direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, locatie Kleine Beer en Grote Beer Westendorp
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1509.BP000171-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Gelegen tussen de Kersendijk, Beukendijk en Toldijk in Westendorp bevinden zich de percelen die het plangebied van deze ontwikkeling vormen. In het recente verleden is voor deze locatie een bestemmingsplan vastgesteld die de realisatie van een landgoed ter plaatse mogelijk maakt. De ontwikkeling heeft nog niet plaatsgevonden door te weinig belangstelling in de economische crisisjaren. Nu is er wel concrete interesse.

De opzet voor het landgoed is inmiddels gewijzigd. Om die reden moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld. Voor het plangebied geldt het wijzigingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Wisch 2004, wijziging landgoed grote en kleine beer', vastgesteld op 12 oktober 2009. Op grond van dat wijzigingsplan is het beoogde initiatief niet toegestaan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Plangebied

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is gelegen ten zuiden van de kern van Westendorp en ten westen van Varsseveld. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Beukendijk, aan de oostzijde door de Toldijk, een bos en het perceel Kersendijk 2 aan de zuidzijde en de Kersendijk aan de westzijde. Het plangebied heeft een omvang van circa 10 hectare en wordt in de huidige situatie gebruikt om gewassen op te verbouwen. Het plangebied staat bekend als 'Kleine Beer en Kleine Beer'. Het plangebied is op te delen in Kleine Beer in het noordoosten en Grote Beer in het zuiden van het plangebied.

Op de navolgende afbeeldingen zijn globaal de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000171-ON01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000171-ON01_0002.jpg"

Globale begrenzing plangebied

1.3 Geldende planologische regeling

Het plangebied valt onder de werking van het wijzigingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Wisch 2004, wijziging landgoed grote en kleine beer', vastgesteld op 12 oktober 2009. Op 28 november 2019 heeft de gemeente Oude IJsselstreek het voorbereidingsbesluit 'Woningbouwplanning (fase 3)' genomen, met het doel om woningbouwontwikkeling op de locatie tegen te gaan. Het voorbereidingsbesluit is in november van 2020 verlopen en er is geen nieuw ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd om de voorbereidingsbescherming te continueren. Daarom geldt op dit moment het wijzigingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Wisch 2004, wijziging landgoed grote en kleine beer'.

Op de navolgende afbeeldingen is een uitsnede van de verbeelding van het geldende wijzigingsplan weergegeven. Het plangebied is op de verbeelding verdeeld in de deelgebieden Kleine Beer en deelgebied Grote Beer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000171-ON01_0003.jpg"

Uitsnede geldend wijzigingsplan deelgebied Grote Beer

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000171-ON01_0004.jpg"

Uitsnede geldend wijzigingsplan deelgebied Kleine Beer

Het plangebied heeft binnen het wijzigingsplan de bestemming 'Natuurgebied' en 'Bos Multifunctioneel'. Bij de bestemming 'Natuurgebied' gaat het om behoud van de aanwezige natuurwetenschappelijke waarden. Gronden met de bestemming 'Bos Multifunctioneel' zijn ook bedoeld voor natuur- en landschapsonderhoud, maar niet primair boven andere functies. Daarnaast heeft het plangebied de dubbelbestemmingen 'Landgoed' en 'Wonen'. Binnen de bestemming is een bouwvlak opgenomen waarbinnen bebouwing is toegestaan. Op basis van de geldende planologische regeling zijn in de huidige situatie in totaal zes woningen toegestaan.

Voorliggend initiatief is op basis van de bepalingen van de bestemmingen 'Natuurgebied' en 'Bos Multifunctioneel' niet toegestaan. Met dit initiatief wijzigt de opzet van de woningbouw en wordt buiten het bouwvlak gebouwd. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

De toelichting bestaat uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader en de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. In hoofdstuk 4 volgen de juridische planaspecten. Het vijfde en laatste hoofdstuk is gewijd aan de gevolgde procedure.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied betreft percelen tussen de Kersendijk, Beukendijk en Toldijk te Westendorp. Het plangebied heeft een omvang van circa tien hectare en is in de huidige situatie onbebouwd. Ten noorden van het plangebied is de A18 gelegen. De percelen van het plangebied zijn voornamelijk agrarisch in gebruik. Binnen het plangebied is sprake van hoogteverschillen. In het plangebied ligt langs de Kersendijk en langs de Beukendijk een sloot. De navolgende luchtfoto geeft een impressie van de huidige situatie van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000171-ON01_0005.png"

Luchtfoto van het plangebied

2.2 Toekomstige situatie

Het plan voorziet in de realisatie van twee landgoederen die als één geheel zijn ontworpen. Onderdeel hiervan is de ontwikkeling van natuur. De landgoederen zijn in samenhang met de omgeving en het landschap ontworpen, waardoor het plangebied een groene, kleinschalige en natuurlijke uitstraling krijgt. De landgoederen sluiten aan op het Hoenderbos. Op het oostelijk deel van het plangebied ligt een akker. De woningen worden omringd door bomen, bos, mantels en struwelen, kruidenrijke bermen en bloemrijk grasland. Er worden landschappelijke elementen, zoals bomenrijen, houtwallen en een poel aangebracht. Over het plangebied wordt een openbaar wandelpad gerealiseerd.

