect inzichtelijk te maken. Daarbij is per woning 8 verkeersbewegingen per etmaal aangehouden. Omdat de NIBM-tool uitgaat van een weekdaggemiddelde is een omrekenfactor van 0,90 toegepast. Het totaal komt daarmee op (7 x 8) x 0,9 = 51 verkeersbewegingen (afgerond naar boven). Zekerheidshalve is met 1% vrachtverkeer gerekend. De uitkomst is in onderstaand overzicht opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000180-VA01_0014.png"

Luchtkwaliteit is daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.6 Geur

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de normen uit de Wet geurhinder en Veehouderij. Als gevolg van deze wet worden normen gesteld voor de bouw van nieuwe geurgevoelige objecten (zoals woningen). Er dient voor deze objecten sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast mag geen inbreuk ontstaan op de milieuruimte van omliggende veehouderijen.

Toetsing van de ontwikkeling

Een woning is een geurgevoelig object. De dichtstbij gelegen agrarische activiteiten liggen op meer dan 145 meter afstand (gerekend tussen de gevel van de woningen en de rand van het agrarisch bouwvlak). Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de toetsafstanden voor geur van veehouderijen. Geur is daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.7 Externe veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen.


Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Activiteitenbesluit milieubeheer

In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.


Vuurwerkbesluit

Dit besluit geeft veiligheidsafstanden voor de opslag van consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk.

Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations

De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal.

Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik

In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.


Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen. Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen.


Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden. Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld.

In de wetgeving wordt onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.


Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.


Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht.

Toetsing van de ontwikkeling

Een woning is een kwetsbare object. In de omgeving zijn volgens de Risicokaart Nederland echter geen risicobronnen aanwezig, waarvan de risicocontour over de nieuwe woningen ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000180-VA01_0015.jpg"

Uitsnede Risicokaart Nederland

Defensie pijplijn organisatie (DPO-leiding)

Op circa 120 meter is een DPO-leiding van defensie gelegen. Door dergelijke leidingen worden brandbare vloeistoffen getransporteerd en kunnen een maximaal invloedsgebied van 30 meter hebben. De afstand tot het plangebied is groter dan deze 30 meter en is daarmee niet relevant voor het beoogde plan.


Basisnetroute A18: wegvak G22

Op circa 800 meter is de A18 gelegen. De A18 is aangewezen als basisnetroute en valt daarmee onder het Bevt en de Regeling Basisnet. Conform de Regeling Basisnet en de Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten worden er brandbare gassen (stofcategorie GF3) en brandbare vloeistoffen (stofcategorie LF1 en LF2) over deze weg getransporteerd. GF3 heeft het grootste invloedsgebied, namelijk 355 meter. Dit invloedsgebied reikt niet over het plangebied en is daarmee niet relevant.


Inrichting Heusinkveld

Op circa 800 meter is de inrichting Heusinkveld gelegen. Op deze inrichting zijn een tweetal bovengrondse propaantanks gelegen. Deze propaantanks hebben een vaste veiligheidsafstand van 20 meter. Deze veiligheidsafstand reikt niet tot het plangebied en is daarmee niet relevant voor het beoogde plan.


Overige risicobronnen

Alle overige risicobronnen liggen op grotere afstand dan de eerder genoemde risicobronnen. Deze vormen dan ook geen belemmeringen voor het beoogde plan.


Externe veiligheid vormt hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.8 Waterhuishouding

Bij nieuwe projecten moet worden onderbouwd op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het project voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het project ligt in het werkgebied van waterschap Rijn en IJssel.

In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 van Waterschap Rijn en IJssel staat beschreven wat de doelen zijn voor de komende zes jaar in de Achterhoek en Liemers en hoe het waterschap deze wil halen. Naast het uitvoeren van kerntaken zijn het aanpassen van de leefomgeving aan de gevolgen van klimaatverandering en waterveiligheid de grootste prioriteiten. Ook een schone leefomgeving en de circulaire economie en energietransitie staan hoog op de agenda. Voor het waterbeheerprogramma zijn de werkzaamheden van het waterschap weergegeven in vier thema's.


Klimaatrobuust gebied

De ambitie is om richting 2050 wendbaar invulling te geven aan het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem. Dit wordt gedaan in combinatie met aanpassingen in gebruik en inrichting van de omgeving, zodat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.


