direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herziening Bestemmingsplan Familiegolfbaan 't Lohr, Voorst
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1509.BP000123-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Een nieuw bestemmingsplan

Aan het Lohrpad 2 in Voorst, in het buitengebied van de gemeente Oude IJsselstreek, is de het recreatieterrein / golfclub Het Lohr gelegen. De eigenaar is voornemens dit recreatieterrein verder uit te breiden. Hierbij wordt de golfbaan vergroot, worden enkele oefenholes toegevoegd en wordt de driving range verplaatst. De uitbreiding vindt plaats op twee direct aangrenzende percelen die momenteel nog een agrarische bestemming hebben.

Omdat de beoogde recreatieve bestemming niet mogelijk is binnen het vigerende bestemmingsplan, is onderhavig bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan betreft de gehele golfclub Het Lohr inclusief de beoogde uitbreiding en ziet erop toe dat de uitbreidingsplannen planologisch mogelijk zijn en dat de bestaande functies in een actuele regeling worden opgenomen.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt in het landelijke gebied ten zuiden van de kern Voorst. Het plangebied betreft allereerst het bestaande recreatieterrein, dat wordt ontsloten via het Lohrpad, dat op haar beurt aansluit op de Grensweg. De bebouwing bevindt zich aan de oostzijde van het Lohrpad. Aan de westzijde van het Lohrpad bevinden zich de golfbaan en het parkeerterrein.

De percelen waarop de uitbreiding wordt gerealiseerd, zijn tevens opgenomen in het plangebied. Het betreft ten eerste een perceel aan de noordzijde, dat wordt ingesloten tussen de waterloop 'de Voorstse waterleiding' en de Grensweg. Het tweede perceel is aan de achterzijde gelegen en wordt ingesloten tussen het bestaande bebouwingscluster en de bosrand van het bos Hardenberg (dit is tevens de landsgrens). Het plangebied beslaat ongeveer 10,5 hectare. Onderstaande kaart geeft de ligging van het plangebied weer op een topografische kaart. De precieze ligging van de locatie is aangegeven op de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000123-VA01_0001.jpg"

Afbeelding met globale ligging plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Bestemmingsplan Familiegolfbaan 't Lohr, Gendringen

Het bestaande recreatieterrein Het Lohr is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Familiegolfbaan 't Lohr, Gendringen', dat is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Gendringen d.d. 25 oktober 2007 en goedgekeurd is door Gedeputeerde Staten van Gelderland d.d 6 februari 2008.

In dit bestemmingsplan heeft het terrein in hoofdzaak een specifieke recreatiebestemming. Enkele functies hierbinnen, zoals de bedrijfswoning, kantine, groepsaccommodaties, zwembad en het ruiterpad zijn hierin specifiek aangeduid. Het bebouwingscluster bevindt zich in een bouwvlak. Alle gebouwen dienen binnen dit bouwvlak te zijn gelegen. De maximale goot- en bouwhoogte bedragen 3 en 6 meter. De destijds beoogde waterpartijen binnen de golfbaan hebben de bestemming 'Water'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000123-VA01_0002.jpg"

Uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan

Toetsing

Deze bestemmingsregeling is niet (meer) geheel conform de actuele situatie. De volgende afwijkingen kunnen worden genoemd:

  • 1. de waterpartijen op de golfbaan zijn niet aangelegd binnen de bestemmingsvlakken 'Water', hiermee is dus ook een deel van de golfbaan gelegen in de waterbestemming;
  • 2. het ruiterpad is op de aangeduide locatie nooit gerealiseerd en ook niet meer aan de orde;
  • 3. de vorm en afmeting van het zwembad komen niet geheel overeen met de aanduiding;
  • 4. de maximaal toegestane goot- en nokhoogte van 3 en 6 meter is lager dan een deel van de bestaande bebouwing.

Om voornoemde redenen is ervoor gekozen het bestaande recreatieterrein mee te nemen in onderhavig bestemmingsplan. In onderhavig bestemmingsplan wordt de actuele situatie in een passende regeling opgenomen.

Bestemmingsplan Buitengebied 2000, herziening 2002

De beoogde uitbreiding van het recreatieterrein Het Lohr valt binnen bestemmingsplan 'Buitengebied 2000, herziening 2002'. Bestemmingsplan 'Buitengebied 2000' is opgesteld door de voormalige gemeenten Bergh, Doetinchem, Wehl en Gendringen. Daarna heeft de gemeente Gendringen op 26 februari 2004 het bestemmingsplan 'Buitengebied 2000, herziening 2002´ vastgesteld. De gemeente Gendringen is samen met de voormalige gemeente Wisch, door de gemeentelijk herindeling in 2005, overgegaan in de gemeente Oude IJsselstreek.

De percelen zijn bestemd als 'Agrarisch gebied met landschapswaarden' (AL). Binnen deze bestemming is een agrarisch gebruik van de gronden toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000123-VA01_0003.jpg"

Uitsnede uit plankaart bestemmingsplan Buitengebied, herziening 2002

Toetsing

Binnen deze bestemming zijn geen recreatieve voorzieningen, zoals een golfbaan toegestaan. Onderhavig bestemmingsplan beoogt aan de percelen een recreatieve bestemming te geven waarmee de ontwikkeling mogelijk wordt.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 2, Beschrijving plangebied:
    Hierin is de huidige situatie van het plangebied beschreven, door middel van de ontstaansgeschiedenis van het gebied en een ruimtelijke en functionele beschrijving. Ook de wijzigingen en ontwikkelingen worden hierin toegelicht.
  • Hoofdstuk 3, Beleidskader:
    Hierin wordt ingegaan op het belangrijkste rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
  • Hoofdstuk 4, Omgevingsaspecten:
    Hierin worden de milieu- en omgevingsaspecten behandeld: de milieu-aspecten, cultuurhistorie en archeologie, flora en fauna, verkeer en parkeren en de waterhuishouding.
  • Hoofdstuk 5, Juridische planopzet:
    Hierin wordt ingegaan op de juridisch bestuurlijke aspecten; de opzet van de verbeelding en de opzet van de regels.
  • Hoofdstuk 6, Uitvoerbaarheid:
    Hierin wordt ten slotte ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Ontstaansgeschiedenis

De gemeente Oude IJsselstreek is een samengevoegde gemeente, bestaande uit de voormalige gemeenten Wisch en Gendringen. De gemeente ligt op de overgang van het rivierengebied van Rijn en IJssel naar het zandgebied van Oost-Nederland. In de loop der eeuwen zijn op hogere delen langs de IJssel en op het dekzand nederzettingen gesticht. Deze nederzettingen zijn uitgegroeid tot de stad Terborg en recenter ook de dorpen zoals Ulft en Varsseveld.

De historische rivierterrassen bieden ruimte aan moderne en intensieve landbouwbedrijven, maar herbergen tevens allerlei karakteristieke elementen van de verre en nabije historie, zoals microreliëf, oude bewoningsplekken, knotbomen en vlechtheggen. De dorpen en steden langs de Oude IJssel liggen als parels langs het water op de overgang naar het zandgebied.

Tijdens het Saalien, de laatste ijstijd waarbij het landijs tot in Nederland kwam, werden de Rijn en Maas gedwongen hun noordelijke loop door respectievelijk het huidige IJsseldal en de Gelderse Vallei, af te buigen naar het westen. De sedimenten die door de Rijn en Maas waren afgezet, werden door het ijs opgestuwd en deels overdekt met nieuwe lagen. De stuwwallen, zoals de Montferlandsche Berg, zijn daarvan de meest evidente overblijfselen. Het is daardoor mogelijk oude sedimentlagen (klei) van bijna een miljoen jaar geleden op plekken in Montferland te vinden. Door de stuwing van het landijs zijn de afzettingslagen veelal scheef komen te liggen, waardoor men in de stuwrichting verschillende lagen op korte afstand van elkaar kan aantreffen.

Bij het smelten van het ijs stroomde het water van de stuwwallen en liet grof, kriskras gelaagd materiaal achter, de smeltwaterafzettingen. Vooral in het voorjaar werd veel smeltwater bovengronds afgevoerd over de nog bevroren ondergrond (permafrost). Daarbij zijn brede dalen ontstaan, waar het de scheiding vormt tussen het gestuwde preglaciale materiaal en het gestuwde materiaal bedekt door een smeltwaterafzetting. Voor de mond van de dalen ligt uitgeschuurd, grof materiaal: de uitspoelingswaaiers.

De Rijn had in de warmere tussenperiode, het Eemien, haar weg in noordelijke richting ten oosten van de Montferlandsche Berg hervonden.

Gedurende het koudere Weichselien brak de Rijn door de stuwwallen tussen Montferland en Veluwe en stroomde de Rijnloop ten noorden van de Montferlandsche Berg naar het westen. De brede, vlechtende rivierloop van de Rijn leidde tot terrassen tussen de stuwwallen en het dekzandgebied. Zand dat uit de rivierbedding verstoof vormde ten westen van de huidige Oude IJsselloop (oude) rivierduinen van grof zand.

