direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Fietspad Ulft-Silvolde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1509.BP000155-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Sinds het begin van deze eeuw heeft de gemeente op provinciaal- en (EU-)regionaal niveau intensief overleg over het aansluiten bij een doorgaande fietsroute van Doesburg naar Bocholt. De fietsroute heeft een toeristisch/recreatief karakter.
De gewenste aanleg van een fietsroute is al opgenomen in de 'Gebiedsvisie DRU Industriepark – Deel II', welke door de gemeenteraad is vastgesteld op 17 maart 2011. De wens voor het fietspad wordt versterkt door de kans om scholieren een alternatieve en veilige fietsroute te bieden van en naar scholengemeenschap Het Almende College. Daarnaast kan het beoogde fietspad ook als een interessante route worden gezien voor andere (dagelijkse) fietsers. Op 7 februari 2018 is daarom door het college besloten om in te zetten op de realisatie van een nieuw fietspad. Het tracé loopt van de openbare weg 'Over de IJssel' naar de 'Paasberglaan' door weilanden en bos. Het fietspad wordt gezien als een verbetering van het bovenlokaal fietsnetwerk.

Het toekomstig tracé is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Oude IJsselstreek 2017'. De bij het plangebied betrokken gronden hebben op basis van het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch met waarden', 'Agrarisch' en de bestemming 'Bos'. De beoogde ontwikkeling is niet mogelijk binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan. Om die reden is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied, ten zuidwesten van de bebouwde kom van Silvolde. Het plangebied is hoofdzakelijk in gebruik ten behoeve van agrarische doeleinden en betreft deels bos en een sloot.

Op de navolgende afbeelding is de begrenzing van het plangebied globaal aangegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000155-VA01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Zoals reeds is gesteld, valt het plangebied onder de werking van het bestemmingsplan 'Buitengebied Oude IJsselstreek 2017' Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Oude IJsselstreek op 28 juni 2018.

Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Oude IJsselstreek 2017' weergegeven. Het globale tracé van het fietspad is daarop met een rode lijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000155-VA01_0002.jpg"

Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Oude IJsselstreek 2017'

Op grond van het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Oude IJsselstreek 2017' zijn de gronden van het beoogde tracé ter plaatse bestemd als 'Bos', 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden'. Verder zijn er een aantal gebiedsaanduidingen en dubbelbestemmingen op het plangebied van toepassing. Het gaat hierbij om de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 3' en 'Waarde - Cultuurhistorie' en de gebiedsaanduidingen 'overige zone - gelders natuur netwerk', 'overige zone - groene ontwikkelingszone', 'overige zone - Reliëf', 'overige zone - zandwegen' en 'overige zone - Openheid'.

Omdat een fietspad op basis van de bestemming 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden' niet is toegestaan, is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen en bevat de milieu- en omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw van de planregels (hoofdstuk 4) en de uitkomsten van de gevolgde procedure (hoofdstuk 5).

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Bestaande situatie plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied, ten zuidwesten van de bebouwde kom van Silvolde en is hoofdzakelijk in gebruik ten behoeve van agrarische doeleinden en betreft deels bos. Vanaf de weg 'Over de IJssel' zijn diverse weilanden te zien waar het toekomstige tracé doorheen gaat lopen. Verderop is ook een bos te zien. Na het bos bevinden zich een aantal weilanden waarna de Paasberglaan bereikt wordt. Ten oosten, ten zuiden en ten westen van het plangebied bevinden zich voornamelijk weilanden.

De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000155-VA01_0003.jpg"

Impressie huidige situatie plangebied gezien vanaf 'Over de IJssel'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000155-VA01_0004.jpg"

Impressie huidige situatie plangebied gezien vanaf de 'Paasberglaan' ten noordwesten van het plangebied.

2.2 Toekomstige situatie plangebied

Het nieuw te realiseren fietspad verbindt de weg Over de IJssel met de Paasberglaan. Het tracé volgt daarbij grotendeels landschappelijke lijnen. Ter hoogte van de Paasberglaan sluit het tracé aan op een bestaand pad ten oosten van het Almende college.

Op de navolgende afbeeldingen is het globale tracé en een fragment van het tracé weergegeven met de bijbehorende legenda. In Bijlage 1 van de regels is de volledige inrichtingstekening opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000155-VA01_0005.jpg"

Globale begrenzing plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000155-VA01_0006.jpg"

Fragment voorliggend initiatief

Het fietspad zal in beton dan wel asfalt worden uitgevoerd. Onder deze verharding zal bodemverbetering worden toegepast. Verder zal, daar waar nog geen bestaande sloot naast het tracé is gelegen, een greppel worden gegraven. Op één locatie is het fietspad geprojecteerd over een sloot. Ter plaatse zal een duiker worden aangebracht. Om het regenwater dat op het fietspad terecht komt af te kunnen voeren, wordt de verhardingslaag in een tonrond profiel gelegd, zo kan het regenwater aan beide kanten van het pad aflopen. Op de onderstaande afbeelding is een principedoorsnede van het fietspad weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000155-VA01_0007.jpg"

Principedoorsnede fietspad

Halverwege het tracé worden gronden ingericht ten behoeve van natuurcompensatie in het kader van het Gelders Natuurnetwerk (zie tevens paragraaf 3.6.2). Naast de natuurcompensatie worden de gronden aan weerszijden van het fietspad ingeplant als een kruidenrijke/bloemrijke berm.

