direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Silvolde, Pr. Bernhardstraat 47-53
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1509.BP000153-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Prins Bernhardstraat 47-53 te Silvolde zijn bedrijfsgebouwen en twee bedrijfswoningen gelegen. De initiatiefnemer heeft het voornemen om de bedrijfsgebouwen te slopen en de twee bedrijfswoningen om te zetten in twee reguliere woningen. Eén van deze woningen wordt nieuwgebouwd en de andere woning betreft de samenvoeging van de twee voormalige bedrijfswoningen tot één reguliere woning.

De bij het plangebied betrokken gronden hebben op basis van het geldende bestemmingsplan 'Kom Silvolde' de bestemming 'Bedrijven'. De beoogde ontwikkeling is niet mogelijk binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan. Om die reden is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van de kern Silvolde. Het plangebied wordt begrensd door een woonperceel aan de westzijde, de Prins Bernhardstraat aan de zuidzijde, een bedrijfsperceel aan de noordzijde en een toegangsweg naar dat bedrijfsperceel aan de oostzijde.

Op de navolgende afbeeldingen zijn globaal de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000153-ON01_0001.png"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000153-ON01_0002.png"

Globale begrenzing plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Zoals reeds is gesteld, valt het plangebied onder de werking van het bestemmingsplan 'Kom Silvolde'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Oude IJsselstreek op 24 april 2008 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 19 september 2008. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is daarop met een geel kader weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000153-ON01_0003.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Kom Silvolde'

Op grond van het geldend bestemmingsplan is aan het plangebied de bestemming 'Bedrijven' toegekend, waarbij tevens de aanduiding 'Milieucategorie 1 staat van bedrijfsactiviteiten' opgenomen. Volgens de regels, behorende bij deze bestemming en de aanduiding zijn ter plaatse bedrijven in milieucategorie 1 van de staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan. De staat van bedrijfsactiviteiten is als bijlage bij de regels gevoegd. De bedrijfswoningen zijn beide aangeduid als 'Bedrijfswoning' en mogen als zodanig worden gebruikt. Ter plaatse van de bestaande bebouwing is een bouwvlak opgenomen.

Het gebruiken van de bedrijfswoningen als reguliere woningen, waarbij één van deze woningen nieuw wordt gebouwd, is op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan. Om die reden is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen en bevat de milieu- en omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw van de planregels (hoofdstuk 4) en de uitkomsten van de gevolgde procedure (hoofdstuk 5).

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur van Silvolde

2.1.1 Ruimtelijke structuur

Het dorp Silvolde is opgebouwd vanuit de bebouwingslinten Terborgseweg/Ulftseweg en de Prins Bernhardstraat. Tussen deze linten in zijn planmatig opgezette woongebieden ontstaan. De woongebieden bestaan hoofdzakelijk uit eengezinswoningen in de vorm van vrijstaande, half- vrijstaande of aaneengebouwde woningen. Sommige woningen zijn gebouwd in de structuur van een hofje of een woonerf. Daarnaast is in het centrum enkele gestapelde woningbouw aanwezig. De architectuur en oriëntatie van de woningen in Silvolde is zeer divers. Karakteristiek voor het gehele dorpsgebied is de zeer gevarieerde, dicht op elkaar staande bebouwing aan korte, gebogen smalle straten. Silvolde heeft een langgerekte vorm, waardoor de relatie met het buitengebied vrijwel overal in de kern voelbaar is. In het dorp zijn op veel plaatsen kleine groenelementen aanwezig, die de relatie met het buitengebied versterken.

2.1.2 Functionele structuur

Wonen vormt de belangrijkste en meest omvangrijke functie binnen de kern Silvolde. In de kern Silvolde komt in beperkte mate bedrijvigheid voor, verspreid over de kern. De kern Silvolde kent weinig voorzieningen. In het centrum bevinden zich enkele winkels, maar voor overige winkelvoorzieningen is men aangewezen op de wat grotere kernen, zoals bijvoorbeeld het naastgelegen Terborg. De kern Silvolde heeft een landelijk karakter dat mede tot uitdrukking komt in het vele groen dat in en om de bebouwde kom aanwezig is. De hoofdwegen in het plangebied zijn de Terborgseweg/Ulftseweg en de Prins Bernhardstraat. Dit zijn de oude bebouwingslinten van het dorp die tevens de verbinding vormen met de omgeving.

2.2 Bestaande situatie plangebied

In het plangebied bevinden zich in de huidige situatie bedrijfsgebouwen en een karakteristiek woongebouw ten behoeve van twee (bedrijfs)woningen. Het perceel Prins Bernhardstraat 47-49 betreft het perceel met het karakteristieke woongebouw. Aan dit woongebouw is een achterhuis en bedrijfsbebouwing aangebouwd. Deze bedrijfsbebouwing is genummerd als Prins Bernhardstraat 51. Het perceel Prins Bernhardstraat 53 betreft een perceel met hierop een solitair bedrijfsgebouw.

De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000153-ON01_0004.png"

Impressie huidige situatie plangebied ter plaatse van het karakteristieke woongebouw op het perceel Prins Bernhardstraat 47-49. Op de achtergrond is het achterhuis en de (aangebouwde) bedrijfsbebouwing te zien (Prins Bernhardstraat 51).

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000153-ON01_0005.png"

Impressie huidige situatie plangebied ter plaatse van de aangebouwde bedrijfsgebouwen (Prins Bernhardstraat 51).