Onderdeel van de ontwikkeling van de landgoederen is de realisatie van twee woonclusters met in totaal zes wooneenheden. De woonclusters bevatten ieder drie grondgebonden woningen die met hun voorgevel op het erf zijn georiënteerd. Het plangebied kan verdeeld worden in een zuidwestelijk (Grote Beer) en noordoostelijk deel (Kleine Beer). De woningen op de Kleine Beer deel worden gebouwd in een U-vorm, de woningen op de Grote Beer vormen samen een halve cirkel. De woningen in het midden van de erven hebben de grootste oppervlakte. De oppervlakte van het perceel van de middelste woning op de Grote Beer is circa 3.400 m² en de oppervlakte van het perceel van de middelste woning op de Kleine Beer is 3.200 m². De percelen van de andere woningen hebben een oppervlakte van circa 2.000 m². De toegang tot het wooncluster op de Grote Beer zal gerealiseerd worden door een oprit die ontsloten wordt op de Kersendijk. Het wooncluster op de Kleine Beer wordt via een bomenlaan ontsloten op de Toldijk.

De gemeente Oude IJsselstreek spreekt al sinds 2005 over de ontwikkeling van landgoederen ten zuiden van de Beukendijk en natuur ten noorden van de Beukendijk. De natuur ten noorden van de Beukendijk is al vormgegeven. Op 25 juni 2020 is het bestemmingsplan voor de locatie Kersendijk 6 vastgesteld. Met voorgenomen initiatief wordt concreet invulling gegeven aan de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Voorgenomen initiatief en de ontwikkeling op Kersendijk 6 zijn met elkaar verbonden en vormen samen de landgoederen Kleine Beer en Grot Beer. Navolgende inrichtingskaart geeft een beeld van de toekomstige situatie. De locatie Kersendijk 6 ten noorden van de Beukendijk is hier ook op weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000171-ON01_0006.jpg"

Inrichtingskaart plangebied en de locatie Kersendijk 6

De goot- en bouwhoogte van de woningen in de woonclusters op de landgoederen worden maximaal respectievelijk 4 meter en 9 meter. Per cluster mag de maximale gezamenlijke inhoud van de drie woningen 2.500 m3 zijn. Navolgende afbeeldingen geven een impressie van de beoogde woningen in het wooncluster van de Kleine Beer in de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000171-ON01_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000171-ON01_0008.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000171-ON01_0009.jpg"

Impressie woningen in het plangebied

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid

3.1 Inleiding

Ten behoeve van de planologische procedure moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.

3.2 Beleid

3.2.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.

3.2.2 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • Steden en regio's sterker en gezonder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.


De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen.


Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing rijksbeleid

Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van twee landgoederen die als één geheel zijn ontworpen. Onderdeel hiervan is de ontwikkeling van natuur en de realisatie van twee woonclusters met in totaal zes wooneenheden. De woonclusters bevatten ieder drie grondgebonden woningen. Beide woonclusters worden in samenhang met de omgeving en het landschap ontworpen, waardoor het plangebied een groene, kleinschalige en natuurlijke uitstraling krijgt. Er wordt een openbaar wandelpad gerealiseerd. Met het initiatief wordt een nieuwe toekomstbestendige drager voor het plangebied mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt met ontwikkeling van natuur (onder meer de aanleg van een poel) ingespeeld op klimaatadaptatie.

In voorliggend plan worden twee woonclusters met zes wooneenheden in het plangebied gerealiseerd. In de huidige situatie zijn zes woningen reeds toegestaan. Het aantal woningen neemt per saldo niet toe. Het plan wordt niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

3.2.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten. De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden.

Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.

Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'Groene ontwikkelingszone' en 'Wonen' relevant.

Groene ontwikkelingszone

Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'natuur en landschap' relevant. Op basis van de kaart 'Natuur' van de Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied in zijn geheel binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO) ligt. Het beleid met betrekking tot de GO is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones, waaronder landgrensoverschrijdende klimaatcorridors. De GO heeft een dubbeldoelstelling: er is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met versterking van de ecologische samenhang tussen inliggende en aangrenzende natuurgebieden.

De kernkwaliteiten van de GO bestaan uit de aanwezige ecologische waarden, de ecologische samenhang met inliggende en aangrenzende natuur van het GNN, de geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid en de landschappelijke waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000171-ON01_0010.png"

Ligging plangebied binnen GO (lichtgroen) en ten opzichte van GNN (donkergroen). Plangebied binnen rode contour.

Wonen

In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma, successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Toetsing Provinciaal beleid

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van twee landgoederen. Onderdeel van deze ontwikkeling is natuurontwikkeling en de realisatie van zes grondgebonden woningen in twee woonclusters. Met de uitvoering van het initiatief wordt voldaan aan de doelstellingen van de provincie op het gebied van klimaatadaptatie, biodiversiteit en woon- en leefklimaat.

Met de bouw van de woningen wordt concrete invulling gegeven aan de beoogde woningbouw op de locatie. Er is geen sprake van een nieuwe woonlocatie.

Uit paragraaf 3.3.11 blijkt dat er geen significante negatieve effecten verwacht worden op de kernkwaliteiten van het GO en nabijgelegen GNN. Met voorgenomen initiatief worden de landgoederen natuurlijk ingericht. Enkele kernkwaliteiten van het plangebied worden juist versterkt.

Het initiatief is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.2.4 Regionaal beleid

Regionale woonagenda Achterhoek 2015-2025

Op 24 september 2015 heeft de gemeenteraad van Oude IJsselstreek de Regionale woonagenda Achterhoek 2015-2025 vastgesteld als opvolger van de Regionale Woonvisie 2010-2020. De Regionale woonagenda schets de kaders en geeft ruimte om de inhoud mede door andere partijen te laten invullen. Daarmee verschuift de rol van de overheid van inhoudelijk bepalend naar procesbegeleidend. Kernbegrippen zijn kaders stellen, faciliteren en ruimte geven. De kernboodschap voor de komende jaren luidt dan ook:

  • er zijn (bijna) voldoende woningen (in aantallen) om te voorzien in de vraag. Het is noodzakelijk om de regionale ambitie (5.900 woningen toevoegen tussen 2010 en 2025) verder te verlagen met 10%. Het nieuwe regionale aantal is 3.145 woningen tussen 1 januari 2015 en 1 januari 2025;
  • een integrale aanpak is nodig om de bestaande woningen toekomstbestendig te maken (kwalitatief), waarbij de eigenaar een persoonlijke mix kiest van onderhoud, isolatie, energieopwekking en levensloopbestendig maken. Sloop/nieuwbouw kan een optie zijn;
  • voor leegstaand en leegkomend vastgoed is een gezamenlijke beeldvorming met een lokale aanpak nodig. Naast herbestemmen zal in toenemende mate ook sloop aan de orde zijn;
  • wonen en zorg vormt een belangrijk aandachtspunt bij al deze genoemde ontwikkelingen.

