Plan: | Buitenplaats de Bleuster, Grensweg Voorst |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1509.BP000174-ON01 |
Gelegen tussen het perceel Grensweg 7, de Marmelhorstweg en de Aa-Strang bevindt zich het plangebied op het adres Grensweg 9. Op het perceel was van oudsher sprake van een aantal agrarische bedrijven en landbouwgrond. Inmiddels is alle bebouwing gesloopt en is het terrein opgeschoond. De initiatiefnemer is voornemens om, in samenwerking met diverse partijen zoals het waterschap, de provincie en de gemeente een nieuwe woonlocatie te realiseren omringd door nieuwe, eetbare natuur, een buitenplaats. Onderdeel van het initiatief is de aanleg van een fietspad en fietsbrug en de ecologische herinrichting van de oever van de Aa-Strang.
Voor de locatie geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Gendringen 2000, Herziening 2002'. Op grond van dat bestemmingsplan is het beoogde initiatief niet toegestaan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is gelegen ten oosten van de kernen van Ulft en Gendringen. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Aa-Strang, aan de oostzijde door de Marmelhorstweg, de Grensweg aan de zuidzijde en het perceel Grensweg 7 en weiland aan de westzijde.
Op de navolgende afbeeldingen zijn globaal de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.
Globale ligging plangebied
Globale begrenzing plangebied
Zoals in de aanleiding (paragraaf 1.1) al genoemd, valt het plangebied onder de werking van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Gendringen 2000, Herziening 2002' vastgesteld op 26 februari 2004. Het plangebied heeft binnen het bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch gebied'. Binnen deze bestemming zijn een drietal bouwvlakken opgenomen.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied
Volgens artikel 5 van de planregels zijn de gronden met de bestemming 'Agrarisch gebied' hoofdzakelijk bestemd voor agrarische bedrijvigheid, bescherming van natuur- en landschapswaarden en extensieve dagrecreatie. Verder is per bouwvlak één agrarisch bedrijf, waaronder één bedrijfswoning, toegestaan.
De realisatie van reguliere woningen, de beoogde inrichting als buitenplaats en de herinrichting van de oever is op basis van de regels van de bestemming 'Agrarisch gebied' niet toegestaan. De aanleg van een fietspad is overigens wel toegestaan op basis van het geldende bestemmingsplan. De beoogde fietsbrug ligt buiten het plangebied. Voor de beoogde locatie van de brug geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Oude IJsselstreek 2017'. Op basis van dat bestemmingsplan is de fietsbrug reeds toegestaan.
In dit hoofdstuk is een eerste algemene indruk van het plangebied geschetst en is de aanleiding voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan beschreven. In Hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt de huidige situatie van het plangebied beschreven. In Hoofdstuk 3 wordt de beoogde nieuwe situatie beschreven. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 4 het beleidskader, dat op het plangebied van toepassing is, behandeld. In Hoofdstuk 5 worden de relevante omgevingsaspecten nader toegelicht. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 6 de economische uitvoerbaarheid van het plan beschreven. Eveneens geeft het hoofdstuk een toelichting op de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, alsmede de resultaten van het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan. Tot slot wordt in Hoofdstuk 7 een toelichting op de juridische planregeling van het bestemmingsplan gegeven.
Het plangebied maakt deel uit van de gebiedsontwikkeling Engbergen. Deze gebiedsontwikkeling komt voort uit het provinciale gebiedenbeleid dat inzette op het bereiken van een vitaal en leefbaar platteland in de Achterhoek en Liemers. Naast de gebiedsontwikkeling is ook de versterking van de Ecologische Verbindingszone (EVZ) Oude IJssel/Aa-Strang van belang. Deze versterking van de EVZ ziet toe op ecologische opgaven, hoogwatermaatregelen en maatregelen om de Oude IJssel en Aa-Strang te kunnen beleven.
In het plangebied waren tot 2019 drie agrarische bedrijven aanwezig (Marmelhorstweg 1 en 3 en Grensweg 9/9a). Deze bedrijven zijn door het Rijk aangekocht en de gronden zijn in 2018 overgedragen aan de provincie, zodat de gronden kunnen worden ingezet voor landbouwstructuurverbetering, waterdoelen, natuur- en landschapsdoelen en recreatieve doelen, die vanuit de gebiedsontwikkeling Engbergen worden beoogd. Op de navolgende afbeelding is de voormalige situatie in het plangebied weergegeven.
Luchtfoto voormalige situatie plangebied (bron: Google Earth)
De bedrijfsgebouwen en de erfverharding van de voormalige agrarische bedrijven in het plangebied zijn gesloopt en verwijderd. In de huidige situatie ligt het plangebied ter plaatse van de voormalige opstallen braak. Het overige deel van het plangebied betreft weidegrond, enkele bosschages en een bomenrij aan de Marmelhorstweg.
De initiatiefnemer is voornemens om, in samenwerking met het waterschap, de provincie en de gemeente Oude IJsselstreek invulling te geven aan de gebiedsontwikkeling Engbergen. Het voornemen bestaat om het plangebied in te richten als buitenplaats met ruimte voor het verbeteren van de landschappelijke kwaliteiten en natuurontwikkeling. Ongeveer ter plaatse van de voormalige bedrijfsbebouwing wordt in eerste instantie één nieuwe woning gerealiseerd. In voorliggend bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen om daarnaast op termijn nog eens twee woningen te realiseren binnen het bouwvlak. Het plan maakt daarmee de realisatie van in totaal drie woningen mogelijk.
Onderdeel van initiatief is daarnaast de ecologische herinrichting van de oever van de Aa-Strang aan de noordzijde van het plangebied en de aanleg van een fietsverbinding tussen de noordzijde van de Aa-strang en het vrijliggende fietspad op de kruising van de Grensweg met de Marmelhorstweg. Om de fietsverbinding mogelijk te maken wordt er een brug over de Aa-Strang aangelegd.
In het plangebied liggen aan de noordwestzijde ook gronden die niet tot de buitenplaats zullen behoren. Dit betreffen agrarische gronden die zullen worden bestemd als 'Agrarisch' conform de geldende bestemming en het huidige gebruik. Deze gronden zijn meegenomen in dit bestemmingsplan zodat zij ook worden voorzien van een actuele planologische regeling.
Het plangebied maakt deel uit van een historisch rivierenlandschap, dat gekenmerkt wordt door hoger gelegen rivieroeverwallen en stroomruggen. Het hoge rivierduin van Engbergen is beplant met bos en de stroomruggen en rivierterrassen zijn in gebruik voor de landbouw. Op de hoger gelegen delen zijn bebouwingseenheden gerealiseerd en in de lager gelegen delen is een open rivierweidelandschap zichtbaar waarin de voormalige riviermeander Aa-Strang als genormaliseerde hoofdwatergang van het gebied stroomt. Het landschap kenmerkt zich door een historisch gegroeid kralensnoer van verdichte bebouwing van agrarische bedrijven en groene elementen op de hoger gelegen delen en de weidsheid en openheid van de lagere weidegronden langs de Aa-Strang.
Uitgangspunten bij het vormgeven en inrichten van de buitenplaats zijn duurzaamheid, natuurlijke uitstraling, biodiversiteit, flora & fauna, respect voor het landschap en de historie, functionaliteit in gebruik en beleving van de buitenplaats. Meer specifiek gelden daarnaast de volgende uitgangspunten:
Op basis van de landschappelijke analyse en de uitgangspunten hebben de initiatiefnemer en Bor Borren een landschappelijk inrichtingsplan voor de buitenplaats opgesteld (zie Bijlage 1). De kaart van het inrichtingsplan is op navolgende afbeelding weergegeven. Dit plan is tevens op groter formaat bijgevoegd bij het inrichtingsplan.