In een koudere tussenperiode van het Weichselien werd veel zand uit de droogstaande rivierbedding door de wind verspreid, het oudere dekzand. Deze afzetting, de formatie van Kreftenheye, die bestaat uit lemige en minder lemige laagjes, komt veel voor in de Liemers en ten oosten van de Oude IJssel.

In het Midden-Weichselien brak de Rijnloop bij de Gelderse Poort door de stuwwal tussen Montferland en Nijmegen-Kleef. Daarmee werd de Oude IJsselloop als hoofdtak verlaten.

In de Oude en Jonge Dryastijd was het weer kouder en traden opnieuw zandverstuivingen op. Het Jonger Dekzand I, dat meestal een lager leemgehalte heeft dan het oude dekzand, is veelal in ruggen parallel aan beken afgezet, zoals de rug van Lintelo langs de Keizersbeek. Het Jonger Dekzand II uit de Jonge Dryastijd komt veel voor in de omgeving van Zelhem, langs de randen van de stuwwallen en als ruggen (Halse rug of Romeinendiek).

Bij het smelten van sneeuw en ijs in het voorjaar werd in korte tijd veel water afgevoerd, waarbij ook veel sediment werd verplaatst. De rivierbeddingen werden hiermee snel opgevuld, waardoor het water een nieuwe weg moest vinden en een systeem van verwilderde of vlechtende watergeulen ontstond.

In de warmere perioden van het Weichselien werd het vegetatiedek meer gesloten en voerden de rivieren minder sediment aan, waardoor de hoofdgeulen in hun afzettingen begonnen in te snijden. Bij overstromingen werden over de grove zanden een dunne laag klei gesedimenteerd, de oude rivierklei. Deze naar boven geleidelijk zwaarder wordende afzetting ligt rondom Azewijn en ten noorden en zuiden van de lijn Dieren-Doetinchem aan het oppervlak.

Het warmere klimaat van het Holoceen leidde tot rustigere waterafvoeren en meer vegetatie. Langs de Oude IJssel stoof het zand op tot (jonge) rivierduinen (Formatie van Kootwijk), waarvan de Kruisberg en Oosseld rond Doetinchem voorbeelden zijn en loopt door langs Gaanderen, Terborg en Gendringen. Tussen Doetinchem en Azewijn zijn deze rivierduinen geleidelijk door dikke lagen jonge rivierklei bedekt en steken alleen de hoogste toppen boven de klei uit. Deze toppen vormden veelal vroege bewoningsplaatsen.

2.2 Hoe ziet het gebied er nu uit?

Omgeving

Het plangebied ligt in het landelijke gebied ten zuiden van de kern Voorst. Het plangebied is gelegen in een kleinschalig landschap. Door de boerenerven en kleine houtwallen zijn besloten ruimten ontstaan die in contrast met de grotere ruimten een aantrekkelijk karakter geven aan het landschap. Langs het bos Hardenberg liggen de kleinere en meer besloten ruimten.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich veel recreatievoorzieningen. Het betreft onder meer Engbergen en het restaurant Van Hal.

Historische wordingsgeschiedenis omgeving plangebied

Het plangebied betreft een historisch bebouwingscluster dat al op een kaart van 1830 is aangeduid, dan nog als 't Loo. De locatie is gelegen in een laagterras van de Oude IJssel. In de loop der jaren is het landschap sterk veranderd. In de huidige situatie is echter nog wel duidelijk de 'steilrand' van de hoger gelegen Grensweg zichtbaar in het gebied, alsmede de bosrand ter hoogte van de Duitse grens. Hieronder zijn enkele historische kaarten opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000123-VA01_0004.jpg"

Historische kaarten plangebied uit respectievelijk 1870, 1909 en 1975

Bestaande recreatieterrein Het Lohr

Het plangebied betreft het bestaande recreatieterrein Het Lohr, waarbij de hoofdfunctie een golfclub is. Het bestaande terrein is in totaal circa 7,2 hectare groot. Hieronder worden de bestaande functies kort toegelicht.

18 holes golfbaan

De golfbaan is gelegen aan de oostzijde van het gebouwencluster. Het terrein wordt aan de noordzijde begrensd door de bestaande waterloop en aan de zuidzijde door het bos Hardenberg (dit is tevens de landsgrens met Duitsland). De golfbaan betreft een kleinschalige 18 holes baan, waarbij de afstand tussen afslag en vlag tussen de 30 en 100 meter is. Hiermee is de golfbaan kleiner van schaal dan 'officiële' golfbanen die worden gebruikt voor wedstrijden. De golfbaan is echter wel op professionele wijze aangelegd en wordt goed onderhouden, zodat de baan zowel een uitdaging biedt voor een onervaren als een ervaren golfer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000123-VA01_0005.jpg"

Luchtfoto met huidige situatie plangebied

Oefenbaan en driving range

Naast de 18 holes golfbaan zijn er een oefenbaan en een driving range aanwezig, waar bezoekers de slagen kunnen oefenen. Deze bevinden zich het dichtst bij de kantine / het clubhuis. De driving range ligt direct naast het parkeerterrein.

Clubhuis/kantine en bedrijfswoning

In het hoofdgebouw bevindt zich de kantine met het clubhuis. Binnen hetzelfde gebouw bevindt zich (vanaf het erf gezien aan de achterzijde) de bedrijfswoning van de ondernemer.

Parkeerterrein

Het parkeerterrein is direct gelegen aan het Lohrpad. Er wordt geparkeerd op een verharding van gebroken puin, waartussen gras kan groeien. De bestaande parkeercapaciteit is ongeveer 100 parkeerplaatsen.

Groepsaccommodaties / recreatieverblijven / zwembad

Op het zuidoostelijke deel van het erf bevinden zich de groepsaccommodaties. De belangrijkste groepsaccommodaties zijn gevestigd in twee voormalige veestallen. Ook zijn er enkele vrijstaande recreatieverblijven. Ten slotte bevindt zich aansluitend aan de groepsaccommodaties een inpandig zwembad.

Locatie uitbreidingen

Het is de bedoeling dat het recreatieterrein op twee plaatsen wordt vergroot. De eerste locatie bevindt zich aan de noordzijde tussen het bestaande recreatieterrein en de Grensweg. De locatie ligt ingeklemd tussen de Grensweg en de waterloop de 'Voorstse waterleiding'. Het betreft momenteel open agrarisch gebied (weidegrond).

De tweede locatie bevindt zich aan de zuidzijde van het recreatieterrein en is ingeklemd tussen het bebouwingscluster en het bos Hardenberg. Het betreft momenteel een open agrarisch gebied (weidegrond).

2.3 Wijzigingen en ontwikkelingen

Aanleiding

Aanleiding voor het plan is dat er behoefte is aan uitbreiding van de golfclub / recreatieterrein Het Lohr. De wensen zijn hierbij tweeledig:

  • Ten eerste is er behoefte aan de golfbaan uit te breiden met extra holes met een grotere afstand.
  • Ten tweede is er behoefte aan een grotere/langere driving range, waar bezoekers ballen over grotere afstand kunnen slaan zonder risico op schade. Om die reden is een verplaatsing van de bestaande driving range, die direct naast het parkeerterrein en het Lohrpad is gelegen, zeer gewenst, ook in het kader van de veiligheid.

Deze wensen kunnen waargemaakt worden, doordat er in het kader van het gebiedsproces Engbergen Voorst een kavelruil is opgestart. Als direct gevolg hiervan heeft de ondernemer de kans gekregen om de direct naastgelegen agrarische percelen aan te kopen ten behoeve van het recreatieterrein. Gezien de wensen die er liggen, is ervoor gekozen deze kans aan te grijpen.

Met de voorliggende plannen kan mede invulling worden gegeven aan het versterken van het recreatiegebied Engbergen. Recreatieterrein / golfclub Het Lohr ligt in de recreatieve hotspot Engbergen. In dit gebied richt men zich op het stimuleren van initiatieven en ontwikkelingen die leiden tot de gewenste invulling van Engbergen. Hierbij is onder meer het aanbrengen van (nieuwe) recreatieve functies een speerpunt.

Planbeschrijving en landschappelijke inpassing

Het huidige landschappelijke beeld en de historische karakteristieken zijn de uitgangspunten geweest voor het ontwerp van de nieuwe uitbreiding. De contouren van de percelen, de zichtlijnen, de samenhang van het erf met de omgeving en de nog aanwezige landschappelijke karakteristieken zijn een belangrijke leidraad voor het ontwerp van de uitbreiding.

Het bestaande erf krijgt een goede omranding en zichtlijnen, net zoals in vroegere tijden het geval was. Hiermee wordt er tevens recht gedaan aan de landschappelijke inbedding van de uitbreidingen. Ook het wat minder fraaie achtererf met veel technische opslagplaatsen kan op deze manier landschappelijk worden ingepast. De zichtrelatie van de bedrijfswoning met de omgeving wordt hersteld. Het huidige parkeerterrein zal middels beplanting nog meer aan het zicht worden onttrokken om zo de landschappelijke kwaliteit te verbeteren.