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000153-ON01_0006.png"

Impressie huidige situatie plangebied ter plaatse van het bedrijfsgebouw aan de Prins Bernhardstraat 53.

2.3 Toekomstige situatie plangebied

Het karakteristieke woongebouw blijft in de toekomstige situatie behouden en wordt herbestemd tot één reguliere woning. Dit woongebouw zal in tegenstelling tot de huidige situatie ruimte bieden aan één woning. Het achterhuis wordt gesloopt en hiervoor in de plaats wordt een moderne uitbreiding aan het karakteristieke woongebouw toegevoegd. De overige bedrijfsbebouwing in het plangebied wordt gesloopt. Op het perceel Prins Bernhardstraat 53 wordt één nieuwe woning mogelijk gemaakt. In de toekomstige situatie is in het plangebied sprake van twee reguliere woningen. Het aantal woningen in het plangebied neemt daarmee niet toe.

Op de navolgende afbeeldingen wordt een impressie gegeven van de moderne uitbreiding aan de bestaande karakteristieke woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000153-ON01_0007.jpg"

Impressie karakteristieke woning met uitbreiding (vooraanzicht)

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000153-ON01_0008.jpg"

Impressie karakteristieke woning met uitbreiding (zijaanzicht westzijde)

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000153-ON01_0009.jpg"

Impressie karakteristieke woning met uitbreiding (achteraanzicht)

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000153-ON01_0010.jpg"

Impressie karakteristieke woning met uitbreiding (zijaanzicht oostzijde)

De exacte invulling van de nieuw te bouwen woning op het perceel Prins Bernhardstraat 53 is nog niet bepaald. De juridisch-planologische kaders voor de bouw van de woning zijn opgenomen in de regels en op de verbeelding van dit plan. Op de verbeelding is het bouwvlak opgenomen waarbinnen het hoofdgebouw (de woning) moet worden gebouwd. De maatvoering van de beoogde woning schikt zich naar de stedenbouwkundige kenmerken van de bestaande bebouwing in de omgeving van het plangebied. Om die reden bedraagt de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van de woning respectievelijk 4,5 m en 9 m. In paragraaf 4.2.1 van deze toelichting wordt tevens ingegaan op de planologische kaders voor de bouw van de woning.

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid

3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bestemmingsplanherziening moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.

3.2 Beleid

3.2.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is het relevante beleid op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.

3.2.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing 

Het voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid.

Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6, lid 2)

In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing 

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggend initiatief zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met elf woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen (circa veertien woningen) wel. In voorliggend plan wordt één woongebouw ten behoeve van twee bedrijfswoningen omgezet in één reguliere woning. Daarnaast wordt één nieuwe woning gerealiseerd. Het aantal woningen in het plangebied neemt daarmee niet toe. Dit plan wordt dus niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing. Wel dient de behoefte aan woningen te worden aangetoond, zie hiervoor paragraaf 3.2.4.

3.2.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden.

De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.

  • 1. Een duurzame economische structuurversterking.
    Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en een vitaal landelijk gebied met voldoende werkgelegenheid. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door het duurzaam versterken van de ruimtelijk-economische structuur. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'.

Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
Dit doel betekent vooral:
- ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek; uitgaan van doelen, niet van regels;
- zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
- een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
- een gezonde en veilige leefomgeving.


Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:

  • Dynamisch: de (ruimtelijk-economische) ontwikkelingen en de geleiding daarvan op provinciaal niveau.
  • Mooi: de Gelderse kwaliteiten die bescherming nodig hebben en ruimte voor behoud door ontwikkeling.
  • Divers: het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten.

Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van de onderwerpen 'wonen' en 'molenbiotoop' relevant.

Wonen

In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma, successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Molenbiotoop

Het plangebied is gelegen binnen een molenbiotoop. In de verordening wordt aangegeven dat op gronden die gelegen zijn binnen een molenbiotoop geen nieuwe bebouwing dan wel beplanting toegestaan, tenzij wordt aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt.

Toetsing

Het initiatief wordt gerealiseerd binnen de bestaande kern van Silvolde. Met de herontwikkeling van het plangebied is sprake van herstructurering in bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling komt niet voor in de woningbouwprogrammering zoals verwoord in de 'Beleidsnotitie Woningbouwplanning' en het daarbij gehanteerde stoplichtmodel. Binnen het plangebied worden echter geen extra woningen toegevoegd, waardoor het plan niet strijdig is met gemaakte woningbouwafspraken. Het initiatief voorziet daarnaast in een actuele regionale behoefte aan woningen.

De bouw van de woning heeft geen negatieve effecten op het functioneren van de nabijgelegen molen. Op dit aspect wordt nader ingegaan in paragraaf 3.6.

Het plan is in overeenstemming met het provinciale beleid.

3.2.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025

De gemeenteraad van Oude IJsselstreek heeft op 12 mei 2011 de Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025 vastgesteld. De Structuurvisie geeft richting aan het ruimtelijke, economische en maatschappelijke beleid van de gemeente en laat in grote lijnen zien hoe Oude IJsselstreek zich tot het jaar 2025 zal gaan ontwikkelen. De gemeente Oude IJsselstreek wil zich graag verder ontwikkelen als een dynamische gemeente. Deze boodschap blijft voor de komende jaren een belangrijk uitgangspunt voor het gemeentelijke woonbeleid. Hierbij zijn het Kwalitatief Woon Programma (KWP3), en de opvolger van de regionale woonvisie en de lokale vertaling daarvan kaders voor wonen in de gemeente. Naast het motto “de juiste woning op de juiste plaats”, spelen onder andere kwaliteit van de leefomgeving en de leefbaarheid hierbij een belangrijke rol. Achteruitgang en verloedering van de woon- en leefomgeving moet worden tegengegaan. De bijstelling van de bouwopgave voor de gemeente vraagt om aanpassing van beleid en bestaande bouwplannen. De juiste woning op de juiste plek is hierbij leidend.