Inrichtingsplan toekomstige situatie buitenplaats
De buitenplaats krijgt een groene en natuurlijke uitstraling. Het versterken van, en aansluiten op bestaande groenstructuren en elementen die reeds aanwezig zijn, speelt een belangrijke rol bij de inpassing van de buitenplaats in het aanwezige landschap.
Navolgend wordt ingegaan op de verschillende (structuur)elementen in het inrichtingsplan.
Woning en erf
In eerste instantie voorziet het plan in de realisatie van één nieuwe woning. Deze nieuw te realiseren woning wordt centraal binnen het plangebied gerealiseerd ongeveer ter plaatse van de van oudsher hoger gelegen historische vestigingsplaats. Door deze plaats te gebruiken als locatie voor de woning wordt eer gedaan aan de historie, maar wordt de nieuwbouw tevens ingepast in het kralensnoer van bebouwing die reeds aanwezig is in het omliggende gebied op de hoger gelegen delen.
De woning bestaat uit maximaal twee bouwlagen, met een maximale bouwhoogte van 8 m. Daarnaast kan maximaal één hoogteaccent worden aangebracht van maximaal 12 m. De oppervlakte van het hoogteaccent is gemaximeerd op 20 m2. De woning en het erf wordt in samenhang met de omgeving en het landschap ontworpen. De toegang tot het erf zal gerealiseerd worden door een oprit vanaf de Grensweg. Het voorstel is om de oprit te realiseren in halfverharding wat de weg een natuurlijke uitstraling geeft.
De tuin rondom het huis sluit aan bij de omgeving en het voedselbos. Hier komen een aantal bomen voor schaduwwerking op de woning. Daarnaast is de tuin ingericht voor het verbouwen van eenjarige groente, kruiden en bloemen. De moestuin wordt organisch aangelegd waardoor deze als vanzelfsprekend overgaat in de rest van het terrein.
Voedselbos
Aan de zuid(oost)-zijde van het plangebied is een voedselbos voorzien. Een voedselbos of eetbare bostuin is een productief bos met eetbare, meerjarige gewassen. Het is dus geen natuurlijk bos en ook geen boomgaard. Het doel van een voedselbos is om de natuur het onderhoud en de productie van het voedsel zoveel mogelijk zelf te laten doen, zodat de mens er zo min mogelijk werk aan heeft. Bij een volwassen voedselbos bestaat het meeste werk uit het oogsten. Op deze manier werkt de mens samen met de natuur, zonder met veel moeite tegen haar wetmatigheden in te gaan.
Vijver
Direct ten noordoosten van de woning is een vijver gepland. Het ecologische doel van een vijver is om amfibieën, insecten en vogels aan te trekken. Een vijver vergroot de diversiteit van dieren, insecten en planten. Voor vogels en kikkers is een vijver een rijke voedselbron. Een ander voordeel van de vijver is dat er eetbare en waterzuiverende planten in zullen staan. De niveauverschillen in de vijver vergroten het aantal soorten planten dat toegepast kan worden. Verder ontstaat er bij de vijver een microklimaateffect. Hierdoor groeien bomen en planten in de buurt van de vijver beter, omdat ze (onder andere) meer licht vangen door de reflectie van het water.
Nat-dras gedeelte
Tussen vijver en de oever van de Aa-Strang ligt een laagte die als nat-dras gebied zal fungeren. Dit gedeelte biedt ook ruimte als overloop bij hoogwater in de Aa-Strang. Dit gedeelte van het terrein blijft open en de aanplant is gericht op een moeraskarakter met veel oever- en waterplanten zoals riet, lisdodde, zwanenbloem, kattenstaart, kalmoes en dotterbloem. Na overleg met de buren is besloten eerst het muggenprobleem te adresseren.
Oeverzone Aa-Strang
De oeverzone wordt ingericht als plas-dras zone met een glooiing in het terrein, in het hellende vlak van het talud richting het water. Deze zone kent nattere plekken. In het gebied wordt sedimentatie toegelaten (ophoping van sedimenten) totdat ontoelaatbare opstuwing optreedt. Tevens wordt rivierhout ingebracht en worden bestaande oevers omgevormd tot natuurlijke (dus deels beboste) beekoevers met paaiplaatsen voor vis. De oeverzone wordt daarbij geflankeerd door een kleine groepen bomen, beek begeleidend bos.
Het streefbeeld voor de functie rivier- en beekoever is een oever waar spontane ontwikkeling een kans krijgt en waar de vegetatie zeer afwisselend kan zijn. De vegetatie bestaat uit riet, moeras- en oeverplanten afgewisseld door houtige gewassen (maximaal 10%).
De oeverbeplanting is divers van ruigte. De totale zone is dus een afwisseling tussen nattere en drogere stukken (groen/blauwe vlakken zijn een suggestie voor nattere delen). Maar dus wel open. Achter de stortstenen, tegenover de uitmonding van de Keizersbeek, wordt opgaande beplanting voorzien die daar van nature zal kunnen ontstaan. De zichtlijn van het pad parallel aan de Keizersbeek zal hierdoor niet belemmerd gaan worden. Openheid is belangrijk. Aan de landzijde zal de oeverzone een obstakelvrij onderhoudspad hebben van vier meter breed, dat toegankelijk is voor wandelaars.
Fietsverbinding
Over de buitenplaats wordt het recreatieve fietsnetwerk versterkt door het realiseren van een fietspad dat het al gerealiseerde fietspad aan de Engbergseweg (ter plaatse van de kruising met de Grensweg en Marmelhorstweg) verbindt met het recreatieve fietspad ten noorden van het plangebied dat parallel loopt aan de Aa-Strang. Het vrijliggende fietspad is onderdeel van het totale inrichtingsplan voor de buitenplaats waarbij een brug over de Aa-Strang de verbinding met het bestaande recreatieve netwerk realiseert. Voor de realisatie van het fietspad is een strook van in totaal 2,5 m breed benodigd. Naast een recreatieve functie zorgt de aanleg van de fietsverbinding ook voor veiliger fietsverkeer langs de Marmelhorstweg. In de bestaande situatie wordt het fietsverkeer namelijk over de Marmelhorstweg geleid. In de toekomstige situatie wordt de fiets op dit traject gescheiden van het gemotoriseerde verkeer.
Overige elementen
Naast de voornoemde elementen zullen in het plangebied bloemenweides en boerenhagen worden aangeplant. De buitenplaats wordt beleefbaar en mede toegankelijk gemaakt door wandelpaden aan te leggen door de bloemenweide en het voedselbos. Daarnaast kan de buitenplaats een rol spelen in (kleinschalige) natuureducatie en bestaat de wens om de oogst van de bomen en planten op de buitenplaats te verkopen in een verkoopstalletje.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven met welke beleidsuitgangspunten van het Rijk, de provincie en het eigen gemeentelijk beleid rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van bestemmingsplan 'Buitenplaats de Bleuster, Grensweg Voorst'.
Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:
In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:
De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.