Bij de zuidelijke uitbreiding is het contrast tussen de overgang van de dichte bosrand naar de open rivierweide een belangrijk landschappelijk kenmerk. Het behouden van de overgang van open weidelandschap naar het gesloten bos geldt hier als belangrijkste uitgangspunt.

Bij de noordelijke uitbreiding zal het zicht op het woonhuis en de verdere doorkijk richting het bos worden behouden. Dit geldt ook voor het hoogteverschil, oplopend richting de Grensweg.

Functionele beschrijving

De uitbreiding van de golfbaan vindt op twee locaties plaats. Aan de noordzijde wordt een terrein van ca. 1,5 ha bij de golfbaan betrokken. Aan de zuidzijde wordt een terrein van circa 1,8 ha bij de golfbaan betrokken.

Zuidelijke uitbreiding

Binnen de zuidelijke uitbreiding zullen diverse oefenfaciliteiten worden aangelegd. Aan de boszijde komt de drivingrange. Deze zal voor een deel overdekt worden door middel van een zogenaamde 'afslagoverkapping'. Deze overkapping staat aan de noordzijde, het dichtst bij de bestaande bebouwing. Richting de bosrand zijn de open afslagplaatsen gesitueerd. De drivingrange zal omringd worden door ballennetten. Hierbij wordt rekening gehouden met de vliegroutes van vleermuizen.

Ten noorden van de drivingrange zullen enkele oefenfaciliteiten worden aangelegd, het betreft onder andere een puttinggreen, een chippinggreen en een hole met bunkers.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000123-VA01_0006.png"

Zuidelijk deel plan

Noordelijke uitbreiding

Dit deel van de uitbreiding wordt ingevuld met nieuwe holes. Deze holes zullen langer zijn de de holes op de huidige golfbaan. Functioneel sluit dit gebied aan op de bestaande golfbaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000123-VA01_0007.jpg"

Noordelijk deel plan

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.

In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en de doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk 'concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig'. Voor de drie hoofddoelstellingen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en dertien nationale belangen zijn:

1. Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economisch structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:

  • Nationaal belang 1: Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • Nationaal belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond.

2. Bereikbaar = Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:

  • Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor- en vaarweg;
  • Nationaal belang 7: Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor- en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.

3. Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:

  • Nationaal belang 8: Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.

De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:

  • Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent dat er eerst moet worden gekeken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling. Vervolgens wordt er gekeken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan moet er altijd worden gezorgd voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

Toetsing

Met name het nationale belang, nummer 13, is van toepassing op het plangebied; een zorgvuldige afweging van belangen en een transparante besluitvorming. Gezien de voorbereidingen van onderhavig plan, gevolgd door de bestemmingsplanprocedure kan gesteld worden dat voldaan wordt aan dit nationale belang. De overige hiervoor genoemde belangen hebben geen betrekking op het plangebied.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, ook wel het Barro genoemd, is met de aanvulling op 1 oktober 2012, volledig in werking getreden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dit betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich daarbij primair richt tot de gemeenten. Daarnaast kan het Barro aan de gemeenten opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De volgende onderwerpen uit het Barro moeten worden vertaald in bestemmingsplannen: (1) Project Mainportontwikkeling Rotterdam, (2) Kustfundament, (3) Grote Rivieren, Waddenzee en Waddengebied, (4) Defensie, (5) Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, (6) Rijksvaarwegen, (7) Hoofdwegen en spoorwegen, (8) Elektriciteitsvoorzieningen, (9) EHS, (10) Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de (11) uitbreidingsruimte van het IJsselmeer.

Met het inwerkingtreding van het Barro heeft er ook een wijziging plaatsgevonden van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Bro is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.

Toetsing

Gemeenten en provincies zijn verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Dit bestemmingsplan maakt echter geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk. Het betreft de uitbreiding van een recreatievoorziening in het buitengebied. Om deze reden is het doorlopen van de ladder 'duurzame verstedelijking' niet nodig. Er wordt voor het overige voldaan aan de regels van het Barro.

3.1.3 Conclusie

Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen directe raakvlakken met het rijksbeleid en is daarmee dan ook niet in strijd.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn alleen uitspraken opgenomen die een specifiek nationaal ruimtelijk belang dienen of die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland.

Voor dit plan is alleen de ladder voor duurzame verstedelijking van enige relevantie. Gezien de aard van het plan is het echter niet nodig om voor dit plan de ladder voor duurzame verstedelijking te doorlopen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Gelderland en provinciale ruimtelijke verordening

Inleiding

Het ruimtelijke beleid van de provincie is vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005, dat op 29 juni 2005 door Provinciale Staten van Gelderland is vastgesteld. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening. Zo ziet de provincie erop toe dat bestemmingsplannen ook inderdaad worden vastgesteld conform hun beleid, waarbij zij een reactieve rol vervult. Het streekplanbeleid is hiertoe vertaald in de Wro-agenda waarin wordt beschreven welke instrumenten toegepast (kunnen) worden voor het verwezenlijken van provinciale doelen. Voor het plangebied heeft de Wro-agenda geen consequenties bovenop het streekplanbeleid.

Provinciale ruimtelijke verordening

Op 15 december 2010 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. Deze verordening is op 2 maart 2011 in werking getreden. Op onderdelen is de Ruimtelijke Verordening tweemaal herzien; de eerste herziening is door Provinciale Staten vastgesteld op 27 juni 2012 en de tweede herziening op 19 december 2012. Met de ruimtelijke verordening worden regels gesteld voor onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, wonen, detailhandel en natuur. De invoering van de verordening is een direct gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) uit 2008, die is ingevoerd om de rolverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten te vereenvoudigen. De verordening betekent geen verandering in het ruimtelijke beleid van de provincie, maar is de "juridische vertaling" van de eerder vastgestelde Structuurvisie, de opvolger van het Streekplan.

De regels in de verordening hebben betrekking op het hele provinciale grondgebied dan wel op delen daarvan of op gebiedsgerichte thema's. De verordening richt zich net zo breed als de structuurvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie.

Algemeen beleid

De provincie beschrijft in haar streekplan de ruimtelijke kenmerken en kwaliteiten van Gelderland in nationaal perspectief en van de samenstellende regio's. De provincie onderkent in haar plan de landschappelijke diversiteit en de regionale verscheidenheid, die hebben geleid tot een structureel verschillende, ruimtelijke opbouw. Het streekplan geeft op hoofdlijnen aan waar welke ontwikkelingen gewenst zijn. De ruimtelijke kenmerken en kwaliteiten spelen daarbij een bepalende rol.

De provincie hanteert voor het ruimtelijke beleid de volgende uitgangspunten:

  • regionale inzet: ontwikkelingsgerichtheid en afstemming op regionale schaal staan hierbij centraal. Regionale plannen vormen als het ware grotendeels de uitwerking van het provinciale beleid op regionaal niveau.
  • versterking ruimtelijke kwaliteit: ruimtelijke kwaliteit werkt op alle schaalniveaus door en heeft betrekking op de betekenissen die aan de kenmerken van de ruimte kunnen worden ontleend. Die betekenis kan worden uitgedrukt in de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Ruimtelijke plannen moeten dan ook een minimale basiskwaliteit hebben, zoals bedoeld in de Nota Ruimte en die vastligt in diverse wetten, regelgeving en beleid.

In de structuurvisie is het beleid in de provincie Gelderland uitgewerkt per regio. In de Achterhoek is het ontwikkelingsperspectief er een van groeien op eigen kracht, regionaal maatwerk en het benutten van de historische en karakteristieke verweving van functies en de economische diversiteit (symbiose landbouw en nijverheid: verbrede plattelandsontwikkeling).

Het bundelingsbeleid is een centraal uitgangspunt voor de wijze waarop in het Gelders ruimtelijk beleid wordt omgegaan met verstedelijking. Behoud en versterking van het draagvlak voor stedelijke voorzieningen is hierbij een belangrijk doel.

Multifunctioneel platteland

Het plangebied is op de beleidskaart ruimtelijke structuur aangewezen als 'multifunctioneel platteland'. 'Multifunctioneel platteland' beslaat een groot deel van de provincie Gelderland. Het omvat steden, dorpen en buurtschappen buiten de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctionele platteland. In het provinciale beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht. De vitaliteit van het multifunctionele platteland moet worden bevorderd, onder andere door nieuwe economische dragers.

Intensieve vormen van recreatie en toerisme

Als uitgangspunt voor het multifunctioneel gebied geldt dat initiatieven voor intensieve vormen van recreatie en toerisme in beginsel mogelijk zijn. Het is daarbij van belang dat gemeenten de verkeersafwikkeling en de mate van (boven)lokale uitstraling op mens en milieu in ogenschouw nemen. Voorkomen moet worden dat nieuwe initiatieven onoverkomelijke belemmeringen opwerpen voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven in de directe omgeving. Daarnaast dient de relatie te worden gelegd met de omgevingskenmerken en de bijdrage aan het regionaal toeristisch-recreatieve product.