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid

3.1 Inleiding

Ten behoeve van de planologische procedure moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.

3.2 Beleid

3.2.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggende ruimtelijke onderbouwing, worden in deze paragraaf behandeld. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is het relevante beleid op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende initiatief.

3.2.2 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en gezonder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.


De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, electriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek is opgenomen. In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening. Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing rijksbeleid

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In voorliggend plan wordt een fietspad aangelegd en wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt. Er is daarmee geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

Het voorgenomen plan raakt verder geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.2.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.

Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.

Voor dit initiatief is de ambitie 'bereikbaarheid' van toepassing. Bereikbaarheid is een kritische succesfactor voor een verbonden samenleving en een krachtige, duurzame Gelderse economie. Mensen willen snel en veilig op hun werk kunnen komen, elkaar kunnen ontmoeten, ervaringen kunnen delen, de vele Gelderse evenementen kunnen bezoeken, grenzen kunnen verleggen. Een sterk netwerk zorgt daarvoor. Het is de taak van de provincie om te zorgen voor de veiligheid en vlotte doorstroming op dit netwerk. Het verkeer en (openbaar) vervoer moet schoner, gezonder en duurzamer. Fossiele brandstoffen raken op en maken plaats voor duurzame energiebronnen, zoals elektrische auto's en waterstofvoertuigen. Hetzelfde geldt voor het beheer en onderhoud van de wegen. Dit gebeurt zo schoon en duurzaam mogelijk; iets wat de provincie als voorwaarde ook aan hun partners meegeeft. Er liggen tal van kansen op het terrein van duurzame mobiliteit: vervoers- en goederensystemen slimmer verbinden, meer oplaadpunten voor elektrische auto's en duurzame tankpunten, stimuleren van fietsgebruik, experimenten met nieuwe duurzame vormen van vervoer, snel internet als alternatief voor fysieke mobiliteit.

Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Toetsing provinciaal beleid

Zoals ook beschreven in paragraaf 1.1 van dit bestemmingsplan, draagt dit fietspad bij aan een veilig fietsnetwerk van en naar school. Daarnaast is het fietspad van regionale en bovenregionale betekenis. Het fietspad is opgenomen in het HFN (Hoofdfietsnet Gelderland). Een andere locatie dan de voorliggende is niet wenselijk. Bovendien is er geen sprake van aantasting van het landschap omdat het tracé de landschappelijke lijnen volgt. In de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen ter bescherming van de kernkwaliteiten GO en GNN. Het initiatief loopt deels door GO en GNN. Hiermee raakt het initiatief provinciale belangen en is mogelijk sprake van de aantasting van kernkwaliteiten van het GNN. Hiervoor dient compensatie plaats te vinden. Zie hiervoor de motivatie zoals omschreven in paragraaf 3.6.2 van de toelichting.

Tevens geldt bij aantasting van het GNN door een nieuwe activiteit of ontwikkeling dat de afweegruimte (uit artikel 2.40 van de Omgevingsverordening) dient te worden beoordeeld. Met het initiatief is sprake van een groot algemeen belang (veilig fietsnetwerk van en naar school en verbetering van het bovenlokaal fietsnetwerk), er is geen reëel alternatief (een andere locatie is niet wenselijk) en door de compensatie is geen sprake van nadelige gevolgen voor de kernkwaliteiten van het GNN en de GO (zie tevens paragraaf 3.6.2).

Het initiatief is in overeenstemming met het provinciale beleid.

3.2.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025

De gemeenteraad van Oude IJsselstreek heeft op 12 mei 2011 de Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025 vastgesteld. De Structuurvisie geeft richting aan het ruimtelijke, economische en maatschappelijke beleid van de gemeente en laat in grote lijnen zien hoe Oude IJsselstreek zich tot het jaar 2025 zal gaan ontwikkelen. De gemeente Oude IJsselstreek wil zich graag verder ontwikkelen als een dynamische gemeente. De kwaliteit van de leefomgeving en de leefbaarheid speelt hierin een belangrijke rol. Achteruitgang en verloedering van de woon- en leefomgeving moet worden tegengegaan.

Navolgend is een uitsnede weergegeven van de structuurvisie plankaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000155-VA01_0008.jpg" Uitsnede structuurvisie plankaart met plangebied op rode stippellijn

Zowel binnen als buiten de bebouwde kom is het volgens de visie altijd zaak om een goede afweging te maken tussen verkeersveiligheid en sociale veiligheid enerzijds en minimale lichtvervuiling en bescherming van natuurwaarden anderzijds. De gemeente stuurt in de structuurvisie verder aan op een bovenlokaal fietsnetwerk zoals het fietspad Doesburg – Bocholt.

Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan 2012-2020

In 2011 heeft gemeente Oude IJsselstreek het Gemeentelijke Verkeer- en Vervoersplan 2012 - 2020 (GVVP) vastgesteld. In het GVVP wordt, op basis van een analyse van de huidige en toekomstige verkeerssituatie, een visie ontwikkeld op het functioneren van het verkeers- en vervoerssysteem in de gemeente. De eigen gemeentelijke mobiliteitsaanpak maakt duidelijk wat de gemeentelijke ambities zijn en op welke wijze deze worden gerealiseerd. De visie en mobiliteitsaanpak zijn vertaald in beleid, dat in hoofdlijnen is gericht op:

  • het goed functioneren van de verkeersnetwerken voor (vracht)auto, fiets en openbaar vervoer;
  • de bereikbaarheid van de kernen;
  • parkeren en;
  • het beïnvloeden van keuzegedrag door reizigers.