Economische ontwikkeling is één van de thema’s waarin de gemeente, samen met haar partners, een belangrijke rol wil en kan spelen. Voor de industriële ontwikkeling geldt dat het 'juiste bedrijf op de juiste plaats' terecht komt. De toekomstige bedrijfsomgeving in de gemeente wordt gekenmerkt door clustering op de grotere bedrijventerreinen, revitalisering (en eventueel transformatie) van verouderde bedrijventerreinen en door het uitplaatsen van bedrijven uit de kleinere woonkernen.

Beleidsnotitie Woningbouwplanning Oude IJsselstreek

De beleidsnotitie Woningbouwplanning Oude IJsselstreek is op 24 november 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Belangrijkste opgave voor de toekomst is het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van deze bestaande voorraad. Dit kan door middel van het stimuleren van verduurzaming en levensloopbestendigheid. Daarnaast moeten plannen ontwikkeld worden voor vervangende nieuwbouw. De nieuwbouw is slechts een onderdeel van de totale opgave binnen de volkshuisvesting. Deze notitie gaat in op de beperkte woningbouwopgave in de gemeente en waar deze nieuwbouw de meeste toegevoegde waarde heeft.

Toetsing

In voorliggend plan wordt één woongebouw ten behoeve van twee bedrijfswoningen omgezet in één reguliere woning. Daarnaast wordt één nieuwe woning gerealiseerd. Het aantal woningen in het plangebied neemt daarmee niet toe. De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Het plan voorziet in het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande voorraad en heeft geen invloed op de gemeentelijke plancapaciteit voor woningen, omdat het aantal wooneenheden binnen het plangebied niet wijzigt.

In de huidige situatie is sprake van een bedrijfslocatie. Deze locatie is op basis van de structuurvisie niet aangemerkt als een (groot) bedrijventerrein. Op basis van de structuurvisie bestaat de wens om bedrijven te clusteren op de grotere bedrijventerreinen binnen de gemeente en bestaande (kleine) bedrijfslocaties te transformeren dan wel uit te plaatsen. In voorliggende plan is hiervan sprake. Daarnaast wordt met de sloop van de aanwezige (en leegstaande) bedrijfsbebouwing verder verval voorkomen. De ontwikkeling zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

3.3 Milieu

3.3.1 Bodem

Algemeen

In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.

Toetsing

Verkennend bodemonderzoek

Door Lycens is in juni 2017 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd1. Dit onderzoek is als Bijlage 1 toegevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld. Het doel van het onderzoek is het bepalen van de bodemkwaliteit op de locatie en daarmee mogelijke verontreinigingen in grond en grondwater te signaleren welke consequenties kunnen hebben voor de geplande herontwikkeling van de locatie.

De gestelde hypothese dat de locatie als 'verdacht' beschouwd kan worden ten aanzien van chemische parameters is juist gebleken op basis van de aangetoonde licht verhoogde gehalten aan enkele zware metalen, PAK, PCB en/of minerale olie in grond en de licht verhoogde concentraties aan barium en vinylchloride in het grondwater. De licht verhoogde gehalten cq. concentraties aan betreffende parameters vormt echter geen belemmering voor de geplande herontwikkeling van de locatie.

De gestelde hypothese dat de locatie ten aanzien van de parameter asbest in bodem als 'onverdacht' kan worden aangemerkt is niet juist gebleken. Zintuiglijk is tijdens het onderzoek (na analyse) asbesthoudend materiaal aangetroffen in de bodem en analytisch is aangetoond dat de bovengrond op een deel van de locatie asbest bevat.

Nader onderzoek

Naar aanleiding van het verkennend bodemonderzoek is door Lycens in maart 2018 een nader bodemonderzoek uitgevoerd2. Dit onderzoek is als Bijlage 2 bijgevoegd. Het doel van het onderzoek is een beeld te verkrijgen van de sterke verontreiniging met asbest en de bodemkwaliteit ter plaatse van de te slopen bebouwing. De milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater is beoordeeld door het graven van sleuven, het verrichten van een aantal boringen en het analyseren van een aantal grond- en grondwatermonsters.