Met de Ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van een buitenplaats, waarbij de landschappelijke kwaliteiten van het gebied worden verbeterd en er natuurontwikkeling plaatsvindt. De buitenplaats biedt ruimte aan maximaal drie woningen en ziet daarnaast toe op het aanleggen van een fietsverbinding en de ecologische herinrichting van een oever van een watergang. Met het initiatief wordt een nieuwe toekomstbestendige drager voor het plangebied mogelijk gemaakt. Daarnaast is met het initiatief sprake van klimaatadaptatie.
Voorheen waren in het plangebied drie agrarische bedrijven met elk een bedrijfswoning aanwezig. De bebouwing van deze bedrijven (ruim 7.000 m2) is gesloopt. Qua bebouwing is ten opzichte van de voorgaande (en planologische) situatie sprake van een forse afname. Het aantal woningen binnen het plangebied neemt niet toe. Om die reden is de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.
Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.
Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:
Voor dit bestemmingsplan is de ambitie voor het woon- en leefklimaat van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo worden de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland versterkt, nu en in de toekomst.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'Groene ontwikkelingszone' en 'Wonen' relevant.
Groene ontwikkelingszone
Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'natuur en landschap' relevant. Op basis van de kaart 'Natuur' van de Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied in zijn geheel binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO) ligt. Het beleid met betrekking tot de GO is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones, waaronder landgrensoverschrijdende klimaatcorridors. De GO heeft een dubbeldoelstelling: er is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met versterking van de ecologische samenhang tussen inliggende en aangrenzende natuurgebieden.
De kernkwaliteiten van de GO bestaan uit de aanwezige ecologische waarden, de ecologische samenhang met inliggende en aangrenzende natuur van het GNN, de geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid en de landschappelijke waarden.
Ligging plangebied binnen GO (lichtgroen) en ten opzichte van GNN (donkergroen). Plangebied binnen rode contour.
Wonen
In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma, successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van een buitenplaats waarbij de landschappelijke kwaliteiten van het gebied worden verbeterd en er natuurontwikkeling plaatsvindt. Voorheen waren in het plangebied drie agrarische bedrijven met elk een bedrijfswoning aanwezig. De bebouwing van deze bedrijven (ruim 7.000 m2) is gesloopt. Qua bebouwing is ten opzichte van de voorgaande (en planologische) situatie sprake van een forse afname. De buitenplaats biedt ruimte aan maximaal drie woningen en ziet daarnaast toe op het aanleggen van een fietsverbinding en de ecologische herinrichting van een oever van een watergang. Het aantal woningen binnen het plangebied neemt niet toe. Met de uitvoering van het initiatief wordt voldaan aan de doelstellingen van de provincie op het gebied van klimaatadaptatie, biodiversiteit en woon- en leefklimaat.
Uit paragraaf 5.3 blijkt dat er geen significante negatieve effecten verwacht worden op de kernkwaliteiten van het GO en nabijgelegen GNN. Met de uitvoering van het bestemmingsplan neemt het aantal woningen in het plangebied niet toe. Er is daarmee geen sprake van een nieuwe woonlocatie.
Het plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid.
De gemeenteraad van Oude IJsselstreek heeft op 12 mei 2011 de Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025 vastgesteld. De Structuurvisie geeft richting aan het ruimtelijke, economische en maatschappelijke beleid van de gemeente en laat in grote lijnen zien hoe Oude IJsselstreek zich tot het jaar 2025 zal gaan ontwikkelen. De gemeente Oude IJsselstreek wil zich graag verder ontwikkelen als een dynamische gemeente. Deze boodschap blijft voor de komende jaren een belangrijk uitgangspunt voor het gemeentelijke woonbeleid. Hierbij zijn het Kwalitatief Woon Programma (KWP3), en de opvolger van de regionale woonvisie en de lokale vertaling daarvan kaders voor wonen in de gemeente. Naast het motto 'de juiste woning op de juiste plaats', spelen onder andere kwaliteit van de leefomgeving en de leefbaarheid hierbij een belangrijke rol. Achteruitgang en verloedering van de woon- en leefomgeving moet worden tegengegaan. De bijstelling van de bouwopgave voor de gemeente vraagt om aanpassing van beleid en bestaande bouwplannen. De juiste woning op de juiste plek is hierbij leidend.
De gemeente Oude IJsselstreek kiest waar mogelijk voor inbreiding. Met wijkverbeteringsplannen en geplande nieuwbouwplannen, ziet de gemeente kansen voor het realiseren van meer variatie en onderscheid in het woonaanbod. Hiermee probeert de gemeente Oude IJsselstreek iedereen die woont of wil wonen in de gemeente te voorzien van een passende woning.
De beleidsnotitie Woningbouwplanning Oude IJsselstreek is op 24 november 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Belangrijkste opgave voor de toekomst is het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van deze bestaande voorraad. Dit kan door middel van het stimuleren van verduurzaming en levensloopbestendigheid. Daarnaast moeten plannen ontwikkeld worden voor vervangende nieuwbouw. De nieuwbouw is slechts een onderdeel van de totale opgave binnen de volkshuisvesting. Deze notitie gaat in op de beperkte woningbouwopgave in de gemeente en waar deze nieuwbouw de meeste toegevoegde waarde heeft.
In de 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw' wordt aanbevolen om lokaal een kader vast te stellen over de ruimtelijke inpassing van nieuwbouw binnen de bebouwde kom en in het buitengebied. Op 20 februari 2020 heeft de gemeenteraad vervolgens de 'Lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek' vastgesteld. De 'Lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek' vormt samen met de 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor Woningbouw' de kaders voor nieuwe woningbouwplannen. Met het vaststellen van de Lokale kwaliteitscriteria en de (regionale) Kwalitatieve toetsingscriteria beschikt de gemeente over een compleet kader waarmee nieuwe woningbouwplannen kunnen worden getoetst en kan de gemeente sturen op gewenste ontwikkelingen op de woningmarkt.
Uit de 'Lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek' blijkt dat de aantoonbare (woning)behoefte voor de komende jaren vooral bij het toevoegen van starters- en levensloopgeschikte woningen ligt, de gemeente wil hier dan ook extra op inzetten. Voor het starterssegment ligt de nadruk logischerwijs met name bij de betaalbaarheid. De levensloopgeschikte woningen zijn voor de doelgroep senioren bedoeld, daarbij gaat het om woningen waarbij (minimaal) alle basisvoorzieningen op de begane grond of gelijkvloers aanwezig zijn. Het bouwen van woningen op locaties met leegstaand vastgoed heeft de voorkeur. Vanuit het oogpunt van zorgvuldig ruimtegebruik gaat woningbouw op inbreidingslocaties voor op uitbreiding aan de randen van onze kernen. In het kader van de juiste woning op de juiste plek zijn vier typen woningbouwplannen te onderscheiden waarvoor de lokale kwaliteitscriteria een kader biedt:
Uitgangspunt voor het buitengebied is dat het toevoegen van extra verstening ongewenst is, het behoud of zelfs de versterking van het groene karakter staat hier daarom centraal. Een initiatief voor woningbouw mag niet ten koste gaan van aanwezige natuur- en/of landschapskwaliteiten. Voor elk type woningbouwplan, of dat nu woningsplitsing, hergebruik/functieverandering van voormalige agrarische gebouwen (vab) of een landgoed is, geldt dat er in een erf- en/of landschapsinrichtingsplan moeten worden aangetoond dat het plan voldoende ruimtelijke kwaliteit biedt.