De rode draad binnen de verkeersnetwerken is de wegencategorisering. Deze bestaat uit een functietypering van de wegen, zowel binnen als buiten de bebouwde kom, en de bijbehorende voorkeurs-netwerken. De wegencategorisering is aangevuld voor vrachtverkeer

De rode draad binnen de verkeersnetwerken is de wegencategorisering. Deze bestaat uit een functietypering van de wegen, zowel binnen als buiten de bebouwde kom, en de bijbehorende voorkeurs-netwerken. De wegencategorisering is aangevuld voor vrachtverkeer (hoofdroutes), hulpdiensten (uitrukroutes) en landbouwverkeer (voorkeursroutes).

Voor het buitengebied ziet de wegencategorisering er als volgt uit:

  • gebiedsontsluitingswegen (buiten bebouwde kom);
  • erftoegangswegen (buiten bebouwde kom).

Met deze wegencategorisering worden de randvoorwaarden gecreëerd voor:

  • een duurzaam veilig wegennet met een lager aantal verkeersslachtoffers;
  • een hiërarchisch opgebouwd, maar samenhangend wegennet, met een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en winkelgebieden;
  • bundeling van doorgaand verkeer daar waar het hoort (op de hoofdwegen), waardoor de overlast van het doorgaande verkeer tot een minimum wordt beperkt.

Verder zijn er in het GVVP geen specifieke infrastructurele maatregelen opgenomen in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling. Wel wordt er dus aangegeven dat de gemeente het belangrijk vindt dat schoolkinderen veilig naar school kunnen fietsen. In dat kader is het van belang dat het tracé drukke wegen vermijdt.

Toetsing gemeentelijk beleid

Onderhavig initiatief voorziet in de realisatie van een fietspad. De ontwikkeling draagt bij aan de verkeersveiligheid voor met name schoolgaande jeugd die met het fietspad niet meer door de kern hoeven. Naast een verbetering in de verkeersveiligheid kan het fietspad een schakel vormen in de recreatieve fietsroute Doesburg – Bocholt en daarmee een verbetering van het bovenlokaal netwerk. Om zo min mogelijk hinder te veroorzaken als gevolg van strooilicht zal vleermuisvriendelijke verlichting worden toegepast. Het initiatief is daarmee in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

3.3 Milieu

3.3.1 Bodem

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het gewenste gebruik.

Toetsing

Door Buro Ontwerp & Omgeving zijn in 2018 en 2020 diverse onderzoeken uitgevoerd ten behoeve van de aanleg van het nieuwe fietspad van Ulft naar Silvolde. Het daarvoor geschreven rapport in Bijlage 1 bevat de volgende onderzoeken:

  • Verkennend bodemonderzoek incl. PFAS;
  • Verkennend onderzoek asbest in halfverharding;
  • Verkennend onderzoek asbest in grond;
  • Civieltechnisch bodemonderzoek herbruikbaarheid zand;
  • Civieltechnisch bodemonderzoek veenlagen;
  • Verkennend waterbodemonderzoek.

Navolgend wordt ingegaan op de onderdelen van het onderzoek die van belang zijn om de haalbaarheid van het initiatief (uitvoeren van werkzaamheden) aan te tonen. Om die reden wordt niet ingegaan op de uitkomsten van de civieltechnische onderzoeken.

Milieuhygiënische kwaliteit grond

Uit de uitgevoerde onderzoeken kan worden geconcludeerd dat over het algemeen maximaal licht verhoogde gehalten metalen in de grond zijn gemeten. Uitzondering hierop vormen de sterk verhoogde gehalten arseen in de klei- en veenlagen. Omdat er geen antropogene bronnen bekend zijn welke de verhoogde gehalten arseen kunnen hebben veroorzaakt, het aantreffen van roest en het feit dat het kenmerkend is voor een groot deel van de achterhoek dat arseen verhoogd voorkomt, wordt er vanuit gegaan dat het arseen van nature verhoogd is. De Wet bodembescherming is dan ook niet van toepassing, waardoor er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Wel wordt opgemerkt dat bij de uit te voeren werkzaamheden een veiligheidskundige betrokken dient te zijn om de veiligheidsklasse te bepalen en de veiligheidsmaatregelen vast te leggen.

Grondwater

In het grondwater zijn maximaal licht verhoogde concentraties metalen aangetoond.

Asbest

In de aangetroffen halfverhardingslaag en in de grond met bijmengingen met puin is geen asbest aangetoond.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde verkennend onderzoek wordt geen milieuhygiënische belemmering gezien voor de voorgenomen aanleg van het fietspad. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden wordt een veiligheidsdeskundige betrokken. Gelet op het voorgaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.

3.3.2 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

Onderhavig initiatief voorziet in de realisatie van een fietspad. Een fietspad is geen geluidgevoelige functie en zorgt andersom ook niet voor significante geluidshinder richting geluidsgevoelige functies.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.3.3 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.

Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd.