Veilig gebied

De bescherming tegen hoog water is een randvoorwaarde om veilig te kunnen wonen en werken in ons gebied. Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. Dat wordt gedaan door dagelijks beheer van de keringen en door continu inzicht in de keringen. Het beheer wordt op een duurzame wijze uitgevoerd en er wordt gewerkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken. De ambitie is dat de keringen van het waterschap in 2050 voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar ingespeeld wordt op ontwikkelingen.


Circulaire Economie en Energietransitie
Het waterschap wil bij het uitvoeren van haar primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil zij in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin de taken klimaatneutraal worden uitgevoerd.


Gezonde leefomgeving

Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het waterschap streeft ernaar dat het water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.

Toetsing van de ontwikkeling

Voor de beoogde ontwikkeling is het effect op de waterhuishouding beoordeeld aan de hand van de watertoetstabel van het waterschap Rijn en IJssel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000180-VA01_0016.png"

Tabel watertoets waterschap Rijn en IJssel

Afvalwater

Het afvalwater wordt ingezameld via het bestaande rioolstelsel. De toekomstige bewoners moeten zorg dragen voor de aanleg en aansluiting hierop.

Hemelwater

De afvoer van het hemelwater gaat niet via het riool, dit water moet geïnfiltreerd worden per woning. Daarbij is het uitgangspunt dat 10% van het bruto oppervlakte van de locatie beschikbaar moet zijn voor waterinfiltratie (conform: Gemeentelijk Rioleringsplan Oude IJsselstreek 2017-2020).

Met de stedenbouwkundige opzet zoals opgenomen in paragraaf 2.2 neemt het bebouwd/verhard gedeelte op het perceel af van circa 1.250 m2 in de huidige situatie naar circa 1.200 m2 in de nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000180-VA01_0017.jpg"

Afbeelding verhard/bebouwd oppervlak nieuwe situatie in paars met daaronder de bestaande situatie

De onbebouwde en onverharde delen zijn dermate groot (circa 1.100 m2) dat infiltratie in de groenstroken en tuinen voldoende is voor de berging van het hemelwater. De planontwikkeling is ook ingevoerd in de compensatieberekening van het Waterschap Rijn en IJssel, zie hieronder de uitkomsten. Hierbij zijn de standaard invoergegevens gehanteerd en is de bestaande verharding niet meegeteld (de verharding voor de woningen is volledig als toename ingevoerd). Uit de berekening volgt dat op de onverharde gronden (1.100 m2) er bij een infiltratiecapaciteit van 10mm/uur een compensatievolume van 132 m3 beschikbaar is. De infiltratieopgave op basis van het verharde oppervlak is 96 m3, er is daardoor ruimschoots voldoende capaciteit voor de beoogde ontwikkeling beschikbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000180-VA01_0018.png"

Tabel berekening hemelwatercompensatie

Ligging ten opzichte van water in beheer door het waterschap

Er ligt in de directe omgeving van de woningen geen water dat beheerd wordt door het waterschap. De dichtstbij gelegen watergang in beheer bij het waterschap ligt aan de zuidzijde van Heelweg Oost.

Op grond van bovenstaande voorwaarden vormt de waterhuishouding geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.9 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.


Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in standhouden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.


Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Toetsing van de ontwikkeling

Vanwege de beoogde ontwikkeling is door Eelerwoude een ecologische quickscan uitgevoerd (rapportnummer 202153, versie 1, 12 november 2021, zie Bijlage 4). Op basis van de resultaten uit de quickscan natuurtoets wordt het volgende geconcludeerd:

Soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt

De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van een aantal beschermde soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een tijdelijke en plaatselijke verstoring, voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft.


Soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt

Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of beschadigen, als ook op het wegnemen van nesten van vogels. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Broedvogels binnen het plangebied worden niet verwacht doordat opgaande beplanting ontbreekt. Rondom beide percelen zouden wel nesten aanwezig kunnen zijn in de omliggende Spaanse aken, sneeuwbessen en zomereiken. Het uitvoeren van werkzaamheden binnen het broedseizoen is mogelijk zolang deze omliggende beplanting gehandhaafd blijft.