Grond

Uit de analyseresultaten blijkt dat in het monster van de bovengrond ter plaatse van de spuiterij licht verhoogde gehalten aan kobalt, koper en zink zijn aangetroffen. Lood is in een matig verhoogd gehalte aangetroffen. Omdat dit een mengmonster betreft zijn de twee deelmonsters aanvullend geanalyseerd op lood. Uit de analyseresultaten blijkt dat in de separate monsters slechts licht verhoogde gehalten worden aangetroffen. Een directe oorzaak in het verschil in gehalten kan op basis van de bekende gegevens niet gegeven worden. Mogelijk is lood heterogeen in de bodem aanwezig. De kwaliteit met betrekking tot de grond ter plaatse van de spuiterij is voldoende vastgesteld. De gemeten gehalten overschrijden de streefwaarde in geringe mate en vormen geen belemmering voor de geplande herinrichting van de locatie. Het uitvoeren van nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Uit de analyseresultaten blijkt dat in het monster van de bovengrond van de westelijke schuur (boring 106 van 0,15 - 0,5 m -mv) een matig verhoogd gehalten aan PAK aanwezig is. Hierop zijn het ondergrondmonsters van twee boringen (106 en 107) aanvullend geanalyseerd op PAK. Ter plaatse van boring 107 is in verband met de kruipruimte geen bovengrond aanwezig. Middels deze aanvullende analyse is getracht vast te stellen of er mogelijk sprake is van een sterke verontreiniging in horizontale richting. Uit de analyseresultaten blijkt dat er slechts licht verhoogde gehalten aanwezig zijn in de geanalyseerde monsters. Verder zijn in de bovengrond van de schuur licht verhoogde gehalten aan lood en minerale olie aangetroffen. Op basis van het uitgevoerde verkennend en nader onderzoek blijkt dat de matige verontreiniging met PAK ter plaatse van de westelijke schuur beperkt is tot boring 106. In de nabijgelegen uitpandige boringen uit het verkennend bodemonderzoek zijn slechts licht verhoogde gehalten aangetoond, waardoor de matige verontreiniging met PAK voldoende in beeld is, waardoor aanvullend onderzoek niet zinvol wordt geacht. De overige gehalten overschrijden de achtergrondwaarde in geringe mate en vormen geen belemmering voor de geplande herinrichting van de locatie. Het uitvoeren van verder nader onderzoek wordt, op basis van het onderzoek, niet noodzakelijk geacht.

In de bovengrond van de oostelijke schuur zijn gehalten boven de achtergrondwaarde aangetoond. Er zijn geen belemmeringen voor de geplande herinrichting van de locatie. Het uitvoeren van nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Grondwater

Uit de analyseresultaten blijkt dat het grondwater een licht verhoogde concentratie aan barium bevat. Aangezien met betrekking tot de verhoogde concentratie geen antropogene bron bekend is, is barium vermoedelijk van nature in een verhoogde concentratie in het grondwater aanwezig. De gemeten concentratie overschrijdt de streefwaarde in geringe mate en vormt geen belemmering voor de geplande herinrichting van de locatie. Het uitvoeren van nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Asbest

In de sleuf, die geplaatst is ter plaatse van het gat waar in het verkennend bodemonderzoek asbest was aangetroffen, is wederom asbestverdacht materiaal aangetroffen. De visueel schone ondergrond is geanalyseerd ter verticale afperking van de verontreiniging. In het monster van deze ondergrondlaag (0,5 - 0,7 m -mv) is analytisch geen asbest aangetoond. In het bovengrondmengmonster van de omliggende sleuven (ter horizontale afperking), is visueel en analytisch geen asbest aangetoond. De verontreiniging is op basis van het uitgevoerde nader onderzoek voldoende afgeperkt.

Sanering

Op basis van het verkennend en nader onderzoek mag worden aangenomen dat de verontreiniging in de bodem met asbest voor 1993 is ontstaan. Om die reden is geen sprake van de zorgplicht. De verontreiniging bevindt zich onder een klinkerverharding. Op basis hiervan is niet direct sprake van onaanvaardbare risico's. Bij sanering is de Provincie Gelderland in het kader van de Wet bodembescherming bevoegd gezag. Geadviseerd wordt om de verontreiniging in dat geval middels een BUS-melding te saneren.

De locatie is momenteel niet geschikt voor de beoogde functie, maar wel geschikt te maken. Hiervoor zal er een sanering op het gebied van asbest uitgevoerd moeten worden en waar nodig moet de grond geschikt gemaakt worden voor de functie wonen. Dit kan met de sloop van de panden en de bodemsanering eenvoudig worden gerealiseerd.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.3.2 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.

Toetsing

Voor het initiatief is door Buro Ontwerp & Omgeving in september 2017 een akoestisch onderzoek uitgevoerd3. Het onderzoek is als bijlage 3 bijgevoegd.

De woningen in het plangebied zijn gelegen aan de Prins Bernhardstraat. Dit is een 30 km/uur weg, waarvoor formeel gezien geen akoestisch onderzoek noodzakelijk is. Het plangebied is wel gelegen in de onderzoekszone van de Berkenlaan. Gezien de afstand van de beoogde woningen tot de Berkenlaan en afschermende werking van tussenliggende objecten, zal de Prins Bernhardstraat maatgevend zijn voor het akoestische klimaat ter plaatse van de woningen. Om die reden wordt in dit onderzoek alleen de geluidsbelasting van de Prins Bernhardstraat beschouwd.

Met behulp van standaardrekenmethode I uit het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 is de geluidsbelasting ten gevolge van de Prins Bernhardstraat voor het toekomstige peiljaar 2027 bepaald. Deze is maximaal 53 dB na aftrek van 5 dB conform artikel 110g Wgh.

Als de geluidsbelasting zou worden getoetst aan de waarden van de Wgh, kan worden geconcludeerd dat bij de woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden wordt, maar dat ruimschoots wordt voldaan aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB. Aan de achterzijde van de woningen zijn geluidsluwe tuinen voorzien en aan deze zijde zullen tevens slaapkamers worden gerealiseerd. Er is daarmee sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

3.3.3 Milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied', 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.

Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd.

Toetsing

Voor het initiatief is door Buro Ontwerp & Omgeving in augustus 2018 een quickscan bedrijven en milieuzonering uitgevoerd4. Het onderzoek is als bijlage 4 bijgevoegd.

