direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Frank Daamenstraat 23-23a, Ulft
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1509.BP000154-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het plan

In het kader van de wettelijke verplichting, gebaseerd op artikel 3.1 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening heeft de gemeente Oude IJsselstreek op 23 juni 2011 het bestemmingsplan “Ulft Noord-West” vastgesteld. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de bouwmogelijkheden en het bestaande gebruik voor de locatie Frank Daamenstraat 23 en 23a niet geheel correct overgenomen. De bedrijfswoning is aan de verkeerde kant van het gebouw ingetekend. Daarnaast wordt detailhandel in volumineuze goederen uitgesloten en is de maximum bouwhoogte teruggebracht van 12 meter naar 7 meter. Om dit te herstellen is een bestemmingsplan herziening noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Frank Daamenstraat 23 en 23a te Ulft. Kadastraal bekend gemeente Gendringen, sectie S, nummer 494. In onderstaande afbeeldingen is de ligging van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000154-VA01_0001.jpg" Afbeelding 1: Luchtfoto locatie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000154-VA01_0002.png"

Afbeelding 2: ligging van het plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Bestemmingsplan “Ulft Noord-West”

De locatie is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Ulft Noord-West" van de gemeente Oude IJsselstreek. Dit bestemmingsplan is op 23 juni 2011 vastgesteld door de gemeenteraad en is onherroepelijk sinds 19 augustus 2011.

Op grond van het vigerende bestemmingsplan heeft het perceel kadastraal bekend Gendringen, sectie S, nummer 494 de bestemming Detailhandel met de functieaanduiding 'bedrijfswoning'.

De voor Detailhandel aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor detailhandel, een bedrijfswoning ter plaatste van de aanduiding 'bedrijfswoning', bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven, wegen en paden, parkeer-, speel-, groenvoorzieningen en kunstwerken etc.

Hoofdgebouwen en bedrijfswoningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen en bedrijfswoningen bedraagt 7 meter.

Onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeven van detailhandel in volumineuze goederen.

In onderstaande figuur is een uitsnede van het bestemmingsplan “Ulft Noord-West” opgenomen

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000154-VA01_0003.png"

Afbeelding 3: Uitsnede uit kaart bestemmingsplan Ulft Noord West

Het bestemmingsplan “Ulft Noord-West” is opgesteld in het kader van de wettelijke actualisatie verplichting op grond van artikel 3.1 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening. Hierbij is beoogd de feitelijke situatie vast te leggen. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is de bestemming voor de locatie Frank Daamenstraat 23 en 23a echter niet geheel correct overgenomen. De bedrijfswoning is aan de verkeerde kant van het gebouw ingetekend. Daarnaast wordt detailhandel in volumineuze goederen uitgesloten en is de maximum bouwhoogte teruggebracht van 12 meter naar 7 meter. Om dit te herstellen is een bestemmingsplan herziening noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de beschrijving van het plangebied waarin de huidige en toekomstige planologische situatie wordt besproken. In hoofdstuk 3 wordt de uitvoerbaarheid van het plan behandeld. Hierin wordt het beleid op Rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk niveau beschreven. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 5 is de wijze van bestemmen aangegeven. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen in het plan voorkomen. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt ingegaan op de procedure, die voorliggend bestemmingsplan doorloopt.

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

2.1 Inleiding

Het plangebied maakt deel uit van de bebouwde kom van de kern Ulft. De locatie is gelegen aan de linkerzijde van de Frank Daamenstraat. De Frank Daamenstraat vormt samen met de Ettenseweg en de Dr. Ariënstraat de belangrijkste wijk ontsluitingsweg.

De omgeving kenmerkt zich in hoofdzaak door woningen afgewisseld met enkele bedrijven. De noordzijde van het plangebied wordt begrensd door een woonperceel (Frank Daamenstraat 25 en 27). De westzijde van het plangebied wordt begrensd door een bedrijfsperceel (Frank Daamenstraat 21 en 21a). Aan de overzijde van het plangebied bevindt zich het Dru-complex.

Op de locatie Frank Daamenstraat 23 en 23a is een woonwinkel gevestigd. Boven de winkel bevindt zich een bedrijfswoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000154-VA01_0004.png"

Afbeelding 4: de winkel op locatie Frank Daamenstraat 23

2.2 Huidige en toekomstige planologische situatie

Het vigerende bestemmingsplan “Ulft Noord-West” zal op de volgende punten worden aangepast.

Volumineuze detailhandel

Het bestemmingsplan maakt detailhandel op de locatie mogelijk. Echter onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeven van detailhandel in volumineuze goederen. In het voorheen geldende bestemmingsplan “Oer”, vastgesteld door de gemeenteraad op 23 april 1998, was dit gebruik niet uitgesloten. Het pand is al sinds tientallen jaren in gebruik door Freriks Wonen en Slapen. Een winkel in onder meer woon- en slaapmeubels. Gelet op de huidige bestemmingsplanregels zou dit gebruik onder het overgangsrecht komen te vallen. Hetgeen niet wenselijk is. Daarom zal detailhandel in volumineuze goederen op deze locatie alsnog worden toegestaan.

