direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Sporthal IJsselweide Ulft
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1509.BP000137-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de aanleiding voor het bestemmingsplan en de ligging en begrenzing van het plangebied aangegeven. Dit wordt geïllustreerd door middel van het opnemen van een kaartfragment, waaruit de ligging van het plangebied blijkt. Verder wordt een opsomming van de geldende bestemmingsplannen gegeven, die met het nieuwe bestemmingsplan worden herzien.

1.1 Een nieuw bestemmingsplan

De gemeente Oude IJsselstreek gaat de komende jaren het bestaande Sportpark De IJsselweide revitaliseren. Een onderdeel van deze ontwikkeling is de realisatie van een nieuwe sporthal die gebruikt zal gaan worden door onderwijsinstellingen, de sportverenigingen en ingezet gaat worden voor sportevenementen; de oude sporthal is sterk verouderd en voldoet niet meer aan de eisen van deze tijd. De bestemming waar de nieuwe sporthal moet komen is 'sportterrein' en een deels 'groenstrook'. Binnen deze bestemmingen mag geen sporthal worden gebouwd. Daarom moet voor de locatie van de nieuwe sporthal een partiële actualisatie van het bestemmingsplan worden gemaakt.

Dit bestemmingsplan voorziet in de juridische verankering van de planologische wijzingen.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de oostzijde van het sportcomplex 'IJsselweide' in het tussengebied tussen Gendringen en Ulft. De locatie is aan de noordzijde van de huidige sporthal.

In de volgende afbeelding zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000137-VA01_0001.png"

Luchtfoto met globale begrenzing plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Dit bestemmingsplan vervangt een deel van het geldende bestemmingsplan 'Sportcomplex IJsselweide 1986', welke op 29 april 1987 is vastgesteld door de gemeenteraad en op 20 juli 1987 goedgekeurd is door G.S.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000137-VA01_0002.png"

Overzicht geldende bestemmingsplannen

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 2, Beschrijving plangebied:
    Hierin is de huidige situatie van het plangebied beschreven, door middel van de ontstaansgeschiedenis van het gebied en een ruimtelijke en functionele beschrijving. Ook de wijzigingen en ontwikkelingen worden hierin toegelicht.
  • Hoofdstuk 3, Beleidskader:
    Hierin wordt ingegaan op het belangrijkste rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
  • Hoofdstuk 4, Omgevingsaspecten:
    Hierin worden de milieu- en omgevingsaspecten behandeld.
  • Hoofdstuk 5, Juridisch planopzet:
    Hierin wordt ingegaan op de juridisch bestuurlijke aspecten; de opzet van de verbeelding en de opzet van de regels.
  • Hoofdstuk 6, Uitvoerbaarheid:
    Hierin wordt tenslotte ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

In dit hoofdstuk wordt verteld hoe het gebied er nu uit ziet; wat is er gebouwd en hoe worden deze gebouwen gebruikt.

Daarna volgt een korte beschrijving van een aantal locaties die in het bestemmingsplan zijn opgenomen en waar nieuwe ontwikkelingen binnen de planperiode zijn te verwachten.

2.1 Hoe ziet het gebied er nu uit?

De locatie ligt aan de oostzijde van het sportcomplex IJsselweide en grenst aan de westzijde van het bedrijventerrein IJsselweide.

Op het sportcomplex wordt aan meerdere sportactiviteiten ruimte geboden, voornamelijk buitensportactiviteiten en in de huidige sporthal vinden de binnenactiviteiten plaats. Het sportcomplex wordt begrensd door wegen met grotendeels een belangrijke stroomfunctie: de Rijnweg, Staringstraat, Anton Tijdinklaan en Industrieweg; de sporthal ligt aan de Industrieweg. Langs deze wegen en de Waalstraat concentreren zich de groenvoorzieningen.

Grenzend aan heb plangebied bevinden zich aan de zuidzijde en zuidwestzijde enkele tennisbanen, een tennishal, een klimmuur, sportvelden, een kantine en een maatschappelijke voorziening, namelijk het kantoor van Estinea, een organisatie voor zorg en dienstverlening aan mensen met een verstandelijke beperking. En grenzend aan het plangebied bevinden zich aan de noordzijde en noordwestzijde zich sportvelden, een kantine en een een tribune.

Op het bedrijventerrein, aan de overzijde van de locatie van de nieuwe sporthal, bevinden zich o.a. een garage/showroom en een (bedrijfs)woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000137-VA01_0003.png"

Nooordzijde, kantine en kleedkamer SDUOC

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000137-VA01_0004.png"

Zuidzijde, oude sporthal (met links kantine en kleedkamers v.v. Gendringen)

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000137-VA01_0005.png"

Zuidzijde, kantine en kleedkamer v.v. Gendringen

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000137-VA01_0006.png"

Zuidzijde, Estinea

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000137-VA01_0007.png"

Zuidzijde, kantine en kleedkamers tennisvereniging IJsselweide

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000137-VA01_0008.jpg"

Overzijde bedrijventerrein, garage/showroom

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000137-VA01_0009.jpg"

Overzijde bedrijventerrein, (bedrijfs)woning

2.2 Wijzigingen en ontwikkelingen

Aan de noordzijde van de huidige sporthal wordt een nieuwe sporthal gebouwd. Wanneer deze in gebruik is, wordt de bestaande sporthal (gedeeltelijk) afgebroken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000137-VA01_0010.png"

Gevels nieuwe sporthal

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk komt het beleidskader aan de orde. Er wordt ingegaan op het relevante ruimtelijke beleid van rijk, provincie, regio en gemeente. Aan het eind van elke paragraaf wordt het onderhavig plan getoetst aan het geldende beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Omgevingswet

Met de nieuwe Omgevingswet in aantocht wordt het in de toekomst makkelijker om ruimtelijke projecten te starten. Met de Omgevingswet wordt het omgevingsrecht vereenvoudigd en gemoderniseerd. Regels op het gebied van omgevingsrecht worden gebundeld en vereenvoudigd. Hierdoor is er bijvoorbeeld meer ruimte voor maatwerk en zijn er minder regels. Op 12 juli 2013 heeft de ministerraad ingestemd met het wetsvoorstel Omgevingswet. De nieuwe wet treedt echter niet vóór 1 januari 2018 in werking.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Wel zijn er 13 nationale belangen opgenomen in de SVIR, die nader zijn uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Daarnaast wordt in de SVIR de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het is van belang om bij de vaststelling van bestemmingsplannen e.d. de ladder voor duurzame verstedelijking juist toe te passen. Maar voordat daaraan wordt toegekomen, moet worden bezien of de ladder wel van toepassing is. Dit zal aan de orde zijn, wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

3.1.3 Conclusie

Voor het bestemmingsplan 'Sporthal IJsselweide Ulft' kan worden geconcludeerd, dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is; weliswaar wordt er een nieuwe sporthal gebouwd, maar deze is ter vervanging van de bestaande sporthal. De nieuwbouw van de sporthal heeft geen directe raakvlakken met het rijksbeleid en is daarmee dan ook niet in strijd.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en omgevingsverordening

Vooruitlopend op de Omgevingswet hebben Provinciale Staten van Gelderland d.d. 9 juli 2014 de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De titel “Gelderland anders”, die hier aan meegegeven is, duidt op de wijze van totstandkoming van de visie: in cocreatie met partners. Daarnaast betekent “Gelderland anders” een andere manier van sturen door de provincie. De Omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie de komende tien jaar wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven rond economische structuurversterking, duurzaamheid, innovatie en bereikbaarheid. Maar ook met natuur, landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit. Daarbij is er sprake van regionale diversiteit en een andere wijze van werken door de provincie: minder vooraf vastleggen wat wel of niet mag. Wel vanuit heldere doelen over economische structuur en kwaliteit van de leefomgeving ruimte bieden voor initiatieven in een veranderende omgeving. De visie kent drie hoofdthema's. Dynamisch duidt op economische structuurversterking, duurzaamheid, innovatie en bereikbaarheid. Mooi verwijst onder meer naar de opgaven op terrein van natuur, landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit. Divers duidt op de regionale diversiteit en de andere wijze van werken. De Omgevingsvisie integreert en vervangt vijf plannen die voorheen separaat waren: de Structuurvisie, het Waterplan, Milieubeleidsplan, de Reconstructieplannen en het Verkeer- en vervoersplan.

Naast de Omgevingsvisie is ook de Omgevingsverordening van belang. Provinciale Staten hebben op 24 september 2014 de Omgevingsverordening vastgesteld. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening heeft daarmee de status van èn Ruimtelijke verordening èn Milieuverordening èn Waterverordening èn Verkeersverordening.

3.2.2 Conclusie

Het provinciaal beleid heeft geen directe gevolgen voor de nieuwbouw van de sporthal.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Structuurvisie Achterhoek

De Achterhoekse gemeenten hebben in hun vergaderingen van april/mei 2012 de 'Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012' vastgesteld. De gemeenteraad van Montferland heeft de visie niet formeel vastgesteld, maar daaraan wel instemming betuigd, omdat Montferland voor ruimtelijke ordening tevens deel uitmaakt van de Stadsregio.

De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat in de Achterhoek zich een aantal belangrijke en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:

  • energietransitie en het inspelen op de gevolgen van de klimaatveranderingen;
  • bevolkingsverandering, krimp, vergrijzing en ontgroening;
  • de veranderingen in de landbouw en het landelijk gebied;
  • positionering van de Achterhoek in (inter)nationaal perspectief.

Deze ontwikkelingen zullen gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ze hebben ook invloed op de wijze waarop geld verdiend wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven goed te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema's te agenderen en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel is, dat de Achterhoek ook in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving blijft om in te wonen en te recreëren.

De visie sluit aan bij de Agenda 2020 van Regio Achterhoek en de provinciale regioverkenningen. Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie:

  • samenwerking op volkshuisvesting, bedrijfsvestigingen en functieveranderingbeleid
  • bereikbaarheid van de regio, zowel fysiek als digitaal
  • balans tussen bestaande en nieuwe kwaliteiten in de landbouw/het landschap
  • innoveren van de maakindustrie en landbouw en het verduurzamen van productieprocessen en energievoorziening
  • ruimtelijk wordt de 'ja, mits' benadering leidend.

Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.

3.3.2 Conclusie

Het regionaal beleid heeft geen directe gevolgen voor de nieuwbouw van de sporthal.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025

De gemeenteraad van Oude IJsselstreek heeft op 12 mei 2011 de 'Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025' vastgesteld. De Structuurvisie geeft richting aan het ruimtelijke, economische en maatschappelijke beleid van de gemeente Oude IJsselstreek tot 2025. Vraagstukken op deze beleidsterreinen zijn de basis voor deze visie. De structuurvisie is het vertrekpunt voor het uitwerken van het verdere beleid van de gemeente Oude IJsselstreek voor de toekomst.

Visie op wonen

De gemeente wil de Oude IJsselstreek graag verder ontwikkelen als een dynamische gemeente. Deze boodschap blijft voor de komende jaren een belangrijk uitgangspunt voor het gemeentelijke woonbeleid. Hierbij zijn het "Kwalitatief Woonprogramma (KWP3)", de regionale woonvisie en de "Woonvisie Oude IJsselstreek 2008-2015" kaders voor wonen in de gemeente. Naast het motto “de juiste woning op de juiste plaats”, spelen onder andere kwaliteit van de leefomgeving en de leefbaarheid hierbij een belangrijke rol. Ulft, Silvolde en Terborg zijn de aangewezen woonclusters. Hier zal de meeste nieuwbouw plaatsvinden.

Visie op verkeer en vervoer

De Rijkswegen A18/N18 en A3 zijn de hoofddragers voor het (vracht)autoverkeer. Een vlotte en veilige doorstroming op deze autosnelwegen is noodzakelijk om een goede externe bereikbaarheid van Oude IJsselstreek (blijvend) te garanderen. De provinciale wegen N317 (Slingerparrallel) en N816, en in mindere mate N318 en N330, zijn de regionale invalswegen. Deze wegen bieden een snelle toegang naar de grotere woonkernen (Terborg, Silvolde, Ulft, Gendringen, Varsseveld) en bedrijventerreinen (Hofskamp-Oost, De Rieze) in de gemeente. Ook voor deze wegen geldt dat een vlotte en veilige doorstroming noodzakelijk is voor een goede externe bereikbaarheid.