Gezien de bijzondere kenmerken en waarden in het groenblauwe raamwerk geldt een restrictief beleid ten aanzien van uitbreiding van intensieve recreatieve en toeristische voorzieningen. Intensivering van ruimtegebruik ('inbreiding') binnen bestaande (dag-)recreatieve bestemmingen heeft de voorkeur boven uitbreiding. In de EHS-natuur, -verweving, en -verbindingszones en waterbergingsgebieden geldt daartoe de 'nee tenzij'-benadering.

Onderhavig plangebied is gelegen buiten de EHS-natuur, EHS-verweving en EHS-verbindingszones. Ook blijkt uit de streekplanuitwerking waterbergingsgebieden dat het plangebied niet in een waterbergingsgebied ligt. Om die reden is bij onderhavig plan de 'ja mits'-benadering van toepassing.

Toetsing

Onderhavig plan is in algemene zin passend binnen de provinciale structuurvisie en provinciale ruimtelijke verordening. Het plan kan worden beschouwd als een nieuwe economische drager, waarvoor in het multifinctionele buitengebied ruimte wordt gegeven. De beoogde uitbreiding van het recreatieterrein past hiernaast binnen de 'ja mits'-benadering die voor gebieden buiten de EHS en waterbergingsgebieden van toepassing is.

3.2.2 Ontwerp Omgevingsvisie Gelderland

Algemeen

Met de nieuwe Omgevingswet in aantocht wordt het in de toekomst makkelijker om ruimtelijke projecten te starten. Met de Omgevingswet wordt het omgevingsrecht vereenvoudigd en gemoderniseerd. Regels op het gebied van omgevingsrecht worden gebundeld en vereenvoudigd. Hierdoor is er bijvoorbeeld meer ruimte voor maatwerk en zijn er minder regels. Op 12 juli 2013 heeft de ministerraad ingestemd met het wetsvoorstel Omgevingswet. De nieuwe wet treedt echter niet vóór 1 januari 2018 in werking.

Vooruitlopend daarop hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland de ontwerp Omgevingsvisie en – verordening Gelderland vastgesteld. De titel “Gelderland anders”, die hier aan meegegeven is, duidt op de wijze van totstandkoming van de visie: in cocreatie met partners. Daarnaast betekent “Gelderland anders” een andere manier van sturen door de provincie. Niet vooraf vastleggen wat wel of niet mag. Maar vanuit heldere doelen over economische structuur en kwaliteit van de leefomgeving ruimte bieden voor initiatieven in een veranderende omgeving. De visie kent drie hoofdthema's. 'Dynamisch' duidt op economische structuurversterking, duurzaamheid, innovatie en bereikbaarheid. 'Mooi' verwijst onder meer naar de opgaven op terrein van natuur, landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit. 'Divers' duidt op de regionale diversiteit en de andere wijze van werken.

De Gelderse omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie wordt de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.

Ruimtelijke kwaliteit

Een belangrijk accent dat in de omgevingsvisie wordt gelegd is dat zowel bij stedelijke gebieden als bij een vitaal platteland de focus ligt op de kwaliteit van het bestaande. Initiatiefnemers die kwaliteit aan de bestaande voorraad willen toevoegen, worden nadrukkelijk uitgenodigd. De provincie richt zich meer op de kwaliteit van het bestaande, omdat uitbreiding steeds minder aan de orde zal zijn. De transformatie van het gebruik van bestaande gebouwen, centra en voorzieningen naar nieuwe invullingen is in dit kader essentieel.

Bovenstaand betekent niet dat er geen ontwikkelingen mogelijk zijn, in tegendeel: de provincie biedt nadrukkelijk ruimte voor ontwikkelingen die verenigbaar zijn met de ruimtelijke kwaliteitsdoelstellingen.

Vrijetijdseconomie

De provincie beoogt een gezonde vrijetijdseconomie en wil voorzien in de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte voor vrijetijdsbesteding in Gelderland en de kwaliteit van het toeristisch product verhogen. De bijdrage van vrijetijdseconomie aan de werkgelegenheid en het inkomen van de mensen in Gelderland moet worden vergroot. De provincie wil door kwaliteitsverbetering van het toeristische product haar landelijk marktaandeel vergroten.

De provincie ziet hierbij een rol voor zichzelf in het ondersteunen van de vrijetijdseconomie ondersteunen bij het aanpassen aan de eisen van deze tijd (duurzaam, maatschappelijk verantwoord ondernemen, ruimtelijke kwaliteit) en de ontwikkeling van de sector als nieuwe economische drager op het platteland.

Ontwerp-omgevingsverordening

Naast de Omgevingsvisie is ook de ontwerp-Omgevingsverordening van belang, als opvolger van de ruimtelijke verordening. In de Omgevingsverordening zijn vrijwel alle regels vervat die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving en betreffen ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening heeft daarmee de status van èn Ruimtelijke verordening èn Milieuverordening èn Waterverordening èn Verkeersverordening. Ze wordt ingezet ter waarborging van de doorwerking van het provinciaal beleid en geeft daarmee richting aan wat er op de verschillende beleidsvelden al dan niet tot de mogelijkheden behoort.

Status

Hoewel de status van de Omgevingsvisie en -verordening nog in een ontwerp-fase verkeert en derhalve hier buiten beschouwing kan worden gelaten, heeft de Omgevingsvisie en -verordening inhoudelijk geen consequenties voor onderhavig plan.

Toetsing

Onderhavig plan past in algemene zin goed binnen de ontwerp-omgevingsvisie. Het plan kan bijdragen aan de doelstelling de vrijetijdseconomie te versterken.

3.2.3 Gebiedsplan Natuur en Landschap Gelderland 2006

In oktober 2006 hebben Gedeputeerde Staten het ontwerp 'Gebiedsplan Natuur en Landschap Gelderland 2006' vastgesteld. Het doel van het provinciale gebiedsplan is het versterken van natuur, bos en landschap in de provincie Gelderland. Dit plan geeft voor de gehele provincie aan welke natuur-, bos- en landschapsdoelen Gedeputeerde Staten wil realiseren met de inzet van onder andere de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer en de Subsidieregeling Natuurbeheer.

Het plangebied valt in het deelgebied 'Oost-Gelderland'. Oost-Gelderland staat bekend als het gebied bij uitstek waar natuur en cultuur met elkaar verweven zijn; de natuurwaarden zijn het resultaat van eeuwenlange menselijke invloed. Hierdoor is een landschappelijk en recreatief aantrekkelijk landschap ontstaan dat geschikt is voor allerlei dier- en plantensoorten. Nadeel is echter dat de natuurwaarden constant onder druk van andere functies staan en dat versnippering op de loer ligt.

Binnen het deelgebied 'Oost-Gelderland' valt het plangebied in de zone 'zoekgebied inrichting bestaande natuur'. In een zoekgebied inrichting bestaande natuur bestaat de mogelijkheid om bijvoorbeeld een stuk bos te zoeken dat geschikt is om om te vormen naar heide. Het plan geeft aan hoeveel hectares hiervoor beschikbaar zijn, maar niet de exacte locatie. Door gebruik te maken van zoekgebieden wil Gedeputeerde Staten zo veel mogelijk ruimte geven aan lokale kansen en initiatieven en wordt een grotere flexibiliteit in de uitvoering verkregen.

Toetsing

Onderhavig plan is niet strijdig met het gebiedsplan Natuur en Landschap.

3.2.4 Conclusie

Onderhavig plan is in algemene zin passend binnen het provinciale beleid. Het plan kan bijdragen aan het behalen van de doelstellingen die zowel in de provinciale structuurvisie als de ontwerp-omgevingsvisie zijn genoemd om nieuwe economische dragers in het buitengebied te versterken en de vrijetijdseconomie zich verder te laten ontwikkelen. Onderhavig plan is ten slotte niet strijdig met het gebiedsplan Natuur en Landschap.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Structuurvisie

De Achterhoekse gemeenten hebben in hun vergaderingen van april/mei 2012 de 'Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012' vastgesteld. De gemeenteraad van Montferland heeft de visie niet formeel vastgesteld, maar daaraan wel instemming betuigd, omdat Montferland voor ruimtelijke ordening tevens deel uitmaakt van de Stadsregio.

De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat in de Achterhoek zich een aantal belangrijke en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:

  • energietransitie en het inspelen op de gevolgen van de klimaatveranderingen;
  • bevolkingsverandering, krimp, vergrijzing en ontgroening;
  • de veranderingen in de landbouw en het landelijk gebied;
  • positionering van de Achterhoek in (inter)nationaal perspectief.

Deze ontwikkelingen zullen gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ze hebben ook invloed op de wijze waarop geld verdiend wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven goed te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema's te agenderen en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel is, dat de Achterhoek ook in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving blijft om in te wonen en te recreëren.

De visie sluit aan bij de Agenda 2020 van Regio Achterhoek en de provinciale regioverkenningen. Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie:

  • samenwerking op volkshuisvesting, bedrijfsvestigingen en functieveranderingbeleid;
  • bereikbaarheid van de regio, zowel fysiek als digitaal;
  • balans tussen bestaande en nieuwe kwaliteiten in de landbouw/het landschap;
  • innoveren van de maakindustrie en landbouw en het verduurzamen van productieprocessen en energievoorziening;
  • ruimtelijk wordt de 'ja, mits' benadering leidend.

Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.

Toetsing

Onderhavig plan is niet strijdig met de regionale structuurvisie.

3.3.2 Reconstructieplan Achterhoek en Liemers

Het doel van het reconstructieplan Achterhoek en Liemers van de provincie Gelderland (vastgesteld 23 februari 2005 en goedgekeurd 5 april 2005) is een impuls te geven aan de kwaliteit van het landelijk gebied zoals duurzame landbouw, sterkere natuur, verbetering van recreatieve mogelijkheden, verlaging van milieubelasting, verbetering van de infrastructuur, het woon- en werkklimaat en de economische structuur.

In de Achterhoek en Liemers wordt op een relatief klein oppervlak veel vee gehouden.

Dat draagt niet alleen bij aan een grote milieubelasting, maar kan ook snelle verspreiding van veeziektes tot gevolg hebben. Steeds meer leggen andere dan agrarische vormen van landgebruik een claim op de beschikbare ruimte in het landelijk gebied.

Gevolg hiervan is dat landbouw, wonen, werken, recreatie, natuur en landschap elkaar steeds vaker in de weg zitten. Economisch belangrijke sectoren als landbouw en recreatie kunnen zich hierdoor onvoldoende ontwikkelen en de kwaliteit van natuur, landschap en water verbetert weinig. Om te komen tot een betere ruimtelijke functionele structuur is het reconstructiegebied in drie gebieden verdeeld, te weten: extensiveringsgebied, verwevingsgebied en landbouwontwikkelingsgebied. Elk gebied heeft een andere doelstelling ten aanzien van landgebruik en mogelijkheden.

Het plangebied is gelegen in het gebied dat in het reconstructieplan is aangewezen als verwevingsgebied. Het beleid voor verwevingsgebieden is gericht op het bevorderen van een passende combinatie tussen landbouw, natuur, landschap, recreatie, werken en wonen met bijbehorende kwaliteiten. In verwevingsgebieden kunnen bestaande intensieve veehouderijen doorgroeien, maar is nieuwvestiging van intensieve veehouderij uitgesloten.

Toetsing

Onderhavig plan is niet strijdig met het reconstructieplan.

3.3.3 Conclusie

Onderhavig plan is niet strijdig met het regionale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025

De gemeenteraad van Oude IJsselstreek heeft op 12 mei 2011 de 'Structuurvisie Oude IJsselstreek' vastgesteld. De Structuurvisie geeft richting aan het ruimtelijke, economische en maatschappelijke beleid van de gemeente Oude IJsselstreek tot 2025. Vraagstukken op deze beleidsterreinen zijn de basis voor deze visie. De structuurvisie is het vertrekpunt voor het uitwerken van het verdere beleid van de gemeente Oude IJsselstreek voor de toekomst.

Visie op economische voorzieningen

Het economisch beleid is erop gericht dat de capaciteit aan bedrijventerreinen binnen de gemeente gelijk blijft. Ten aanzien van winkelcentra zet de gemeente in op centrumplannen/centrumvisies voor de kernen Ulft, Terborg, Varsseveld, Gendringen en Silvolde. De centrumplannen worden als instrument ingezet om de centra ook voor de toekomst aantrekkelijk te houden voor de bewoners, het winkelend publiek en de mensen die er werken. De plannen zullen moeten leiden tot een versterking van de detailhandelsfunctie, in combinatie met het verhogen van de levendigheid van de centra.

Niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied

De niet-agrarische bedrijvigheid is één van de economische dragers voor het buitengebied. De gemeente biedt mogelijkheden voor niet-agrarische bedrijvigheid die past in het buitengebied. De gemeente wil de recreatieve en toeristische groeipotentie optimaal benutten als economische drager en kansen bieden voor duurzame initiatieven. Ook zet de gemeente in op de recreatieve keten en belevingsrecreatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000123-VA01_0008.jpg"

Uitsnede uit visiekaart Structuurvisie Oude IJsselstreek

Recreatie

De recreatieve en toeristische groeipotentie moet optimaal worden benut als economische drager en een grotere (recreatieve) leefbaarheid in de eigen woonomgeving creëren met duurzame initiatieven. De gemeente zet zich in om initiatieven en ontwikkelingen gericht op de belevingseconomie en arrangementen te stimuleren en faciliteren. Onderhavig plangebied ligt dicht bij een toeristisch overstappunt (TOP). Dit zijn informatiepunten waar kan worden overgestapt op verschillende actieve vormen van actief vervoer (fietsen, wandelen, kanovaren, ATB-en, paardrijden, et cetera).

Stroomlandschap

Onderhavig plangebied is gelegen binnen het stroomlandschap. Het stroomlandschap is een duidelijk rivierenlandschap, waar de randen van dit gebied worden gevormd door rivierduinen. Deze duinen zijn ontstaan door het zand dat verstoof uit de rivierbedding. Voor het stroomlandschap wordt de kans geboden zich verder te ontwikkelen, waarbij rekening gehouden wordt met de omgeving.

Waterberging

Het plangebied ligt in de nabijheid van een gebied dat is aangemerkt als 'waterberging'. Dit betreffen gebieden die bij hoog water tijdelijk overstromen en zo het water vasthouden in het gebied.

In de gemeentelijke structuurvisie is aansluiting gezocht bij dit Waterplan Gelderland 2010-2015. Bij de eerstvolgende herziening van het bestemmingsplan buitengebied zullen deze waterbergingsgebieden ook als zodanig worden bestemd.

Toetsing

Met onderhavig plan kan mede invulling worden gegeven aan het optimaal benutten van de recreatieve en toeristische groeipotentie, zoals die in de gemeentelijke structuurvisie wordt omschreven. De uitbreiding van recreatieterrein / golfclub Het Lohr kan hiernaast als passend worden beschouwd, aangezien deze is gelegen in de directe nabijheid van een toeristisch overstappunt. Hier is een concentratie van recreatievoorzieningen gewenst.

3.4.2 Landschapsontwikkelingsplan "Van nieuwe naobers en brood op de plank"

Inleiding

De gemeenten Oude IJsselstreek, Montferland en Doetinchem hebben samen het Landschapsontwikkelingsplan “Van nieuwe naobers en brood op de plank” (LOP) opgesteld. Het hoofddoel van het LOP is samen te vatten als: koppel de vernieuwing van de plattelandseconomie aan de versterking van de landschappelijke karakteristieken. Bescherm de erkend waardevolle elementen in het landschap, maar ontwikkel ook actief nieuwe kwaliteiten in dit landschap.

Uitgangspunt van deze landschapsvisie is dat het landschap het product is van ontwikkelingen in de natuur, de economie en de samenleving door de eeuwen heen. En zo zal het ook in de toekomst zijn. Deze visie richt zich dan ook op het meebewegen met deze ontwikkelingen om het landschap te versterken als economisch kapitaalgoed, een plek waar mensen zich thuis voelen en een plek waar flora en fauna zich kunnen ontwikkelen.

Nieuwe economische krachten op het platteland

Het aantal 'burgers' (mensen die hun inkomen buiten de landbouw genereren) op het platteland neemt toe, wat te verklaren is uit de behoefte aan het wonen in een groene omgeving. Het vrijkomen van agrarische gronden en gebouwen maken deze ontwikkeling mogelijk. Veel van deze burgers zijn mede grondeigenaar van het buitengebied (tussen de 0,5 en 5 ha) en zijn daarmee mede-beheerder van het landschap. Gedurende de laatste jaren heeft deze ontwikkeling zich rond Doetinchem gemanifesteerd en verwacht wordt dat het mede-eigenaarschap van burgers zich verder zal uitbreiden. Ervaringen uit Doetinchem leren dat men bereid is om te investeren in de kwaliteit van het landschap.

Toenemende behoefte aan recreatief gebruik platteland

De vrije tijd van mensen neemt toe met als gevolg een toename van het recreatief gebruik van het platteland. Waarden die mensen daarin zoeken zijn onder andere authenticiteit, rust en natuur; waarden die de Achterhoek bij uitstek biedt. Deze ontwikkeling biedt kansen voor het genereren van inkomsten op het platteland uit recreatie en toerisme. Er schuilt echter een gevaar in deze ontwikkelingen: bij een te grote toeristische drukte haken mensen af omdat daarmee de waarden authenticiteit, rust en natuur verdwijnen.