Bescherming gebieden
De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maken dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Een verdere toetsing op grond van de Wet natuurbescherming voor andere zaken dan stikstof- of ammoniakdepositie wordt daarom niet noodzakelijk geacht voor Natura 2000-gebieden.


De woningen worden conform wetgeving gasloos gebouwd, hiernaast gaan de rijbewegingen van de woningen vrijwel direct op in het heersende verkeersbeeld. Ook is de geplande ontwikkeling klein in relatie tot een zeer grote afstand tot omliggende Natura 2000-gebieden. De afstand ten opzichte van het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied (Korenburgerveen) bedraagt circa 11 kilometer.

Aanlegfase: voor het bepalen van de emissie tijdens de aanlegfase is gebruikt gemaakt van de 'Handreiking woningbouw en AERIUS' (januari 2020). Hierin is per woning (mobiele werktuigen en transportbewegingen) een emissie van 3kg NOx aangegeven. Uitkomst van de berekening (zie bijlage 5) is dat er geen depositie hoger dan 0,00 mol.h.j is op de Natura 2000-gebieden.


Gebruiksfase: zekerheidshalve is een Aerius-berekening uitgevoerd voor de verkeersbewegingen (zie bijlage 6). De verkeersbewegingen per etmaal (56, zie paragraaf 4.5) zijn gelijk over beide rijrichtingen verdeeld (ingetekend vanaf de twee parkeergedeelten). Hierbij is gebruikt gemaakt van onderstaande uitgangspunten uit de 'Checklist aanvraagvereisten vergunningaanvragen stikstof' van de provincie Gelderland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000180-VA01_0019.png"

Uitkomst van de berekening is dat er geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden zijn. Een verdere toetsing op grond van de Wet natuurbescherming wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Bescherming houtopstanden

Er worden binnen het plangebied geen bomen gekapt. Een nadere toetsing van houtopstanden is daarom niet noodzakelijk.

Gelders Natuurnetwerk

Met de voorgenomen werkzaamheden worden derhalve geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN. Een toetsing aan het GNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Op grond van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat ecologie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.10 Archeologie & cultuurhistorie

Op grond van het Verdrag van Malta en de daaruit voortvloeiende Wet op de archeologische monumentenzorg, dient te worden gekeken naar de archeologische waarden in het plangebied. De gemeente Oude IJsselstreek heeft een archeologische beleidskaart vastgesteld (2014) . Wanneer het plan is gesitueerd in een gebied dat op de waardenkaart met archeologische verwachting, hoge verwachting of hoge waarde staat aangeduid, dient de initiatiefnemer een archeologisch onderzoeksrapport te overleggen waaruit blijkt of er al dan niet sprake is van archeologische waarden die worden bedreigd.

Toetsing van de ontwikkeling

Binnen het plangebied zijn geen gemeentelijke of rijksmonumenten aanwezig. De locatie ligt in een gebied met een lage archeologische verwachting (categorie 7, lichtgroen in onderstaande afbeelding). Op grond hiervan is geen onderzoek noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000180-VA01_0020.jpg"

Uitsnede archeologische maatregelenkaart

Over het gehele plangebied ligt in het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming Waarde - Archeologische Verwachting II. Het oppervlakte aan nieuwbouw overschrijdt de opgenomen norm voor bouwwerken van 2.500 m2 echter niet.

Cultuurhistorie en archeologie vormen hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Indien tijdens werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, geldt op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet een meldingsplicht.

4.11 Verkeer en parkeren

Om zo goed mogelijk in het aantal benodigde parkeerplaatsen te voorzien heeft de gemeente Oude IJsselstreek een eenduidig parkeerbeleid opgesteld: Beleidskader Parkeren. Voor de parkeernormen wordt verwezen naar het gemeentelijke verkeer- en vervoerplan (GVVP).