De opgaven uit de Regionale woonagenda die betrekking hebben op de kwalitatieve ontwikkeling van de woningvoorraad zijn, in de meer recente lokale woonagenda, verder uitgewerkt (zie paragraaf 3.2.5).

Regionale Woonvisie

De zeven Achterhoekse gemeenten hebben, samen met de woningcorporaties en de provincie, een gezamenlijke visie op het wonen in de Achterhoek neergelegd voor de periode 2010-2020. De ambitie van de regio Achterhoek luidt daarbij als volgt:

  • Iedereen die wil, kan zijn woonwens in de Achterhoek waarmaken; De Achterhoek is onderscheidend in kwaliteit;
  • Het aantal woningen past bij de kwantitatieve woningvraag;
  • Ontspanning op de woningmarkt betekent kansen benutten en risico's beperken.

De grootste opgave is het realiseren van een omslag in denken: van decennia van groei van de bevolking naar stabilisatie en uiteindelijk krimp. De woningvoorraad wordt maximaal afgestemd op de veranderende lokale vraag van woningzoekenden. De locatie en woonomgeving zijn essentiële kwaliteitskenmerken waarop de Achterhoek zich kan onderscheiden.

Centrumplannen voor de grotere kernen dragen bij aan vitale kernen en voegen hiermee kwaliteit toe aan de regio. Deze plannen krijgen prioriteit. Grootschalige uitlegplannen passen niet bij een situatie van krimp. Om de kwalitatieve uitgangspunten in de regionale woonvisie waar te maken zijn de gemeenten met elkaar een binnenregionale verdeling overeengekomen.

Voor de gemeente Oude IJsselstreek betekent deze verdeling dat de lokale woningvoorraad tot 2020 met 685 woningen mag toenemen. Bij de evaluatie van de woonvisie in 2013 is inmiddels afgesproken dat het aantal woningen niet tot 2020 geldt maar zelfs tot 2025. Op 24 september 2015 heeft de gemeenteraad de Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025 vastgesteld. In de Woonagenda is afgesproken het aantal woningbouwplannen verder terug te brengen, zodat de woningvoorraad meer aansluit bij de krimpende behoefte. In vervolg hierop heeft de gemeenteraad de Beleidsnotitie Woningbouwplanning Oude IJsselstreek vastgesteld waarin een verdere uitwerking is opgenomen voor de reductie van het aantal woningbouwplannen. Zie hiervoor verder onder paragraaf 3.2.5.

Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek

De groei van het aantal huishoudens in de regio houdt echter langer aan dan eerder voorzien. Dit betekent dat er extra woningen moeten komen bovenop het aantal dat nu in afspraken is vastgelegd. Er moet meer ruimte gegeven worden aan de bouw van extra woningen. De prioriteit moet daarbij liggen op woningen waar nu behoefte en een duidelijk tekort aan is. Het Achterhoeks Woonwensen en Leefbaarheidsonderzoek 2017 (AWLO) geeft een helder advies over de bouwopgave: blijf bouwen voor starters en creëer geschikt aanbod waar (actieve) senioren naar kunnen doorstromen. Dit is vertaald naar het geven van extra ruimte door scherpe voorwaarden te stellen aan nieuwe initiatieven voor woningbouw. Met de 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek' zijn regionaal kwalitatieve criteria afgesproken waaraan de gemeenten nieuwe plannen moeten toetsen. Dit betreft de volgende drie kwaliteitscriteria:

  • De behoefte is aangetoond;
  • Voorrang voor transformatie van leegstaand vastgoed (verbouw of nieuwbouw na sloop);
  • Inbreiding gaat voor uitbreiding.

In september 2019 stemden de zeven gemeenteraden in de Regio Achterhoek in met de kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek. In oktober is deze door de provincie Gelderland vastgesteld. De kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw zijn doorvertaald in de 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw' en Lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek'   van de gemeente Oude IJsselstreek (zie paragraaf 3.2.5).

Toetsing regionaal beleid

In de woonagenda wordt aangegeven dat er (bijna) voldoende woningen zijn om te voorzien in de vraag. Op basis van meer recente gegevens uit het regionaal onderzoek naar de leefbaarheid in de regio en de meest recente woningmarktcijfers blijkt echter dat er wel een actuele vraag is naar meer woningen. Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van twee landgoederen. Onderdeel van deze ontwikkeling is de realisatie van twee woonclusters met ieder drie levensloopbestendige woningen die samenhangen met het landschap en de bosrijke omgeving. In de huidige situatie zijn zes woningen reeds toegestaan. Voor de nieuw te bouwen woningen is concrete interesse. Daarmee is de behoefte van de woningen aangetoond. Het initiatief voldoet daarmee aan regionaal beleid.