Voorliggend initiatief heeft betrekking op functieverandering en hergebruik vrijkomende agrarische bebouwing (VAB's) in het buitengebied. De lokale kwaliteitscriteria hiervoor zijn:
De Visie op Landschap, Natuur en Groene Kernen (VLNGK) biedt dit gewenste toekomstbeeld. De visie is in een interactief proces met bewoners, maar ook organisaties en verenigingen tot stand gekomen. De visie geeft richting aan de gewenste ontwikkeling van het landschap voor zowel het buitengebied als de kernen. De visie gaat in op de wijze waarop de kenmerkende landschappen voor de toekomst verder versterkt worden, in samenhang met de ontwikkelingen die de komende jaren spelen. Ook gaat de visie in op de gewenste groenstructuur in de kernen. De gemeente realiseert de visie niet alleen, een groot aantal zaken pakt zij zelf op, maar de visie moet vooral ook anderen stimuleren om mee te werken aan een groene en gezonde leefomgeving.
De gemeente Oude IJsselstreek is een aantrekkelijke gemeente voor inwoners en bezoekers. Deze aantrekkelijkheid wil de gemeente graag behouden en versterken. In de beleidsnotitie zijn de toeristische ambities van de gemeente opgenomen. Er liggen veel kansen. Toerisme is een belangrijk onderdeel van de economie en zorgt voor werkgelegenheid. Samen met ondernemers en betrokken partijen werkt de gemeente de komende jaren aan de kwalitatieve en kwantitatieve groei van de toeristische sector. De beleidsnotitie vormt de basis om een impuls te geven aan de vrijetijdssector in Oude IJsselstreek. Om de doelen te bereiken is in de beleidsnotitie een gebiedsgerichte en thematische aanpak geformuleerd.
Gebiedsgerichte aanpak
Binnen de gemeente Oude IJsselstreek worden een aantal toeristische kerngebieden met een concentratie van recreatief-toeristisch aanbod onderscheiden. Dit zijn de Vennebulten-De Radstake, Idink-Nibbelinkbos, Engbergen, DRU, Slootermeer-Scholtenhof en de Oude IJssel. In de beleidsnotitie wordt per kerngebied ingegaan op de opgaven en kansen.
Voor het plangebied is kerngebied Engbergen van belang. Deze rivierduin van de Oude IJssel is van oudsher al bekend als recreatiegebied (met openluchttheater, speeltuin en hertenkamp). Onlangs heeft het gebied Engbergen een enorme upgrade gekregen, waarbij de mogelijkheden om te recreëren flink zijn verbeterd. Het recreatieve aanbod is veelzijdig, met onder andere golf, een blotevoetenpad en een alpacaranch. Kinderen kunnen in het gebied bij de Oude IJssel spelen, klimmen, glijden, spetteren en de natuur ontdekken. Er is een fijnmazig netwerk van wandel-, fiets en ruiterpaden. Het gebied voorziet duidelijk in een maatschappelijke behoefte.
Als actiepunt wordt de ontwikkeling in het plangebied ook specifiek genoemd. Aangegeven wordt dat het voornemen bestaat om bij cluster 'Voorst' medewerking te verlenen aan landgoedontwikkeling, met ruimte voor fietspad Engbergen-Sinderen.
Thematische aanpak
Voor onderhavig bestemmingsplan zijn de beleidsdoelen voor het thema 'recreatieve infrastructuur' van belang. Aangegeven wordt dat zowel het toeristisch-recreatief bedrijfsleven als de inwoners gebaat zijn bij een goede, complete en goed onderhouden recreatieve infrastructuur. Een aantrekkelijk routenetwerk is een basisvoorwaarde voor toeristische ontwikkeling. Een constante doorontwikkeling van bereikbaarheid, aantrekkelijkheid en beleefbaarheid is cruciaal om de concurrentie met andere regio's aan te kunnen. Het routenetwerk is onlosmakelijk verbonden met de marketinginspanningen waarmee de regio op de kaart wordt gezet. Het fietsknooppuntensysteem, wandelroutenetwerk, fietspad Doesburg-Bocholt, Aaltense Goor-Zwarte Veen, Recreatiegebied Engbergen, kerkenpaden en de Oude IJssel zijn belangrijke onderdelen van de lokale, recreatieve infrastructuur. Ook wordt samengewerkt met buurgemeente Stadt Isselburg aan de recreatieve ontsluiting naar Huis Landfort vanuit Duitsland.
Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van een buitenplaats, waarbij de landschappelijke kwaliteiten van het gebied worden verbeterd en er natuurontwikkeling plaatsvindt. De buitenplaats biedt ruimte aan maximaal drie woningen en ziet daarnaast toe op het aanleggen van een fietsverbinding en de ecologische herinrichting van een oever van een watergang.
In het verleden waren in het plangebied drie agrarische bedrijven met elk een bedrijfswoning aanwezig. Het aantal woningen in het plangebied neemt daarmee niet toe. De sloop van de bebouwing, het verbeteren van de landschappelijke kwaliteiten en de natuurontwikkeling zorgen voor een verbetering van de ruimtelijke en ecologische kwaliteit ter plaatse en de vitaliteit van het buitengebied.
Navolgend worden de lokale kwaliteitscriteria voor functieverandering en hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing (VAB's) in het buitengebied getoetst.
De aanleg van het fietspad zorgt voor een verbetering van het (recreatieve) fietsnetwerk en heeft een positief effect op de verkeersveiligheid. De buitenplaats wordt beleefbaar en toegankelijk gemaakt. Tevens zal de oeverzone toegankelijk zijn voor wandelaars. Daarnaast kan de buitenplaats een rol spelen in (kleinschalige) natuureducatie. Het initiatief sluit, gelet op het voorgaande, aan bij de toeristisch-recreatieve beleidsuitgangspunten.
Het initiatief is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.
Ten behoeve van het bestemmingsplan moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan omgevingsaspecten zoals archeologie, hinder van bedrijven, bodem, cultuurhistorie, duurzaamheid, ecologie, externe veiligheid, geluid, lucht, water en verkeer en parkeren. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.
Algemeen
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhinder-gevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt. Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen of terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijk ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de nieuwe gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)' geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie waarom dat wordt gedaan.
Toetsing
Voorliggend initiatief voorziet in de ontwikkeling van een buitenplaats met maximaal drie woningen, de aanleg van een fietspad en de ecologische herinrichting van een oever van een watergang.
In de omgeving zijn geen bedrijven of andere objecten aanwezig die een ‘zone’ hebben als bedoeld in de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. In de omgeving van het plangebied zijn enkele veehouderijen gelegen. Voor veehouderijen is het aspect geur van belang. Bij veehouderijen wordt voor het aspect geur getoetst aan de wettelijke bepalingen uit de Wet geurhinder en veehouderij (zie paragraaf 5.1.2).
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Algemeen
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een in de omgeving gelegen veehouderij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
Toetsing
Met het plan is sprake van de realisatie van nieuwe geurgevoelig objecten, in de vorm van maximaal drie woningen. Voor geurgevoelige objecten die onderdeel zijn van een veehouderij, of een voormalige veehouderij die na 19 maart 2000 is beëindigd, gelden uitsluitend de minimaal aan te houden afstanden en niet de waarde voor de geurbelasting. Hetzelfde geldt voor een 'ruimte-voor-ruimte woning/ geurgevoelig object' als beschreven in artikel 14, tweede lid van de Wgv.
In dit geval is sprake van zogenaamde ruimte-voor-ruimte woningen. Hiervoor geldt een minimale afstand van 50 m tussen een nieuwe woning en veehouderijen. In dit plan liggen de dichtstbijzijnde veehouderijen op meer dan 500 m van het bouwvlak ten behoeve van de woningen.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Algemeen
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (2008) dient bij elke ruimtelijke ontwikkeling aangetoond te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.