Binnen de kernen staat de verblijfskwaliteit voorop. Dit betekent dat ook hier het verkeer wordt gebundeld op de hoofdroutes door de kernen (50 km/uur wegen) en dat de tussenliggende gebieden worden ingericht als verblijfsgebied (30 km-zones). De afstemming tussen stedenbouwkundige uitgangspunten en de verkeerstechnische inrichting van wegen is in de kernen een belangrijk aandachtspunt.

Visie op economische voorzieningen

Het economisch beleid is er op gericht dat de capaciteit aan bedrijventerreinen binnen de gemeente gelijk blijft. Ten aanzien van winkelcentra zet de gemeente in op centrumplannen/centrumvisies voor de kernen Ulft, Terborg, Varsseveld, Gendringen en Silvolde. De centrumplannen worden als instrument ingezet om de centra ook voor de toekomst aantrekkelijk te houden voor de bewoners, het winkelend publiek en de mensen die er werken. De plannen zullen moeten leiden tot een versterking van de detailhandelsfunctie, in combinatie met het verhogen van de levendigheid van de centra.

3.4.2 Gemeentelijk Verkeer- en vervoerplan 2010-2020

In 2011 heeft de gemeente Oude IJsselstreek het Gemeentelijke Verkeer- en Vervoerplan 2012 - 2020 (GVVP) vastgesteld. In het GVVP wordt, op basis van een analyse van de huidige en toekomstige verkeerssituatie, een visie ontwikkeld op het functioneren van het verkeers- en vervoerssysteem in de gemeente. Een eigen gemeentelijke mobiliteitsaanpak maakt duidelijk wat de gemeentelijke ambities zijn en op welke wijze deze worden gerealiseerd. De visie en mobiliteitsaanpak zijn vertaald in beleid, dat in hoofdlijnen is gericht op

  • het goed functioneren van de verkeersnetwerken voor (vracht)auto, fiets en openbaar vervoer;
  • de bereikbaarheid van de kernen;
  • parkeren en
  • het beïnvloeden van keuzegedrag door reizigers.

De rode draad binnen de verkeersnetwerken is de wegencategorisering. Deze bestaat uit een func- tietypering van de wegen, zowel binnen als buiten de bebouwde kom, en de bijbehorende voorkeurs- netwerken. De wegencategorisering is aangevuld voor vrachtverkeer (hoofdroutes), hulpdiensten (uitruk- routes) en landbouwverkeer (voorkeursroutes).

Voor Ulft/Gendringen ziet de wegencategorisering er als volgt uit:

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000137-VA01_0011.png"

Wegencategorisering Ulft/Gendringen (bron GVVP Oude IJsselstreek 2010-2020)

Met deze wegencategorisering worden de randvoorwaarden gecreëerd voor:

  • een duurzaam veilig wegennet met een lager aantal verkeersslachtoffers;
  • een hiërarchisch opgebouwd, maar samenhangend wegennet, met een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en winkelgebieden;
  • bundeling van doorgaand verkeer daar waar het hoort (op de hoofdwegen), waardoor de overlast van het doorgaande verkeer tot een minimum wordt beperkt.

Om deze uitgangspunten te bereiken zijn diverse maatregelen nodig. Het beleidskader wordt dan ook verder uitgewerkt in een jaarlijks uitvoeringsprogramma. De keuze, welke projecten in welk jaar worden opgenomen in het uitvoeringsprogramma, is afhankelijk van:

  • prioriteit in uitvoering
  • regionale mobilieteitsagenda
  • geplande (onderhoud)werkzaamheden en
  • financiering.

Het gaat zowel om fysieke- als gedragsmaatregelen. In het eerste geval gaat het om projecten die daad- werkelijk zichtbaar zijn in de openbare ruimte, zoals herinrichting van kruispunten. Deze maatregelen richten zich vooral op het realiseren van verkeersnetwerken en de uitvoering van het parkeerbeleid. Uitgangspunt van het parkeerbeleid is, dat er voldoende parkeergelegenheid is, zodat de hinder als gevolg van zoekgedrag en/of foutief geparkeerde auto's wordt voorkomen.

3.4.3 Beleidskader "groen groeien naar 2020"

De gemeente maakt een omslag in het denken over groen. Groen zal een kernkwaliteit van de gemeente in de regio zijn. Groen is behalve voor de ecologie, ook belangrijk voor economische en sociale ontwikkeling. Groen en natuur benaderen we dus niet als iets wat op zichzelf staat, maar vanuit zijn betekening voor maatschappij, mens en milieu.

Een duurzame groenstructuur is kwalitatief hoogwaardig en zorgt voor een aantrekkelijke groene woon- en werkomgeving. De Oude IJsselstreek wil een gemeente zijn met levenskrachtige groene aders. Dit is het perspectief: wie over tien jaar de naam Oude IJsselstreek hoort, denkt direct aan de groenste hoek van Gelderland. Het mag ook eerder, maar groen moet groeien.

In 2020 moet er ecologische, recreatieve, cultuurhistorische en ruimtelijke samenhang zijn in het gemeentelijk groen in en om de gemeente Oude IJsselstreek. Juist daardoor kunnen groen en natuur meerdere functies hebben, houden en krijgen - soms ook tegelijk. Het beleidskader groen moet nog nader worden uitgewerkt in een groenstructuurplan en een groenbeheersplan.

3.4.4 Welstandsnota

De Welstandsnota van de gemeente Oude IJsselstreek dateert van 15 september 2011. Toekomstige bouwplannen moeten wat betreft het uiterlijk en de plaatsing van het bouwwerk getoetst worden aan het welstandsbeleid. In de welstandsnota worden aan de hand van de bestaande ruimtelijke karakteristieken algemene welstandscriteria beschreven. Deze criteria zijn vervolgens uitgewerkt in gebiedsgerichte crite- ria.

Het plangebied van dit bestemmingsplan is gelegen in de zogenaamde Groene Context. Voor sportparken is welstandsniveau 3 van toepassing. Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven van de basiskwaliteit van het gebied. De basiskwaliteiten worden per type gebied benoemd en vertaald in welstandscriteria. Bij de welstandstoets wordt vooral gekeken of het bouwplan zijn omgeving niet verstoort. Streven is dat de rayonarchitect zoveel mogelijk plannen onder mandaat van de commissie ruimtelijke kwaliteit afhandelt.

3.4.5 Klimaatbeleid

De klimaatveranderingen, de eindigheid van de fossiele brandstof en het daarop anticiperende beleid van het Rijk, provincies en gemeenten vragen er om dat actief gekeken naar duurzaamheid in nieuwbouwplannen. Het betreft thema's zoals reductie uitstoor CO2 , energiebesparing, duurzame energie en duurzaam bouwen. De gemeente Oude IJsselstreek de provincie Gelderland en het ministerie Infrastructuur en Milieu hechten allen belang aan duurzaam en energiezuinig bouwen. Bouwende partijen worden gestimuleerd hier aandacht aan te geven en nu al te anticiperen op toekomstige ontwikkelingen op dit gebied.

De gemeente heeft in het beleidsdocument “Tijd voor Nieuwe energie 2012-2020” (juni 2011) de doelstellingen vastgelegd. In dit document met name aandacht voor het terugdringen van de CO2 uitstoot van de gemeente. Voor de gemeentelijke gebouwen en installaties staat een doelstelling van 2 kton CO2 reductie per jaar (in 2020 t.o.v. peiljaar 1990). Het bouwen van een nieuwe duurzame sporthal kan bijdrage aan deze doelstelling. Om duurzaamheid in de volle breedte zichtbaar te maken wordt gebruik gemaakt van GPR gebouw (voor de sporthal). De GPR-score wordt in het PvE vastgesteld.

Daarnaast is het inkoopbeleid gericht op dat gemeente bij alle aankopen rekening houdt met de hiervoor vastgestelde duurzaamheidcriteria. (Nota duurzaam inkopen Achterhoekse gemeenten, “duurzaam duurt het langs” 23 januari 2009).

3.5 Conclusie

De nieuwbouw van de sporthal is niet in strijd met de uitgangspunten uit de hierboven genoemde beleidsplannen. Derhalve werkt dit beleid niet belemmerend voor het uitvoeren van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Dit hoofdstuk geeft de randvoorwaarden van de milieukundige aspecten en overige aspecten waarmee rekening moet worden gehouden bij het bouwen en bij de inrichting en het beheer van het plangebied. Ten behoeve van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dient daarom onderzoek te worden ingesteld dat betrekking heeft op de uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Geluid

4.1.1 Algemeen

Geluid is in het ruimtelijk spoor een belangrijk milieuaspect. Vrijwel alle functies/bestemmingen hebben er mee te maken. Is het niet als veroorzaker van geluid, zoals onder andere verkeer en bedrijvigheid, dan wel als ontvanger als geluid zoals woningen, gezondheidszorg, onderwijs. Geluid speelt dus een belangrijke rol in de omgevingskwaliteit en is geluid van invloed op het welbevinden van mensen. Hierdoor komt het aspect geluid in veel verschillende wetten (met elk hun eigen reikwijdte) voor.

Per 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Hierin staat dat voor een bestemmingsplan inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zoals onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai.

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 km/uur.
4.1.2 Onderzoek

De handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' hanteert voor sporthallen voor het aspect geluid een richtafstand van 50 m. De afstand van de nieuwe sporthal tot de dichtst bij gelegen woning Industrieweg 9 Ulft is ongeveer 30 m. Het betreft een (bedrijfs-)woning van derden gelegen op bedrijventerrein de IJsselweide.

De handreiking industrielawaai en vergunningverlening hanteert voor dit gebied een richtwaarde van 50 dB(A). De handreiking bedrijven en milieuzonering gaat uit ven een etmaalwaarde van 45 dB(A). Omdat de handreiking bedrijven en milieuzonering uitgaat van 5 dB(A) lagere gevelbelastingen zou de richtafstand met een factor 0,6 kunnen worden aangepast naar een richtafstand van 30 m.

Het Activiteitenbesluit hanteert voor woningen op bedrijventerreinen een etmaalwaarde van 55 dB(A). Omdat de handreiking bedrijven en milieuzonering uitgaat van 10 dB(A) lagere gevelbelastingen zou de richtafstand met een factor 0,35 kunnen worden aangepast naar een richtafstand van 17,5 m.

Wanneer festiviteiten worden georganiseerd moeten deze zich beperken tot de voorwaarden van de APV van de gemeente Oude IJsselstreek. Deze mogen naast aangewezen collectieve dagen niet meer dan 12 dagen per jaar worden gehouden.

4.1.3 Conclusie

De sporthal wordt verplaatst en daarmee wordt een geluidbron op een andere locatie toegestaan.

De handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' hanteert voor sporthallen voor het aspect geluid een richtafstand van 50 m. De afstand tot de dichtst bij gelegen geluidgevoelige bestemming bedraagt in de nieuwe situatie ongeveer 30 m. Deze geluidgevoelige bestemming is een woning gelegen op een bedrijventerrein waar hogere geluidniveaus kunnen worden toegestaan zodat de afstand van 30 m. acceptabel is.

De afstand van de nieuwe locatie van de sporthal tot geluidgevoelige bestemmingen buiten het plangebied is dermate groot dat geluid geen belemmering vormt.

Bij de bouw van de sporthal is het geluidaspect een aandachtspunt wanneer gesport wordt met muziek.

Het aspect 'geluid' vormt in beginsel geen belemmering voor de realisatie van de sporthal.

4.2 Externe veiligheid

4.2.1 Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze risico's kunnen voortkomen uit twee soorten bronnen, stationaire bronnen (Inrichtingen, bijvoorbeeld chemische installaties, lpg tankstations) en de mobiele bronnen (transport van gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en door buisleidingen).

Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico biedt burgers een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Dit plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. In de Externe Veiligheidswetgeving wordt onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Genoemde grenswaarde geldt voor kwetsbare objecten.