Bouwvoorschriften

De goot- respectievelijk bouwhoogte van bedrijfsgebouwen (zoals verkoopruimte, showrooms, werkplaatsen en zaalruimten) en bedrijfswoningen bedroeg in het oude bestemmingsplan maximaal 6 en 12 meter.

In het bestemmingsplan “Ulft Noord-West” is de goot- respectievelijk bouwhoogte van hoofdgebouwen binnen de bestemming Detailhandel teruggebracht van respectievelijk 6 en 12 meter naar maximaal 7 meter. Voor bedrijfswoningen is eveneens een maximale goot- en bouwhoogte van 7 meter opgenomen. Hoewel dit overeenstemt met de feitelijke situatie, is de toevoeging van 1,5 bouwlaag daarmee ontnomen. Met het voorliggend bestemmingsplan wordt dit hersteld.

Aanduiding bedrijfswoning

In 2004 is een bouwvergunning verleend voor de bouw van bedrijfswoning op de verdieping van het gebouw. Deze bedrijfswoning bevindt zich aan de linkerzijde van het gebouw. De bedrijfswoning is op de verbeelding aan de verkeerde kant van het gebouw ingetekend. In het voorliggend bestemmingsplan zal de aanduiding 'bedrijfswoning' aan de linkerzijde worden geplaatst.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk komt het beleidskader aan de orde. Er wordt ingegaan op het relevante ruimtelijke beleid van rijk, provincie, regio en gemeente. Aan het eind van elke paragraaf wordt het onderhavig plan getoetst aan het geldende beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelweg omgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Wel zijn er 13 nationale belangen opgenomen in de SVIR, die nader zijn uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 lid 2)

In artikel 3.1.6 lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het is van belang om bij de vaststelling van bestemmingsplannen e.d. de ladder voor duurzame verstedelijking juist toe te passen. Maar voordat daaraan wordt toegekomen, moet worden bezien of de ladder wel van toepassing is. Dit zal aan de orde zijn, wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

3.1.2 Toetsing rijksbeleid

Voorliggend plan herstelt de huidige situatie voor de locatie door de aanduiding 'bedrijfswoning' te verplaatsen. Daarnaast wordt, conform het voorheen geldende bestemmingsplan “Oer”, detailhandel in volumineuze goederen toegestaan en wordt de nok- en bouwhoogte verruimd naar respectievelijk maximaal 6 en 12 meter. Dit betreft geen nationaal belang en is niet opgenomen in de SVIR en het Barro.

Voor de Ladder voor duurzame verstedelijking is het van belang om te bepalen of voorliggend plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft. Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Dit plan zou kunnen worden aangemerkt als een detailhandelslocatie. In voorliggend plan wordt echter de huidige situatie voor de locatie hersteld. De locatie is reeds als detailhandel met bedrijfswoning in gebruik en als zodanig bestemd. Voor dit bestemmingsplan kan worden geconcludeerd, dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is, omdat er geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt.

Met het plan zijn geen overige nationale belangen gemoeid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Gelderland, die is vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014, vervangt het Streekplan en enkele andere structuurvisies. Een tweede en derde actualisatie van de Omgevingsvisie over water en natuur is op respectievelijk 8 juli en 11 november 2015 vastgesteld. In maart 2017 zijn de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening opnieuw geactualiseerd.

De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. In de Omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als midden bestuur benadrukken.

Een duurzame economische structuurversterking. Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en een vitaal landelijk gebied met voldoende werkgelegenheid. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door het duurzaam versterken van de ruimtelijk-economische structuur. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'.

Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:

- ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek; zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;

- een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed, een gezonde en veilige leefomgeving.

Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:

  • 1. Dynamisch: de (ruimtelijk-economische) ontwikkelingen en de geleiding daarvan op provinciaal niveau.
  • 2. Mooi: de Gelderse kwaliteiten die bescherming nodig hebben en ruimte voor behoud door ontwikkeling.
  • 3. Divers: het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten.
3.2.2 Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening, die op 24 september 2014 door Provinciale Staten werd vastgesteld, wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. Een eerste en tweede actualisatie van de Omgevingsverordening over water en natuur zijn op respectievelijk 8 juli en 11 november 2015 vastgesteld. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Voor onderhavig plan is vooral het thema wonen van relevant.

Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'detailhandel' en 'wonen' relevant.