3.2.5 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025

De gemeenteraad van Oude IJsselstreek heeft op 12 mei 2011 de Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025 vastgesteld. De Structuurvisie geeft richting aan het ruimtelijke, economische en maatschappelijke beleid van de gemeente en laat in grote lijnen zien hoe Oude IJsselstreek zich tot het jaar 2025 zal gaan ontwikkelen. De gemeente Oude IJsselstreek wil zich graag verder ontwikkelen als een dynamische gemeente. Deze boodschap blijft voor de komende jaren een belangrijk uitgangspunt voor het gemeentelijke woonbeleid. Hierbij zijn het Kwalitatief Woon Programma (KWP3), en de opvolger van de regionale woonvisie en de lokale vertaling daarvan kaders voor wonen in de gemeente. Naast het motto 'de juiste woning op de juiste plaats', spelen onder andere kwaliteit van de leefomgeving en de leefbaarheid hierbij een belangrijke rol. Achteruitgang en verloedering van de woon- en leefomgeving moet worden tegengegaan. De bijstelling van de bouwopgave voor de gemeente vraagt om aanpassing van beleid en bestaande bouwplannen. De juiste woning op de juiste plek is hierbij leidend.

De gemeente Oude IJsselstreek kiest waar mogelijk voor inbreiding. Met wijkverbeteringsplannen en geplande nieuwbouwplannen, ziet de gemeente kansen voor het realiseren van meer variatie en onderscheid in het woonaanbod. Hiermee probeert de gemeente Oude IJsselstreek iedereen die woont of wil wonen in de gemeente te voorzien van een passende woning.

Beleidsnotitie Woningbouwplanning Oude IJsselstreek

De beleidsnotitie Woningbouwplanning Oude IJsselstreek is op 24 november 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Belangrijkste opgave voor de toekomst is het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van deze bestaande voorraad. Dit kan door middel van het stimuleren van verduurzaming en levensloopbestendigheid. Daarnaast moeten plannen ontwikkeld worden voor vervangende nieuwbouw. De nieuwbouw is slechts een onderdeel van de totale opgave binnen de volkshuisvesting. Deze notitie gaat in op de beperkte woningbouwopgave in de gemeente en waar deze nieuwbouw de meeste toegevoegde waarde heeft.

Lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek

In de 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw' wordt aanbevolen om lokaal een kader vast te stellen over de ruimtelijke inpassing van nieuwbouw binnen de bebouwde kom en in het buitengebied. Op 20 februari 2020 heeft de gemeenteraad vervolgens de 'Lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek' vastgesteld. De 'Lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek' vormt samen met de 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor Woningbouw' de kaders voor nieuwe woningbouwplannen. Met het vaststellen van de Lokale kwaliteitscriteria en de (regionale) Kwalitatieve toetsingscriteria beschikt de gemeente over een compleet kader waarmee nieuwe woningbouwplannen kunnen worden getoetst en kan de gemeente sturen op gewenste ontwikkelingen op de woningmarkt.

Uit de 'Lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek' blijkt dat de aantoonbare (woning)behoefte voor de komende jaren vooral bij het toevoegen van starters- en levensloopgeschikte woningen ligt, de gemeente wil hier dan ook extra op inzetten. Voor het starterssegment ligt de nadruk logischerwijs met name bij de betaalbaarheid. De levensloopgeschikte woningen zijn voor de doelgroep senioren bedoeld, daarbij gaat het om woningen waarbij (minimaal) alle basisvoorzieningen op de begane grond of gelijkvloers aanwezig zijn. Het bouwen van woningen op locaties met leegstaand vastgoed heeft de voorkeur. Vanuit het oogpunt van zorgvuldig ruimtegebruik gaat woningbouw op inbreidingslocaties voor op uitbreiding aan de randen van onze kernen. In het kader van de juiste woning op de juiste plek zijn vier typen woningbouwplannen te onderscheiden waarvoor de lokale kwaliteitscriteria een kader biedt:

  • bouwen op onbenutte inbreidingslocaties 'van binnen naar buiten';
  • buitengebied: woningsplitsing;
  • buitengebied: functieverandering en hergebruik vrijkomende agrarische bebouwing (VAB's);
  • buitengebied: landgoederen;

Uitgangspunt voor het buitengebied is dat het toevoegen van extra verstening ongewenst is, het behoud of zelfs de versterking van het groene karakter staat hier daarom centraal. Een initiatief voor woningbouw mag niet ten koste gaan van aanwezige natuur- en/of landschapskwaliteiten. Voor elk type woningbouwplan, of dat nu woningsplitsing, hergebruik/functieverandering van voormalige agrarische gebouwen (vab) of een landgoed is, geldt dat er in een erf- en/of landschapsinrichtingsplan moeten worden aangetoond dat het plan voldoende ruimtelijke kwaliteit biedt. De lokale kwaliteitscriteria voor het realiseren van een landgoed in het buitengebied zijn:

  • alleen binnen de ontbrekende delen van de Groene Ontwikkelingszone (GO), direct aangrenzend aan het Gelders natuurnetwerk (GNN), of daar waar een forse impuls aan de aanwezige landschappelijke kwaliteit en natuur wordt gegeven;
  • de aanleg van de natuurcompensatie bedraagt minimaal 5 hectare;
  • minimaal 80% van het landgoed is openbaar toegankelijk;
  • het maximale aantal te realiseren woningen per landgoed bedraagt drie, met een gezamenlijke inhoud van maximaal 2.500 m³. Te realiseren binnen één hoofdgebouw of als ensemble;
  • per woning is maximaal 150 m² aan bijgebouwen toegestaan;
  • de initiatiefnemer dient voor de natuurcompensatie een landschapsinrichtingsplan en een natuurbeheersplan in bij de gemeente. Voor de woningbouw dient sprake te zijn van een zorgvuldige stedenbouwkundige opzet (erfprincipe). De initiatiefnemer dient hiertoe een erfinrichtingsplan te overleggen. Uitgangspunt hierbij is de 'één erf-gedachte'. Het natuurbeheersplan, het erf- en het landschapsinrichtingsplan moet binnen 1 jaar na oplevering van de nieuwe woning(en) gerealiseerd zijn.