Toetsing
In de periode 2008-2011 zijn bodemonderzoeken uitgevoerd voor elk van de drie agrarische bedrijven (ter plaatse van bebouwing en erfverharding). Daarbij zijn enkele verontreinigingen aangetroffen, waaronder asbest, kobalt en huisbrandolie. De aard van deze verontreinigingen was zodanig dat er grenswaarden overschreden werden. De onderzoeken concludeerden echter dat geen vervolgactie nodig was, met uitzondering van de verontreiniging met asbest op de locatie Marmelhorstweg 3, waar sanering heeft plaatsgevonden. Later zijn de bestaande bebouwing en erfverharding gesloopt en afgevoerd door een professioneel, gespecialiseerd bedrijf.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Algemeen
De mate waarin geluid, veroorzaakt door het (spoor)wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Indien geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting een akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegen, spoorwegen en inrichtingen.
Toetsing
Voor het initiatief is door Buro Ontwerp & Omgeving in juli 2021 een akoestisch onderzoek uitgevoerd1. Het onderzoek is als Bijlage 2 bijgevoegd.
Met het initiatief is sprake van nieuwe geluidgevoelig objecten in de vorm van woningen. De woningen zijn gelegen aan de Marmelhorstweg (ten zuiden) en de Grensweg (ten westen). De Marmelhorstweg betreft een doorgaande weg, waar een regime van 60 km/u geldt. De Grensweg wordt hoofdzakelijk gebruikt voor bestemmingsverkeer en heeft een dermate lage verkeersintensiteit dat deze weg akoestisch gezien niet relevant is. Om die reden is deze weg niet beschouwd in het onderzoek.
Met behulp van standaardrekenmethode I uit het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 is de geluidsbelasting ten gevolge van Marmelhorstweg voor het toekomstige peiljaar 2031 bepaald. Deze bedraagt maximaal 43 dB na aftrek van 5 dB conform artikel 110g Wgh. Daarmee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. Er is daarmee sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Toetsing
Voorliggende ontwikkeling voorziet in realisatie van (nieuwe) kwetsbaar objecten, namelijk woningen. Om te bepalen waar er zich stationaire en mobiele bronnen bevinden, is de risicokaart Nederland geraadpleegd. De navolgende afbeelding bevat een uitsnede van de risicokaart.
Uitsnede risicokaart Nederland (plangebied ter plaatse van blauwe marker)
Op een afstand van circa 500 meter ten oosten van het plangebied is sprake van een bovengrondse tank met propaan. De tank heeft een inhoud van 3.000 liter. De tank is op basis van het Activiteitenbesluit op de risicokaart opgenomen. De 10-6 contour van de tank bedraagt 20 meter. Het plangebied ligt ruim buiten deze contour.
Voor het overige zijn er geen andere potentiële risicobronnen in de omgeving aanwezig.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Algemeen
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Toetsing
Doordat de drie agrarische bedrijven in het plangebied niet langer in het plangebied aanwezig zijn, zal het aantal verkeersbewegingen in en om het plangebied afnemen. De beëindiging van de agrarische bedrijven zorgen daarnaast voor een afname van fijn stof in en om het plangebied. De ontwikkeling zal daarmee naar verwachting leiden tot een verbetering van de luchtkwaliteit ter plaatse.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool2 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2020 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
In het kader van het 'Nationaal Bestuursakkoord Water' moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond, middels een hydrologisch onderzoek, dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het procesinstrument 'de Watertoets'.
Waterbeheerplan 2016-2021
Het waterschap wil vroegtijdig meedenken over plannen en ontwikkelingen om samen met de gemeente en andere partners te zoeken naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving. Waterschap Rijn en IJssel werkt hierbij vanuit het Waterbeheerplan 2016-2021 waarin het taakgebied, de doelen en de maatregelen die het waterschap t/m 2021 voor ogen heeft, staan beschreven. Een kompas voor de langere termijn biedt de Watervisie 2030. Beide documenten bieden een samenwerkingsagenda voor ieder die op het gebied van water een belang of betrokkenheid heeft. Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten in de samenwerking met de partners belangrijk zijn. Vanuit die verkenning is er beleid gemaakt voor de periode 2016-2021, voor de volgende taakgebieden:
Het convenant EVZ de Oude IJssel
Door het Waterschap is met betreffende partners gewerkt aan de uitwerking van ecologische opgaven, hoogwatermaatregelen en maatregelen om de Oude IJssel en Aa-Strang te kunnen beleven. Dit heeft geresulteerd in een inrichtingskaart en een uitvoeringsconvenant dat door alle betrokken partijen is ondertekend.
Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.
De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als er op een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.
Navolgend is de watertoetstabel opgenomen. De relevante waterthema's voor de ontwikkeling worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).
Thema | Toetsvraag | Relevant | Intensiteit | ||
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
2 2 |
||
Riolering en Afvalwater- keten |
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
2 1 1 |
||
Wateroverlast (oppervlakte- water) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Nee Nee Nee Nee |
2 1 1 1 |
||
Oppervlakte- waterkwaliteit |
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? | Nee | 1 | ||
Grondwater- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 4. Beoogt het plan aanleg van drainage? |
Nee Nee Nee Nee |
1 1 1 1 |
||
Grondwater- kwaliteit |
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee | 1 | ||
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Ja Ja |
1 2 |
||
Volksgezond- heid |
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
1 1 |
||
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Ja Nee Nee Nee |
2 2 1 1 |
||
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee | 1 | ||
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee | 2 | ||
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee | 1 |
Algemeen
Met de ontwikkeling is sprake van de realisatie van nieuwe woningen en de herinrichting van het plangebied als buitenplaats. Onderdeel hiervan is de herinrichting van de oeverzone langs de Aa-Strang.
In het verleden waren er in het plangebied meerdere bedrijfsgebouwen en -woningen aanwezig. Ten opzichte van deze situatie neemt het verhard oppervlak binnen het plangebied fors af. Hemelwater afkomstig van de verhardingen op het nieuwe erf worden ter plaatse van het plangebied geïnfiltreerd.
Aangezien het plangebied hoogteverschillen kent en de oever van de Aa-Strang natuurlijk wordt ingericht, wordt het erf gesitueerd op een hoger gelegen deel van het plangebied. Verder wordt er met de aanleghoogte van de woning(en) rekening gehouden met eventuele wateroverlast.
Inrichting en beheer en Natte natuur
Het plangebied grenst aan de Aa-Strang. Het voornemen bestaat om ter plaatse van het plangebied de oever van de Aa-Strang te herinrichten. De Aa-Strang is in het beheer van Waterschap Rijn en IJssel. Het waterschap is één van de initiatiefnemers van de ontwikkeling. De herinrichting vindt dan ook in samenspraak met het waterschap plaats.