In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma, successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

In de verordening wordt ten aanzien van detailhandel het volgende aangegeven:

  • 1. Voor zover er voor het betreffende gebied een regionale afspraak is gemaakt over de programmering van detailhandel, is de bestemming detailhandel in een bestemmingsplan alleen mogelijk als deze ontwikkeling niet in strijd is met de door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale afspraak.
  • 2. In de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangegeven hoe een nieuwe detailhandel ontwikkeling zich verhoudt tot een eventuele intergemeentelijke samenwerking op het gebied van detailhandel als bedoeld in het eerste lid.
3.2.3 Toetsing provinciaal beleid

Voorliggend plan herstelt de huidige situatie voor de locatie door de aanduiding 'bedrijfswoning' te verplaatsen. Het plan staat daarmee geen extra woning toe. Daarnaast wordt, conform het voorheen geldende bestemmingsplan “Oer”, detailhandel in volumineuze goederen opnieuw toegestaan. Het pand is al sinds tientallen jaren in gebruik als winkel in onder meer woon- en slaapmeubels. De bestemming wordt hiermee in overstemming gebracht met de feitelijk bestaande situatie. Er komt geen winkelruimte bij.

Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van de provincie Gelderland.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale structuurvisie Achterhoek

De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat in de Achterhoek zich een aantal belangrijke en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:

  • energietransitie en het inspelen op de gevolgen van de klimaatveranderingen;
  • bevolkingsverandering, krimp, vergrijzing en ontgroening;
  • de veranderingen in de landbouw en het landelijk gebied;
  • positionering van de Achterhoek in (inter)nationaal perspectief.

De visie gaat ervan uit dat deze ontwikkelingen gevolgen kunnen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en gewerkt wordt in de regio Achterhoek. Ze hebben invloed op de wijze waarop geld verdiend wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De geactualiseerde visie wil richting geven aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitie opgaven op juiste wijze te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema's te agenderen en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel hiervan is om ook in de toekomst te kunnen spreken van een vitale, regionale economie en een zeer prettige omgeving om in te wonen en te recreëren.

3.3.2 Toetsing regionaal beleid

Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan, zodat het plan niet in strijd is met het beleid, zoals neergelegd in de regionale structuurvisie Achterhoek.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025

De gemeenteraad van de Oude IJsselstreek heeft op 12 mei 2011 de 'Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025' vastgesteld. De Structuurvisie geeft richting aan het ruimtelijke, economische en maatschappelijke beleid van de gemeente Oude IJsselstreek tot 2025. Vraagstukken op deze beleidsterreinen zijn de basis voor deze visie. De structuurvisie is het vertrekpunt voor het uitwerken van het verdere beleid van de gemeente Oude IJsselstreek voor de toekomst.

Visie op wonen

De gemeente wil de Oude IJsselstreek graag verder ontwikkelen als een dynamische gemeente. Deze boodschap blijft voor de komende jaren een belangrijk uitgangspunt voor het gemeentelijke woonbeleid. Hierbij zijn het "Kwalitatief Woonprogramma (KWP3)", de regionale woonvisie en de "Woonvisie Oude IJsselstreek 2008-2015" kaders voor wonen in de gemeente. Naast het motto “de juiste woning op de juiste plaats”, spelen onder andere kwaliteit van de leefomgeving en de leefbaarheid hierbij een belangrijke rol. Ulft, Silvolde en Terborg zijn de aangewezen woonclusters. Hier zal de meeste nieuwbouw plaatsvinden.

Visie op economische voorzieningen

Het economisch beleid is er op gericht dat de capaciteit aan bedrijventerreinen binnen de gemeente gelijk blijft. Ten aanzien van winkelcentra zet de gemeente in op centrumplannen/centrumvisies voor de kernen Ulft, Terborg, Varsseveld, Gendringen en Silvolde. De centrumplannen worden als instrument ingezet om de centra ook voor de toekomst aantrekkelijk te houden voor de bewoners, het winkelend publiek en de mensen die er werken. De plannen zullen moeten leiden tot een versterking van de detailhandelsfunctie, in combinatie met het verhogen van de levendigheid van de centra.

3.4.2 Beleidsnotitie Woningbouwplanning Oude IJsselstreek

Volgens de Regionale Woonvisie mocht de gemeente Oude IJsselstreek voor de periode 2010-2020 maximaal 685 nieuwe woningen toevoegen. Inmiddels zijn sinds 2010 bijna 400 woningen gebouwd of in aanbouw. In de nieuwe Regionale Woonagenda is afgesproken het aantal van 685 met 10% te verlagen. Dat betekent dat er binnen de gemeente tot 2025 nog ruimte is voor 220 nieuwe woningen.

Regionaal is afgesproken dat er een stoplichtmodel wordt gebruikt waarbij iedere gemeente de woningbouwplanning gaat rubriceren. Het uiteindelijke doel is om de woningbehoefte en de omvang van de woningvoorraad beter in evenwicht te brengen. Met het vaststellen van de Regionale Woonagenda in september 2015 heeft de gemeenteraad ook ingestemd met de uitgangspunten van het stoplichtmodel.