Landschapsontwikkelingsplan

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de gemeente Oude IJsselstreek de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. Het biedt de mogelijkheid om optimaal in te spelen op planprocessen.

Het LOP is ontwikkelingsgericht opgezet en geeft spelregels voor initiatieven in het landelijk gebied. Het hoofddoel daarbij is de koppeling van de vernieuwing van de plattelandseconomie aan de versterking van de landschappelijke karakteristieken. Daarbij is bescherming van erkende waardevolle elementen in het landschap van belang, maar ook actieve ontwikkeling van nieuwe kwaliteiten in het landschap. In het LOP worden zes verschillende deelgebieden (ensembles) onderscheiden. De begrenzing van deze ensembles is gebaseerd op de wijze waarop mensen in het gebied het landschap beleven. Steeds is gekozen voor eenheden die mensen als hun landschap, hun leefomgeving, ervaren.

Toetsing gemeentelijk beleid

Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van twee landgoederen. Als onderdeel van de landgoederen worden twee woonclusters met ieder drie grondgebonden woningen gerealiseerd. Navolgend worden de lokale kwaliteitscriteria voor het realiseren in een buitengebied getoetst.

  • De landgoederen worden gerealiseerd in de GO, direct grenzend aan het GNN. Daarmee wordt een forse kwaliteitsimpuls aan de aanwezige landschappelijke kwaliteit en natuur gegeven.
  • Het plangebied omvat de landgoederen Kleine Beer en Grote Beer en heeft een totale omvang van minimaal tien hectare.
  • Binnen het plangebied wordt een openbaar wandelpad gerealiseerd, waardoor de landgoederen openbaar beleefbaar zijn. De woonpercelen zijn niet openbaar toegankelijk.
  • Het maximaal aantal te realiseren woningen per landgoed bedraagt drie, met een gezamenlijke inhoud van maximaal 2.500 m3.
  • In de regels van het bestemmingsplan is geregeld dat per woning maximaal 150 m² aan bijgebouwen is toegestaan.
  • Het initiatief wordt landschappelijk ingericht. De initiatiefnemer heeft een inrichtings-, beplantings- en beheerplan ingediend bij de gemeente en gaat daarbij ook uit van de 'één erf-gedachte' per landgoed. In de anterieure overeenkomst is opgenomen dat het inrichtings-, beplantings- en beheerplan binnen 1 jaar na oplevering van de nieuwe woningen gerealiseerd moet zijn.

Het initiatief voldoet daarmee aan de Lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek. Met de ontwikkeling van het plangebied is er sprake van een versterking van waardevolle kenmerken van het gebied en daarmee een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en vitaliteit van het buitengebied.


Het initiatief is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

3.3 Milieu- en omgevingsaspecten

3.3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende milieu- en omgevingsaspecten waar rekening mee moet worden gehouden. Om de haalbaarheid van het bestemmingsplan aan te tonen, is voor een deel van deze aspecten onderzoek verricht. In de betreffende paragrafen worden de bevindingen uit de onderzoeken nader toegelicht.

3.3.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Algemeen

Om te bepalen of voor het project een milieueffectrapport (M.E.R.) moet worden opgesteld, is het van belang om te kijken of de ontwikkeling een activiteit is als opgenomen in de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.).

In de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. Het onderscheid tussen deze twee bijlagen is dat in bijlage C er direct sprake is van een m.e.r.-plicht voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden en besluiten onder de drempelwaarden zijn niet m.e.r.-plichtig. Onderdeel D geeft aan of er voor besluiten beoordeeld moet worden of er m.e.r. noodzakelijk is. Voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en voor besluiten met een omvang onder de drempelwaarden een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Pas na het uitvoeren van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is duidelijk of er een M.E.R. moet worden opgesteld.

Toetsing

Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er geldt daarom geen m.e.r.-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling (voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure) uit te voeren.

De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 3.3.3 tot en met 3.3.11. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Conclusie

Het bestemmingsplan kan zonder m.e.r.(-beoordeling) worden vastgesteld.

3.3.3 Bodem

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Door Buro Ontwerp & Omgeving zijn in februari 2021 twee verkennende bodemonderzoeken ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen op de Kleine Beer en Grote Beer uitgevoerd. De twee onderzoeken zijn als Bijlage 1 en Bijlage 2 bijgevoegd. De conclusies uit de onderzoeken worden hierna kort behandeld.

Kleine Beer

Uit de resultaten komt naar voren dat de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie matig fijn tot matig grof en zwak tot matig siltig zand. De bovengrond is zwak humeus. In de bodem zijn geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op een mogelijke verontreiniging van de bodem. Op het maaiveld en in de bodem zijn op indicatieve wijze geen asbestverdachte materialen aangetroffen.

Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met kobalt. In de ondergrond zijn voor de geanalyseerde parameters geen gehalten boven de achtergrondwaarde aangetoond. In het grondwater zijn concentraties barium boven de tussenwaarde (matige verontreiniging) en minerale olie boven de streefwaarde (lichte verontreiniging) gemeten. In de omgeving worden vaker verhoogde concentraties met zware metalen in het algemeen en barium in het bijzonder aangetroffen. Aangenomen wordt dat de (matig) verhoogde concentraties een natuurlijke oorsprong hebben.

De resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek voor de onderzoekslocatie Grote Beer geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader onderzoek. De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde woningbouw.