Groepsrisico

Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde. Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand (contour) van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Transportroutes

Momenteel is het toetsingskader voor transportroutes vastgelegd in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen 2009. Er wordt gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving (Besluit transportroutes externe veiligheid, Btev), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet, voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen over rijkswegen, hoofdvaarwegen en spoorwegen. Deze nieuwe wetgeving treedt zoals het er nu uitziet op 1 april 2015 in werking. In dit bestemmingsplan wordt reeds geanticipeerd op deze nieuwe wet en regelgeving.

Beleidsvisie externe veiligheid

Gemeente Oude IJsselstreek heeft op 18 februari 2010 een beleidsnotitie externe veiligheid vastgesteld. Hierin is een aanvullend toetsingskader opgenomen. Daarbij is gekozen voor een benadering van drie gebiedstypen. Dit vanwege de afweging tussen twee belangrijke uitgangspunten:veiligheid in woonwijken en het niet onnodig frustreren van bedrijfsactiviteiten op bedrijventerreinen.

Er is geprobeerd een optimale mix te vinden in normen, maatregelen en hulpmiddelen, die passen bij het betreffende gebiedstype. Dit heeft geleid tot de keus voor de volgende gebiedstypen:

  • 1. veilig wonen en landelijk gebied;
  • 2. ruimte voor industrie;
  • 3. wonen én werken.

De beleidskeuzes laten zich als volgt samenvatten:

  Overschrijding grenswaarde plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten   Overschrijding richtwaarde plaatsgebonden risico voor beperkt kwetsbare objecten   Overschrijding oriënterende waarde groepsrisico   Toename groepsrisico
 
Wonen en Landelijk gebied   Niet acceptabel   Niet acceptabel (m.u.v.bestaande situaties)   Niet acceptabel (m.u.v. bestaande situaties)   Acceptabel onder voorwaarden  
Ruimte voor industrie   Niet acceptabel   Acceptabel onder voorwaarden   Acceptabel onder voorwaarden   Acceptabel onder voorwaarden  
Ruimte wonen én werken   Niet acceptabel   Acceptabel onder voorwaarden   Niet acceptabel
(m.u.v. bestaande
situaties)  
Acceptabel onder voorwaarden  

Deze beleidskeuzes zijn alleen van toepassing voor nieuwe situaties. Voor bestaande situaties zijn overschrijdingen van de richtwaarde en de oriënterende waarde acceptabel. In het gebiedstype "wonen en landelijk gebied", waartoe ook centrumgebieden worden gerekend, moet bij overschrijding van de richtwaarde worden nagegaan of maatregelen nodig zijn.

4.2.2 Onderzoek

Advies externe veiligheid

Ten aanzien van het aspect externe veiligheid is door de Omgevingsdienst Achterhoek een advies opgesteld. Deze is als bijlage bijgevoegd. De belangrijkste bevindingen komen hieronder kort aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000137-VA01_0012.png"

Uitsnede Risicokaart Nederland met globale aanduiding plangebied

Hiervoor is de uitsnede van de Risicokaart van Nederland weergegeven. Ten zuiden van het plangebied ligt tankstation Heuthorst, aan de Industrieweg 29 te Gendringen. De maximale doorzet aan LPG van 500 m3 /jaar is vastgelegd in de milieuvergunning. Zowel de plaatsgebonden risicocontour (rode lijn) als het invloedsgebied (blauwe contour) vallen niet over het plangebied.

Doordat zowel de plaatsgebonden risicocontour als de groepsrisicocontour van dit tankstation niet over het plangebied vallen is het niet noodzakelijk om deze risico's te verantwoorden in het bestemmingsplan.

De daadwerkelijke 1% letaliteitsgrens ligt rond de 350 meter. Het gebied waarin gewonden vallen is groter en strekt tot meer dan 500 meter rond de risicobron. Nu voor externe veiligheid slechts wordt gekeken naar het aantal doden dat mogelijk zou kunnen vallen is deze contour niet relevant voor de verantwoording van het groepsrisico.

Naast dit LPG tankstation zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen stationaire of mobiele risicobronnen aanwezig welke een invloedsgebied hebben dat over het plangebied heen valt. Externe veiligheid is derhalve niet relevant voor dit plan.

Bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van calamiteiten

De paragraaf bereikbaarheid en bestrijdbaarheid gaat over de bereikbaarheid voor de hulpdiensten. Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn:

  • Bereikbaarheid van de calamiteit over de weg
  • Ontvluchtings- mogelijkheden voor personen in de omgeving
  • Capaciteit van de hulpdienst
  • Aanwezigheid van voldoende bluswater

Voor een advies met betrekking tot de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van calamiteiten, is de brandweer gevraagd hier advies over uit te brengen.

In dit geval is het besluit externe veiligheid niet van toepassing. De gemeente Oude IJsselstreek heeft er echter voor gekozen om de brandweer in te schakelen om te adviseren op het gebied van bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van calamiteiten.

Zelfredzaamheid

Bij zelfredzaamheid wordt als eerste gekeken of er binnen het invloedsgebied objecten aanwezig zijn waar personen met een beperkte zelfredzaamheid aanwezig zijn. Hierbij kan gedacht worden aan ouderen, jonge kinderen, en geestelijk of lichamelijk gehandicapten. Tevens wordt gekeken of er voldoende infrastructuur is om de aanwezigen binnen korte tijd te kunnen evacueren.

In dit geval is het besluit externe veiligheid niet van toepassing. De gemeente Oude IJsselstreek heeft er echter voor gekozen om de brandweer in te schakelen op het gebied van zelfredzaamheid.

Er wordt op gewezen dat als er gebouwen met een bijeenkomstfunctie worden gerealiseerd, extra aandacht gewenst is voor het betreffende object (c.q. gebruikers).

Brandweer/VNOG

Over de bestrijdbaarheid van een calamiteit ( veroorzaakt door een risicobron ) buiten de sporthal die invloed heeft op de aanwezige personen in de sporthal kan het volgende gezegd worden:

De risicokaart geeft aan dat er een effectgebied van ruim 800m is rondom recreatie bad De Blenk waar gewonden kunnen vallen. Het plangebied valt binnen dit gebied.

De zelfredzaamheid van de toekomstige aanwezige personen in het plangebied kan verbeterd worden, door hun risicobewustzijn te vergroten. Dit zou kunnen als de gemeente middels risicocommunicatie het handelingsperspectief (bij een calamiteit) bij de burgers vergoot.

Alle wegen zijn geschikt voor nood- en hulpdiensten. Deze dienen tevens voor goede en snelle ontsluiting van het plangebied. Er zijn voldoende mogelijkheden om te ontvluchten. De bereikbaarheid van de nieuwe sporthal voor ambulances is met één toe-/uitgangsweg echter niet voldoende.

Het is van levensbelang dat ambulances voldoende ruimte hebben om het terrein te bereiken en te verlaten, zonder daarbij hinder te ondervinden van andere (hulpverlenings)voertuigen. Als één weg vol staat met andere (hulpverlenings)voertuigen, kunnen ambulances het terrein via de andere weg met spoed verlaten.

Er wordt geadviseerd om bij de sporthal twee toe-/uitgangswegen te realiseren. De voorkeur gaat hierbij uit naar één aansluiting met de Industrieweg en één aansluiting met de Waalstraat. Indien deze situatie niet haalbaar is, is het wenselijk om twee aansluitingen aan de Industrieweg te creëren. Zo wordt voor ambulances een doorrijmogelijkheid gecreëerd, waardoor de bereikbaarheid en toe-/uitgankelijkheid van de sporthal wordt gegarandeerd.

Er wordt geadviseerd dat om de aanvraag omgevingsvergunning voor de nieuwe sporthal ontvangt deze ook te laten toetsen door de VNOG wat betreft de vluchtwegen, ontruiming, zelfredzaamheid en gezondheidsaspecten van de sporthal.

4.2.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het bevi niet van toepassing en het groepsrisico niet gemotiveerd hoeft te worden in het bestemmingsplan.

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

De adviezen van brandweer/VNOG worden bij de uitwerking van de plannen ter harte genomen.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Algemeen

De belangrijkste wet- en regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. In deze paragraaf, ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit, is de basis gelegd voor een programmasystematiek voor maatregelen en projecten, hetgeen geconcretiseerd is in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit: het NSL.

In het NSL is geborgd, dat vanaf 11 juni 2011 aan de Europese grenswaarden voor fijn stof (PM10) wordt voldaan, en vanaf 1 januari 2015 aan de Europese grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2). Tot deze momenten heeft Nederland uitstel (derogratie) gekregen van de Europese unie om aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof te voldoen. Voor de toetsing aan de luchtkwaliteitsnormen zijn, conform de Handreiking Rekenen aan Luchtkwaliteit, in de praktijk drie normen van toepassing:

  • jaargemiddelde concentratie NO2 (40 µg/m3);
  • jaargemiddelde concentratie PM10 (40 µg/m3);
  • aantal dagen overschrijding van de grenswaarde van de 24-uursgemiddelde concentratie PM10 maximaal 35 dagen per jaar > 50 µg/m3).

Rekening houdende met de verkregen derogatie dient iedere plek in Nederland op 1 januari 2015 aan de grenswaarden van stikstofdioxide te voldoen. De derogratietermijn voor fijn stof (PM10) is inmiddels verlopen. Overal in Nederland moet voldaan worden aan de norm van 40 µg/m3 voor fijn stof.

Het plan in relatie tot het wettelijk kader.

In navolging van artikel 5.16 lid 1 van de Wet milieubeheer kan worden gesteld dat een ruimtelijke ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit doorgang kan vinden indien wordt voldaan aan één van de volgende punten:

  • a. Er is geen sprake van normoverschrijding;
  • b. Er is per saldo sprake van een verbetering (saldobenadering);
  • c. Het project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit1;
  • d. Het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

1 Een plan draagt in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit indien de planbijdrage groter dan 1,2 µg/m3 is. Projecten met een bijdrage van 1,2 µg/m3 of lager zijn niet in betekende mate (NIBM).

De beoogde ontwikkeling, die met deze planwijziging mogelijk wordt gemaakt, is niet opgenomen in het NSL. Onderzocht is wat het effect van dit plan is op de luchtkwaliteit en of voldaan wordt aan de vigerende normen uit de Wet milieubeheer.

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die 'niet in betekende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Het betreft de volgende categorieën:

  • kantoorlocaties groter dan 33.333 m2 bruto vloeroppervlak bij een ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties groter dan 66.667 m2 bruto vloeroppervlak met twee ontsluitingswegen;
  • woningbouwlocaties met meer dan 500 woningen met een ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met meer dan 1000 woningen met twee ontsluitingswegen;
  • voor projecten die combinaties hiervan vormen geldt een speciale formule, zie bijlage van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen';
  • projecten die gebruik maken van dezelfde ontsluitingsstructuur dienen bij elkaar te worden opgeteld.
4.3.2 Onderzoek

De nieuwbouw van de sporthal blijft binnen de wettelijke kaders. In het kader van de luchtkwaliteit is dan ook geen nader onderzoek nodig.

4.3.3 Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.4 Geur bedrijven

4.4.1 Algemeen

Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en brengt om die reden ook gezondheidsrisico's met zich mee. Geurhinder kan leiden tot lichamelijke klachten, zoals hoofdpijn, misselijkheid, verstoorde ademhaling en verstoorde hartslag en/of psychische klachten, bijvoorbeeld spanningen, structurele onvrede over het woon- en leefklimaat en vermindering van activiteiten buitenshuis.

Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting (of ‘immissie') verstaan we de geurconcentratie die gedurende een bepaalde tijd op een geurgevoelig object zoals een woning ‘terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend. De afstand tussen geuremitterende bedrijven en geurgevoelige bestemmingen is daarbij van grote invloed. Vanwege de geurbelasting op een gebied kan het woon- en verblijfklimaat daar als onvoldoende worden beschouwd om bijvoorbeeld woningbouw te realiseren. Geur van bedrijven heeft dus gevolgen voor het leefklimaat van mensen en voor het gebruik van de ruimte.