In de gemeente Oude IJsselstreek heeft een analyse plaats gevonden van de huidige plancapaciteit op basis van het regionaal geformuleerde stoplichtmodel. In de beleidsnotitie Woningbouwplanning Oude IJsselstreek is dit nader uitgewerkt. Doel van deze beleidsnotitie is om de juiste woning op de juiste plek te realiseren, waarbij gezocht is naar een aanvulling op de bestaande woningvoorraad. Het doel is om flexibel in te kunnen spelen op kansen die zich voordoen in de woningmarkt. Een van de belangrijkste overwegingen voor het terugbrengen van de plancapaciteit is om leegstand in de bestaande woningvoorraad te voorkomen. Door nieuwe woningen te bouwen komen niet zozeer nieuwe woningen leeg te staan, maar heeft vooral effect op de oudere woningen aan de onderkant van de woningmarkt. Dit kan leiden tot verpaupering en heeft daarmee een negatieve invloed op de leefbaarheid. Naast leefbaarheid hebben deze gevolgen ook effect op de waarde ontwikkeling van de bestaande voorraad. De beleidsnotitie Woningbouwplanning Oude IJsselstreek is op 24 november 2016 door de gemeenteraad vastgesteld.

3.4.3 Regionaal Afsprakenkader Detailhandel

De acht gemeenten in de Achterhoek (Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk) werken samen op het beleidsthema Duurzame Economie. Hierin werken de gemeenten onder meer samen aan vitale stads- en dorpscentra en de bestrijding van leegstand. De gezamenlijke beleidsafspraken hiervoor zijn vastgelegd in het Afsprakenkader detailhandel regio Achterhoek, welke op 23 maart 2017 door de gemeenteraad van de Oude IJsselstreek is vastgesteld.

Nieuwvestiging van detailhandel binnen (de centra van) de hoofdkernen (Varsseveld, Terborg, Ulft of Gendringen) blijft mogelijk voor zover het bijdraagt aan de opgave om centra compacter te maken en leefbaar te houden en de verzorgingspositie na realisatie nog overeenkomt met de gewenste positie. Nieuwvestiging in de aanloopstraten van hoofdkernen draagt niet bij aan het compacter maken van kernwinkelgebieden en is dus niet gewenst. Dit is slechts mogelijk indien passend binnen het vigerende bestemmingsplan.

3.4.4 Toetsing gemeentelijk beleid

Het onderhavig bestemmingsplan herstelt de huidige situatie door de aanduiding 'bedrijfswoning' te verplaatsen naar de locatie waar de huidige bedrijfswoning is gesitueerd. Het plan staat daarmee geen nieuwe woning toe en heeft daarmee geen invloed op de woningbouwvoorraad binnen de gemeente.

Daarnaast wordt binnen de bestemming Detailhandel de handel in volumineuze goederen toegestaan. In het vigerende bestemmingsplan "Ulft Noord-West' is dit expliciet uitgesloten, terwijl het pand reeds tientallen jaren in gebruik is als winkel in onder meer woon- en slaapmeubels. In het voorheen geldende bestemmingsplan “Oer” werd dit niet expliciet uitgesloten. De bestemming wordt hiermee enkel in overstemming gebracht met het feitelijke gebruik. Er komt geen extra winkelruimte bij, waardoor geen sprake is van een nieuwe ontwikkeling in het kader van het Regionaal Afsprakenkader Detailhandel

Hierdoor is geen strijd met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden de relevante omgevingsaspecten aan de orde gesteld. Met betrekking tot milieu komen hierbij aan de orde: bodem, geluid, luchtkwaliteitseisen, externe veiligheid en bedrijven en milieuzonering. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden. Tenslotte wordt ingegaan op aspecten van verkeer en parkeren.

4.1 Milieu

In deze paragraaf wordt getoetst in hoeverre het plan haalbaar is in het kader van milieu- en omgevingsaspecten.

4.1.1 Bodem
4.1.1.1 Beoordelingskader

Er is plicht om onderzoek te doen naar onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied. Er moet onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.

De gemeenten in Gelderland hebben samen met de provincie alle verdachte locaties in Gelderland in beeld gebracht. Voor de verontreinigde locaties gelden dat er bij gemeenten nog meer of andere locaties bekend kunnen zijn dan bij de provincie. Dat komt doordat de provincie alleen betrokken wordt bij een verontreiniging als uit onderzoek blijkt dat deze verontreiniging (vermoedelijk) ernstig is. Voor niet-ernstige verontreinigingen is de geldende gemeentelijke regelgeving van toepassing.

4.1.1.2 Overwegingen

Het voorliggende bestemmingsplan heeft een beheersmatig karakter. Het plan betreft een bestaande situatie waarbij de functie reeds jaren (detailhandels)bedrijf is waarbij één bedrijfswoning is toegestaan. Het plan betreft slechts het vergroten van de bouwhoogte, wijzigen van de aanduiding 'bedrijfswoning' en toestaan van volumineuze detailhandel.

Op het perceel is nog niet eerder een onderzoek uitgevoerd naar de milieukundige bodemkwaliteit. Er zijn al wel lange tijd activiteiten aanwezig op het perceel die mogelijk voor een verontreiniging hebben gezorgd. Daarbij is het niet uit te sluiten dat zij tot een verontreiniging geleid hebben. Op het achtergelegen perceel (Roggestraat 25) is eerder wel een verontreiniging in de bovengrond aangetroffen. De provincie is hiervoor het bevoegde gezag.