Grote Beer

Uit de resultaten komt naar voren dat de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie uit matig fijn tot matig grof, zwak tot matig siltig zand bestaat. De bovengrond is zwak humeus. In de bodem is incidenteel een bijmenging met sporen baksteen aangetroffen. Voor het overige zijn geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op een mogelijke verontreiniging van de bodem. Op het maaiveld en in de bodem zijn op indicatieve wijze geen asbestverdachte materialen aangetroffen.

Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met kobalt. In de ondergrond zijn voor de geanalyseerde parameters geen gehalten boven de achtergrondwaarde aangetoond. In het grondwater zijn concentraties barium boven de streefwaarde gemeten. Dit betreft een lichte verontreiniging.

De resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek voor de onderzoekslocatie Grote Beer geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader onderzoek. De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde woningbouw.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3.4 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

In februari 2021 is door Buro Ontwerp & Omgeving een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het onderzoek is als Bijlage 3 bijgevoegd.

In de omgeving van het plangebied liggen geen spoorlijnen en gezoneerde bedrijventerreinen. Het plangebied ligt wel in de zone van A18, de Kersendijk en de Toldijk. Voor de Beukendijk en de Bijvankstraat is geen akoestisch onderzoek noodzakelijk. Gezien de lage verkeersintensiteiten op de zandwegen is de verwachting dat er geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB is.

A18

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de A18 bedraagt 50 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden. De hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 53 dB wordt echter niet overschreden.

De A18 zorgt voor een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Daarom is gekeken naar doeltreffende geluidsreducerende maatregelen. Gezien de beperkte schaal van dit plan is het niet mogelijk of wenselijk om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot waarden die lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Om de binnenwaarde van 33 dB uit het 'Bouwbesluit 2012' te kunnen garanderen kan extra geluidsisolatie noodzakelijk zijn. Bij de aanvraag van een 'Omgevingsvergunning bouwen' (voormalige bouwvergunning) kan door middel van een aanvullend bouwakoestisch onderzoek worden aangetoond dat de binnenwaarde van 33 dB wordt gehaald.

Op basis van de Wgh kan de gemeente Oude IJsselstreek een hogere waarde verlenen afkomstig van de A18. De verlening van de hogere waarde vindt plaats in een aparte hogere waarde-procedure gelijktijdig met de ruimtelijke procedure.

Kersendijk

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Kersendijk bedraagt 46 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.

Toldijk

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Toldijk bedraagt 44 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.

Conclusie

Het aspect geluid vormt na verlening van hogere waarden geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3.5 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10  wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing
Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2020 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3.6 Externe veiligheid

Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Toetsing

Het plangebied is in de huidige situatie agrarisch in gebruik. Het initiatief voorziet in de realisatie van twee landgoederen met ieder een wooncluster bestaande uit drie woningen. Daarmee worden zes nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd in het plangebied ten opzichte van de voorgaande situatie. De navolgende afbeelding bevat een fragment van de risicokaart Nederland. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een blauw kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000171-ON01_0011.jpg"

Uitsnede risicokaart Nederland

Stationaire bronnen

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van stationaire bronnen.

Mobiele bronnen

Het plangebied is gelegen op 500 m ten zuiden van de A18. Over deze transportroute worden giftige vloeistoffen en brandbare vloeistoffen getransporteerd. De 10-6 contour van deze weg bedraagt 0 m voor het plaatsgebonden risico. Het plangebied ligt eveneens buiten het invloedsgebied van het groepsrisico (82 meter) voor deze weg. Een nadere onderbouwing kan daarom achterwege blijven.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3.7 Geur

Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (c.q. het Activiteitenbesluit) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij.

De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

Toetsing

In dit plan worden zes nieuwe grondgebonden woningen gerealiseerd. Hiermee is sprake van de realisatie van een nieuwe geurgevoelige functie.

Om aan te tonen dat er in het plangebied wat betreft het aspect geur sprake is van een aanvaardbaar woonklimaat, wordt gekeken naar dichtbijzijnde veehouderijen in de omgeving van het plangebied. Aan de Pellendijk 4 en Veldkamperstraat 39 zijn paardenhouderijen en -fokkerijen gevestigd. Voor paarden is in het kader van de Wgv geen geuremissie vastgesteld. Voor bedrijven met paarden gelden vaste afstandsnormen.

De Wgv maakt voor de afstandsnormen onderscheid tussen een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom (100 meter tot emissiepunt) en buiten de bebouwde kom (50 meter tot emissiepunt). Het gaat hierbij niet om de verkeerskundige bebouwde kom, maar om de ruimtelijke situatie. Het voorgenomen initiatief ligt buiten de bebouwde kom en daarom moet de afstand van de nieuwe geurgevoelige objecten (woningen) tot het emissiepunt (stal) minimaal 50 meter bedragen.

De afstand van de woonclusters in het plangebied tot het agrarische bouwblok van de paardenhouderijen aan de Pellendijk 4 en Veldkamperstraat 39 bedraagt respectievelijk circa 500 en 535 meter. Daarmee wordt voldaan aan de afstandsnormen uit de Wgv. De geplande woningen in het plangebied bevinden zich dus op een afstand die voldoet aan de afstandseis die is bepaald in de Wgv en onderhavig plan zorgt niet voor een (verdere) beperking van de bedrijfsvoering van veehouderijen in de omgeving.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3.8 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.

Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van de woningen gelegen buiten het betreffende perceel.