Landschappelijke ensembles

Binnen het gebied van de drie gemeenten zijn zes landschappelijke ensembles te onderscheiden:

  • 1. de Montferlandsche Berg met krans van dorpen;
  • 2. de historische rivierterrassen van de oeroude IJssel rondom Azewijn en de Aa-strang;
  • 3. de dorpen en rivierduinen langs de Oude IJssel;
  • 4. het zandgebied rondom Didam en Wehl;
  • 5. het zandgebied rondom Varsseveld;
  • 6. de Stad Doetinchem.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000123-VA01_0009.jpg"

Plankaart LOP met globale aanduiding ligging plangebied (gele ster)

Het plangebied uit voorliggend plan ligt in landschappelijk ensemble 3. Het betreft het deelgebied 'Dorpen langs de Oude IJssel'. Het landschapsensemble van de IJsselstroom is opgebouwd uit de rivierbedding met oevers, dorpen langs de rivier en hoge rivierduinen. Voor de hoge rivierduinen geldt dat ze, voor zover nog onbebouwd, dienen open te blijven. Zelfs ontbossing van delen van de rivierduinen om ruimte te maken voor grazige vegetaties, kan een ecologische verrijking geven. Bij groene parels, zoals Koekendaal, Huize Wisch en Engbergen dient zorgvuldig een balans te worden gevonden tussen recreatieve toegankelijkheid, particuliere privacy en natuurwaarden. De doorbraken van beken door de rivierduinen verdienen extra aandacht ten aanzien van inpassing van bestaande bebouwing.

Toetsing

In het LOP wordt ruimte geboden aan burgers die op voormalige agrarische gronden en bedrijven nieuwe initiatieven ontplooien. Onderhavig plan kan hiervan als een goed voorbeeld worden beschouwd. Mede aangezien bij onderhavig plan veel aandacht is voor een goede landschappelijke inpassing, is het plan wat dit punt betreft passend binnen het LOP. Ook kan met onderhavig plan tegemoet gekomen worden aan de toenemende vraag naar een recreatief gebruik van het platteland die in het LOP wordt geconstateerd. Ook in die zin is onderhavig plan dus passend binnen het LOP.

3.4.3 Beleidskader "groen groeien naar 2020"

De gemeente maakt een omslag in het denken over groen. Groen zal een kernkwaliteit van de gemeente in de regio zijn. Groen is behalve voor de ecologie, ook belangrijk voor economische en sociale ontwikkeling. Groen en natuur benaderen de gemeente dus niet als iets wat op zichzelf staat, maar vanuit zijn betekening voor maatschappij, mens en milieu.

Een duurzame groenstructuur is kwalitatief hoogwaardig en zorgt voor een aantrekkelijke groene woon- en werkomgeving. De Oude IJsselstreek wil een gemeente zijn met levenskrachtige groene aders. Dit is het perspectief: wie over tien jaar de naam Oude IJsselstreek hoort, denkt direct aan de groenste hoek van Gelderland. Het mag ook eerder, maar groen moet groeien.

In 2020 moet er ecologische, recreatieve, cultuurhistorische en ruimtelijke samenhang zijn in het gemeentelijk groen in en om de gemeente Oude IJsselstreek. Juist daardoor kunnen groen en natuur meerdere functies hebben, houden en krijgen - soms ook tegelijk. Het beleidskader groen moet nog nader worden uitgewerkt in een groenstructuurplan en een groenbeheersplan.

Toetsing

In het bestemmingsplan Herziening Bestemmingsplan Familiegolfbaan 't Lohr, Voorst is rekening gehouden met dit beleidskader, doordat structureel groen binnen het plangebied specifiek als zodanig is bestemd.

3.4.4 Ontwikkelingsvisie "Engbergen in nieuw perspectief"

In december 2004 is door de raad van de toenmalige gemeente Gendringen de ontwikkelingsvisie “Engbergen in nieuw perspectief” vastgesteld. Het doel van de visie is een duurzaam ontwikkelingsperspectief op te stellen voor de Oude IJsselzone nabij Engbergen. Daarin dienen de mogelijkheden te worden verkend om bestaande natuur-, cultuurhistorische en recreatieve waarden te herstellen en waar mogelijk te versterken.

Hierbij moet rekening worden gehouden met de bestaande (bij voorkeur minder intensieve en duurzame) landbouw en ruimteclaims voor bij voorkeur duurzame vormen van woningbouw en waterretentie.

Op basis van hun ruimtelijke en functionele karakteristiek zijn binnen het totaalgebied van de ontwikkelingsvisie vier deelgebieden onderscheiden. Het plangebied uit voorliggend plan ligt op de overgang van Engbergen Hoog naar Engbergen Laag. De recreatieve uitgangspunten zijn hier:

  • verminderen van de recreatieve druk op het Engbergse bos;
  • zonering van recreatieve activiteiten;
  • mogelijkheden bieden voor recreatieve nevenactiviteiten bij de boer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000123-VA01_0010.jpg"

Kaartbeeld uit ontwikkelingsvisie “Engbergen in nieuw perspectief”

De algemene recreatieve ontwikkelingsrichting:

  • Om de recreatieve druk op het Engbergse bos te verminderen is een zonering aangebracht. Binnen het gebied uit de visie zijn twee specifieke zones aangewezen voor intensieve recreatie, waarvan het overgangsgebied tussen Engbergen Hoog en Laag er één is. De overige gebieden zijn bedoeld voor extensieve recreatie.
  • Het clusteren van recreatieve voorzieningen is gericht op het creëren van een goede synergie, waarbij de bestaande recreatieve functies elkaar versterken en de recreatieve waarde van Engbergen vergroot kan worden.
  • Binnen de recreatieve zones wordt in beginsel agrariërs of andere eigenaren de mogelijkheid geboden hun gewenste recreatieve activiteiten te ontplooien.

Ontwikkelingsrichting recreatief cluster Engbergse Bos:

  • Het gebied ter hoogte van het zuidelijke deel van het Engbergse bos is aangewezen als concentratiepunt voor recreatieve activiteiten en omvat onder andere het bestaande restaurant, de speelplaats, het openluchttheater en de bijbehorende groepsaccommodatie in het Engbergse bos. De plek is aantrekkelijk vanwege het spontane en kleinschalige recreatieve karakter op een bijzondere boslocatie. Uitbreiding van deze activiteiten op de huidige plek is niet gewenst.
  • Het groendepot vormt in de huidige situatie een storend element aan de rand van het bos. De plek biedt goede mogelijkheden om ingericht te worden als parkeerterrein. Vanaf deze plek wordt het Engbergse bos voor recreanten ontsloten en via de parkeerplaats kan het openluchttheater bereikt worden voor laden en lossen.

Op dit moment ontbreken goede parkeervoorzieningen in het plangebied en worden auto's op willekeurige plekken in het bos geparkeerd. Hiermee wordt veel schade toegebracht aan het bos, ontstaan er onveilige situaties en agrariërs worden belemmerd in hun doorgang op de wegen. De ontwikkeling van Engbergen genereert meer bezoekers en zal daarmee de parkeerbehoefte vergroten.

Toetsing

Onderhavig plan maakt onderdeel uit van het recreatieve cluster aan de oostzijde van het recreatieve gebied Engbergen. Door verdere uitbreiding van recreatieterrein / golfclub Het Lohr, kan worden bijgedragen aan de doelstelling uit de visie, namelijk door de recreatieve zone Engbergen in het algemeen en het oostelijke recreatieve cluster in het bijzonder te versterken.

3.5 Conclusie

Onderhavig bestemmingsplan past bij de uitgangspunten uit de hierboven genoemde gemeentelijke beleidsplannen. Het onderhavige plan (de beoogde uitbreiding van de golfbaan) kan bijdragen aan de doelstellingen die de diverse beleidsstukken naar voren komen om de recreatieve en toeristische functie te vergroten. Onderhavig plan is passend binnen het beleid om ruimte te bieden aan nieuwe economische initiatieven in het landelijke gebied. Het plangebied is gelegen in de nabijheid van een toeristisch overstappunt en een recreatief cluster en met onderhavig plan kunnen deze worden versterkt.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Geluid

4.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder regelt de mate waarin geluid bepaalde functies mag belasten. Indien geluidgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting een akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegen en spoorwegen. Wonen is een geluidgevoelige functie. De geluidbelasting op woningen mag in principe de 48 dB niet overschrijden. Wegen met een 30 km/u zone zijn formeel uitgezonderd van akoestisch onderzoek.

4.1.2 Onderzoek

Onderhavig project (de uitbreiding van een golfbaan bij een recreatieterrein) betreft de realisatie van een niet-geluidgevoelige functie. Om deze reden is dit aspect niet aan de orde. Er zijn hiernaast geen geluidgevoelige functies in de omgeving gelegen, die mogelijk een extra geluidsbelasting krijgen als gevolg van onderhavig plan.

4.1.3 Conclusie

Het aspect 'geluid' leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.

4.2 Externe veiligheid

4.2.1 Algemeen

Het aspect externe veiligheid vormt een onderdeel van de toetsing die bij ruimtelijke plannen moet worden uitgevoerd om aan te tonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast moet vanuit het besluit Externe Veiligheid en Inrichtingen afgewogen worden of het aanvaardbaar is om het initiatief in het plangebied te realiseren.