4.4.2 Onderzoek

In principe dienen alle geurgevoelige objecten te worden beschermd tegen geuroverlast. Bij de beoordeling van een ruimtelijk plan zijn voor wat betreft geurhinder van bedrijven de volgende vragen relevant:

  • 1. Is ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd? (belang geurgevoelig object)
  • 2. Wordt overigens niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad? (belangen bedrijf en omgeving)

Voordat deze vragen beantwoord kunnen worden, moet eerst vastgesteld worden of de sporthal aangemerkt kan worden als een geurgevoelig oject.
Bij geurhinder moet het gaan om 'langdurige blootstelling aan geurhinder in gebouwen'. Los van een aantal medewerkers zullen de meeste mensen slechts maximaal een paar uur per week aanwezig zijn. Er kan dus gesteld worden dat de sporthal geen geurgevoelig object is is.

4.4.3 Conclusie

Het aspect 'geur bedrijven' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.5 Geur veehouderij

4.5.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten.

Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

Voordat deze vragen beantwoord kunnen worden, moet eerst vastgesteld worden of de sporthal aangemerkt kan worden als een geurgevoelig oject.
Bij geurhinder moet het gaan om 'langdurige blootstelling aan geurhinder in gebouwen'. Los van een aantal medewerkers zullen de meeste mensen slechts maximaal een paar uur per week aanwezig zijn. Er kan dus gesteld worden dat de sporthal geen geurgevoelig object is is.

4.5.2 Onderzoek

In of in de nabijheid van het plangebied is geen veehouderij gelegen.

4.5.3 Conclusie

Het aspect 'geur veehouderij' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.6 Ammoniak en veehouderij

4.6.1 Algemeen

Bij het aspect ammoniak en veehouderij in het bestemmingsplan gaat het erom dat aan de ene kant bronnen van ammoniakemissie (veehouderijen) worden toegelaten en aan de andere kant ammoniakgevoelige gebieden aanwezig zijn.

Ammoniakgevoelige gebieden zijn gebieden die door Provinciale Staten zijn aangewezen als ‘zeer kwetsbare gebieden' op grond van de Wet ammoniak en veehouderij. Deze gebieden liggen in de Ecologische HoofdStructuur (EHS) en sommige vallen samen met Natura 2000-gebieden (Habitatrichtlijn-gebieden) Bij het aanwijzingsbesluit van Provinciale Staten is altijd een kaart gevoegd met daarop de ligging van de gebieden. Deze kaart is te vinden op de website van de provincie.

4.6.2 Onderzoek

In of in de nabijheid van het plangebied zijn geen bronnen van ammoniak of ammoniakgevoelige gebieden gelegen.

4.6.3 Conclusie

Het aspect 'ammoniak en veehouderij' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.7 Trillingen

4.7.1 Algemeen

Er is geen specifieke wetgeving in het ruimtelijk spoor gericht op het voorkomen van trillingshinder. Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening soms toch belangrijk om rekening te houden met trillingsbronnen en de mogelijke overlast daarvan voor mensen.

Bij het aspect trillingen gaat het in de afweging meestal om bescherming tegen trillingshinder door personen. Er kan echter ook sprake zijn van verstoring van activiteiten door trillingen (bijvoorbeeld laboratoria of computercentra).

Trillingen ontstaan doordat een bron (bijvoorbeeld een machine), eventueel via een gebouw, een kracht uitoefent op de bodem. Net als bij geluid kunnen trillingen in relatie met trillingshinder beschreven worden in het volgende model:

Bron -----> Overdracht -----> Ontvanger

Anders dan bij geluid vindt de overdracht echter niet plaats via de lucht (gasvormig medium) maar via vaste materie (bodem, vloeren, wanden en dergelijke). Trillingen in de bodem kunnen worden veroorzaakt door weg- of railverkeer en industriële activiteiten. De trilling plant zich voort in de bodem en hoewel de sterkte afneemt naarmate de afstand tot de bron groter wordt, kan deze elders hinder of zelfs schade opleveren.

4.7.2 Onderzoek

In of in de nabijheid van het plangebied zijn geen trillingsbronnen of trillingsgevoelige functies aanwezig die van invloed zijn op dit bestemmingsplan.

4.7.3 Conclusie

Het aspect 'trillingen' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.8 Licht

4.8.1 Algemeen

Kunstmatige verlichting komt voor bij een verscheidenheid aan functies zoals (autosnel)wegen, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, glastuinbouwbedrijven en sportterreinen. De negatieve effecten van kunstmatige verlichting worden enerzijds bepaald door de aard, intensiteit en duur en plaats van de verlichting en anderzijds door de kans op blootstelling, die gerelateerd is aan de omgeving en aan de leefwijze van mens en dier.

Er zijn drie soorten effecten van kunstmatige verlichting te onderscheiden:

  • hinder voor de mens
  • hinder/verstoring voor de natuur
  • horizonvervuiling

Hinder bij mensen ontstaat wanneer men zich niet kan onttrekken aan het aanwezige kunstlicht, terwijl er wel behoefte aan is, bijvoorbeeld om te kunnen rusten of slapen. Bij de beoordeling van lichthinder voor mensen moet er een afweging gemaakt worden tussen maatschappelijke belangen (veiligheid op straat of bijvoorbeeld bruikbaarheid sportvelden) en de hinderbeleving.

Nachtelijk kunstmatige verlichting kan het gedrag van dieren (negatief) beïnvloeden. Naast mogelijke aanpassingen van de levenscyclus aan de kunstmatige verlichting, kan er sprake zijn van desoriëntatie, afstoting of aantrekking. Deze effecten kunnen leiden tot uitputting en sterfte. Ook kan kunstmatige verlichting als een barrière werken bij migrerende dieren.
De verschillende negatieve effecten van kunstmatige verlichting hebben niet alleen een individueel effect, maar kunnen ook een negatieve invloed hebben op de instandhoudingdoelstellingen van specifieke soorten.

Bij horizonvervuiling/donkertebescherming gaat het om de zichtbaarheid van licht op langere afstand, bijvoorbeeld het zichtbaar zijn van een open stal of een verlicht sportveld in een open landschap. Het gaat hierbij om grotere afstanden, waarbij geen direct licht meer te meten is van een lamp. Het licht is echter nog wel zichtbaar. Het gaat dan om een afstand tot vijf a tien kilometer, boven zee maximaal vijftien kilometer.

4.8.2 Onderzoek

Ten behoeve van de sporthal wordt geen extra kunstmatige verlichting in de vorm van lichtmasten geplaatst.

4.8.3 Conclusie

Het aspect 'licht' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.9 Bodemkwaliteit

4.9.1 Algemeen

Bij het ruimtelijk planproces gaat het allereerst om de vraag of het huidige of toekomstige gebruik van de bodem afgestemd kan worden op de aanwezige bodemkwaliteit. Daarnaast wordt de ondergrond steeds belangrijker (voor bijvoorbeeld ondergronds bouwen, bodemenergie, CO2- en gasopslag) en zal deze dan ook in het bestemmingsplan een plaats krijgen.

De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de nieuwe functie. Het voorliggende bestemmingsplan betreft het nieuwbouwen van een sporthal op een andere locatie.

4.9.2 Onderzoek

Er is plicht om onderzoek te doen naar onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied (artikel 9 Bro). Er moet onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.

Een bodemonderzoek heeft doorgaans een geldigheid van twee tot drie jaar als het gebruikt wordt ten behoeve van een aanvraag omgevingsvergunning. In veel gevallen kan deze termijn worden verruimd naar een periode van vijf jaar. Hierbij mag geen wezenlijke verandering in het gebruik of bodemgesteldheid van de locatie hebben plaatsgevonden.

Sporthal

Historische gegevens van de bodem en het grondwater geven geen aanleiding tot verdenking op bodem- en/of grondwaterverontreiniging ter plekke van de sporthal. Hiermee is de locatie onverdacht voor bodem- of grondwaterverontreiniging.

Bovendien is er geen sprake van functieverandering. Dit houdt in dat er geen bodemonderzoek hoeft te worden uitgevoerd.

4.9.3 Conclusie

Het aspect 'bodemkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.10 Waterbeheer

Water en ruimtelijke ordening zijn in toenemende mate met elkaar verweven. In het verleden werd water vooral geplooid naar de wensen van inrichters en gebruikers. Momenteel hebben de hoogwatersituaties van de afgelopen jaren, maar ook verdrogingsverschijnselen, aangetoond dat er op deze weg niet verder kan worden gegaan. De klimaatveranderingen vragen om ruimtelijke aanpassingen, waarbij rekening wordt gehouden met zeespiegelstijging, hogere afvoeren van rivieren en hevige regenbuien en perioden van droogte.

De relatie tussen water en ruimte is tweeledig: waterkwaliteit en kwantiteit beïnvloeden ruimtelijke ontwikkelingen en deze beïnvloeden het waterbeheer. In 1999 heeft de rijksoverheid in diverse beleidsstukken aandacht gevraagd voor het ‘ordenend karakter’ van water. Met de nota Ruimte (2005) is bepaald dat water medebepalend is voor de ruimtelijke ordening. In 2007 is de Nationale Adaptatiestrategie opgestart als eerste beleidsproduct van het nationaal programma Adaptatie Ruimte en Klimaat (ARK). In dit programma ontwikkelt het Rijk samen met de koepelorganisaties van gemeenten, provincies en waterschappen een strategie om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig te maken voor de komende eeuw. Het waterbeheer speelt hierin een belangrijke rol. In de kabinetsvisie op het waterbeleid van 2007 is eveneens aangegeven dat water een meer sturende rol bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te krijgen. In het nationaal waterplan (NWP) zal dit verder worden uitgewerkt.

Het ‘ordenend karakter’ van water moet zo vroeg mogelijk worden meegenomen. Zo moet in streekplannen en bestemmingsplannen de gevolgen voor water worden afgewogen (watertoets). In de zogenaamde natte of waterparagraaf moet verantwoord worden op welke wijze in het plan rekening is gehouden met waterkwantiteit, waterkwaliteit, oppervlaktewater, grondwater en afvalwater en mogelijk ook de landschappelijke aspecten van water.

Waterhuishouding Achterhoek en Liemers
De hoofddoelstelling voor de regionale waterhuishouding in de Achterhoek en Liemers is het realiseren van duurzame, veerkrachtige watersystemen in zowel Dstedelijk gebied als landelijk gebied, zodat inzicht verkregen wordt in de aard en omvang van de wateropgaven in dit stroomgebied. De visie is opgesteld naar het nu en in de toekomst voorkomen van wateroverlast, het bereiken van de natte natuurdoelen, het veiligstellen van de drinkwatervoorziening en het voorkomen van watertekorten, het verbeteren van de waterkwaliteit en het verbeteren van de aansluiting van het regionale watersysteem op het landelijke hoofdsysteem. Ter voorkoming van huidige en toekomstige waterproblematiek is naar oplossingen gezocht, zoals het verbreden, verondiepen, hermeanderen van bestaande waterlopen. Dit biedt binnen de bestaande watergangen niet voldoende ruimte, zodat extra bergingsmogelijkheden gevonden moeten worden in daarvoor aangewezen gebieden. Ter bescherming van ecologisch watervolle wateren en natte landnatuur is het in grote delen van de Achterhoek en Liemers nodig om grondwaterstanden en oppervlaktewaterpeilen minstens even hoog te houden, zogenaamd conserveren in buffergebieden.

Waterbeleid van het Rijk en Provincie
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren" staat hierbij centraal.  Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvaten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem.

Waterbeheerplan Waterschap Rijn en IJssel
In het ”Waterbeheerplan 2010-2015” heeft het waterschap Rijn en IJssel deze beleidsdoelstellingen uitgewerkt en vormgegeven voor zijn waterbeheer. Het waterschap streeft naar schoon water, levend water en functioneel water. Het watersysteem dient optimaal afgestemd te zijn op de ruimtelijke functies van een gebied. Aandachtspunten zijn het verbeteren van waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast. In zowel landelijk- als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem.