Toetsing

Het plangebied en haar omgeving maakt gezien de aanwezige functies deel uit van 'rustig buitengebied'. Het initiatief voorziet in de realisatie van twee landgoederen. Onderdeel van deze ontwikkeling is de realisatie van twee woonclusters.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied

In de omgeving van het plangebied zijn enkele hinderveroorzakende functies gelegen. In de omgeving van het plangebied zijn veehouderijen gelegen. Voor veehouderijen is het aspect geur van belang. Bij de veehouderijen in de omgeving van het plangebied wordt voor het aspect geur getoetst aan de wettelijke bepalingen uit de Wet geurhinder en veehouderij (zie paragraaf 3.3.7). Uit paragraaf 3.3.7 blijkt dat de veehouderijen buiten de richtafstand van 50 meter vallen. De veehouderijen vormen dus geen belemmering voor het initiatief.

Aan de Toldijk 1 worden eenjarige gewassen geteeld. De navolgende tabel laat zien hoe de functie kan worden gecategoriseerd op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Daarnaast geeft de tabel de minimaal aanbevolen richtafstanden (in meters) aan voor deze functie.

Functie   Type inrichting   Geur   Stof   Geluid   Gevaar  
Akkerbouw   Akkerbouw en fruitteelt (bedrijfsgebouwen)   10   10   30   10  

De richtafstand, die volgt uit de VNG-brochure, voor voorliggend initiatief bedraagt 30 meter. De afstand tussen de nieuw te realiseren woningen en de omliggende functie bedraagt circa 200 meter. De afstand is daarmee voldoende groot.

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woningen kunnen worden aangemerkt als milieuhindergevoelig.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3.9 Water

Algemeen

In het kader van het Nationaal Bestuursakkoord Water moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het procesinstrument de Watertoets. In de waterparagraaf van het bestemmingsplan moeten de resultaten van deze toets worden opgenomen, waaronder het wateradvies van de waterbeheerder.

Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.

Watertoets

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.

De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als erop een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.

Navolgend is de watertoetstabel opgenomen. De relevante waterthema's voor de ontwikkeling worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied (meest nabijgelegen ligt 3 km) op of winterbed van een rivier?  
Nee


Nee  
2


2  
riolering en afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
Nee

Nee

Nee  
2

1

1  
wateroverlast (oppervlaktewater)   1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Ja

Ja

Nee

Nee  
2

1

1

1  
oppervlaktewaterkwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   Nee   1  
grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
Nee

Nee
Nee

Nee  
1

1
1

1  
grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee


Nee  
1


2  
volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
1

1  
natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee

Nee

Nee

Nee  
2

2

1

1  
verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee   2  
cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Algemeen en wateroverlast

Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van twee landgoederen die als één geheel zijn ontworpen. Onderdeel van de ontwikkeling van de landgoederen is de realisatie van twee woonclusters met in totaal zes wooneenheden. Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe.

Hemelwater afkomstig van de nieuw te realiseren woningen wordt middels kratten in de bodem geïnfiltreerd ter plaatse van de erven. Onderdeel van de inrichting van de landgoederen is de aanleg van een poel. De poel zorgt voor een toename in het bergend vermogen in het plangebied.

Overleg Waterschap Rijn en IJssel

PM overleg Waterschap Rijn en IJssel

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3.10 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

Archeologie

In 2007 is door BAAC archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Dit onderzoek is als Bijlage 4 bijgevoegd. Uit het onderzoek is gebleken dat binnen het plangebied geen bekende archeologische waarden aanwezig zijn. Ook volgens de archeologische kaart van de gemeente Oude IJsselstreek is het plangebied gelegen in een zone met een lage archeologische verwachting. De gemeente Oude IJsselstreek stelt archeologisch onderzoek voor gebieden in een zone met een lage archeologische verwachting niet verplicht.

Cultuurhistorie

In de omgeving van het plangebied is geen sprake van elementen met cultuurhistorische waarden die van invloed zijn op voorgenomen initiatief.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3.11 Ecologie

Algemeen

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. Bij de natuurwetgeving kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming.

Toetsing

Door Loo Plan is in februari 2018 een quickscan natuurtoets uitgevoerd. De conclusies uit dit onderzoek worden hierna behandeld. Dit onderzoek is als Bijlage 5 bijgevoegd.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op een afstand van meer dan 15 km van Natura2000-gebied Korenburgerveen. Storingsfactoren als oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, verstoring door geluid, verstoring door licht, verstoring door trilling, optische verstoring en verstoring door mechanische effecten zijn niet aan de orde.

Op de navolgende afbeelding is te zien dat het plangebied grenst aan gebieden die behoren tot GNN en in de GO is gelegen. De geplande werkzaamheden en inrichting van het plangebied hebben geen negatief effect op de kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen. Met voorgenomen initiatief worden de landgoederen natuurlijk ingericht. Enkele kernkwaliteiten van het plangebied worden versterkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000171-ON01_0012.png"

Ligging plangebied ten opzichte van GNN (donkergroen) en GO (lichtgroen)

Soortbescherming

Beschermde soorten hebben geen verblijfplaatsen in het plangebied. Er verdwijnt geen essentieel leefgebied. Met de ontwikkeling in het plangebied worden geen verbodsbepalingen op de Wet natuurbescherming overtreden. Het kan zijn dat er tijdens de werkzaamheden algemene diersoorten op het perceel voorkomen. Hierbij moet de algemene zorgplicht in acht worden genomen (artikel 1.11 Wnb). In verband met eventuele aanwezigheid van algemene vogelsoorten moeten de werkzaamheden buiten het vogelbroedseizoen worden uitgevoerd.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3.12 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

Verkeer

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van twee landgoederen met ieder drie woningen. Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen per woning is uitgegaan van de CROW-publicatie uit 2018 'Toekomstbestendig parkeren'. Uitgaande van 'koop, huis, vrijstaand' van de verstedelijkingsgraad 'niet stedelijk' en het gebiedstype 'buitengebied' is het aantal verkeersbewegingen per woning maximaal 8,6 per dag. Dit betekent dat met de realisatie van voorliggend project (6 x 8,6 =) maximaal 51,6 verkeersbewegingen per dag extra tot stand komen.