Er worden nu echter geen nieuwe functies dan wel bouwmogelijkheden toegestaan, waardoor ten behoeven van het voorliggende bestemmingsplan geen onderzoek naar de milieukundige bodemkwaliteit is vereist. Zolang er niet in de bodem gewerkt wordt zijn er geen actuele risico's. Bij toekomstige bouwplannen zal alsnog een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

4.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.1.2 Geluid
4.1.2.1 Beoordelingskader

Voor de beoordeling van het onderdeel geluid moet in algemene zin aan de volgende punten worden voldaan:

  • de normen uit de Wet geluidhinder worden in acht genomen;
  • bedrijven in de omgeving worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd;
  • op en rond het plangebied blijft sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • het geluidbeleid wordt in acht genomen.

1: Normen Wet geluidhinder (Wgh)

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen binnen een geluidzone waarbij geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) zijn betrokken is de Wgh van toepassing. De Wgh kent drie geluidbronnen waarvoor geluidzones gelden:

  • railverkeerslawaai;
  • wegverkeerslawaai;
  • industrielawaai.

Wanneer een ontwikkeling in een zone valt zoals aangegeven in de Wgh, zal akoestisch moeten worden aangetoond dat aan de grenswaarden in deze wet wordt voldaan.

In het plan of in de omgeving van het plan bevinden zich geen spoorweg en geen gezoneerd industrieterrein. Het onderdeel railverkeerslawaai en industrielawaai van de Wgh zijn niet van toepassing.

De wijziging van het bestemmingsplan vindt plaats binnen de zone van de 50 km/uur weg Frank Daamenstraat. Voor gemeentelijke wegen zijn nog geen plafonds vastgesteld. Deze wegen hebben een geluidzone die zich vanaf de as van de weg, aan weerszijden van de weg, uitstrekt tot in stedelijk gebied 200 meter en in buitenstedelijk gebied 250 meter.

Zowel de bestaande weg als de reeds aanwezige bedrijfswoning wijzigen niet. Daarom hoeft op grond van artikel 76 lid 3 Wgh de geluidsbelasting van de aanwezige weg op de bestaande woning niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

2: Bedrijven in de omgeving

Door een ruimtelijke ontwikkeling kunnen geluidgevoelige objecten dichter naar bedrijven toe komen. Omdat bedrijven ten aanzien van deze objecten geluid normen zijn opgelegd, zal het realiseren van geluidsgevoelige objecten dichter naar de bedrijven toe altijd een beperking voor de bedrijven betekenen. Of deze beperking ook leidt tot directe gevolgen voor de bedrijfsvoering, dient te worden vastgesteld. In dergelijke gevallen zal akoestisch moeten worden onderzocht welke geluidsbelasting het bedrijf op het plangebied heeft. Blijkt uit het onderzoek dat de bedrijven ook in de nieuwe situatie kunnen voldoen aan de gestelde geluid normen, dan is in feiten voldaan aan dit punt.

Alle inrichtingen binnen het plangebied vallen onder het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Bestaande bedrijven worden niet extra belemmerd, omdat het hier een bestaande situatie betreft.

3: Woon- en leefklimaat

Wanneer geluidgevoelige objecten en geluidproducerende objecten als bedrijven en wegen in elkaars nabijheid worden gerealiseerd, dient bepaald en afgewogen te worden of er in en om de geluidgevoelige objecten een goed woon- en leefklimaat blijft gegarandeerd. Om hierover een goed oordeel te kunnen vormen dient te worden bepaald wanneer sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Hiervoor kunnen de normen worden gevolgd die in verschillende milieuwetten voor geluid zijn vastgelegd.

Omdat in dit bestemmingsplan sprake is van voortzetting van de bestaande situatie en er geen nieuw gevoelig object wordt toegevoegd, hoeft het woon- en leefklimaat niet opnieuw te worden getoetst.

4: Geluidbeleid

Op grond van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening is het mogelijk dat gemeenten eigen geluidbeleid vaststellen. Dit beleid moet bij besluiten in acht worden genomen. De gemeente Oude IJsselstreek heeft geen geluidbeleid.

4.1.2.2 Overwegingen

In dit bestemmingsplan is sprake van voortzetting van de bestaande legale situatie. Er hoeft niet getoetst te worden aan het aspect geluid. Indien de bestaande woning een uitbreiding wenst te realiseren, moet bij de bouwaanvraag worden aangetoond dat sprake is van een aanvaardbare binnenwaarde.

4.1.2.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.1.3 Luchtkwaliteit
4.1.3.1 Beoordelingskader

De Nederlandse wetgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat bekend als de Wet luchtkwaliteit. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ontwikkelingen als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project “niet in betekende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

In de Wet luchtkwaliteit staan de grenswaarden voor verschillende luchtverontreinigende stoffen. In de praktijk blijft toetsing aan grenswaarden beperkt tot de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).

Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende besluiten en regelingen:
- Besluit en Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
- Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Besluit en Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Het Besluit niet in betekende mate bijdragen (nibm) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekende mate is. Het begrip “niet in betekende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet milieubeheer. De Nibm-bijdrage komt dan neer op 1,2 µg/m3.

In de Regeling nibm is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze gevoelige bestemmingen zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen. Bij realisatie van gevoelige bestemmingen binnen de zones van provinciale en rijkswegen is toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit nodig.

Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007
In deze regeling staan eisen waaraan berekeningen en rekenmodellen moeten voldoen. In de regeling is het toepasbaarheidsbeginsel opgenomen. Dit beginsel geeft aan op welke plaatsen de luchtkwaliteitseisen toepasbaar zijn.

4.1.3.2 Overwegingen

Op basis van het vigerend bestemmingsplan is een (detailhandels)bedrijf met woning binnen het plangebied reeds mogelijk. Het voorliggend bestemmingsplan ziet toe op het afwijken van het bestemmingsplan voor wat betreft het vergroten van de bouwhoogte, verplaatsen van de aanduiding 'bedrijfswoning' en toestaan van volumineuze detailhandel.

Het bestemmingsplan voorziet niet in de ontwikkeling van een nieuwe gevoelige bestemming. De locatie ligt bovendien op een afstand van meer dan 300 meter van een rijksweg en 50 meter van een provinciale weg. Het plan draagt daarmee niet in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Binnen en in de omgeving van het plangebied is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer

Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is daarom niet nodig.

4.1.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.

4.1.4 Externe veiligheid
4.1.4.1 Beoordelingskader

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is onder meer de volgende wet- en regelgeving van toepassing.

  • Voor inrichtingen (bedrijven) wordt in dit advies getoetst aan het besluit Externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende regeling.
  • Voor transportroutes over weg, water en spoor wordt getoetst aan het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).
  • Voor buisleidingen wordt getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
  • Door de gemeente Oude-IJsselstreek is lokaal een externe veiligheidsbeleid vastgesteld op 12 januari 2016.

Het doel van de wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.1.4.2 Overwegingen

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende figuur is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000154-VA01_0005.png"

Afbeelding 5: Uitsnede nationale Risicokaart (bron www.risicokaart.nl)

Uit de inventarisatie blijkt dat de locatie:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen dan wel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Het voorliggend bestemmingsplan ziet toe op het afwijken van het vigerende bestemmingsplan voor wat betreft het vergroten van de bouwhoogte, verplaatsen van de aanduiding 'bedrijfswoning' en toestaan van volumineuze detailhandel. Het plan maakt planologisch geen nieuwe woningen dan wel bedrijven op de locatie mogelijk. Op basis van het vigerende bestemmingsplan is een bedrijfswoning binnen het plangebied reeds mogelijk. Er is dan ook geen sprake van een toename van verblijf van personen.

Een nadere toetsing kan daarom achterwege blijven.

4.1.4.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid zorgt niet voor belemmeringen voor de realisatie van het bestemmingsplan.

4.1.5 Bedrijven en milieuzonering
4.1.5.1 Beoordelingskader

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.

De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) is een hulpmiddel voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van ruimtelijke ontwikkelingen. Die ontwikkelingen hebben bijvoorbeeld betrekking op nieuwe woningen in de omgeving van bedrijven of op nieuwe bedrijvigheid in de omgeving van woningen.

De in de VNG-publicatie genoemde richtafstanden zijn afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken naar boven of beneden bij te stellen. Het toepassen van de richtafstand moet dus gemotiveerd gebeuren. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde richtafstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden (rustige woonwijk en rustig buitengebied). Overigens gaan wettelijke afstanden voor de richtafstanden uit de VNG-publicatie.

Wanneer uit de beoordeling aan de richtafstanden blijkt dat een ontwikkeling niet mogelijk is, kan onderzoek naar de daadwerkelijke milieubelasting uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Op dat moment is een afweging aan de orde over de belangen van woningbouw en bedrijvigheid. In die afweging speelt ook de langere termijn visie op de gewenste ontwikkeling van het bedrijventerrein of de bedrijfslocatie een rol.

Voor het omgevingstype gemengd gebied kunnen gemotiveerd kleinere afstanden worden aangehouden. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden uit bijlage 1 met één afstandsstap worden verlaagd. Voor bedrijven waarbij het aspect gevaar maatgevend is voor de richtafstand is reductie van de richtafstanden met één afstandsstap niet zonder meer mogelijk.

4.1.5.2 Overwegingen

Het voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. In die zin is beoordeling van de toelaatbaarheid van ruimtelijke ontwikkelingen in deze situatie eigenlijk niet aan de orde. Op de locatie is detailhandel toegestaan.

Verschuiving van de locatie van een bedrijfswoning in het bestemmingsplan kan op voorhand leiden tot belemmeringen voor omliggende bedrijven. In dit geval is daarvan echter geen sprake, omdat er in het verleden al vergunning is verleend voor een bedrijfswoning op de locatie die in deze herziening wordt aangegeven (conform de feitelijke situatie). Er is daarmee al sprake van een bestaande juridisch-planologische toestemming voor een bedrijfswoning op die plek. Het betreft in dit geval enkel de reparatie van een gebrek in planologisch opzicht. Door die reparatie worden bedrijven feitelijk en juridisch niet verder beperkt in hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden dan momenteel al het geval is.