4.10.1 Bestuursakkoord Water

Het Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven hebben op 23 mei 2011 het 'Bestuursakkoord Water' ondertekend. Het Nationaal Bestuursakkoord Water, afgesloten in 2003, geactualiseerd in 2008 en met een looptijd tot 2015, en het Bestuursakkoord Waterketen, dat in 2007 is afgesloten met een looptijd tot 2011, hebben de basis gelegd voor het Bestuursakkoord Water.

De doelstellingen van het Nationaal Bestuursakkoord Water blijven onverkort leidend voor de komende jaren om het watersysteem op orde te krijgen en te houden. In het akkoord zijn afspraken gemaakt over het nemen van maatregelen die gericht zijn op:

  • heldere verantwoordelijkheden, minder bestuurlijke drukte;
  • beheersbaar programma voor de waterkeringen;
  • doelmatig beheer van de waterketen;
  • werkzaamheden slim combineren;
  • het waterschapsbestuur.

Vanuit het principe dat het waterbeheer een gezamenlijk domein is van rijk, provincies, gemeenten en waterschappen zijn de verantwoordelijkheden helder beschreven en zijn de taken verdeeld onder het motto "decentraal wat kan, centraal wat moet". Zo draagt de gemeente, als de bestuurslaag die het dichtst bij de burger staat, zorg voor een veilige en prettige leefomgeving. De gemeente heeft derhalve taken in het ruimtelijke en sociale domein. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer de afweging tussen milieu, natuur, water, economie en huisvesting een rol speelt. Dit beleid wordt vastgelegd in structuurvisies en bestemmingsplannen. Indien deze plannen van belang zijn voor het waterbeheer dient de gemeente een watertoets uit te voeren. Daarnaast zijn gemeenten verantwoordelijk voor het rioleringsbeheer en hebben de zorgplichten voor overtollig hemelwater, afvalwater en grondwater in de bebouwde omgeving.

Bij nieuwe ontwikkelingen worden als uitgangspunt 'vasthouden, bergen en afvoeren' van water gehanteerd. Op deze manier wordt aan het beleid uit het Bestuursakkoord Water uitvoering gegeven.

Bij nieuwe ontwikkelingen dient te worden aangegeven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de waterhuishoudkundige situatie. Dit vindt zijn weerslag in de zogenaamde watertoets. De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water.

4.10.2 Nationaal Waterplan

n december 2009 is het 'Nationaal Waterplan' vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

Het sportcomplex (en dus ook de nieuwe sporthal) ligt in het gebied "Hoog Nederland". Dit gebied omvat grofweg de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. "Hoog Nederland" is grotendeels vrij afwaterend, dat wil zeggen dat het water onder vrij verval naar de rivieren en de zee stroomt. Het gebied bevat enkele scheepvaartkanalen, die door de rijksoverheid worden beheerd, en daarnaast vooral regionale wateren, in beheer bij de waterschappen. Kenmerkend voor dit deelgebied is de directe samenhang tussen het grond- en oppervlaktewatersysteem en de van nature meanderende beken met aangrenzende beekdalgronden die incidenteel in tijden van extreem natte perioden op natuurlijke wijze kunnen overstromen. De belangrijkste wateropgaven voor Hoog Nederland zijn watertekort, grondwater, wateroverlast en waterkwaliteit.

4.10.3 Provinciaal Waterplan

Het Waterplan Gelderland 2010-2015 bevat het waterbeleid van de provincie en is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 1 januari 2010 in werking getreden.

In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. Hiervoor krijgt het Waterplan op basis van de Waterwet de status van structuurvisie en is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelkijke ordening de provincie daarvoor wil inzetten.

Het plangebied heeft in het Waterplan geen bijzondere status verkregen en heeft als onderdeel van Ulft/Gendringen de basisfunctie "stedelijk gebied". Voor dit bestemmingsplan zijn er derhalve geen belemmeringen.

4.10.4 Waterbeheerplan - Waterschap Rijn en IJssel

De gemeente Oude IJsselstreek ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. Het Waterschap Rijn en IJssel heeft in 2009 een waterbeheerplan vastgesteld voor de periode 2010-2015. Het Waterbeheerplan bevat het beleid op hoofdlijnen voor alle taakgebieden van het Waterschap Rijn en IJssel. Dit plan is opgesteld samen met vier andere waterschappen, die deel uitmaken van het deelstroomgebied Rijn-Oost. Het plan geeft aan welke doelen het Waterschap nastreeft en welke maatregelen en projecten daarvoor in de planperiode worden ingezet. De maatregelen die uitgevoerd worden en de bijbehorende financiële middelen zijn op hoofdlijnen aangegeven. De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoonwater en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, waterketen en veiligheid. Het waterschap houdt daarbij rekening met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Aandachtspunten zijn het verbeteren van de ecologische en chemische waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat. In zowel landelijk als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem.

Beheer en onderhoud

Nabij het plangebied bevinden zich een aantal watergangen. Deze wateren af op de Riezengraven en zijn in beheer van het Waterschap.

Ten behoeve van het beheer en onderhoud van de watergangen en de bescherming van de ecologische waarden van de watergang worden op de verbeelding de kernzones en beschermingszones aangegeven. In de regels worden hiervoor nadere voorschriften aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000137-VA01_0013.png"

Uitsnede 'Legger Watergangen en Bergingsgebieden 2012', Bron: Waterschap Rijn en IJssel,

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000137-VA01_0014.png"

Dwarsprofielen, behorende bij 'Legger Watergangen en Bergingsgebieden 2012', Bron: Waterschap Rijn en IJssel,

Voor dit bestemmingsplan heeft het waterbeheerplan geen gevolgen.

4.10.5 Gemeentelijk Waterplan 2010-2020

De gemeente Oude IJsselstreek en het Waterschap Rijn en IJssel hebben een gemeentelijk waterplan opgesteld. In dit waterplan wordt een integrale visie gegeven op water in Oude IJsselstreek. Deze visie geeft een doorkijk naar de middellange termijn (circa 10 jaar) en de lange termijn (2030). Aan de visie is een uitvoeringsprogramma gekoppeld voor de korte termijn (5 jaar). Het waterplan biedt handvatten voor het opstellen van ruimtelijke plannen, voor de afstemming met rioolbeheer en geeft zo inzicht in de mogelijkheden om te komen tot een duurzaam watersysteem binnen de gemeente.

Er wordt gestreefd naar een gezond, veerkrachtig, kwalitatief goed, aantrekkelijk en op de toekomst berekend watersysteem en waterketen. De toekomstvisie is gericht op een viertal aspecten waarbij water als drager fungeert voor:

  • een gezonde economie;
  • de sociale aspecten en beleving;
  • ecologische ontwikkeling en
  • volksgezondheid en veiligheid.

Deze visie heeft geleid tot een tiental effecten, die de waterambitie van de gemeente verwoorden:

  • 1. Een juiste hoeveelheid water van een goede kwaliteit ten behoeve van de landbouwproductie;
  • 2. Meer recreanten in de gemeente op het gebied van waterrecreatie;
  • 3. Afname van grondwateronttrekkingen schaadt het industriële proces niet;
  • 4. Aangenaam woonklimaat waarin water een ontmoetingsplaats is;
  • 5. Balans tussen rode, groene en blauwe functies;
  • 6. Bewustwording verantwoord watergebruik en duurzaam waterbeheer;
  • 7. Het watersyteem maakt deel uit van een gezond ecosysteem;
  • 8. Verminderen areaal verdroogde gebieden in overeenstemming met het vastgestelde beleid;
  • 9. Een gezond en veilig watersyteem;
  • 10. Een gezonde en veilige waterketen.
4.10.6 Gemeentelijk Rioleringsplan

Bij besluit van 22 december 2011 heeft de gemeenteraad het "Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2012 - 2016" vastgesteld. In dit plan geeft de gemeente aan hoe zij invulling denkt te geven aan de zorgplicht voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Uitgangspunt daarbij is, dat als het gaat om de zorg voor hemel- en grondwater, de particulier ook een duidelijke eigen rol heeft.

Het gemeentelijk beleid is gericht op het scheiden van (afval)waterstromen. Relatief schoon regenwater hoeft niet te worden afgevoerd naar de zuivering, maar wordt zo lang mogelijk vastgehouden in het gebied middels retentievoorzieningen en/of infiltratie. Bij vervangingswerkzaamheden van het gemengde riool, zal worden bezien in hoeverre afkoppeling van verhard oppervlak mogelijk is, eventueel door het aanleggen van een apart regenwaterriool. Daar waar afkoppeling van, in meer of mindere mate verontreinigd, regenwater leidt tot onacceptabele belasting van het oppervlaktewater zullen in eerste instantie maatregelen met een lokaal karakter worden genomen. Het aanleggen van verbeterd gescheiden stelsels zorgt voor onnodig transport van relatief schoon afvalwater naar de zuivering en heeft een negatief effect op het zuiveringsrendement.

4.10.7 Tabel waterthema's (toets)

Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om een nieuwe sporthal te bouwen. Bij bestemmingsplannen, die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken, is het zaak goed te kijken naar aspecten als eventueel wateroverlast, hoe om te gaan met riolering en veiligheid, etc.

De afvoer van afvalwater t.b.v. de nieuwe sporthal komt in de plaats voor de bestaande sporthal.

Watertoetstabel

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee


Nee  
2


2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Nee

Nee
Nee  
2

1
1  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee

Ja

Ja

Nee  
2

1

1

1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlakte- water geloosd?
 
Ja
 
1  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?  
Ja

Nee
Nee  
1

1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Ja

Nee  
1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
1

1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee

Nee  
2
2
1

1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee   2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op bovenstaande vragen. Als er op een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.

4.10.7.1 Toelichting per relevant waterhuishoudkundig aspect en vertaling in het bestemmingsplan

Wateroverlast (oppervlaktewater)

De oude sporthal had een oppervlakte van 2140 m2, de nieuwe sporthal heeft een oppervlakte van 3240 m2. Dit betekent dat het bebouwd oppervlak met 1100 m2 toeneemt. De toename van de waterberging is 1100 m2 x 0,04m1 = 44 m3 (de totale waterberging van de totale sporthal is 3240 m2 x 0,04 m1 = 130 m3).

Dit water wordt geinfiltreerd/vertraagd afgevoerd via een infiltratieriool. De inhoud van de voorzieningen ten behoeve van de berging van water, komen overeen met de uitgangspunten die door het Waterschap Rijn en IJssel worden gesteld.

Grondwateroverlast

In december 2008 is door Econsultancy een geohydrologisch onderzoek gedaan t.b.v. het bestemmingsplan Lenteleven. In dit gebied ligt ook een deel wat nu valt in het voorliggende bestemmingsplan. Hieruit is gebleken dat er een relatief hoge grondwaterstand is en er slecht doorlatende bodemlagen zijn.

Inrichting en beheer

In en nabij het plangebied bevinden zich een aantal sloten/greppels. Deze wateren af op de Riezengraven. Deze is in beheer bij het waterschap. In en nabij het plangebied bevinden zich een aantal duikers. Worden er nieuwe duikers aangebracht, dan is hiervoor een watervergunning nodig van het Waterschap.

Overleg met de waterbeheerder  

De watertoets is in gezamenlijk overleg met de waterbeheerder opgesteld.

4.11 Natuur

4.11.1 Algemeen

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. Op grond van de Natuurbeschermingswet wordt de gebiedsbescherming geregeld. Hierbij worden speciaal aangewezen gebieden beschermd. Het plangebied bevindt zich niet in of in de directe omgeving van een speciale beschermingszone als bedoeld in de Vogel- en/of Habitatrichtlijn of in de directe omgeving van de ecologische hoofdstructuur. Gebiedsbescherming is daarmee niet aan de orde.

In de Flora- en faunawet is de soortenbescherming vastgesteld. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet worden onderzocht of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen.

4.11.2 Onderzoek

Het onderhavig plangebied ligt niet in de nabijheid van een Vogel- en/of Habitatrichtlijngebied en ook niet in de buurt van de ecologische verbindingszone. Gebiedsbescherming is daarom niet aan de orde.