De kern van externe veiligheidsbeleid is ruimtelijke scheiding aanhouden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicobronnen. Risicobronnen voor de externe veiligheid zijn onder andere bedrijven waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn en transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

4.2.2 Onderzoek

Inzake dit aspect is de risicokaart beoordeeld. Hiervan is hieronder een uitsnede afgedrukt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000123-VA01_0011.jpg"

Uitsnede uit risicokaart met aanduiding plangebied (rode ster) bron: www.risicokaart.nl

In de omgeving van het plangebied zijn geen stationaire en mobiele risicobronnen aanwezig. Er zijn alleen twee kwetsbare objecten aanwezig: restaurant Van Hal en het loonwerkersbedrijf Van Hal. De uit te breiden golfbaan vormt geen risicobron en vormt dus geen bedreiging voor deze kwetsbare objecten.

4.2.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit plan.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Op 15 november 2007 is de 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de 'Wet milieubeheer' op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De Wet milieubeheer bevat de wettelijke grens- en richtwaarden voor de luchtkwaliteit in Nederland. In de wet wordt rekening gehouden met de mate van luchtverontreiniging. Hierbij wordt gekeken of de ontwikkeling in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Voor woningbouw geldt een grens van niet in betekenende mate bij 500 woningen (netto) bij minimaal één ontsluitingsweg.

De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het 'Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)'. Deze programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'Niet in betekenende mate' (besluit NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor een ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'Niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die 'niet in betekende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het betreft onder meer kantoorlocaties en woningbouwlocaties.

4.3.2 Onderzoek

Onderhavig project betreft de uitbreiding van een bestaande golfbaan. Hiermee zullen de bezoekersaantallen naar verwachting in enige mate toenemen. Dit zal leiden tot meer verkeersbewegingen. Gezien de beperkte omvang van het plan is deze toename echter zeer beperkt en kan worden aangenomen dat zeer ruim onder de NIBM-grens wordt gebleven.

Wat betreft de blootstelling kan worden gesteld dat ter plaatse momenteel een goede luchtkwaliteit geldt. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is er dus geen aanleiding om vanuit het aspect luchtkwaliteit het onderhavige plan af te keuren.

4.3.3 Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.

4.4 Geur

4.4.1 Algemeen

Wanneer geurgevoelige objecten (woningen zijn onder andere zijn geurgevoelig) worden opgericht in de nabijheid van een veehouderij, dan dient op basis van de Wet geurhinder en veehouderij te worden beoordeeld of er mogelijke belemmeringen te verwachten zijn als gevolg van agrarische activiteiten in de omgeving.

4.4.2 Onderzoek

De uit te breiden golfbaan vormt geen geurgevoelig object. Hiermee worden omringende veehouderijen niet belemmerd in de mogelijkheden en is er ook geen sprake van geurhinder.

4.4.3 Conclusie

Het aspect 'geur' leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.

4.5 Bodemkwaliteit

4.5.1 Algemeen

De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de nieuwe functie. Het voorliggende bestemmingsplan betreft het vastleggen van de bestaande situatie.

4.5.2 Onderzoek

Inleiding

Er is een bodemonderzoek uitgevoerd (Rapport Verkennend bodemonderzoek Grensweg (0394 ged.) en Lohrpad (0342 en 93) te Voorst, Verhoeven Milieutechniek B.V., kenmerk B13.5478, 14 november 2013). Dit onderzoeksrapport is als bijlage toegevoegd.

Het onderzoek had tot doel een indicatie te verkrijgen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocaties, teneinde vast te stellen of bezwaren bestaan tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.

Resultaten historisch bureau-onderzoek

Op basis van de beschikbare informatie hebben er voor zover als bekend op beide onderzoekslocaties geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden. Voor zover als bekend zijn er op beide onderzoekslocaties geen boven- en/of ondergrondse brandstoftanks aanwezig geweest.

Hypothese en onderzoeksopzet

Op basis van de beschikbare gegevens zijn hypotheses gesteld van onverdachte locaties met betrekking tot het voorkomen van bodemverontreiniging.

Resultaten veldonderzoek

Op basis van de onderzoeksresultaten is de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater ter plaatse van beide deellocaties vastgesteld. Aangezien diverse parameters worden overschreden bestaat formeel het vermoeden van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Formeel is een nader onderzoek noodzakelijk bij het aantreffen van matige en/of sterke verontreinigingen. Echter: de matige tot sterke verontreinigingen met arseen in de grond, en een matige verontreiniging in het grondwater met nikkel, kunnen worden gezien als natuurlijk verhoogde achtergrondwaarden op basis van de volgende punten:

  • Uit de historische gegevens van de Gemeente, voorgaand bodemonderzoek en volgens informatie van de opdrachtgever zijn op de locatie geen bodembedreigende activiteiten aanwezig, die duiden op een grondverontreiniging met arseen en een grondwaterverontreiniging met nikkel;
  • In de gemeente Oude IJsselstreek is regelmatig sprake van matige en/of sterke verhoogde achtergrondconcentraties voor arseen in de grond en in het grondwater verhoogde achtergrondconcentraties met nikkel, waarvoor geen directe antropogene oorzaken zijn aan te wijzen. Daarbij komt arseen veelal van nature voor in de (veen)bodem.

De initiatiefnemer is daarnaast voornemens een ophooglaag aan te brengen, waardoor niet in contact wordt getreden met de matig tot sterk verontreinigde grondlagen met arseen. Hierbij wordt eveneens niet in contact getreden met de matige grondwaterverontreiniging.

Een nader onderzoek is, daarom miet noodzakelijk. Met het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van plangebied in voldoende mate vastgesteld.

Vrijkomende grond

Indien vrijkomende grond op een andere locatie binnen de gemeente wordt toegepast dient rekening te worden gehouden met de aangetoonde concentraties voor arseen in de grond, zoals weergegeven op de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Oude IJsselstreek. Bij grondverzet van de met arseen verontreinigde grond wordt geadviseerd contact op te nemen met de gemeente.

4.5.3 Conclusie

Met het uitgevoerde bodemonderzoek is de kwaliteit van de bodem voldoende in beeld gebracht. Het aspect 'bodem' leidt niet tot een belemmering voor onderhavig bestemmingsplan. Een nader bodemonderzoek is niet noodzakelijk.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

4.6.1 Algemeen

Bij het realiseren van een bouwplan dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemming gerealiseerd wordt. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking)
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking)

Er dient dus te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid in het plangebied.

4.6.2 Onderzoek

Het plan betreft de uitbreiding van een kleinschalige golfbaan. In de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) zijn richtafstanden opgenomen voor diverse (bedrijfs-)functies. Golfbanen zijn ingedeeld als een categorie 1 functie (de laagste milieucategorie) (SBI2008code 931.H). Hiervoor geldt een indicatieve hinderzone van 10 m. Binnen een zone van 10 m van de uit te breiden golfbaan bevinden zich geen hindergevoelige functies. Hiermee vormt het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

4.6.3 Conclusie

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

4.7 Waterhuishouding

4.7.1 Inleiding

De hoofddoelstelling voor de regionale waterhuishouding in de Achterhoek en Liemers is het realiseren van duurzame, veerkrachtige watersystemen in zowel stedelijk gebied als landelijk gebied, zodat inzicht verkregen wordt in de aard en omvang van de wateropgaven in dit stroomgebied. De visie is opgesteld naar het nu en in de toekomst voorkomen van wateroverlast, het bereiken van de natte natuurdoelen, het veiligstellen van de drinkwatervoorziening en het voorkomen van watertekorten, het verbeteren van de waterkwaliteit en het verbeteren van de aansluiting van het regionale watersysteem op het landelijke hoofdsysteem. Ter voorkoming van huidige en toekomstige waterproblematiek is naar oplossingen gezocht, zoals het verbreden, verondiepen, hermeanderen van bestaande waterlopen. Dit biedt binnen de bestaande watergangen niet voldoende ruimte, zodat extra bergingsmogelijkheden gevonden moeten worden in daarvoor aangewezen gebieden. Ter bescherming van ecologisch watervolle wateren en natte landnatuur is het in grote delen van de Achterhoek en Liemers nodig om grondwaterstanden en oppervlaktewaterpeilen minstens even hoog te houden, zogenaamd conserveren in buffergebieden.

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren" staat hierbij centraal.  Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvaten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem.

In het ”Waterbeheerplan 2010-2015” heeft het waterschap Rijn en IJssel deze beleidsdoelstellingen uitgewerkt en vormgegeven voor zijn waterbeheer. Het waterschap streeft naar schoon water, levend water en functioneel water. Het watersysteem dient optimaal afgestemd te zijn op de ruimtelijke functies van een gebied. Aandachtspunten zijn het verbeteren van waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast. In zowel landelijk- als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem.

4.7.2 Beleid
4.7.2.1 Bestuursakkoord Water

Het Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven hebben op 23 mei 2011 het 'Bestuursakkoord Water' ondertekend. Het Nationaal Bestuursakkoord Water, afgesloten in 2003, geactualiseerd in 2008 en met een looptijd tot 2015, en het Bestuursakkoord Waterketen, dat in 2007 is afgesloten met een looptijd tot 2011, hebben de basis gelegd voor het Bestuursakkoord Water.