Typering omgeving plangebied

In de omgeving van het plangebied komen verschillende functies voor. Direct ten noorden van het plangebied komt bedrijvigheid voor. Aan de Prins Bernhardstraat komt afwisselend bedrijvigheid, woningen en detailhandel voor. Aan deze straat bevindt zich eveneens een begraafplaats. Aan de Schoolstraat is de basisschool De Drie Linden gevestigd. Hierdoor is sprake van een menging van bedrijven en wonen in de omgeving van het plangebied. Het plangebied kan daarom getypeerd worden als een gemengd gebied.

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van een milieuhindergevoelige functie, in de vorm van twee woningen. In het plangebied worden geen milieuhinderveroorzakende functies gerealiseerd.


Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied

Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich de volgende milieuhinderveroorzakende functies:

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000153-ON01_0011.png"

De navolgende tabel laat zien hoe de functies kunnen worden gecategoriseerd op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Daarnaast geeft de tabel de minimaal aanbevolen richtafstanden aan voor deze functies:

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000153-ON01_0012.png"

Voorgaand zijn de aanbevolen hindercontouren voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar weergegeven voor wat betreft hun afstand tot een rustige woonwijk en rustig buitengebied.

De werkelijke afstand is gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de dichtstbijzijnde beoogde gevel van de woningen.

Berkenlaan 128

Uit voorgaande tabel blijkt dat de richtafstand voor de bedrijvigheid aan de Berkenlaan 128 ten opzichte van het plangebied niet wordt gehaald. De omgeving van het plangebied kan echter worden getypeerd als een gemengd gebied. Om die reden kan de richtafstand worden teruggebracht met één stap. In dat geval bedraagt de richtafstand 10 m. De afstand tussen de beoogde woningen en de bedrijvigheid aan de Berkenlaan 128 is daarmee voldoende groot.

Voor de bedrijvigheid aan de Berkenlaan 128 is uitgegaan van de planologisch toegestane functie. In de huidige situatie wordt het tot op heden afwijkend gebruik door bedrijvigheid in milieucategorie 1 en 2 gedoogd. De maximale richtafstand voor deze functie bedraagt eveneens 30 m.

De locatie heeft een toegangsweg die aan de oostzijde van het plangebied loopt. De toegangsweg is met een hek afgesloten. De eigenaar van de locatie heeft aangegeven dat deze toegangsweg 2 à 3 keer per week wordt gebruikt.

De afstand tussen de beoogde woningen en de milieuhinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied is voldoende groot. In de omgeving van het plangebied komen verschillende functies voor. Het gaat daarbij om woningen, bedrijvigheid, maatschappelijke functies en detailhandel. De beoogde woningen zijn daarom goed verenigbaar met de reeds aanwezige overige functies.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor wat betreft de beoogde ontwikkeling.

3.3.4 Geur

Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een in de omgeving gelegen veehouderij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

Toetsing

Met het plan is sprake van de realisatie van (nieuwe) geurgevoelige objecten in de vorm van twee woningen. De dichtstbijzijnde veehouderij betreft een gemengd agrarisch bedrijf aan de Heebinkweg 1. Op dit bedrijf worden naast melkvee tevens varkens gehouden. De afstand van de woningen in het plangebied tot de veehouderij bedraagt circa 400 meter. Gezien de ruime afstand tot de veehouderij zijn er geen overschrijdingen van de geurnormen binnen het plangebied te verwachten. Gezien het feit dat er op kortere afstand van de veehouderij reeds geurgevoelige objecten zijn gelegen, wordt de veehouderij door de realisatie van onderhavig plan niet (verder) in zijn ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd.

Naast geur afkomstig van veehouderij is ook geur afkomstig van reguliere bedrijven van belang. In pragraaf 3.3.3 is nader in gegaan op geur afkomstig van bedrijven.


Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect geur geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.3.5 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10  wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.


Toetsing
In voorliggend plan wordt één woongebouw ten behoeve van twee bedrijfswoningen omgezet in één reguliere woning. Daarnaast wordt één nieuwe woning gerealiseerd. Het aantal woningen in het plangebied neemt daarmee niet toe. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang (minder dan 1.500 woningen) niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool5 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2015 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2015, 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.


Conclusie
Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief.

3.3.6 Externe veiligheid

Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico  

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico  

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Toetsing

Voorliggende ontwikkeling voorziet in realisatie van (nieuwe) kwetsbare objecten, namelijk woningen. Om te bepalen waar er zich stationaire en mobiele bronnen bevinden, is de risicokaart Nederland geraadpleegd. De navolgende afbeelding bevat een uitsnede van de risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000153-ON01_0013.png"

Uitsnede risicokaart Nederland

Op circa 450 m van het besluitgebied ligt aan de Berkenlaan 168 een LPG-tankstation. Het plangebied ligt ruim buiten de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico van dit tankstation. Voor LPG-tankstations geldt een invloedsgebied van het groepsrisico van 150 m. Het plangebied ligt eveneens ruim buiten deze zone. Een nadere onderbouwing kan daarom achterwege blijven.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.4 Water

3.4.1 Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.
3.4.2 Watertoetstabel

Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.

De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als erop een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.