Toetsing

Met de realisatie van een fietspad wordt geen nieuwe milieuhindergevoelige of hinderveroorzakende functie mogelijk gemaakt.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor wat betreft de beoogde ontwikkeling

3.3.4 Geur

Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een in de omgeving gelegen veehouderij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

Toetsing

Met de realisatie van een fietspad wordt geen nieuw geurgevoelig object mogelijk gemaakt.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect geur geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.3.5 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing
Het fietspad wordt uitsluitend gebruikt door fietsers en wandelaars en zal dan ook geen gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit. Er is geen sprake van een significante blootstellingsduur ter plaatse van het plangebied. Daarnaast worden er geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie
Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief.

3.3.6 Externe veiligheid

Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. Het bevoegd gezag wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

 

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Toetsing

Onderhavig initiatief heeft betrekking op de realisatie van een fietspad. Er wordt daarmee niet voorzien in de realisatie van een kwetsbaar object of een risicovolle inrichting. Verdere toetsing aan het aspect externe veiligheid is daarom achterwege gelaten.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.4 Water

3.4.1 Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.
3.4.2 Watertoetstabel

Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.

De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als erop een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.

Navolgend is de watertoetstabel opgenomen. De relevante waterthema's voor de ontwikkeling worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  


Nee

Nee  


2

2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  

Nee
Nee

Nee  

2
1

1  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  

Ja

Ja

Nee


Nee  

2

1

1


1  
Oppervlaktewater- kwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?  
Nee  

1  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  

Ja
Ja

Ja
Nee  

1
1

1
1  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?  
Nee  

1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  

ja

ja  

1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  

Nee



Nee  

1



1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  

Nee

ja

Nee

Nee  

2

2

1

1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  

Nee  


2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?  
Nee  

1  

Op basis van de ingevulde watertoets wordt geconcludeerd dat er sprake is van een ruimtelijk plan met belang voor het waterschap. Op basis daarvan wordt door het waterschap de normale procedure doorlopen en dient er overleg plaats te vinden met het waterschap.

Algemeen

Voorgenomen initiatief voorziet in de realisatie van een fietspad. In de huidige situatie is het plangebied onverhard. In de toekomstige situatie is er sprake van een fietspad met een gesloten verharding. Ten behoeve van de aanleg van het fietspad zal één duiker worden gerealiseerd in verband met de aanwezigheid van een watergang die het plangebied doorkruist.

Onderhavig initiatief heeft raakvlakken met onderstaande thema's.

Wateroverlast (oppervlaktewater)

Met het initiatief ontstaat er een toename aan verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2. Uitgaande van een lengte van het tracé van circa 800 meter en een breedte van 3,5 meter zal de verharding met circa 2.800 m² toenemen. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld. Vanwege de tonronde constructie van het wegprofiel zal afstromend hemelwater gelijkmatig afstromen naar beide zijden van het fietspad. Aangezien het fietspad een lijnvormig object betreft, is er aan de randen van het fietspad relatief veel oppervlakte aanwezig waarop afstromend hemelwater de kans krijgt in de bodem te infiltreren. Het hemelwater wordt deels ter plaatse geborgen en geïnfiltreerd in aan te leggen greppels om van daaruit vertraagd te infiltreren in de bodem.

Grondwateroverlast

Verder is er tussen juni 2020 en mei 2021 ook onderzoek gedaan naar de grondwaterstanden in en rond het plangebied. Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2. De gemeten grondwaterstanden en de oppervlaktewaterstand hebben een ‘normaal’ verloop, door de seizoenen heen. Hierbij wordt opgemerkt dat er in de zomer van 2020 uitzonderlijk weinig neerslag gevallen is en de winter van 2020 zeer veel neerslag. Ondanks de slecht doorlatende (boven)grond is de invloed van regenval op de grondwaterstand redelijk aanwezig. Mogelijk is dit een reactie van aanvulling vanaf de hoger gelegen zandrug. De huidige metingen geven een goed beeld van de laagste en hoogste grondwaterstanden in het gebied. De hoogste grondwaterstanden komen tot aan het maaiveld. Er is sprake van kweldruk in het natte winter seizoen.

Op basis van de uitkomsten van het onderzoek, worden de gronden ter plaatse van het tracé opgehoogd.

Inrichting en beheer

Nabij het bosperceel is de watergang 'Schuilenburg' gelegen. De watergang is in het beheer van Waterschap Rijn en IJssel. Ten behoeve van de aanleg van het fietspad zal op één locatie een duikerconstructie worden aangelegd. De voorgenomen ontwikkelingen vormen echter geen belemmeringen voor het reguliere beheer en onderhoud van het watersysteem. De inrichting van- of aanpassingen aan het watersysteem zijn in overleg met het waterschap bepaald.

Natte natuur

De watergang die is gelegen ten noorden van het bosperceel is aangemerkt als HEN of SED water. Bij de realisatie van het fietspad worden uitsluitend duurzame (niet-uitlogende) materialen toegepast waardoor de waterkwaliteit op peil blijft. De beoogde ontwikkelingen hebben geen negatieve invloed op de waterkwantiteit en –kwaliteit in relatie tot deze natte natuurgebieden.

3.4.3 Overleg Waterschap Rijn en IJssel

Het bestemmingsplan is in het kader van vooroverleg toegestuurd aan het waterschap. In een reactie op het plan geeft het waterschap aan dat zij meekoppelkansen zien voor het project vanuit de doelstellingen van het waterschap. De gemeente zal in verder overleg treden met het waterschap om de meekoppelkansen verder te verkennen.