In het kader van de Flora- en faunawet moet worden getoetst of ter plaatse van het plangebied sprake is/kan zijn van negatieve effecten op beschermde planten en dieren.

Zoals hiervoor aangegeven is het plangebied van dit bestemmingsplan onbebouwd. Binnen het plangebied zijn geen beschermde plant- en diersoorten aanwezig.

4.11.3 Conclusie

Toetsen aan de Flora- en faunawet is in onderhavig bestemmingsplan dus niet aan de orde, omdat er geen sprake kan zijn van negatieve effecten op eventueel voorkomende soorten.

4.12 Cultuurhistorisch erfgoed

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologisch monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Hierdoor is het Verdrag van Malta (Verdrag van Valletta) inzake de bescherming van archeologisch erfgoed in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Het Verdrag van Malta gaat uit van het in de bodem bewaren van archeologische waarden op de locatie zelf (in situ). Opgravingen moeten zoveel mogelijk worden vermeden, omdat het risico bestaat dat historische informatie voor altijd verloren gaat. De achterliggende gedachte is dat de bodem zich nog steeds als de beste bewaarplaats bewezen heeft. Een andere gedachte, die hierbij speelt, is het gegeven dat latere generaties mogelijk over betere technieken van opgraven kunnen beschikken. Het verdrag wil verder bevorderen dat in een zo vroeg mogelijk stadium van ruimtelijke ordening al rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Tenslotte gaat het verdrag uit van het beginsel 'de veroorzaker betaalt'. Dat wil zeggen dat degene die de bodem wil verstoren het archeologisch (voor)onderzoek en de eventuele opgraving zelf moet betalen.

Het is van groot belang om de archeologische kwaliteiten van locaties in kaart te brengen. Dit is in kaart gebracht in de Cultuurhistorische inventarisatie, waarden-, verwachtingen- en maatregelenkaart (opgesteld 27 april 2010), die als basis dient voor het archeologiebeleid van de gemeente Oude IJsselstreek.

Cultuurhistorisch erfgoed geeft weer hoe de gemeente zich door de tijd heen heeft ontwikkeld. Het geeft een plek in de geschiedenis en is mede bepalend voor de identiteit van een gemeente en haar bewoners.

Tegenwoordig dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan verbinden die in een bestemmingsplan verankerd worden. Voor enkele specifieke belangen, zoals archeologie, was reeds voorgeschreven dat in de toelichting bij het bestemmingsplan dient te worden aangegeven op welke wijze met deze belangen is omgegaan. Deze wijze van borging via het systeem van de ruimtelijke ordening bestond eerder nog niet voor cultuurhistorische waarden in het algemeen. Het systeem van borging via de Wro dat al gold voor archeologie is nu als het ware uitgebreid tot alle cultuurhistorische waarden.

In de toelichting dient daarom een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Archeologie is hiervan een onderdeel.

4.12.1 Archeologie
4.12.1.1 Algemeen

Met de ondertekening van het Verdrag van Malta (1992) en de parlementaire goedkeuring daarvan (1998) heeft de Nederlandse overheid zich verplicht erop toe te zien dat bij ruimtelijke plannen rekening gehouden wordt met het bekende en het nog niet bekende archeologische "bodemarchief". De Wet op de archeologisch monumentenzorg (Wamz) is sinds 1 september 2007 van kracht en legt de verplichting op om de archeologische waarden van de grond te betrekken in de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunt van de wet is het archeologische erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in-situ) te bewaren.

Om tot de opstelling van een gemeentelijk archeologiebeleid te komen heeft Vestigia BV Archeologie & Cultuurhistorie in opdracht van de gemeente een archeologische maatregelenkaart gemaakt en een cultuurhistorische inventarisatie. Het eindresultaat is vervat in de Cultuurhistorische inventarisatie, waarden-, verwachtingen- en maatregelenkaart (opgesteld 27 april 2010). Om de in deze kaarten opgenomen waarden en verwachtingen te kunnen beschermen en de maatregelen te effectueren is het de bedoeling dat, ter vervanging van de monumentenverordening, een erfgoedverordening wordt opgesteld. Daarvoor is inmiddels een ontwerp-verordening opgesteld.

Ten behoeve van de archeologische waarden- en beleidskaart is een vertaling gemaakt van landschappelijke, bodemkundige en archeologische informatie naar een vlakdekkende kaart van archeologische waarden en verwachtingen. Een uitsnede van deze kaart is hieronder weergegeven. De gemeente kent 14 terreinen waarvan de archeologische waarde is vastgesteld. Verder worden op de kaart vier archeologische verwachtingszones onderscheiden (hoog, gematigd, laag en specifieke zones). Deze gebieden onderscheiden zich op basis van verschillen in de verwachte dichtheid waarin archeologische resten kunnen voorkomen.

Voor al deze gebieden wordt een beleidskader opgesteld, waar de erfgoedverordening onderdeel van uit gaat maken. In deze verordening wordt opgenomen wanneer inventariserend onderzoek noodzakelijk geacht wordt.

4.12.1.2 Onderzoek

Binnen het plangebied (zie onderstaande uitsnede van de archeologische verwachtingskaart) komen geen beschermde archeologische monumenten en terreinen van archeologische waarde voor. Wel heeft het plangebied een specifieke archeologische verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000137-VA01_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000137-VA01_0016.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000137-VA01_0017.png"

Bron: Cultuurhistorische inventarisatie, waarden-, verwachtingen- en maatregelenkaart - november 2009

Op basis van het beleid, dat in voorbereiding is en de ontwerp-erfgoedverordening, is archeologisch onderzoek verplicht wanneer een verstoring plaatsvindt:

  • a. in een gebied met een specifieke archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren
    gebied groter is dan 5000 m2 èn dieper dan 30 cm;
  • b. in een gebied met een gematigde archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied groter is dan 1000 m2 èn dieper dan 30 cm;
  • c. in een gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied groter is dan 250 m2 èn dieper dan 30 cm;
  • d. in een dorpskern van voor 1850 en het te verstoren gebied groter is dan 100 m2 èn dieper dan 30 cm;
  • e. in een gebied of terrein van archeologische waarde en het te verstoren gebied groter is dan 50 m2 en dieper dan 30 cm;

Voor wat betreft de nieuwbouw van de sporthal geldt dat er geen archeologisch vooronderzoek hoeft te worden verricht. Het betreffende gebied kent een specifieke verwachtingswaarde en in het bestemmingsplan wordt hiervoor een dubbelbestemming opgenomen dat aangeeft dat bij bouwwerkzaamheden groter dan 5000m2 en dieper dan 30 cm alsnog archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is.

4.12.2 Cultuurhistorie
4.12.2.1 Algemeen

De erfgoedzorg zal zich de komende jaren, meer nog dan voorheen, richten op het opnemen van cultuurhistorische belangen in processen van ruimtelijke ordening en planvorming. De monumentenzorg heeft hierin een moderniseringsslag gemaakt, waarbij het aspect erfgoed in de meest brede zin van het woord uitgelegd wordt. Het gaat niet langer om alleen gebouwen en andere objecten (zoals eerst het geval was), maar nu wordt er ook aandacht besteed aan de grotere lijnen, structuren en gebieden. Ook het cultuurlandschap is daarmee een pijler van de erfgoedzorg geworden, naast gebouwen en archeologische monumenten. Het gaat echter niet om het op slot zetten (behoud) van ons landschap, want het landschap is per definitie veranderlijk en ook in gebruik door de landbouw. Maar het vraagt wel aandacht voor zichtlijnen, landgoederen, beplanting, hoogte-elementen, kavelstructuren, bebouwings- structuren, openheid, etc.

Bij cultuurhistorische waarden gaat het dus over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken.

Met het opstellen van een cultuurhistorische waardenkaart wordt een goed inzicht verkregen van het zichtbare bovengrondse deel van het onroerend erfgoed in de gemeente. In opdracht van de gemeente heeft Vestigia BV Archeologie & Cultuurhistorie in 2012 een dergelijke kaart opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente. Het doel van een dergelijke kaart is:

  • het in kaart brengen van de in de gemeente aanwezige cultuurhistorische waarden zoals het (steden)bouwkundig erfgoed, het historisch-geografisch erfgoed en de historische groenwaarden;
  • het bevorderen van het vastleggen en zo mogelijk inpassen, beschermen en/of versterken van deze waarden via het gemeentelijk ruimtelijk beleid (bestemmingsplannen en structuurvisies);
  • het tijdig informeren van initiatiefnemers van, en andere betrokkenen bij, ruimtelijke plannen, met het oog op de zorg voor de cultuurhistorie;
  • het aanvullen van het toetsingskader voor ruimtelijke plannen, overeenkomstig de vigerende wetgeving en beleidsregels
4.12.2.2 Onderzoek

Het in het bestemmingsplan vastleggen (ofwel bestemmen) van bepaalde cultuurhistorische structuren, is gelet op de aard van het plangebied niet noodzakelijk.

4.12.3 Monumenten

Binnen het plangebied zijn geen panden en locaties gelegen die door hun locatie en samenhang met de functie en de omliggende bebouwing beeldbepalend zijn voor Ulft en Gendringen.

4.12.4 Conclusie

De aspecten cultuurhistorie, archeologie en monumenten vormen geen belemmering voor de uitvoer- baarheid van de voorgenomen ontwikkeling. Nu in dit bestemmingsplan alleen sprake is van het nieuwbouwen van de sporthal, is op voorhand geen archeologisch (voor)onderzoek nodig. Wel is aan de gronden binnen het plangebied de dubbelbestemming "waarde - archeologische verwachting" toegekend. De daarbij behorende regels leggen de verplichting op, dat in bepaalde gevallen een archeologisch vooronderzoek moet worden gedaan, zodat het risico van verstoring van cultuurhistorisch en/of archeologisch waardevolle voorwerpen weggenomen wordt.

4.13 Bovengrondse hoogspanningslijnen

4.13.1 Algemeen

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met de magneetvelden van bovengrondse hoogspanningslijnen. De laatste jaren is hier meer aandacht voor, mede omdat er statistische aanwijzingen zijn (dus geen aangetoond oorzakelijk verband) dat de magneetvelden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogelijk van invloed kunnen zijn op de gezondheid van kinderen. Hoe omgegaan moet worden met bovengrondse hoogspanningslijnen bij ruimtelijke plannen het rijk heeft in 2005 een advies opgesteld. Voor ondergrondse hoogspanningslijnen, die (nog) niet veel voorkomen, bestaat geen beleid en er wordt in dit hoofdstuk niet verder op ingegaan.

Het beleid voor bovengrondse hoogspanningslijnen is gebaseerd op het voorzorgprincipe. Bij het opstellen van een bestemmingsplan kan het daarom soms noodzakelijk zijn een bepaalde afstand vrij te houden tussen gevoelige bestemmingen en bovengrondse hoogspanningslijnen.
De internationale norm is dat voorkomen moet worden dat burgers worden blootgesteld aan magneetvelden van meer dan 100 microTesla. Deze norm wordt in Nederland op maaiveldniveau nergens overschreden.
Aanvullend hierop adviseert het Rijk, vanuit het voorzorgprincipe, om zoveel als mogelijk te voorkomen dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen (tot 15 jaar) langdurig worden blootgesteld aan magneetvelden van bovengrondse hoogspanningslijnen van meer dan 0,4 microTesla.

In adviezen van VROM van 2005 en 2008 is aangegeven dat onder gevoelige functies woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen worden verstaan. Het gaat hierbij om functies waar kinderen (tot 15 jaar) langdurig verblijven. Hierbij behoren ook de erven bij woningen en buitenruimten bij scholen, crèches en kinderopvangplaatsen.

Locaties waar zich wel kinderen kunnen bevinden, maar waar de verblijftijd vergeleken met wonen als kort kan worden bestempeld zijn bijvoorbeeld sportvelden, speeltuinen, zwembaden e.d. Deze worden niet aangemerkt als gevoelige functies.

4.13.2 Onderzoek

In of in de nabijheid van het plangebied zijn geen bovengrondse hoogspanningsleidingen.