De bestemmingsplan herziening voorziet in de mogelijkheid van detailhandel in volumineuze goederen. Aangezien het hierbij niet gaat om een bouwmarkt, tuincentrum of hypermarkt, valt deze activiteit volgens de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering onder de omschrijving “detailhandel voor zover n.e.g.”. Die omschrijving komt overeen met categorie 1 en een richtafstand van 10 meter. Nu voor wat betreft omliggende woningen sprake is van ligging in gemengd gebied, mag deze afstand conform de systematiek van de VNG-publicatie met één afstandsstap worden verlaagd. De gecorrigeerde richtafstand komt dan uit op 0 meter, zodat geen strijdigheid optreedt met de situering van omliggende woningen. Daarnaast is sprake van een feitelijk bestaande situatie, die door dit bestemmingsplan niet verandert. Het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen verslechtert dus niet ten opzichte van de bestaande situatie.

4.1.5.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering werpt geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan. De op korte afstand van elkaar liggende bedrijvigheid en woningen leveren geen milieuhygiënische knelpunten op.

4.1.6 Archeologie en cultuurhistorie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie

4.1.6.1 Archeologie

In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in een plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Met de vaststelling van de archeologische waarden-, verwachtingen- en maatregelenkaart door de gemeenteraad (d.d. 5 maart 2015) hoeft er in de toekomst niet meer voor elk afzonderlijk bouwplan een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Voor gebieden met een lage verwachting geldt geen vergunningplicht.

Uit onderstaande uitsnede van de archeologische waardenkaart blijkt dat het plangebied deels gelegen is in een gebied met een hoge verwachtingswaarde voor archeologische vondsten (donker groen) en deels in een gebied met een middel hoge archeologische verwachtingswaarde (licht groen).

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000154-VA01_0006.png"

Afbeelding 6: uitsnede archeologische waardenkaart

In een gebied met een hoge archeologische verwachting is er bij ingrepen kleiner dan 250 m2 en ondieper dan 30 cm geen verplichting tot archeologisch onderzoek. In een gebied met een middel hoge archeologische verwachting is er bij ingrepen kleiner dan 1.000 m2 en ondieper dan 30 cm geen verplichting tot archeologisch onderzoek.

In dit bestemmingsplan is sprake van voortzetting van de bestaande (legale) situatie. Er vinden geen bodemingrepen plaats. Daarom is er geen noodzaak tot het doen van archeologisch onderzoek.

Naast de enkelbestemmingen zijn ook dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische Verwachting I' (gebied met hoge archeologische verwachting) en 'Waarde - Archeologische Verwachting II' (gebied met gematigde archeologische verwachting) in de regels en op de verbeelding opgenomen. De beschermende waarde voor archeologische relicten wordt hiermee conform de Erfgoedverordening in stand gehouden.

4.1.6.2 Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" dient te bevatten.

In het plangebied zijn geen monumenten of andere cultuurhistorische waarden aanwezig.

4.1.6.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.1.7 Flora en fauna
4.1.7.1 Beoordelingskader

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.1.7.2 Overwegingen

Het voorliggend bestemmingsplan ziet toe op het afwijken van het vigerende bestemmingsplan voor wat betreft het vergroten van de bouwhoogte, verplaatsen van de aanduiding 'bedrijfswoning' en toestaan van volumineuze detailhandel. Het plangebied is vrijwel geheel bebouwd en voor het overige verhard. Negatieve effecten op flora en fauna, als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan, zijn daarom niet te verwachten. Het gebruik in het plangebied wijzigt niet.

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een Natura 2000-gebied, het Gelders Natuurnetwerk of de Groene Ontwikkelingszone. Er zijn daarom geen significant negatieve effecten op natuurgebieden te verwachten.

4.1.7.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.1.8 Verkeer en parkeren

Door het vervallen van de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening moeten parkeernormen in het bestemmingsplan worden geregeld. Om bij nieuwe ontwikkelingen of bij functiewijziging toch de mogelijkheid te hebben de aanvrager te verplichten parkeerplaatsen aan te leggen, is hiervoor een bepaling opgenomen in de algemene regels van dit bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan is dit geregeld in artikel 8.2  "Voldoende parkeergelegenheid". Voor de bepaling van het aantal parkeerplaatsen wordt getoetst aan de parkeernormen uit de op dat moment meest actuele CROW-publicatie Parkeercijfers - basis voor parkeernormeringen. Het CROW is het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek. In de betreffende publicatie is voor de verschillende functies aangegeven hoeveel parkeerplaatsen er moeten worden aangelegd.