Het waterschap geeft ook aan dat een greppel uitmondt in de watergang Schuilenburg. Daarvoor geldt een vergunningsplicht vanuit de Keur van het waterschap. Het waterschap geeft aan dat de betreffende situatie vergunbaar is.

Daarnaast geeft het waterschap dat het traject van het fietspad door een gebied loopt waarvoor een vergunningplicht geldt voor drainage. Indien de greppels, welke langs het fietspad worden aangelegd, niet dieper worden aangelegd dan 50 cm, dan wordt dit niet beschouwd als een drainage en geldt geen vergunningplicht. Geconcludeerd wordt dat in voorliggend plan de greppels niet dieper dan 50 cm worden aangelegd. Het waterschap geeft ter informatie aan dat als de greppels wel dieper worden aangelegd dan 50 cm, deze dan wel als drainage worden beschouwd en dat er dan tot een diepte van 80 cm een meldplicht geldt. Worden de greppels of andere ontwateringsmiddelen dieper aangelegd dan 80 cm, dan is een watervergunning nodig.

3.4.4 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.5 Cultuurhistorie en archeologie

3.5.1 Archeologie

Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet in een toelichting van een bestemmingsplan bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

Door Hamaland Advies is in juli 2020 een bureauonderzoek en verkennend booronderzoek archeologie uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 3 bijgevoegd.

Uit het bureauonderzoek komt naar voren dat door de ligging van het toekomstige tracé van het fietspad in het voormalige dal van de Oude IJssel met meanderruggen en –geulen en een restgeul van de Stoerstrank het plangebied vermoedelijk niet erg geschikt is geweest voor permanente bewoning door zowel jagers/verzamelaars als landbouwende samenlevingen vanaf de Late Prehistorie tot en met de Late Middeleeuwen. Het gebied is wel geschikt geweest als foerageergebied voor jagers/verzamelaars. In het plangebied geldt daarnaast een specifieke archeologische verwachting voor infrastructuur (o.a. paden, bruggen, versterking) of rituele deposities.

De bodem van het plangebied is door agrarische bewerking van de grond mogelijk verstoord geraakt. De diepte is echter onbekend. De geplande verstoringdiepte door de aanleg van het fietspad is meer dan de mogelijk bestaande verstoring. Door de eroderende werking van de rivier kunnen archeologische waardevolle lagen en vindplaatsen in het verleden zijn verspoeld. Omdat er archeologische waarden worden verwacht in en direct onder de bouwvoor zal de ontwikkeling mogelijk archeologisch relevante niveaus verstoren. De grofzandige afzettingen van de Formatie van Kreftenheye zijn naar verwachting aanwezig vanaf 3,00 m -mv en liggen daarmee buiten het bereik van de toekomstige bodemverstoring.

Om de mate van intactheid van de bodem en de bodemsamenstelling te kunnen toetsen is een verkennend booronderzoek uitgevoerd ter plaatse van het toekomstige tracé van het fietspad. Hierbij zijn in totaal 15 boringen gezet in het hart van het toekomstige tracé tot een maximale diepte van 170 cm -mv. Uit de onderzoeksresultaten is gebleken dat onder de subrecente bouwvoor en de akkerlaag vanaf een diepte van circa 70 cm -mv sprake is van natuurlijke afzettingen van de Oude IJssel. Deze bestaan uit geulafzettingen, restgeulafzettingen van de Stoerstrank en oeverafzettingen. De aangetroffen afzettingen behoren allen tot de Formatie van Echteld. Omdat in het plangebied hoofdzakelijk (rest)geulafzettingen van de Oude IJssel aanwezig zijn, die in een nat en dynamisch milieu zijn gevormd dat niet geschikt was voor permanente menselijke bewoning, wordt de kans gering geacht dat met de geplande bodemingrepen behoudenswaardige archeologische resten worden verstoord. Ook zijn er geen indicaties voor menselijke bewoning aangetroffen in de afdekkende akkerlaag en de subrecente bouwvoor. In de omgeving van het plangebied waren voldoende hogere gronden aanwezig die meer geschikt waren voor menselijke bewoning door zowel jagers/verzamelaars als landbouwende samenlevingen vanaf de Late Prehistorie. Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.5.2 Cultuurhistorie

Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

Voor het westelijke deel van het plangebied geldt op basis van het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, ook bestemd voor de bescherming en instandhouding van de ter plaatse voorkomende cultuurhistorische waarden, welke met name bestaan uit:

  • de paden-, lanen en groenstructuur;
  • cultuurhistorisch waardevolle gebouwen;
  • waterpartijen en waardevolle landschappelijke elementen.

Op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente wordt ter plaatse van het plangebied geen melding gemaakt van waardevolle cultuurhistorische elementen. Het fietspad volgt de lijnen in het landschap. Met de aanleg van het fietspad worden daarom geen cultuurhistorische waardevolle landschappelijke elementen aangetast. Wel wordt de watergang 'De Stroegang' (buiten het plangebied) deels als historische watergang aangemerkt.

Het initiatief heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect cultuurhistorie.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.6 Ecologie

3.6.1 Algemeen

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.