Navolgend is de watertoetstabel opgenomen. De relevante waterthema's voor de ontwikkeling worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  


Nee

Nee  


2

2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  

Nee
Nee

Nee  

2
1

1  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  

Nee

Nee

Ja


Nee  

2

1

1


1  
Oppervlaktewater- kwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?  
Nee  

1  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  

Nee
Nee

Nee
Nee  

1
1

1
1  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?  
Nee  

1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  

Nee

Nee  

1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  

Nee



Nee  

1



1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  

Nee

Nee

Nee

Nee  

2

2

1

1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  

Nee  


2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?  
Nee  

1  

Algemeen/Wateroverlast

In de huidige situatie is het plangebied grotendeels verhard. Het plangebied bestaat uit bebouwing en erfverharding. Een groot deel van de bebouwing op de locatie zal worden gesloopt. Hiervoor in de plaats wordt één nieuwe woning gerealiseerd met tuin. Door de ontwikkeling zal het verhard oppervlak afnemen.

Hemelwater afkomstig van de (nieuwe) bebouwing zal worden afgekoppeld en ter plaatse in de bodem worden geinfiltreerd. Vanuit de voorziening zal een overloopconstructie richting het gemeentelijk hemelwaterriool worden gerealiseerd. Om de waterkwaliteit op peil te houden, zal bij de (ver)bouw van de woningen uitsluitend duurzame (niet-uitlogende) materialen worden toegepast.

Het initiatief heeft geen negatief effect op de waterhuishouding ter plaatse.

3.4.3 Overleg Waterschap Rijn en IJssel

Bij de watertoetstabel zijn de vragen alleen met 'nee' beantwoord. Dit betekent dat het plan waterhuishoudkundig niet van belang is voor het waterschap en er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd hoeft te worden. Om die reden is geen overleg met het waterschap gevoerd.

3.4.4 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.5 Cultuurhistorie en archeologie

3.5.1 Archeologie

Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Toetsing

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000153-ON01_0014.png"

Uitsnede gemeentelijke archeologische waardenkaart

Het plangebied heeft op basis van de gemeentelijke archeologische waardenkaart een hoge archeologische verwachtingswaarde. Bij gronden met een hoge verwachtingswaarde dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd bij ingrepen groter dan 250 m2 en dieper dan 30 centimeter. De ingrepen in de bodem bij voorliggende ontwikkeling overstijgen deze ondergrens, waarmee archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Echter binnen het plangebied is diverse bebouwing aanwezig, waarbij het aannemelijk is dat de gronden reeds zijn geroerd ten behoeve van de funderingen van deze gebouwen.

Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden in het plangebied dieper dan en buiten de reeds aanwezige funderingen, is het gemeentelijk archeologiebeleid in dit bestemmingsplan verwerkt. Op de verbeelding en in de regels is een, bij de verwachtingswaarde passende, dubbelbestemming voor archeologie opgenomen. Op deze manier worden mogelijke archeologische waarden in de bodem beschermd tegen bodemingrepen in de toekomst.

 
Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.5.2 Cultuurhistorie

Algemeen

Door de wijziging van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Om die reden is een korte analyse verricht van de ontstaansgeschiedenis en de mogelijk aanwezige cultuurhistorische waarden in het gebied.


Toetsing

Het woongebouw of bedrijfsbebouwing in het plangebied heeft geen monumentale status. Het bestaande (bedrijfs)woongebouw in het plangebied kan echter wel worden aangemerkt als een karakteristiek woongebouw. Het woongebouw blijft behouden en in de toekomst gebruikt ten behoeve van één woning. Het achterhuis van het woongebouw wordt gesloopt en wordt vervangen door een moderne aanbouw. Hierdoor wordt het karakter van het bestaande woongebouw benadrukt en blijft goed duidelijk wat oorspronkelijk is en wat niet.

Met de voorgenomen ontwikkeling vindt geen aantasting aan cultuurhistorisch waardevolle lijnen of elementen plaats. Het initiatief heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect cultuurhistorie.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.6 Molenbiotoop

3.6.1 Algemeen

In de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Gelderland wordt gestreefd naar het in stand houden van de molens in Gelderland. De molens zijn namelijk een identiteitsbepalend onderdeel van Gelderland. De provincie heeft dan ook als ambitie dat de omgeving van de molens zodanig wordt ingericht dat de molens kunnen blijven draaien. Daartoe beschermt de provincie de ruimte rond de molens tegen ongewenste ingrepen. In de Omgevingsverordening is daarom geregeld dat op gronden die zijn aangewezen als Molenbiotoop geen nieuwe bebouwing en/of beplanting is toegestaan, tenzij is aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt.

3.6.2 Toetsing

In de nabijheid van het plangebied bevindt zich Gerritsens Molen. Deze molen is gelegen aan de Molenberg 4 en ligt op circa 360 m afstand van het plangebied.


Volgens gegevens (bron: www.gelderland.molenbiotoop.nl in Biotooprapport 140) heeft de molen een askophoogte (½ vlucht) van 12,15 m. De hoogte van het maaiveld bij de molen is 22,1 m +NAP. De locatie waar de nieuwe woning in het plangebied wordt gerealiseerd ligt op een maaiveldhoogte van circa 17,6 m +NAP. Tussen de molen en het plangebied is dus sprake van hoogteverschil.


Formule molenbiotoop

Op basis van de molenverordening van de provincie Gelderland, die is vervangen door de Ruimtelijke verordening, gold een formule, op basis waarvan beoordeeld kon worden of de windvang van de molen al dan niet verslechterde. Hoewel deze formule formeel niet meer geldt in Gelderland, wordt het beschouwd als een goed hulpmiddel om te beoordelen of de windvang van een molen verslechtert door de komst van een ruimtelijke ontwikkeling. De formule is om die reden toegepast in het onderhavige geval.