De CROW-stedelijkheidscategorie van Oude IJsselstreek is 'weinig stedelijk' (kernen Ulft, Gendringen, Terborg, Silvolde en Varsseveld) en 'niet stedelijk' voor de overige kernen in de gemeente. De parkeernormen kennen een bandbreedte (een minimum- en een maximumnorm). In principe geldt de maximale parkeernorm. Alleen wanneer aannemelijk kan worden gemaakt dat er minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn kan worden toegestaan dat van dit maximum wordt afgeweken.

De locatie is gelegen aan een doorgaande weg. Aan deze weg is voldoende parkeergelegenheid voor de reeds aanwezige functie en er worden geen nieuwe functies toegevoegd. In geval van ontwikkelingen in de toekomst is het bovenstaande onverminderd van toepassing.

4.1.9 Waterbeheer
4.1.9.1 Beoordelingskader

Vanuit het principe dat het waterbeheer een gezamenlijk domein is van rijk, provincies, gemeenten en waterschappen zijn de verantwoordelijkheden helder beschreven en zijn de taken verdeeld onder het motto "decentraal wat kan, centraal wat moet". Zo draagt de gemeente, als de bestuurslaag die het dichtst bij de burger staat, zorg voor een veilige en prettige leefomgeving. De gemeente heeft derhalve taken in het ruimtelijke en sociale domein. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer de afweging tussen milieu, natuur, water, economie en huisvesting een rol speelt. Dit beleid wordt vastgelegd in structuurvisies en bestemmingsplannen. Daarnaast zijn gemeenten verantwoordelijk voor het rioleringsbeheer en hebben de zorgplichten voor overtollig hemelwater, afvalwater en grondwater in de bebouwde omgeving.

Bij nieuwe ontwikkelingen dient te worden aangegeven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de waterhuishoudkundige situatie.

4.1.9.2 Overwegingen

Het voorliggend bestemmingsplan ziet toe op het afwijken van het vigerende bestemmingsplan voor wat betreft het vergroten van de bouwhoogte, verplaatsen van de aanduiding 'bedrijfswoning' en toestaan van volumineuze detailhandel. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkeling mogelijk. Er wordt geen nieuwe extra bebouwing toegestaan. Daarom is het niet noodzakelijk de watertoets uit te voeren.

4.1.9.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijk bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (aanlegvergunning).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

2. het bebouwen van de gronden;

3. het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

5.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

                • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
                • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de plankaart. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:


1 Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

2 Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook een aanleg-vergunningstelsel opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Hierna volgen nadere eisen en gebruisregels. Aansluitend volgen ontheffingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel een aanlegvergunningstelsel en/of wijzigingsbevoegd-heden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van het-geen is geregeld.

3 Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltel-bepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene ontheffingsregels.

4 Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.1 Bestemmingsregels

In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

Detailhandel

Deze bestemming is opgenomen voor de aanwezige winkel.

Binnen de bouwregels zijn normen gesteld voor de hoofdgebouwen, bedrijfswoningen, bijbehorende gebouwen, ondergronds bouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor al deze bouwwerken gelden maxima ten aanzien van goothoogten en bouwhoogten.

Bedrijfswoning

Binnen de bestemming is ook wonen toegestaan, doch uitsluitend in de vorm van een bedrijfswoning en dan alleen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.

Waarde - Archeologische Verwachting I en Waarde - Archeologische Verwachting II

Dubbelbestemmingen Archeologie

Zoals reeds in paragraaf 4.1.6.1 is beschreven is een deel van het plangebied gelegen in een gebied met een hoge verwachtingswaarde voor archeologische vondsten en een deel in een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Dit heeft ertoe geleidt dat er specifieke regels zijn opgenomen hoe met deze archeologische waarden en verwachtingen om te gaan bij nieuwe bouwplannen. Afhankelijk van de verwachtingswaarde moet bijvoorbeeld in alle gevallen, of pas bij een bepaalde grootte en diepte archeologisch onderzoek plaatsvinden. Voordat besloten kan worden op een omgevingsvergunning zal een archeologisch deskundige hierover advies moeten geven.

5.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.

De Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan wordt gerealiseerd. Met betrekking tot dit bestemmingsplan is geen sprake van een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan voorziet niet in de bouw van één of meer woningen. De aanwezige bedrijfswoning was op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan reeds planologisch mogelijk. Vaststelling van een exploitatieplan kan daarom achterwege worden gelaten.

In dit plan wordt voornamelijk de bestaande planologisch feitelijke situatie vastgelegd. Daarom brengt de ontwikkeling van dit bestemmingsplan voor de gemeente alleen plankosten met zich mee. Hiervoor staan de fondsen uit de algemene middelen ter beschikking. De economische uitvoerbaarheid is hiermee geacht voldoende te zijn aangetoond.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening. Aangegeven is dat tussen de gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpbestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard (zienswijzenprocedure).

6.2.1 Overleg

Conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is dit bestemmingsplan toegestuurd aan bevoegde instanties. Er zijn geen reacties ontvangen.

6.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 22 februari 2018 tot en met 4 april 2018 ter visie gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Er zijn geen zienswijzen ingediend.