3.6.2 Toetsing

Quickscan natuurtoets

In het kader van het fietspad is in 2022 door Buro Ontwerp & Omgeving een actualisering van een in 2018 uitgevoerde quickscan natuurtoets uitgevoerd ten behoeve van het project "Fietspad Ulft-Silvolde". De oorspronkelijke quickscan natuurtoets is uitgevoerd door Staring Advies op 26 maart 2018. Het huidige tracé wijkt licht af van het in 2018 onderzochte tracé. Het onderzoek uit 2018 is bijgevoegd als Bijlage 4 en het onderzoek uit 2022 is bijgevoegd als Bijlage 5.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Het plangebied ligt niet in een gebied dat is aangewezen als Natura 2000. Directe negatieve effecten als oppervlakteverlies en versnippering op deze gebieden zijn daarmee uit te sluiten. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het gebied ‘Hetter-Millinger Bruch’, op ruim 6,5 km ten zuiden van het plangebied. Door de aard en de beperkte omvang van de activiteiten en door de fysieke afstand tussen het plangebied en het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ‘Hetter-Millinger Bruch’ en overige Natura 2000-gebieden worden geen significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen en ontwikkelingsopgaven verwacht door directe verstoringsfactoren als oppervlakteverlies of versnippering. Ook significante negatieve effecten door indirecte verstoringsfactoren als verontreiniging, verdroging, geluidsverstoring of lichtverstoring zijn op voorhand uit te sluiten. Verdere toetsing of een vergunningsaanvraag is niet noodzakelijk.

Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO)

Het plangebied ligt gedeeltelijk in het GNN en GO. De kernkwaliteiten van het GNN en de GO zijn in het onderzoek van Staring Advies uit 2018 (Bijlage 4) per onderdeel uiteengezet.
Het GNN wordt op één onderdeel mogelijk aangetast. Er is mogelijk sprake van aantasting van de kernkwaliteit 'Cultuurhistorische en landschappelijke waarden van de beken, oude ontginningen en kavelpatronen, hakhout, houtwallen, singels en boerderijen'.
Hiervoor heeft overleg plaatsgevonden tussen de gemeente en Provincie Gelderland. Naar aanleiding van de reactie van de provincie, is het ontwerp van het fietspad aangepast, waarbij er ruimte is opgenomen voor natuurcompensatie en bloemrijke bermen. Dit is in de vorm van een compensatie- en versterkingsplan uitgewerkt (Bijlage 2 van de regels). Dit plan geeft de gewenste compensatie weer van gronden van het GNN en GO met de kernkwaliteit, die als gevolg van de doorkruising van het beoogde fietspad worden aangetast.

Compensatie van het GNN

Het fietspad doorkruist een bosje (N16.04 Vochtig bos met productie). Hierdoor verdwijnt 1.096 m² bos dat behoort tot het GNN. Dit betekent dat hier een compensatie moet plaatsvinden van 1.819 m² (1.096 m² vermenigvuldigd met 166%). Conform de regels van de Omgevingsverordening mag dit worden gecompenseerd met eenzelfde beheertype of door een beheertype uit een hogere categorie zoals vastgelegd in het document 'Gelijkwaardige natuurbeheertypen', dat behoort tot de Geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland (februari 2022).

Het tracé door het GNN gebied is aangegeven op de kaart als bijlage bij het compensatie- en versterkingsplan, zie Bijlage 2 van de regels.

De compensatie is beoogd halverwege het tracé. Deze gronden hebben een oppervlakte van 1.938 m2. De inrichting (eveneens als natuurdoeltype 'N16.04 Vochtig bos met productie') is als voorwaardelijke verplichting geborgd in het bestemmingsplan en de gronden zijn bestemd als 'Natuur'. De provincie geeft aan dat de compensatie aansluit op de lokale GNN gronden en de kernkwaliteit van het GNN ter plekke versterkt.

Versterking van de GO

Het fietspad doorkruist de GO zone van 'deelgebied 37 Oude IJssel'. Ongeveer de helft van het totale tracé loopt door het GO gebied. De oppervlakte aan gronden binnen het plangebied dat is aangemerkt als GO betreft 3.744 m². Binnen deze oppervlakte komen het fietspad en de naastgelegen bermen te liggen. Om het fietspad mogelijk te maken, moeten de kernkwaliteiten worden versterkt.
Om de GO te versterken gaat de gemeente de berm langs het fietspad inplanten als een kruidenrijke/bloemrijke berm (natuurdoeltype 'N12.02 Kruiden - en faunarijk grasland'). De totale oppervlakte bedraagt 4.728 m².
De aanleg van het fietspad kan worden beschouwd als kleinschalige ontwikkeling. Vanwege het huidige intensieve grondgebruik vindt er geen aantasting plaats van de kernkwaliteiten binnen de GO. Door de kruidenrijke/bloemrijke berm wordt een substantiële toevoeging gedaan aan het ontwikkeldoel 'overgang naar cultuurgrond en schrale graslanden' langs het gehele tracé binnen de GO. Aan de buitenzijde van het plangebied worden veekerende afrastering geplaatst. Deze zal wel passeerbaar zijn voor kleinere dieren zoals egel, haas en konijn.

De landschappelijke inrichting zal als voorwaardelijke verplichting worden geborgd in het bestemmingsplan en de gronden zijn bestemd als 'Groen'.
Het tracé door het GO gebied is aangegeven op de kaart als bijlage bij het compensatie- en versterkingsplan, zie Bijlage 2 van de regels.