In paragraaf 3.2.3 is nader ingegaan op de beoogde herinrichting van de oever van de Aa-Strang. De Aa-strang is onderdeel van het KRW-waterlichaam Oude IJssel welke voor Fase 3 (2022-2027) van het Waterbeheerplan geprogrammeerd staat. De KRW-maatregelen voor de Aa-Strang bestaan uit het realiseren van minimaal 4 kilometer aan natuurvriendelijke oevers (o.a. door inrichtingsmaatregelen, aangepast beheer en deels beboste oevers) en het creëren van structuurvariatie door o.a. het inbrengen van rivierhout. De beoogde herinrichting van de oever in het plangebied maakt deel uit van bovengenoemd traject en ziet toe op de verbetering van de ecohydrologische situatie van de Aa-Strang (ecologische verbindingszone) en biedt mogelijkheden voor de overloop van de Aa-Strang bij hoog water. De herinrichting heeft een positief effect op de biodiversiteit en draagt bij aan klimaatadaptatie.
Het Waterschap Rijn en IJssel is al enkele jaren actief betrokken in de planontwikkeling, ook bij de ontwikkeling van de eerdere concept-plannen voor dit perceel. Bij de ontwikkeling van dit inrichtingsplan is het Waterschap Rijn en IJssel vanaf het begin betrokken. In de uitvoering van het inrichtingsplan, en in het toekomstig beheer, zullen het Waterschap, de initiatiefnemers en de Gemeente Oude IJsselstreek samenwerken.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, aangetoond worden dat er geen sprake is van aantasting van beschermde plant- en diersoorten.
Quickscan natuurtoets
Door Buro Ontwerp & Omgeving is in mei 2021 een quickscan natuurtoets voor de locatie uitgevoerd3. De resultaten van dit onderzoek zijn als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. Navolgend worden de belangrijkste conclusies uit het onderzoek nader toegelicht.
Gebiedsbescherming
Ruimtelijke ingrepen in of nabij Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten zijn niet toegestaan wanneer deze significante negatieve effecten op de kernkwaliteiten veroorzaken. Het plangebied ligt buiten de begrenzing van Natura 2000-gebieden. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied betreft het in Duitsland gelegen 'Klevsche Landwehr, Anholtsche Issel, Feldschlaggraben und Regnieter Bach' op een afstand van circa 1,1 kilometer. Andere Natura 2000-gebieden op minder dan 10 km afstand van het plangebied zijn het 'Hetter-Millinger Bruch, und erweiterung' (4,8 km), 'Unterer Nieder-rhein' (4,8 km), 'NSG Bienener Altrhein, Millinger u. Hurler Meer u. NSG Empeler Meer' (7,8 km) en 'NSG Grietherorter Altrhein' (9,5 km). Het meest dichtbijgelegen Nederlands Natura 2000-gebied betreft Rijntakken en ligt op ruim 17 km afstand tot het plangebied.
Er worden geen negatieve effecten verwacht op de Natura 2000-gebieden omdat deze zich alle op een afstand van meer dan 1 kilometer van het plangebied bevinden. Storingsfactoren als oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, verstoring door geluid, verstoring door licht, verstoring door trilling, optische verstoring en verstoring door mechanische effecten zijn daarom niet aan de orde. Er wordt wel geadviseerd om een AERIUS-berekening uit te voeren voor de ontwikkeling op deze locatie. Op deze manier kunnen negatieve effecten als vermesting en verzuring door stikstofdepositie worden berekend en eventueel worden uitgesloten.
Het plangebied valt geheel binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO; deelgebied 37 Oude IJssel) en ligt op kleine afstand van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Er worden door het initiatief geen significante negatieve effecten verwacht op de kernkwaliteiten van de GO en het nabijgelegen GNN.
Bij de ontwikkeling van het projectgebied wordt geen afbreuk gedaan aan de kernkwaliteiten van deelgebied 37 van de Groene Ontwikkelingszone: 'Oude IJssel'. De ontwikkeling heeft op meerdere kernkwaliteiten zelfs een positief effect. Verwacht wordt dat soorten van inrichtingsmodel Winde er het meest op vooruit gaan. Doordat de oevers langs de Aa-strang natuurlijker worden gemaakt ontstaat er een bredere oeverzone en een verschil in stroomsnelheid. Voor veel vissoorten betekent dit een substantiële verbetering van het leefgebied. Daarnaast worden model Rietzanger, model Das en het leefgebied van de steenuil enigszins verbeterd en met de aanleg van een fietspad wordt positief bijgedragen aan de recreatievoorzieningen. Verwacht wordt dat met het creëren van natuurlijke oevers en de aanleg van een voedselbos, bosschages en houtopstanden wordt voldaan aan het versterken van de Groene Ontwikkelingszone.
Soortenbescherming
Van een aantal soorten is de aanwezigheid in het plangebied niet uit te sluiten. Hieronder wordt per soort ingegaan op de bescherming en de mogelijke effecten die zij kunnen ondervinden door de werkzaamheden.
Bunzing, hermelijn en steenmarter
Van de bunzing, hermelijn en wezel is de aanwezigheid in het plangebied niet uit te sluiten. Tijdens de quickscan is het terrein geschikt bevonden door de afwisseling van ruigte, houtopstanden en rivieroever en het afwezig zijn van bebouwing. In het rapport wordt aangegeven dat mogelijk een doorsteek gecreëerd wordt in de naastgelegen houtopstanden (langs de Marmelhorstweg). Indien dit het geval is kunnen negatieve effecten op de bunzing, hermelijn en wezel niet worden uitgesloten. Deze doorsteek zal niet worden gerealiseerd. Om die reden is geen negatief effect op de bunzing, hermelijn en wezel te verwachten.
Beekrombout
Op basis van openbare verspreidingsgegevens blijkt dat de beekrombout voorkomt langs de oevers van het projectgebied. De oevers vormen een geschikte voorplantingshabitat voor de soort. Het uitvoeren van werkzaamheden aan de oevers van de Aa-strang kan een negatief effect hebben op de soort. Nader onderzoek naar de beekrombout is nodig om vast te kunnen stellen of de soort zich hier voortplant.
Grote leeuwenklauw
Uit de openbare beschikbare verspreidingsgegevens blijkt dat de grote leeuwenklauw in de omgeving van het plangebied te verwachten is. Deze soort kan voorkomen op het braakliggende terrein, in de wegberm en de hellingen langs de oever van de Aa-Strang. Nader onderzoek moet uitwijzen of de grote leeuwenklauw een standplaats heeft in het plangebied.
Beekdonderpad
De beekdonderpad is een nachtactieve soort die voorkomt in kleine snelstromende beken met een bodem van grind of stenen. In Nederland wordt de soort aangetroffen in de Geul, Berkel en Aa-Strang. Het uitvoeren van werkzaamheden aan de oevers van de Aa-Strang kan een negatief effect hebben op de soort. De beekdonderpad is een nationaal beschermde diersoort (art. 3.10 Wnb). Hierdoor is het verboden om de soort te vangen of doden en hun rust- of voortplantingsplaatsen opzettelijk te beschadigen of vernielen. Nader onderzoek naar de beekdonderpad is nodig om vast te kunnen stellen of de soort zich hier voortplant.
Stikstofonderzoek
Om inzicht te geven in mogelijke stikstofdepositie op voor stikstofgevoelige Natura2000-gebieden is door Buro Ontwerp & Omgeving een effectbeoordeling stikstofdepositie uitgevoerd4. Deze effectbeoordeling is als Bijlage 4 bijgevoegd.