Toetsing van de ontwikkeling

De woningen worden ontsloten via de Bosboombroekerweg en de Molenweg. Binnen het plangebied komt voldoende ruimte voor het parkeren voor alle woningen. Binnen het plangebied komen voldoende parkeerplaatsen voor alle woningen. In het geval van 2 starterswoningen in de goedkope prijsklasse) en de overige woningen in de middeldure prijsklasse gaat het om 13 benodigde parkeerplaatsen. Dit totaal is berekend op basis van de geldende parkeernormen zoals opgenomen in het Gemeentelijk Verkeer- en vervoerplan 2012-2020. De parkeernormen op deze locatie zijn als volgt:

  Woningen middeldure prijsklasse   Woningen goedkope prijsklasse  
Parkeernorm   1,9   1,7  

Het totaal aantal benodigde parkeerplaatsen wordt deels via parkeren op eigen terrein (4) voor de hoekwoningen en deels via parkeervoorzieningen binnen het plangebied opgelost. De parkeerplaatsen zijn minimaal 2,5 meter breed en 5 meter diep. De ligging van de parkeerplaatsen is in onderstaande afbeelding met blauw aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000180-VA01_0021.jpg" Situering nieuwe parkeerplaatsen

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de landelijke standaard (SVBP2012). Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.

5.2 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1 )
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. 

Wijze van meten (artikel 2 )
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

Bestemmingsomschrijving 
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels 
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Afwijken van de bouwregels 
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.

Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.

5.3.2 Bestemmingen

Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de gebruikte bestemmingen.

Tuin (artikel 3)

Voortuinen (en in principe ook de naar de weg gekeerde zijtuinen) worden bestemd als tuin; in tuinen mogen namelijk geen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd (behalve een erker).

Wonen (artikel 4 )

De nieuwe woningen hebben een bestemming 'Wonen' gekregen. Voor de bebouwingsmogelijkheden wordt een onderscheid gemaakt in het hoofdgebouw van de woning, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Woningen zijn alleen mogelijk binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Bijbehorende bouwwerken mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd. Binnen de bestemming is door middel van aanduidingen aangegeven dat maximaal zeven aaneengebouwde woningen zijn toegestaan. De toegestane goot- en bouwhoogte van de woningen zijn op de verbeelding opgenomen.

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen, is een maximale maatvoering opgenomen. Hierbij is bepaald dat erfafscheidingen in het achtererfgebied tot een hoogte van 2 meter mogen worden opgericht. Voor de voorgevel mogen erfafscheidingen tot maximaal 1 meter hoogte worden opgericht.

Archeologische Verwachting II (artikel 5)

Aan het plangebied zijn in het geldende bestemmingsplan plangebied archeologische verwachtingswaarden toegekend. De bijbehorende regels zijn in het nieuwe bestemmingsplan overgenomen.

5.4 Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling (artikel 6 )
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels (artikel 7 )

Deze bepaling bevat algemene regels omtrent de bestaande situatie.

Algemene gebruiksregels (artikel 8 )

Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. In dit artikel is tevens een regeling voor parkeren opgenomen. Indien op grond van dit bestemmingsplan wordt gebouwd dan wel het gebruik wordt gewijzigd, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

Algemene afwijkingsregels ( 9 )

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. 

5.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 10 )

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel (artikel 11 )

Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Wanneer met een bestemmingsplan een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De beoogde ontwikkeling is een bouwplan als bepaald in de wet. Bij de verdere planontwikkeling zal er daarom een anterieure overeenkomst gesloten worden tussen de ontwikkelende partij en de gemeente, waarmee anderszins in het kostenverhaal wordt voorzien.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Bij ruimtelijke procedures is wettelijk vastgelegd welke stappen doorlopen moeten worden. (zie Hoofdstuk 7). Naast de wettelijke procedure zijn de plannen besproken met de direct omwonenden. Een verslag hiervan is aan de gemeente gestuurd.


Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Overleg

Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Belangen van deze partijen zijn niet aanwezig (zie paragraaf 3.2 Provinciaal beleid en 4.8 Waterhuishouding). Vooroverleg kan daarmee achterwege blijven.

7.2 Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegd. De terinzagelegging wordt bekend gemaakt in het Gemeenteblad. Eventuele zienswijzen worden door de gemeente van een reactie voorzien en bij de (al dan niet gewijzigde) vaststelling van het bestemmingsplan betrokken.

7.3 Vaststellingsfase

Na de termijn van terinzagelegging beslist de gemeenteraad beslissen over de vaststelling van het bestemmingsplan. Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn van zes weken treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.