Soortenbescherming

Roek en vleermuizen

Uit de quickscan natuurtoets uit 2018 blijkt dat aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk is, indien er voldoende rekening gehouden kan worden met nestlocaties van roek en foerageergebieden en vliegroutes van vleermuizen.


Tijdens het veldbezoek van 25 juni 2020 werden roekennesten aangetroffen in enkele oude beuken langs de Laan van Schuylenburch. Op een doorsteek na blijft de houtsingel langs de Paasberglaan intact. Deze houtsingel ligt in de invloedsfeer van de roekenkolonie. De nestlocaties blijven ongemoeid en worden door de werkzaamheden niet verstoord. Er zijn geen compenserende maatregelen nodig en een ontheffingsplicht is niet aan de orde.


De bosranden en de houtsingels zijn geschikt als foerageergebied en vliegroute voor diverse vleermuissoorten. Door het creëren van een doorsteek in de houtsingel zullen potentieel aanwezige vliegroutes en foerageergebieden hun functie niet verliezen. Staring Advies adviseerde daarnaast om geen of alleen vleermuisvriendelijke (amberkleurige) verlichting toe te passen, zodat verstoring door licht kan worden voorkomen. Nader onderzoek is niet noodzakelijk als hieraan voldaan wordt. Ook moet worden gewaarborgd dat de oude zomereik naast de noordelijke ontsluiting behouden blijft.


Buizerd en kerkuil

In het onderzoek van Staring uit 2018 wordt sterk aanbevolen om het fietspad landschappelijk in te passen, rekening houdend met het leefgebied van soorten als buizerd en kerkuil.


De buizerd werd tijdens het veldbezoek in 2020 aangetroffen in het zuidelijke deel van het populierenbos. Net als in 2018 werd er geen horst aangetroffen. Hierdoor kan men er vanuit gaan dat het populierenbos geen nestfunctie heeft en als zodanig alleen deel uitmaakt van het functioneel leefgebied. Het populierenbos blijft grotendeels bestaan en er zijn overigens voldoende alternatieven in de directe omgeving, waardoor negatieve effecten op de buizerd kunnen worden uitgesloten.


De kerkuil is een nachtactieve soort en werd daarom niet waargenomen. Deze soort broedt in nestkasten, hooizolders of andere plekken in oude boerenschuren. Wel kan worden aangenomen dat het tracé het functioneel leefgebied doorkruist.

Overigens, waar het tracé in zuidelijke richting afbuigt zal een bloemrijk mengsel in worden gezaaid en een deel komvormig worden afgewerkt. Omdat de muizenstand hiervan kan profiteren heeft dit op termijn ook een positief effect op het functioneel leefgebied van de buizerd en de kerkuil.


Onder landschappelijke inpassing wordt verstaan dat er bosschages en kruiden langs het tracé worden geplaatst en ingezaaid. Daar wordt met deze maatregelen deels aan voldaan. Het wordt ook aanbevolen om dichte struwelen en kruidenrijke bloemenmengsels aan te brengen tussen het populierenbos en de Paasberglaan, waar momenteel grasland met een lage biodiversiteit aanwezig is. Hier kunnen ook andere beschermde vogelsoorten van profiteren, zoals de sperwer en de ransuil.

Onderzoek marterachtigen

Door Foreest Groen Consult BV is in juli 2022 onderzoek gedaan naar kleine marterachtigen. Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat geen kleine marterachtigen in het plangebied aanwezig zijn. Dit betekent dat de aanleg van het fietspad geen gevolgen heeft voor deze soorten. De Wet natuurbescherming wordt voor deze soortgroep niet overtreden. Het onderzoek is als Bijlage 6 bij de toelichting gevoegd.

Stikstof
In 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurherstel in werking getreden. Het daaraan gekoppelde besluit werkt deze wet verder uit. De wet maakt het mogelijk om gedeeltelijke vrijstelling mogelijk te maken van de natuurvergunningsplicht voor het aspect stikstof. De vrijstelling geldt voor bouw- aanleg- en sloopactiviteiten. De vrijstelling geldt niet voor de gebruiksfase, maar voor de aanlegfase.

In de uitspraak van 2 november 2022 van de Raad van State, is geoordeeld dat de bouwvrijstelling niet voldoet aan het Europese natuurbeschermingsrecht. Om die reden dient alsnog te worden getoetst of de aanlegfase van een project leidt tot een ongewenste hoeveelheid uitstoot van stikstof.

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in november 2022 een effectbeoordeling stikstofdepositie uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 7 toegevoegd. Stikstofuitstoot als gevolg van de gebruiksfase is niet aan de orde omdat het plan toeziet op de aanleg van een fietspad. Uit de uitgevoerde effectbeoordeling blijkt dat er bij de voorgenomen aanleg van het nieuwe fietspad tussen Ulft en Silvolde geen stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jr plaatsvindt. Om die reden zijn er vanuit het aspect stikstof geen belemmeringen voor de haalbaarheid van het bestemmingsplan.

3.6.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.