Uit de uitgevoerde effectbeoordeling stikstofdepositie blijkt dat bij de voorgenomen ontwikkeling in de realisatiefase (de bouw/aanleg) een stikstofdepositie van maximaal 0,10 mol/ha/jr plaatsvindt. Hierbij gaat het om 0,01 mol/ha/jr op ‘Vogelschutzgebiet 'Unterer Niederrhein'’ en ‘NSG Hetter-Millinger Bruch, mit Erweiterung’. Daarnaast vindt er 0,10 mol/ha/jr plaats op ‘Klevsche Landwehr, Anholtsche Issel, Feldschlaggraben und Regnieter Bach’. Voor deze Duitse Natura 2000-gebieden geldt echter dat een stikstofvergunning pas nodig is bij een stikstofdepositie van 7 mol/ha/jr. In de gebruiksfase is geen stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jr. Er is geen sprake van depositie op Nederlandse Natura 2000-gebieden groter dan 0,00 mol/ha/jr in zowel de aanleg- als gebruiksfase.
Op basis van het voorgaande geldt dat de werkzaamheden ten behoeve van het initiatief uitgevoerd kunnen worden zonder Wnb-vergunning.
Nader onderzoek
Voor de soorten beekrombout, grote leeuwenklauw en beekdonderpad is nader onderzoek noodzakelijk. De in het plangebied voorziene natuurontwikkeling zal een grote biodiversiteit kennen, en een habitat bieden aan een groot aantal diersoorten en een goede standplaats voor flora. Indien de genoemde soorten zich voordoen in het plangebied zullen, naast de uitvoering van eventuele wettelijke mitigerende/compenserende maatregelen, de habitats en standplaatsen zoveel mogelijk worden verbeterd.
PM nader onderzoek
Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet in een toelichting van een bestemmingsplan bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.
Archeologie
Archeologisch bureauonderzoek
Door Hamaland Advies in december 2020 een bureauonderzoek archeologie uitgevoerd5. Dit onderzoek is als Bijlage 5 bijgevoegd.
Uit het bureauonderzoek blijkt dat binnen het hoger gelegen noordelijk deel van het plangebied sprake is van een terrasvlakte met poldervaaggronden in lichte zavel. Het zuidelijk deel is gekarteerd als een terrasrestrug met ooivaaggronden in lichte zavel. De noordelijke grens van het plangebied wordt gevormd door de Aa-Strang, welke tot vóór 1937 een iets andere loop kende. Historisch kaartmateriaal geeft aan dat vanaf minstens 1822 bebouwing in het plangebied heeft gestaan. Aannemelijk is echter dat deze bebouwing ouder was. De onbebouwde delen van het plangebied waren destijds in gebruik als bouwland en weiland. Echter, vanaf circa 1988 is vrijwel het gehele zuidelijk-centrale deel van het plangebied bebouwd. Deze bebouwing is inmiddels recentelijk gesloopt.
De trefkans op nederzettingen vanaf het Paleolithicum tot aan de Nieuwe Tijd kan als hoog worden ingeschat. Het zuidelijk deel van het plangebied is hoog gelegen en water bevindt zich in de directe nabijheid. Het is een gunstige verblijfplaats geweest voor jagers/verzamelaars en landbouwende samenlevingen. In het plangebied geldt daarnaast een specifieke archeologische verwachting voor infrastructuur (o.a. paden, bruggen, versterkingen).
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek wordt de kans aanwezig geacht dat er binnen het plangebied archeologische resten aanwezig kunnen zijn. Er is daarom geadviseerd om een verkennend booronderzoek uit te voeren op de plaatsen waar daadwerkelijk grondroeringen gaan plaatsvinden, om de bodemopbouw en de mate van intactheid van de bodem in het plangebied te kunnen toetsen. Voor aanvang van het veldonderzoek dient een door het bevoegd gezag goedgekeurd Plan van Aanpak opgesteld te worden.
Archeologisch booronderzoek
Het booronderzoek zal in een later stadium worden uitgevoerd. Ter bescherming van de mogelijk archeologische waarden in het plangebied Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden in het plangebied zijn op de verbeelding en in de regels de bij de verwachtingswaarden passende, dubbelbestemmingen voor archeologie opgenomen. In deze dubbelbestemmingen is opgenomen dat voorafgaand aan bepaalde bouwwerkzaamheden en werken, geen bouwwerken zijnde, moet worden aangetoond dat er geen sprake is van een mogelijke verstoring van archeologische waarden, dan wel dat deze waarden kunnen worden veilig gesteld. Zie tevens paragraaf 7.2.1.
Cultuurhistorie
De gemeente Oude IJsselstreek heeft een 'Cultuurhistorische waardenkaart' vastgesteld. Op deze kaart is de Aa-Strang als 'historische waterloop' aangemerkt. Met de ontwikkeling krijgt de oever van de Aa-Strang een natuurlijker karakter. Daarnaast wordt de Aa-Strang beleefbaarder gemaakt door het realiseren van een fietsverbinding over de Aa-Strang.
De aspecten cultuurhistorie en archeologie vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.
Verkeer
De realisatie van nieuwe woningen in het plangebied zorgt voor een verkeersaantrekkende werking. Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen is uitgegaan van de kengetallen van het CROW6. Uitgaande van 'koop, huis, vrijstaand' van de verstedelijkingsgraad 'niet stedelijk' en het gebiedstype 'buitengebied' is het aantal verkeersbewegingen maximaal 8,6 per dag. Voorliggend plan maakt maximaal drie nieuwe woningen mogelijk. Het totaal aantal verkeersbewegingen in deze situatie zal daarmee maximaal 25,8 bedragen. Hierbij wordt opgemerkt dat in het kader van voorgenomen initiatief de verkeersbewegingen van een drietal agrarische bedrijfspercelen komen te vervallen. Deze bedrijven zorgden ten opzichte van de voorgenomen woningen voor een veelvoud aan verkeersbewegingen.
Het erf wordt ontsloten door een oprit aan de Grensweg. Met de herinrichting van het plangebied komen vier uitritten op de Marmelhorstweg te vervallen. Dit heeft een positief effect op de verkeersveiligheid ter plaatse. Er worden bewust geen bomen of beplanting aangebracht in het zuidwestelijke deel van het plangebied, zodat het zicht op de kruising Marmelhorstweg-Grensweg goed blijft.
Parkeren
Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het
plan voorziet.
Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het Gemeentelijke Verkeer- en Vervoersplan 2012 - 2020 (GVVP) van de gemeente Oude IJsselstreek. Bij de berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van maximaal drie woningen in de categorie 'Woning duur' in 'Rest bebouwde kom'. Hiervoor wordt een parkeernorm van gemiddeld 2,1 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. Binnen het toekomstig woonperceel is voldoende ruimte aanwezig om te voorzien in de parkeerbehoefte die ontstaat als gevolg van de ontwikkeling.
Fietspad
Aan de oostzijde, langs de Marmelhorsweg wordt het recreatieve fietsnetwerk verbonden door het realiseren van een fietspad dat het reeds gerealiseerde fietspad parallel aan de Marmelhorstweg verbindt met het recreatieve fietspad ten noorden van het plangebied (dat parallel loopt aan de Aa-Strang). Het vrijliggende fietspad is onderdeel van het totale inrichtingsplan voor de buitenplaats, waarbij een brug over de Aa-Strang de verbinding met het bestaande recreatieve netwerk realiseert. De aanleg zorgt daarnaast ook voor veiliger fietsverkeer langs de Marmelhorstweg. In de bestaande situatie wordt het fietsverkeer namelijk over de Marmelhorstweg geleid. In de toekomstige situatie wordt de fiets op dit traject gescheiden van het gemotoriseerde verkeer.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Om te bepalen of voor het project een milieueffectrapport (M.E.R.) moet worden opgesteld, is het van belang om te kijken of de ontwikkeling een activiteit is als opgenomen in de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.).