De formule luidt als volgt:

Hx=X/n + (c*z)


waarin:

Hx = de toelaatbare hoogte van een gebouw in meters op een afstand x meter uit de molen. De toelaatbare hoogte wordt gemeten vanaf het waterpasniveau van de begane grond of het maaiveld van de molen;

X = de afstand in meters vanaf het gebouw tot de wieken van de molen;

n = de ruwheidcoefficient volgens de ruwheidsklassentabel van Wieringa: 140 voor open gebied, 75 voor ruw gebied en 50 voor gesloten gebied

c = constante 0,2 (in verband met een windreductie van 5%)

z = askophoogte van de molen


Wanneer de formule wordt toegepast ten behoeve van voorliggend plan, ontstaat het volgende beeld:

H(x) = 360/50 + 0,2 * 12,15 = 9,63 m

In de voorgaande berekening is uitgegaan van de ruwheidsklasse 50 voor een stedelijk gebied. Het plangebied en de molen liggen binnen de bebouwde kom van Silvolde. De maximale bouwhoogte in het plangebied, gelegen op circa 360 meter afstand van de molen, mag volgens de formule 9,63 meter bedragen. Daar moet het verschil in maaiveldniveau bij worden opgeteld. In onderhavig plan bedraagt dit (22,1-17,6=) 4,5 meter. De bouwhoogte in het plangebied mag daarom (9,63+4,5=) 14,03 meter bedragen, gemeten vanaf het peil ter plaatse van de nieuwbouwlocatie.

De maximale bouwhoogte van de nieuw te bouwen woning in het plangebied bedraagt 8 m. De toekomstige aanbouw bij het bestaande woongebouw zal niet hoger dan 10 m worden. Deze bouwhoogten zijn ruim lager dan de bouwhoogte die op basis van de molenbiotoopformule wordt voorgeschreven.

3.6.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect molenbiotoop geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.7 Flora en fauna

3.7.1 Algemeen

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.

3.7.2 Toetsing

In het kader van onderhavig plan is door Staring advies in augustus 2017 een quickscan natuuronderzoek uitgevoerd6. Dit onderzoek is als bijlage 5 bijgevoegd.

Gebiedsbescherming

Ruimtelijke ingrepen in of nabij Natura 2000-gebieden zijn niet toegestaan wanneer deze significante negatieve effecten op de kernkwaliteiten veroorzaken. Er vinden geen activiteiten in een Natura 2000-gebied plaats. Door de aard van de activiteiten en door de afstand tussen het plangebied en de Natura 2000-gebieden 'Klevsche Landwehr, Anholt. Issel, Feldschlaggr. u. Regnieter Bach' en 'Rijntakken' en overige Natura 2000-gebieden en de beperkte omvang van de geplande ontwikkeling in het plangebied zijn nadelige effecten op deze beschermde Natura 2000-gebieden niet te verwachten.

Het plangebied ligt niet binnen het Gelders Natuurnetwerk (GNN). De dichtstbijzijnde GNN gebieden bevinden zich op de rivierduinen van de Paasberg, op het Landgoed Wisch en langs de Oude IJssel op circa 650 meter afstand van het plangebied.

In het plangebied wordt enkele gebouwen gesloopt en op de vrijgekomen grond wordt een woning gebouwd. Er vindt geen ruimtebeslag op bestaande natuur plaats. Nadelige effecten van de werkzaamheden in het plangebied op het NNN zijn niet te verwachten. De kernkwaliteiten van het NNN worden niet aangetast.

Soortenbescherming

In het kader van de soortenbescherming is een literatuur- en veldonderzoek verricht. De bevindingen uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

De (te slopen) gebouwen op het perceel Prins Bernhardstraat 47-49 zijn, door de aanwezigheid van een dakgoot met een pannendak, geschikt als vaste rust- en verblijfplaats en nestlocatie voor de huismus. De sloop van (een deel van) de gebouwen leidt mogelijk tot aantasting van een vaste rust- en verblijfplaats van de huismus. Gericht onderzoek is dan ook noodzakelijk of de locatie in gebruik is als vaste rust- en verblijfplaats (territorium/broedlocatie) door de huismus.

Nader onderzoek naar vleermuizen is noodzakelijk aangezien er door de geplande ruimtelijke ontwikkelingen mogelijke verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen als de gewone dwergvleermuis worden aangetast. Door de sloop van gebouwen worden mogelijk verblijfplaatsen verstoord, beschadigd of vernietigd.

Voor overige soort(groep)en is aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk.

3.7.3 Nader onderzoek

Voor de de huismus en vleermuizen wordt nader onderzoek uitgevoerd. In september 2017 is het eerste veldbezoek ten behoeve van het onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd. Daarbij zijn geen vleermuizen vastgesteld.

Indien blijkt dat de genoemde soorten aanwezig zijn dan dient ontheffing voor de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden. In dat geval dienen mitigerende dan wel compenserende maatregelen worden uitgevoerd, zoals het ophangen van vleermuis- en/of huismuskasten, het toepassen van vogelvides en het mogelijk maken van verblijfplaatsen in spouwmuren.

PM nader onderzoek huismus en vleermuizen

3.7.4 Conclusie

PM

3.8 Verkeer en parkeren

3.8.1 Verkeer

In voorliggend plan wordt één woongebouw ten behoeve van twee bedrijfswoningen omgezet in één reguliere woning. Daarnaast wordt één nieuwe woning gerealiseerd. Het aantal woningen in het plangebied neemt daarmee niet toe. De beëindiging van de bedrijfsactiviteiten in het plangebied zal leiden tot een afname van het aantal verkeersbewegingen in en om het plangebied.