3.7 Verkeer en parkeren

3.7.1 Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat het initiatief geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

3.7.2 Toetsing

Verkeer

Op dit moment moeten de schoolkinderen en de recreatieve fietsers door de bebouwde kom van Silvolde heen. Op deze huidige route bevinden zich drukke wegen die niet ten goede komen van de veiligheid van de fietsers. Met het te realiseren fietspad wordt het drukke en gemotoriseerde verkeer gemeden. Het fietspad kan daarnaast een schakel gaan vormen in de recreatieve fietsroute Doesburg – Bocholt en zorgt daarmee voor een verbetering van het bovenlokaal netwerk.

Parkeren

Met de aanleg van het fietspad worden geen functies toegevoegd die een toename van de parkeerbehoefte met zich meebrengen.

3.7.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.8 Economische haalbaarheid

De ontwikkeling van voorliggend plan betreft een initiatief van de gemeente. De kosten verband houdend met deze herziening, alsmede met de uitvoering ervan, komen voor rekening van de gemeente. Hiervoor is door de gemeenteraad budget beschikbaar gesteld. De kosten voor het beheer en onderhoud van het fietspad worden opgenomen in het regulier onderhoud van openbare ruimte. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.

Hoofdstuk 4 Juridische planaspecten

4.1 Algemeen

4.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

4.1.2 Bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming
    Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding
    Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
4.1.3 Hoofdstukindeling van de regels


De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (Artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (Artikel 2).

  • 2. Bestemmingsregels
    In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

    Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

    Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

  • 3. Algemene regels
    In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.

  • 4. Overgangs- en slotregels
    In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

4.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.


De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

4.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Groen', 'Natuur' en 'Verkeer' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 3' en 'Waarde - Cultuurhistorie' opgenomen.

Groen

De groen in te richten gronden aan weerszijden van het fietspad zijn grotendeels bestemd als 'Groen'. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting. Daarnaast zijn nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, toegangswegen voor aangrenzende agrarische percelen en waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen toegestaan.

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Wel mogen bebouwde vervoersvoorzieningen en nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde (zoals afrasteringen) worden gebouwd onder voorwaarden.

Natuur

De gronden die worden ingericht ten behoeve van natuurcompensatie zijn bestemd als 'Natuur'. Deze gronden zijn bestemd voor bos- en natuurgebieden, behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden, voet- en fietspaden, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer, natuureducatie, extensief (dag)recreatief medegebruik. Daarnaast zijn de bij de bestemming behorende bouwwerken toegestaan.

Gebouwen mogen niet worden gebouwd binnen deze bestemming. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn, onder voorwaarden, wel toegestaan.

In de bestemming is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen om de landschappelijke en natuurwaarden binnen de bestemming te beschermen. Dit betekent dat voor sommige werkzaamheden een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd. Er is een uitzondering opgenomen voor de werkzaamheden die betrekking hebben op de uitvoering en het beheer van de landschappelijke inrichting.

Verkeer

De gronden van het fietspad zelf zijn bestemd als 'Verkeer'. Deze gronden zijn bestemd voor wandel- en fietspaden, geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, straatmeubilair, openbaar vervoersvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding. Daarnaast zijn bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan. In de bouwregels van deze bestemming zijn de maatvoeringseisen voor de bouw van deze bouwwerken opgenomen. Op de gronden mogen in principe geen gebouwen worden gebouwd.

Waarde - Archeologische verwachting 3

De voor 'Waarde - Archeologische Verwachting 3' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, ook bestemd voor het behoud, bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Waarde - Cultuurhistorie

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, ook bestemd voor de bescherming en instandhouding van de ter plaatse voorkomende cultuurhistorische waarden.

Voorwaardelijke verplichting

In het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze borgt dat de landschappelijke inrichting van de gronden aan weerszijden van het fietspad en de natuurcompensatie wordt uitgevoerd. De regel regelt dat het gebruik van het fietspad uitsluitend is toegestaan, indien binnen twee jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan de landschappelijke inrichting is uitgevoerd en in stand wordt gehouden.

4.2.2 Algemene regels

Algemene aanduidingsregels

Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone

De gronden ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - gelders natuurnetwerk' en 'overige zone - groene ontwikkelingszone' zijn, naast de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en ontwikkeling van landschappelijke en ecologische waarden.

Overige zone – openheid en overige zone – reliëf

De gronden ter plaatse van de betreffende aanduidingen zijn, naast voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud, herstel en/of ontwikkeling van respectievelijk de openheid en het reliëf van de bodem.

In de bijbehorende regels is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van de genoemde waarden. Voor de aanleg van het fietspad is hiervoor een uitzondering opgenomen. De toetsing heeft namelijk al plaatsgevonden in het kader van dit bestemmingsplan.

Overige regels

Naast de bestemmingen en de genoemde algemene aanduidingsregels bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 5 Procedure

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 10 maart 2022 tot en met 20 april 2022 voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan zijn binnen de daarvoor gestelde termijn twee zienswijzen naar voren gebracht. De eerste zienswijze is ingediend door drie personen en ondertekend door 105 personen. De tweede zienswijze is ingediend door drie personen.

De zienswijzen zijn beantwoord door de gemeente en de nota hiervan is als bijlage bij dit plan opgenomen (Bijlage 8). Voor elke reactie afzonderlijk is aangegeven in hoeverre de zienswijze gegrond of ongegrond is en, indien gegrond, welke aanpassing dit voor het bestemmingsplan tot gevolg heeft. Daarnaast zijn enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. De ambtshalve wijzigingen zijn eveneens in de nota opgenomen.