Het plangebied is in de huidige situatie onbebouwd. Volgens het vigerende wijzigingsplan zijn zes wooneenheden reeds toegestaan. De realisatie van zes woningen zal naar verwachting leiden tot een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen in de omgeving van het plangebied. Zoals besproken is in paragraaf 2.2 wordt de toegang tot het wooncluster op de Grote Beer gerealiseerd door een oprit die ontsloten wordt op de Kersendijk. Het wooncluster op de Kleine Beer wordt via een bomenlaan ontsloten op de Toldijk. Deze ontsluitingswegen hebben voldoende capaciteit om het aantal verkeersbewegingen te kunnen verwerken.

Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het Gemeentelijke Verkeer- en Vervoerplan 2012 - 2020 (GVVP) van de gemeente Oude IJsselstreek. De GVVP heeft geen categorie voor 'Buitengebied'. Daarom is bij de berekening van de parkeerbehoefte uitgegaan van zes woningen in de categorie 'Woning duur' in 'Rest bebouwde kom'. De parkeerbehoefte bedraagt minimaal 2 parkeerplaatsen per woning. De totale parkeerbehoefte komt daarmee op 12 parkeerplaatsen. De parkeerbehoefte zal op eigen terrein naast de woningen worden opgelost. Hiervoor is voldoende ruimte aanwezig.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3.13 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend bestemmingsplan maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld, waarmee de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemer. Een exploitatieplan hoeft niet vastgesteld te worden indien verhaal van kosten anderszins is verzekerd, en tevens locatie-eisen niet nodig zijn of anderszins zijn verzekerd.

De gemeente neemt niet deel aan de ontwikkeling van het plan. De gemeente verzorgt de planologische kaders na toetsing van de planontwikkeling. De ambtelijke kosten voor de realisatie van het plan zijn voor de gemeente anderszins verzekerd via de legesverordening en een anterieure overeenkomst. In deze anterieure overeenkomst wordt tevens vastgelegd dat mogelijke planschade voor rekening van de initiatiefnemer is. Het vaststellen van een exploitatieplan is hiermee niet noodzakelijk.

De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.

Hoofdstuk 4 Juridische planaspecten

4.1 Algemeen

4.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

4.1.2 Bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming
    Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding
    Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
4.1.3 Hoofdstukindeling van de regels


De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (Artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (Artikel 2).

  • 2. Bestemmingsregels
    In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

    Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

    Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

  • 3. Algemene regels
    In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.

  • 4. Overgangs- en slotregels
    In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

4.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.


De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

4.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Natuur' en 'Wonen' opgenomen.

Natuur 

Het grootste deel van het plangebied is bestemd als 'Natuur'. Deze gronden zijn bestemd voor bos- en natuurgebieden, behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden, voet- en fietspaden, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer, ontsluitingswegen voor aangrenzende woonpercelen, extensief (dag)recreatief medegebruik. Daarnaast zijn de bij de bestemming behorende behorende bouwwerken, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

Gebouwen mogen niet worden gebouwd binnen deze bestemming. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn, onder voorwaarden, wel toegestaan.


In de bestemming is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen om de landschappelijke en natuurwaarden binnen de bestemming te beschermen. Dit betekent dat voor sommige werkzaamheden een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd. Er is een uitzondering opgenomen voor de werkzaamheden die betrekking hebben op de uitvoering en het beheer van het inrichtings-, beplantings- en beheerplan.

Wonen

De nieuw te realiseren woningen en de bijbehorende erven zijn bestemd als 'Wonen'. Per wooncluster is één bestemmingsvlak opgenomen. Per bestemmingsvlak zijn drie bouwvlakken aangeduid. Binnen elk bouwvlak is maximaal één vrijstaande woning toegestaan. Naast het gebruik van de woning zijn de gronden bestemd voor een aan huis verbonden beroep (onder voorwaarden), een bed en breakfast in een woning, het hobbymatig agrarisch gebruik van gronden en opstallen en het recreatief bewonen van de woning. Daarnaast zijn de bij de bestemming behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, tuinen, erven, parkeer- en groenvoorzieningen toegestaan.

Naast deze functies zijn ook kleinschalige windturbines en zonnepanelen voor de opwekking van duurzame energie op gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan, uitsluitend binnen een bouwvlak ten behoeve van de eigen energievoorziening.

In de regels van de bestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het toestaan van een bedrijf aan huis. Voor de afwijking gelden aanvullende voorwaarden voordat deze kan worden verleend.

In de bouwregels is geregeld dat per bestemmingsvlak (oftewel per wooncluster) de gezamenlijke inhoud van de drie woningen niet groter mag zijn dan 2.500 m3. De toegestane goot- en bouwhoogte van de woningen bedraagt respectievelijk 4 m en 9 m.

Bijbehorende bouwwerken (bijvoorbeeld bijgebouwen), overkappingen en overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouw zijnde) zijn, onder voorwaarden, ook toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels.

4.2.2 Algemene regels

Groene Ontwikkelingszone

Het gehele plangebied is aangeduid als 'overige zone - groene ontwikkelingszone'. De gronden ter plaatse van deze aanduiding zijn, naast de daar voorkomende bestemmingen (Wonen en Natuur), mede bestemd voor de bescherming en ontwikkeling van landschappelijke en ecologische waarden.

Overige bepalingen

Naast de bestemmingen en de genoemde algemene aanduidingsregel bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht.

Hoofdstuk 5 Procedure

Te zijner tijd worden in deze paragraaf of in een separate bijlage de resultaten van de procedure verwerkt.