4.13.3 Conclusie

Het aspect 'bovengrondse hoogspanningsleidingen' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.14 Parkeergarages

4.14.1 Algemeen

Het onderdeel parkeergarages en bestemmingplannen is vooral relevant vanwege de afvoer van de uitlaatgassen en het geluid. Voor het aspect geluid wordt verwezen naar het hoofdstuk Geluid. Het hoofdstuk Luchtkwaliteit biedt nadere informatie over dat onderwerp. In deze paragraaf vindt u een nadere toelichting over de luchtkwaliteitsgrenswaarden in relatie tot parkeergarages.

NO2 en PM10

Langs wegen vormen voornamelijk de normen voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) een probleem. Onderzoeken van de luchtkwaliteit zullen daarom in hoofdzaak gericht zijn op deze twee stoffen. Dit betekent echter niet dat de overige stoffen nooit hoeven te worden beschouwd. Bij de toegangsweg van grote parkeerterreinen of parkeergarages kan, naast stikstofdioxide en fijn stof, ook benzeen in relevante concentraties aanwezig zijn.

Benzeen

In situaties waar sprake is van relatief veel parkeerbewegingen, zoals bij een parkeergarage of grote parkeerterreinen, kunnen de jaargemiddelde concentraties benzeen sterk oplopen. Omdat de grenswaarden van benzeen naar de toekomst toe worden aangescherpt, is het in deze situaties zinvol om, naast berekeningen voor PM10 en NO2, ook de jaargemiddelde concentratie benzeen te bepalen. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt voor gesloten parkeergarages of de meer open parkeerterreinen.

Parkeergarages

In de praktijk zullen de emissies vanuit de parkeergarage veelal niet voor grenswaardeoverschrijdingen zorgen, wanneer de parkeergarage is ontworpen conform NEN 2443 "Parkeren en stallen van personenauto's op terreinen en in garages" en indien de maatregelen zijn uitgevoerd die beschreven staan in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (activiteitenbesluit) en de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.

Deze maatregelen luiden: Bij een mechanische ventilatie in een parkeergarage met tenminste 20 parkeerplaatsen, die deel uitmaakt van de inrichting:

  • 1. zijn de aanzuigopeningen ten behoeve van de ventilatie aangebracht:
    i. in een verkeersluwe omgeving of, indien dat niet mogelijk is, op tenminste 5 meter boven het straatniveau, en
    ii. buiten de beïnvloeding van de uitblaasopeningen;
  • 2. wordt de uit de parkeergarage afgezogen lucht verticaal uitgeblazen op ten minste 5 meter boven het straatniveau of, indien binnen 25 meter van de uitblaasopening een gebouw is gelegen met een hoogste daklijn die meer dan 5 meter boven het straatniveau is gelegen, ten minste één meter boven de hoogste daklijn van dat gebouw en bedraagt de snelheid van de uitgeblazen lucht, gemeten bij de rand van de uitblaasopening, ten minste 10 m/s.

Als de bovenstaande maatregelen zijn toegepast, is een uitgebreide toetsing van de emissies vanuit de parkeergarage (inrichting) niet noodzakelijk. Opgemerkt wordt dat zowel de emissies van de inrichting (aan de hand van bovenstaande opsomming), als de emissies van het wegverkeer zelf, beschreven moeten worden.

Parkeerterreinen

Bij parkeerterreinen in de open lucht is de situatie vaak kritischer. In dat geval zal benzeen op leefniveau worden uitgestoten en kan dit, in gebieden waar de achtergrondconcentratie voor benzeen hoog is, er toe leiden dat bij de toegangsweg van het betreffende parkeerterrein overschrijding van de grenswaarde optreedt.

Op basis van een berekening met het programma CAR kan een inschatting gemaakt worden of het een kritische situatie betreft. Het CAR-model kent de mogelijkheid om rekening te houden met parkeerbewegingen. Voor de toegangsweg van een parkeerterrein kan een berekening worden gedaan, uitgaande van stagnerend verkeer in combinatie met een opgegeven aantal parkeerbewegingen dat gelijk is aan het aantal vervoersbewegingen. Zo wordt rekening gehouden met zowel het aankomen als het wegrijden van het verkeer. Indien er met deze berekening een overschrijding van de grenswaarde geconstateerd wordt, betreft het een kritische situatie en is nader onderzoek vereist.

Bij voldoende grote afstand van bron tot beoordelingspunt kan ook de puntbron benadering worden toegepast. Berekeningen kunt u dan uitvoeren met rekenmodellen die conform het Nieuw Nationaal Model rekenen. Let echter goed op in stedelijke situaties, want dan is deze benadering minder geschikt omdat de gebouwinvloeden slechts beperkt meegenomen kunnen worden in deze modellen.

Voor de overige stoffen, anders dan NO2, PM10 en benzeen, waarvoor luchtkwaliteitsnormen zijn opgenomen in titel 5.2 Wet milieubeheer, kan veelal worden aangenomen dat de concentraties van deze stoffen ruim onder de normen blijven. Een kwantitatieve onderbouwing is in die gevallen niet noodzakelijk, dit kan op een kwalitatieve wijze onderbouwd worden (zie ook de Handreiking meten en rekenen luchtkwaliteit).

4.14.2 Onderzoek

Er is sprake van bestaande parkeerterreinen: aan de noordzijde (SDOUC), aan de zuidzijde bij de atletiekbaan en bij de tennisbanen/sporthal en aan de zuidoostzijde (vv Gendringen). Dit is voldoende aangezien de nieuwe sporthal een vervanging is van de bestaande sporthal.

4.14.3 Conclusie

Het aspect 'parkeergarages' vormt geen belemmering op voor de uitvoering van dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planvoorschriften. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen. Hoe gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt en wat er mag worden gebouwd staat in de regels en verbeelding.

De basis voor de verbeelding (de tekening), is een recente kadastrale ondergrond en topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven.

Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen aangegeven. De bestemmingen worden met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Verder zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen.

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening, welke van kracht zijn per 1 juli 2008. Het uitgangspunt voor het nieuwe bestemmingsplan, zijn de nieuwste bestemmingsplannen binnen de gemeente. Deze is wel aangepast aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

De SVBP2012 regelt de standaardisering en uniformering van bestemmingen en regels. In het kader van de Wro is dit bestemmingsplan ook digitaal opgesteld. In dit hoofdstuk wordt inhoudelijk ingegaan op de afzonderlijke bestemmingen binnen voorliggend bestemmingsplan.

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren,
  • en de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevings- vergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

5.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één "enkel"bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels „iets" geregeld. Dat „iets" kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook eigen regels hebben.
5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen. Als er voorlopige bestemmingen, uit te werken bestemmingen of dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet, maar een bestemmingsartikel hoeft niet al deze elementen te bevatten; dit kan per bestemming verschillen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.
  • 4. Overgangs- en slotregel. In het laatste hoofdstuk is een slotregel opgenomen, waarin de naam van dit bestemmingsplan staat vermeld.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

Bij de 'Bestemmingsregels' wordt per bestemming aangegeven wat wel (of niet) mag. Hierbij wordt aangegeven hoe bestaand gemeentelijk beleid in het plan is verwerkt en op welke wijze nieuwe ontwikkelingen in het plan zijn opgenomen. In dit bestemmingsplan gaat het om de volgende bestemmingen:

5.2.1.1 Sport

De gronden zijn bestemd voor sport en sportieve recreatie, waarbij tevens wegen, paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en water zijn toegestaan. Tevens is het toegestaan om bouwwerken te bouwen. Ook is er ruimte voor o.a. maatschappelijke voorzieningen, mits de sportbestemming de hoofdfunctie blijft.

Alleen voor de hoofdbebouwing is een bebouwingsvlak aangegeven. Binnen dit vlak mogen gebouwen worden gebouwd. Op de verbeelding is de maximale hoogte aangegeven.

5.2.1.2 Waarde

In het plan is een dubbelbestemming opgenomen in verband met de specifieke archeologische verwachting. Dit heeft ertoe geleidt dat er specifieke regels zijn opgenomen hoe met deze verwachtingen om te gaan bij nieuwe bouwplannen. Afhankelijk van de verwachtingswaarde moet bijvoorbeeld in alle gevallen, of pas bij een bepaalde grootte en diepte archeologisch onderzoek plaatsvinden. Voordat besloten kan worden op een omgevingsvergunning zal een archeologisch deskundige hierover advies moeten geven.

5.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, antidubbeltelregeling, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overgangsrecht. Het laatste onderdeel van de regels wordt gevormd door de slotregel, waarin de naam van het bestemmingsplan en de vaststellingsdatum worden vermeld. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

5.3 Verbeelding

Voor het maken van de verbeelding wordt gebruik gemaakt van de volgende gegevens:

  • Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) voor de ondergrond,
  • Adresgegevens en gebouwen uit de gemeentelijke Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG),
  • Kadastrale gegevens,
  • Luchtfoto's,
  • Oude bestemmingsplankaarten,
  • Vergunningen.

De verbeelding moet helder en duidelijk leesbaar zijn. Daarom bevat de verbeelding alleen informatie die juridisch relevant is. Er is in dit bestemmingsplan voor gekozen om alle relevante informatie, voor zover mogelijk, op de plankaart aan te geven, om in een oogopslag te kunnen zien wat wel en niet toegestaan is. Wat op de verbeelding staat moet terugkomen in de planregels.

Verschil digitale en analoge verbeelding

Er is een verschil tussen de digitale en analoge verbeelding. De digitale kaart lijkt minder informatie te bevatten dan de analoge kaart. Door op de verbeelding te klikken, verschijnt de planinformatie. De digitale kaart is bindend.

De verbeelding van een digitaal bestemmingsplan is altijd noordgericht; een noordpijl staat daarom niet op de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding wordt de noordpijl wel aangegeven. Iedere bestemming moet op de verbeelding worden weergegeven in een andere kleur. Het gebruik van deze kleuren is volgens de SVBP 2012.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Wettelijke plicht
Voor de verplaatsing van de sporthal is door gemeenteraad een budget beschikbaar gesteld. Dit bedrag is opgenomen in de gemeentelijke begroting. De uitvoering van het plan kan hieruit worden gefinancierd.

Hiermee is aangetoond dat het plan economisch haalbaar is.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Inspraak
6.2.1.1 Gebruikers sportpark/sporthal

Bij de ontwikkeling van de sporthal zijn de gebruikers van het sportpark en de sporthal nauw betrokken en heeft geleid tot het huidige ontwerp. Wel heeft nader overleg geleid tot het enigszins verschuiven van het bouwblok in noordoostelijke richting.

6.2.1.2 Zienswijzen ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 5 maart 215 tot en met 15 april 2015 ter inzage gelegen. Er zijn geen reacties ingediend.

6.2.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1. Bro bepaalt dat het bestuursorgaan dat is belast met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Gedeputeerde Staten onderscheidelijk Onze Minister kunnen bepalen dat onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gevallen geen overleg is vereist met de diensten van provincie onderscheidelijk Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening.

6.2.2.1 Provinciale en Rijksdiensten

Provinciale Staten en Onze Minister hebben aangegeven geen vooroverleg te willen voeren bij plannen waar geen provinciaal of Rijksbelang speelt. Gelet op het schaalniveau van het plangebied en het feit dat er bij de uitvoering van dit bestemmingsplan geen provinciale of Rijksbelangen spelen of geschaad kunnen worden, wordt overleg met de diensten van provincie en Rijk niet noodzakelijk geacht.

6.2.2.2 Andere gemeenten

Er zijn geen andere gemeenten die door de uitvoering van het bestemmingsplan in hun belangen geschaad kunnen worden. Derhalve is vooroverleg met omliggende gemeenten niet nodig.

6.2.2.3 Waterschap Rijn en IJssel

In het kader van het vooroverleg heeft het waterschap de volgende op- en/of aanmerkingen op het voorontwerpbestemmingsplan:

In de watertoetstabel is onder het thema “wateroverlast” aangegeven dat de toename van het verhard oppervlak niet meer is dan resp. 2500 m2 (1) en 500 m2 (2). Dit is niet juist. In de uitwerking van dit thema is aangegeven dat de toename van het verhard oppervlak 9700 m2. Bij deze beide vragen zou dus een “ja” , moeten worden ingevuld.