In de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. Het onderscheid tussen deze twee bijlagen is dat in bijlage C er direct sprake is van een m.e.r.-plicht voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden en besluiten onder de drempelwaarden zijn niet m.e.r.-plichtig. Onderdeel D geeft aan of er voor besluiten beoordeeld moet worden of er m.e.r. noodzakelijk is. Voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en voor besluiten met een omvang onder de drempelwaarden een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Pas na het uitvoeren van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is duidelijk of er een M.E.R. moet worden opgesteld.
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er geldt daarom geen m.e.r.-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling (voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure) uit te voeren.
De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 5.1 tot en met 5.4. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen zal hebben voor het milieu.
Het bestemmingsplan kan zonder m.e.r.(-beoordeling) worden vastgesteld.
Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan wel ruimtelijke onderbouwing onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een project kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Bij het eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.
Voorliggend project betreft een gezamenlijk initiatief van een particulier, het Waterschap Rijn en IJssel en de gemeente Oude IJsselstreek. De gemeente draagt de kosten voor de aanleg en onderhoud van het fietspad. Het Waterschap Rijn en IJssel is verantwoordelijk voor de uitvoering, beheer en de kosten van de herinrichting van de oever van de Aa-Strang en de fietsbrug. Hiervoor is door het algemeen bestuur van het waterschap krediet beschikbaar gesteld. De realisatie en het beheer van het overige deel van de buitenplaats en de woning(en) komen voor rekening van de particuliere initiatiefnemer.
De gemeente heeft met zowel de particuliere initiatiefnemer als het Waterschap Rijn en IJssel een anterieure overeenkomst gesloten, waarin de verdeling van de kosten voor de ruimtelijke procedure is vastgelegd en het verhaal van de kosten bij eventuele planschade. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarmee niet noodzakelijk.
De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.
De initiatiefnemers hebben begin 2021 kennisgemaakt met de bewoners van de zes omliggende woningen op de Grensweg en de Marmelhorstweg. Daarbij hebben ze hen een eerste, mondelinge indruk gegeven van de plannen voor de buitenplaats en inrichting van het terrein, inclusief het fietspad en de oeverzone. Daarbij is aangegeven hoe de plannen van de initiatiefnemers aansluiten bij een eerder in opdracht van de Gemeente Oude IJsselstreek opgesteld schetsplan. De bewoners reageerden positief. Over het inrichtingsplan wordt een vervolgoverleg voorzien.
Te zijner tijd worden in deze paragraaf of in een separate bijlage de resultaten van de procedure verwerkt.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Agrarisch', 'Natuur' en 'Wonen' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische Verwachting 1', 'Waarde - Archeologische Verwachting 2' en 'Waarde - Archeologische Verwachting 3' opgenomen.
Het noordwestelijke deel van het plangebied is bestemd als 'Agrarisch'. Dit deel van het plangebied is geen onderdeel van de buitenplaats. Aangezien voor deze gronden geen actueel bestemmingsplan geldt, zijn deze gronden meegenomen in voorliggend bestemmingsplan. Deze gronden worden bestemd als 'Agrarisch' overeenkomstig de geldende bestemming en het huidige gebruik.
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische doeleinden alsmede voor water en voorzieningen voor de waterhuishouding, extensief (dag)recreatief medegebruik, voor zover daarmee de agrarische functie van de gronden niet onevenredig wordt aangetast, met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, toegangswegen en nutsvoorzieningen.
Binnen deze bestemming is geen bouwvlak opgenomen. Om die reden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Wel zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde (bijvoorbeeld erf- en terreinafscheidingen) toegestaan met een maximale hoogte van 1 meter.
Het overgrote deel van het plangebied is bestemd als 'Natuur'. Deze gronden zijn bestemd voor bos- en natuurgebieden, behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden, voet- en fietspaden, water, oevers, taluds, onderhoudspaden en voorzieningen voor de waterhuishouding, agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer, natuureducatie, extensief (dag)recreatief medegebruik. Daarnaast zijn de bij de bestemming behorende behorende bouwwerken (waaronder bruggen) nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
Tussen de Grensweg en de nieuwe woning(en) is een ontsluitingsweg beoogd. De zone waar deze ontsluitingsweg mag komen is aangeduid op de verbeelding. Met deze aanduiding wordt geregeld dat het erf alleen op de Grensweg mag worden ontsloten en niet op de Marmelhorstweg.
Gebouwen mogen niet worden gebouwd binnen deze bestemming. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn, onder voorwaarden, wel toegestaan.
In de bestemming is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen om de landschappelijke en natuurwaarden binnen de bestemming te beschermen. Dit betekent dat voor sommige werkzaamheden een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd. Er is een uitzondering opgenomen voor de werkzaamheden die betrekking hebben op de uitvoering en het beheer van het landschappelijk inrichtingsplan.
De nieuw te realiseren woningen en het bijbehorende erf zijn bestemd als 'Wonen'. Het bestemmingsvlak voor 'Wonen' is tevens het bouwvlak. Er zijn maximaal drie woningen toegestaan. Deze mogen in vrijstaande of twee-aangebouwde vorm worden gebouwd. Naast het gebruik van de woningen zijn de gronden bestemd voor een aan huis verbonden beroep (onder voorwaarden), een bed en breakfast in een woning, het hobbymatig agrarisch gebruik van gronden en opstallen en het recreatief bewonen van de woning. Daarnaast zijn de bij de bestemming behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, tuinen, erven, parkeer- en groenvoorzieningen toegestaan.
Naast deze functies zijn ook kleinschalige windturbines en zonnepanelen voor de opwekking van duurzame energie op gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan, uitsluitend binnen een bouwvlak ten behoeve van de eigen energievoorziening.
In de regels van de bestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het toestaan van een bedrijf aan huis. Voor de afwijking gelden aanvullende voorwaarden voordat deze kan worden verleend.
In de bouwregels is geregeld dat de nieuw te realiseren woningen een gezamenlijke maximale inhoud mogen hebben van 2.000 m³. De woningen mogen uit maximaal twee bouwlagen bestaan en de bouwhoogte van de woningen bedraagt maximaal 8 meter. Daarnaast mag bij één van de woningen of bijbehorende bouwwerken een hoogteaccent worden aangebracht van maximaal 12 m. De oppervlakte van het hoogteaccent is gemaximeerd op 20 m2.
Bijbehorende bouwwerken (bijvoorbeeld bijgebouwen), overkappingen en overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouw zijnde) zijn, onder voorwaarden, ook toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels.
Waarde - Archeologische Verwachting 1, 2 en 3
De voor Waarde - Archeologische Verwachting 1, 2 en 3 aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, ook bestemd voor het behoud, bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Voorwaardelijke verplichting
In het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Dit borgt dat het landschappelijk inrichtingsplan wordt uitgevoerd. De regel regelt dat woningen uitsluitend mogen worden bewoond, indien binnen vier jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan het landschappelijk inrichtingsplan is uitgevoerd en in stand wordt gehouden.
Het gehele plangebied is aangeduid als 'overige zone - groene ontwikkelingszone'. De gronden ter plaatse van deze aanduiding zijn, naast de daar voorkomende bestemmingen ('Agrarisch', 'Natuur' en 'Wonen'), mede bestemd voor de bescherming en ontwikkeling van landschappelijke en ecologische waarden.
Overige regels
Naast de bestemmingen en de genoemde algemene aanduidingsregel bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.