De twee woningen zullen op de Prins Bernhardstraat worden ontsloten via de bestaande inritten.

3.8.2 Parkeren

Binnen het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om te voorzien in de parkeerbehoefte die ontstaat als gevolg van de ontwikkeling.

3.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.9 Economische haalbaarheid

Het plan wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de procedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Met de initiatiefnemer wordt een planschadeovereenkomst gesloten waarin deze verklaart de volledig mogelijke planschade voor zijn/haar rekening te nemen. Voor de gemeente zijn er geen andere kosten verbonden aan dit plan, waardoor het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.

Hoofdstuk 4 Juridische planaspecten

4.1 Algemeen

4.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

4.1.2 Bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming
    Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding
    Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
4.1.3 Hoofdstukindeling van de regels


De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (Artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (Artikel 2).

  • 2. Bestemmingsregels
    In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

    Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

    Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

  • 3. Algemene regels
    In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.

  • 4. Overgangs- en slotregels
    In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

4.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.


De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

4.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachting 1' opgenomen.

'Tuin'

De gronden tussen de woningen en de Prins Bernhardstraat zijn bestemd als 'Tuin'. Deze gronden zijn bestemd voor tuinen, wegen en paden en erkers en erfafscheidingen. Bouwwerken mogen niet worden gebouwd binnen deze bestemming.

'Wonen'

De bestaande woning en de nieuw te bouwen woning zijn bestemd als 'Wonen'. Dit geldt tevens voor de gronden achter de voorgevelrooilijn van de woningen.

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, aan huis verbonden beroepsactiviteiten, tuinen en erven, parkeer-, speel- en groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, straatmeubilair en nutsvoorzieningen. Van de gebouwen binnen deze bestemming mag 30% van de vloeroppervlakte tot een maximum van 50 m2 gebruikt worden voor een aan huis gebonden beroep.

Binnen de bestemming mogen vrijstaande woningen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals erf- of perceelafscheidingen worden gebouwd. Binnen de bestemming zijn twee bouwvlakken opgenomen. De woningen (hoofdgebouwen) moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Voor de woningen geldt dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens aan één zijde minimaal 3 meter moet zijn. Dit betekent dat de nieuw te bouwen woning aan de zijde van de toegangsweg van de naastgelegen bedrijfslocatie wel op korte afstand van de perceelsgrens kan worden gebouwd. Op de verbeelding is de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte opgenomen.

Bijbehorende bouwwerken (bijvoorbeeld bijgebouwen) en overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouw zijnde) zijn, onder voorwaarden, ook toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels.

In de regels van de bestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het toestaan van een bedrijf aan huis. Voor de afwijking gelden aanvullende voorwaarden voordat deze kan worden verleend.

Waarde - Archeologische Verwachting 1

De voor 'Waarde - Archeologische Verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Voorwaardelijke verplichtingen

In het bestemmingsplan zijn drie voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Deze zijn opgenomen in artikel 4.3.3, artikel 4.3.4 en artikel 7.3.

In het eerste artikel is opgenomen dat de sloop van de bestaande bedrijfsbebouwing een voorwaarde is voor de nieuw te bouwen woning. Indien de sloop van de bedrijfsbebouwing (bedrijfshal op het perceel Prins Bernhardstraat 53 en aangebouwde bedrijfsruimte) niet plaats vindt, dan mag de nieuwe woning niet bewoond worden.

In het tweede artikel is opgenomen dat beeindiging van dubbele bewoning van het bestaande woongebouw een voorwaarde is voor de nieuw te bouwen woning. Indien het bestaande woongebouw ten behoeve van twee wooneenheden wordt gebruikt, dan mag de nieuwe woning niet bewoond worden.

In het derde artikel is opgenomen dat voordat bebouwing in het plangebied mag worden gesloopt, eerst het nader onderzoek naar vleermuizen en Huismus moet zijn afgerond. Er mag pas gesloopt worden als blijkt dat huismussen en vleermuizen niet aanwezig zijn, dan wel dat er mitigerende maatregelen worden genomen op basis van het nadere onderzoek. Sloop van de bebouwing is ook toegestaan als er een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is verleend.

4.2.2 Algemene regels

Vrijwaringszone - Molenbiotoop

In verband met de nabijheid van Gerritsens Molen (zie paragraaf 3.6) is de aanduiding ' Vrijwaringszone - Molenbiotoop ' opgenomen. Deze aanduiding heeft betrekking op de molenbiotoop van de molen. Om te waarborgen dat de molen voldoende wind kan vangen, zijn in de algemene aanduidingsregels bepalingen opgenomen die beperkingen stelt aan de bouwhoogte van bouwwerken en de hoogte van beplanting binnen de molenbiotoop.

Overige bepalingen

Naast de bestemmingen en de genoemde algemene aanduidingsregel bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 5 Procedure

5.1 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg 3.1.1. Bro is het conceptbestemmingsplan voorgelegd aan:

  • Waterschap Rijn en IJssel;
  • N.V. Nederlandse Gasunie;
  • Vitens;
  • Liander N.V.

Het waterschap heeft aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het plan. Van de overige instanties is geen reactie ontvangen.

5.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de periode dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage ligt kunnen door een ieder zienswijzen naar voren worden gebracht.

Te zijner tijd worden in deze paragraaf of in een separate bijlage de zienswijzen verwerkt.