Ter aanvulling en goede interpretatie wat de toename van het verhard oppervlak betekent, adviseer ik u achter de tekst in de uitwerking van het thema “Wateroverlast”, achter de zin “Het bebouwd oppervlak van de sporthal wordt ongeveer 2000 m2 groter” toevoegen:. Dit betekent dat er 9700 m2 x 0,04 m1= 388 m3 water moet worden geborgen.

Reactie gemeente:

Er heeft een fout in de tekst gestaan; het gaat in dit bestemmingsplan alleen om de nieuwbouw van de sporthal (waarbij de oude sporthal wordt afgebroken). Dit betekent dat er een toename is van het bebouwd oppervlak van 1.100 m2 (oud 2140 m2, nieuw 3240 m2).

6.2.2.4 Omgevingsdienst achterhoek, externe veiligheid

In het kader van het vooroverleg heeft de omgevingsdienst de volgende op- en/of aanmerkingen op het voorontwerpbestemmingsplan:

Met behulp van de risicokaart en het gissysteem is gekeken welke risicobronnen zich in de omgeving van het plangebied bevinden. Dit is vergeleken met de plantekst.

Gebleken is dat de plantekst voor het onderdeel externe veiligheid dusdanig niet in overeenstemming was met de werkelijkheid dat deze moest worden aangepast. Als bijlage bij dit document zit de gewijzigde plantekst voor externe veiligheid.

In de directe omgeving van de bouwlocatie bevinden zich geen Bevi-bedrijven. De locatie valt buiten de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar. De locatie valt bovendien buiten de invloedsgebieden van het groepsrisico. Ook vanuit het Activiteitenbesluit, het Vuurwerkbesluit, het Besluit ruimte en de Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik krijgt deze locatie niet te maken met veiligheidsafstanden. De aangevraagde activiteiten op de locatie zelf leveren geen risicocontouren op waarmee buiten het terrein van de inrichting rekening moet worden gehouden.

In de directe omgeving van de bouwlocatie bevinden zich geen hoge druk aardgasleidingen. De locatie valt buiten de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar. De locatie valt bovendien buiten de invloedsgebieden van het groepsrisico.

Op weg, spoor en water is in deze omgeving het aantal transporten met gevaarlijke stoffen zodanig gering, dat de PR-contouren van 10-6 per jaar binnen de rijbaan, spoorlijn en vaarweg liggen en het groepsrisico verwaarloosbaar klein is.Derhalve is externe veiligheid niet relevant voor dit bestemmingsplan.

Nu de gemeente Oude Ijsselstreek het belangrijk vindt dat de brandweer adviseert met betrekking tot dit bestemmingsplan is hierover een passage opgenomen in de plantekst.

Conclusie / advies
Externe veiligheid is niet relevant. Het Plaatsgebond- en Groepsrisico hoeven niet te worden verantwoord in het bestemmingsplan.

Aandachtspunten
Mocht in de nabije toekomst worden doorgegaan met de herziening van het totale bestemmingsplan IJsselweide dan is EV wel relevant. Hiertoe is eerder geadviseerd door de omgevingsdienst Achterhoek.

Reactie gemeente

Het ontwerpbestemmingsplan is aangepast op de genoemde punten.

6.2.2.5 Omgevingsdienst achterhoek, geluid

In het kader van het vooroverleg heeft de omgevingsdienst de volgende op- en/of aanmerkingen op het voorontwerpbestemmingsplan:

Beoordelingskader
De gemeente Oude IJsselstreek heeft geen beleid voor geluid vastgesteld.

Voor het toetsen van bestemmingsplannen is de Wet geluidhinder van toepassing voor wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen.

Voor het toetsen van geluidbelastingen op geluidgevoelige bestemmingen zijn de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening en de geluidnormen van het Activiteitenbesluit het toetsingskader. Van belang hierbij is of het herziene bestemmingsplan nieuwe geluidbronnen toelaat of nieuwe geluidgevoelige bestemmingen toelaat.

Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op het adequaat regelen van de bestaande toestand van het sportcomplex IJsselweide. Dit houdt in dat de aanwezige functies in beginsel positief zijn bestemd, waarbij de bestaande situatie wordt vastgelegd. Bestaande rechten worden daarbij zoveel mogelijk gehandhaafd. In het plangebied zijn, behoudens een andere locatie voor de sporthal, geen nieuwe ontwikkelingen voorzien.

Situatie
De locatie ligt aan de oostzijde van het sportcomplex IJsselweide en grenst aan de westzijde van het bedrijventerrein IJsselweide.

Op het sportcomplex wordt aan meerdere sportactiviteiten ruimte geboden, voornamelijk buitensportactiviteiten en in de huidige sporthal vinden de binnenactiviteiten plaats. Het sportcomplex wordt begrensd door wegen met grotendeels een belangrijke stroomfunctie: de Rijnweg, Staringstraat, Anton Tijdinklaan en Industrieweg; de sporthal ligt aan de Industrieweg. Langs deze wegen en de Waalstraat concentreren zich de groenvoorzieningen.

Aan de zuidzijde van het plangebied bevinden zich enkele tennisbanen en een tennishal. Ten noordoosten van de tennisbanen zijn voetbalvelden met een kantine en tribunes gelegen en bevindt zich tevens een klimmuur. Aan deze zijde bevindt zich ook een maatschappelijke voorziening, namelijk het kantoor van Estinea, een organisatie voor zorg en dienstverlening aan mensen met een verstandelijke beperking.

Centraal door het plangebied loopt in noord-zuidrichting de Waalstraat als ontsluitingsweg voor de tennisbanen, de schaatsbaan en de atletiekbaan. De Waalstraat is een oude verbindingsroute die op dit moment doodloopt op de tennisbanen. De weg wordt gedeeltelijk begeleid door een hoofdwatergang, die met enkele aftakkingen door het plangebied loopt.

Aan de noordzijde bevindt zich een kavel met een agrarisch gebruik. Ten zuiden hiervan zijn een atletiekbaan en een ijsbaan aanwezig.

Op het bedrijventerrein, aan de overzijde van de locatie van de nieuwe sporthal, bevinden zich o.a. een garage/showroom en een (bedrijfs-)woning.

In het plangebied zijn geen ontwikkelingen te verwachten. Wel wordt de bestaande sporthal op een andere locatie gebouwd. Deze staat aan de rand van het sportcomplex en wordt aan de noordzijde van de huidige locatie herbouwd.

De handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' hanteert voor sporthallen voor het aspect geluid een richtafstand van 50 m.

De afstand van de nieuwe sporthal tot de dichtst bij gelegen woning Industrieweg 9 Ulft is ongeveer 30 m. Het betreft een (bedrijfs-)woning van derden gelegen op bedrijventerrein de IJsselweide.

De handreiking industrielawaai en vergunningverlening hanteert voor dit gebied een richtwaarde van 50 dB(A). De handreiking bedrijven en milieuzonering gaat uit ven een etmaalwaarde van 45 dB(A). Omdat de handreiking bedrijven en milieuzonering uitgaat van 5 dB(A) lagere gevelbelastingen zou de richtafstand met een factor 0,6 kunnen worden aangepast naar een richtafstand van 30 m.

Het Activiteitenbesluit hanteert voor woningen op bedrijventerreinen een etmaalwaarde van 55 dB(A). Omdat de handreiking bedrijven en milieuzonering uitgaat van 10 dB(A) lagere gevelbelastingen zou de richtafstand met een factor 0,35 kunnen worden aangepast naar een richtafstand van 17,5 m.

Wanneer festiviteiten worden georganiseerd moeten deze zich beperken tot de voorwaarden van de APV van de gemeente Oude IJsselstreek. Deze mogen naast aangewezen collectieve dagen niet meer dan 12 dagen per jaar worden gehouden.

Conclusie / advies
Het aspect geluid met betrekking tot de Wet geluidhinder is goed verwoord in het ontwerp bestemmingsplan.

Het onderdeel geluid moet worden aangevuld met de toets van nieuwe geluidbronnen en nieuwe geluidgevoelige bestemmingen.

Binnen het plangebeid bevinden zich geen geluidgevoelige bestemmingen.

De sporthal wordt verplaatst en daarmee wordt een geluidbron op een andere locatie toegestaan.

De handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' hanteert voor sporthallen voor het aspect geluid een richtafstand van 50 m. De afstand tot de dichtst bij gelegen geluidgevoelige bestemming bedraagt in de nieuwe situatie ongeveer 30 m. Deze geluidgevoelige bestemming is een woning gelegen op een bedrijventerrein waar hogere geluidniveaus kunnen worden toegestaan zodat de afstand van 30 m. acceptabel is.

De afstand van de nieuwe locatie van de sporthal tot geluidgevoelige bestemmingen buiten het plangebied is dermate groot dat geluid geen belemmering vormt.

Bij de bouw van de sporthal is het geluidaspect een aandachtspunt wanneer gesport wordt met muziek.

Reactie gemeente

Het ontwerpbestemmingsplan is aangepast op de genoemde punten.

6.2.2.6 Omgevingsdienst achterhoek, archeologie

Op pag. 38 staat dat conform de specifieke archeologische verwachting een dubbelbestemming wordt opgenomen, echter deze ontbreekt op de verbeelding.

Reactie gemeente

Het ontwerpbestemmingsplan is aangepast op de genoemde punten.

6.2.2.7 Brandweer/VNOG

Advies over Bevi
Omdat het plangebied niet in een PR- of GR-risicocontour ligt is het Bevi niet van toepassing.

Advies over de algemene veiligheid
Over de bestrijdbaarheid van een calamiteit ( veroorzaakt door een risicobron ) buiten de sporthal die invloed heeft op de aanwezige personen in de sporthal kan het volgende gezegd worden:

De risicokaart geeft aan dat er een effectgebied van ruim 800m is rondom recreatie bad De Blenk waar gewonden kunnen vallen. Het plangebied valt binnen dit gebied.

De zelfredzaamheid van de toekomstige aanwezige personen in het plangebied kan verbeterd worden, door hun risicobewustzijn te vergroten. Dit zou kunnen als de gemeente middels risicocommunicatie het handelingsperspectief (bij een calamiteit) bij de burgers vergoot.

Alle wegen zijn geschikt voor nood- en hulpdiensten. Deze dienen tevens voor goede en snelle ontsluiting van het plangebied. Er zijn voldoende mogelijkheden om te ontvluchten. De bereikbaarheid van de nieuwe sporthal voor ambulances is met één toe-/uitgangsweg echter niet voldoende.

Het is van levensbelang dat ambulances voldoende ruimte hebben om het terrein te bereiken en te verlaten, zonder daarbij hinder te ondervinden van andere (hulpverlenings)voertuigen. Als één weg vol staat met andere (hulpverlenings)voertuigen, kunnen ambulances het terrein via de andere weg met spoed verlaten.

Ik adviseer u om bij de sporthal twee toe-/uitgangswegen te realiseren.

Ik adviseer u wanneer u de aanvraag voor het aspect bouwen met betrekking tot de omgevingsvergunning voor de nieuwe sporthal ontvangt deze ook te laten toetsen door de VNOG wat betreft de vluchtwegen, ontruiming, zelfredzaamheid en gezondheidsaspecten van de sporthal.

De voorkeur gaat hierbij uit naar één aansluiting met de Industrieweg en één aansluiting met de Waalstraat. Indien deze situatie niet haalbaar is, is het wenselijk om twee aansluitingen aan de Industrieweg te creëren. Zo wordt voor ambulances een doorrijmogelijkheid gecreëerd, waardoor de bereikbaarheid en toe-/uitgankelijkheid van de sporthal wordt gegarandeerd.

Reactie gemeente:

De adviezen worden ter harte genomen.

Ambtshalve wijzigingen

Verschuiving bouwblok

Het bouwblok is enigszins noordoostelijk verschoven, waardoor er voldoende ruimte overblijft voor een eventueel toekomstig 2e hockeyveld. Door de verschuiving ontstaat ook meer ruimte voor een terras rondom de kantine.