De doelstellingen van het Nationaal Bestuursakkoord Water blijven onverkort leidend voor de komende jaren om het watersysteem op orde te krijgen en te houden. In het akkoord zijn afspraken gemaakt over het nemen van maatregelen die gericht zijn op:

  • heldere verantwoordelijkheden, minder bestuurlijke drukte;
  • beheersbaar programma voor de waterkeringen;
  • doelmatig beheer van de waterketen;
  • werkzaamheden slim combineren;
  • het waterschapsbestuur.

Vanuit het principe dat het waterbeheer een gezamenlijk domein is van rijk, provincies, gemeenten en waterschappen zijn de verantwoordelijkheden helder beschreven en zijn de taken verdeeld onder het motto "decentraal wat kan, centraal wat moet". Zo draagt de gemeente, als de bestuurslaag die het dichtst bij de burger staat, zorg voor een veilige en prettige leefomgeving. De gemeente heeft derhalve taken in het ruimtelijke en sociale domein. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer de afweging tussen milieu, natuur, water, economie en huisvesting een rol speelt. Dit beleid wordt vastgelegd in structuurvisies en bestemmingsplannen. Indien deze plannen van belang zijn voor het waterbeheer dient de gemeente een watertoets uit te voeren. Daarnaast zijn gemeenten verantwoordelijk voor het rioleringsbeheer en hebben de zorgplichten voor overtollig hemelwater, afvalwater en grondwater in de bebouwde omgeving.

Bij nieuwe ontwikkelingen worden als uitgangspunt 'vasthouden, bergen en afvoeren' van water gehanteerd. Op deze manier wordt aan het beleid uit het Bestuursakkoord Water uitvoering gegeven.

4.7.2.2 Nationaal Waterplan

In december 2009 is het 'Nationaal Waterplan' vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

Het plangebied ligt in het gebied "Hoog Nederland". Dit gebied omvat grofweg de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. "Hoog Nederland" is grotendeels vrij afwaterend, dat wil zeggen dat het water onder vrij verval naar de rivieren en de zee stroomt. Het gebied bevat enkele scheepvaartkanalen, die door de rijksoverheid worden beheerd, en daarnaast vooral regionale wateren, in beheer bij de waterschappen. Kenmerkend voor dit deelgebied is de directe samenhang tussen het grond- en oppervlaktewatersysteem en de van nature meanderende beken met aangrenzende beekdalgronden die incidenteel in tijden van extreem natte perioden op natuurlijke wijze kunnen overstromen. De belangrijkste wateropgaven voor Hoog Nederland zijn watertekort, grondwater, wateroverlast en waterkwaliteit.

4.7.2.3 Provinciaal Waterplan

Het 'Waterplan Gelderland 2010-2015' bevat het waterbeleid van de provincie en is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het 'Waterplan Gelderland 2010-2015' is op 1 januari 2010 in werking getreden.

In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

Het plangebied heeft op grond van het Waterplan de basisfunctie "stedelijk gebied". Zowel in nieuw als in bestaand stedelijk streeft de provincie naar een duurzaam watersysteem. Nadelige effecten op de waterhuishouding moeten in beginsel voorkomen worden. Hierbij wordt het water in de stad met het omringende watersysteem als één geheel beschouwd. De inrichting en het beheer van het waterhuishoudkundige systeem zijn in stedelijk gebied gericht op:

  • het voorkomen of zo veel mogelijk beperken van wateroverlast;
  • de ontwikkeling en het behoud van de natuur in het stedelijk gebied;
  • het voorkomen van zettingen;
  • het herbenutten van ontwateringswater voor drink- en industriewatervoorziening of voor herstel van verdroogde natuur;
  • het weren van de riolering van (diepe) drainage en instromend grond- en oppervlaktewater;
  • het beperken van de vuilbelasting door riooloverstorten en hemelwateruitlaten;
  • het beperken van de invloed van bronbemaling;
  • het realiseren van de basiskwaliteit voor oppervlaktewater.

4.7.2.4 Waterbeheerplan - Waterschap Rijn en IJssel

De gemeente Oude IJsselstreek ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. Het Waterschap Rijn en IJssel heeft in 2009 een waterbeheerplan vastgesteld voor de periode 2010-2015. Met de voornemens uit het Waterbeheerplan wil het waterschap actief inspelen op alle lopende en komende veranderingen zoals de wijzigingen in de waterwetgeving in de Kaderrichtlijn Water. Er zijn mogelijkheden om de waterkwaliteit nog verder te verbeteren en om meer ruimte te bieden voor het vasthouden van water. Het gewenste peilbeheer wordt in het hele gebied in de komende periode planmatig opgepakt voor de landbouw en de natuur. Het beheer van water en afvalwater in stedelijk gebied krijgt steeds meer aandacht. In het landelijk gebied wil het waterschap kansen bieden voor recreatie op of bij het water.

Het Waterbeheerplan 2010-2015 bevat het beleid op hoofdlijnen voor alle taakgebieden van het Waterschap Rijn en IJssel. Dit plan is opgesteld samen met vier andere waterschappen, die deel uitmaken van het deelstroomgebied Rijn-Oost. Het plan geeft aan welke doelen het Waterschap nastreeft en welke maatregelen en projecten daarvoor in de planperiode worden ingezet. De maatregelen die uitgevoerd worden en de bijbehorende financiële middelen zijn op hoofdlijnen aangegeven. De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoonwater en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, waterketen en veiligheid. Het waterschap houdt daarbij rekening met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Aandachtspunten zijn het verbeteren van de ecologische en chemische waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat. In zowel landelijk als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem.

4.7.2.5 Gemeentelijk Waterplan 2010-2020

De gemeente Oude IJsselstreek en het Waterschap Rijn en IJssel hebben een gemeentelijk waterplan opgesteld. In dit waterplan wordt een integrale visie gegeven op water in Oude IJsselstreek. Deze visie geeft een doorkijk naar de middellange termijn (circa 10 jaar) en de lange termijn (2030). Aan de visie is een uitvoeringsprogramma gekoppeld voor de korte termijn (5 jaar). Het waterplan biedt handvatten voor het opstellen van ruimtelijke plannen, voor de afstemming met rioolbeheer en geeft zo inzicht in de mogelijkheden om te komen tot een duurzaam watersysteem binnen de gemeente.

Er wordt gestreefd naar een gezond, veerkrachtig, kwalitatief goed, aantrekkelijk en op de toekomst berekend watersysteem en waterketen. De toekomstvisie is gericht op vier aspecten:

  • Water is een drager voor een gezonde economie;
  • Water is een drager voor de sociale aspecten en beleving;
  • Water is een drager voor ecologische ontwikkeling;
  • Water is een drager voor volksgezondheid en veiligheid.

De volgende maatschappelijke streefeffecten verwoorden de waterambitie van de gemeente:

  • 1. Een juiste hoeveelheid water van een goede kwaliteit ten behoeve van de landbouwproductie;
  • 2. Meer recreanten in de gemeente op het gebied van waterrecreatie;
  • 3. Afname van grondwateronttrekkingen schaadt het industriële proces niet;
  • 4. Aangenaam woonklimaat waarin water een ontmoetingsplaats is;
  • 5. Balans tussen rode, groene en blauwe functies;
  • 6. Bewustwording verantwoord watergebruik en duurzaam waterbeheer;
  • 7. Het watersyteem maakt deel uit van een gezond ecosysteem;
  • 8. Verminderen areaal verdroogde gebieden in overeenstemming met het vastgestelde beleid;
  • 9. Een gezond en veilig watersyteem;
  • 10. Een gezonde en veilige waterketen.

4.7.2.6 Gemeentelijk rioleringsplan

Bij besluit van 22 december 2011 heeft de gemeenteraad het "Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2012 - 2016" vastgesteld. In dit plan geeft de gemeente aan hoe zij invulling denkt te geven aan de zorgplicht voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Uitgangspunt daarbij is, dat als het gaat om de zorg voor hemel- en grondwater, de particulier ook een duidelijke eigen rol heeft.

Het gemeentelijk beleid is gericht op het scheiden van (afval)waterstromen. Relatief schoon regenwater hoeft niet te worden afgevoerd naar de zuivering, maar wordt zo lang mogelijk vastgehouden in het gebied middels retentievoorzieningen en/of infiltratie. Bij vervangingswerkzaamheden van het gemengde riool, zal worden bezien in hoeverre afkoppeling van verhard oppervlak mogelijk is, eventueel door het aanleggen van een apart regenwaterriool. Daar waar afkoppeling van, in meer of mindere mate verontreinigd, regenwater leidt tot onacceptabele belasting van het oppervlaktewater zullen in eerste instantie maatregelen met een lokaal karakter worden genomen. Het aanleggen van verbeterd gescheiden stelsels zorgt voor onnodig transport van relatief schoon afvalwater naar de zuivering en heeft een negatief effect op het zuiveringsrendement.

4.7.3 Beschrijving bestaande en toekomstige situatie

Huidige situatie

De bestaande golfbaan wordt gedraineerd. Het hemelwater wordt in eerste instantie afgevoerd naar de waterpartijen en verlagingen op de golfbaan zelf. In deze bassins kan het hemelwater worden geborgen en vanuit hier wordt het vertraagd afgevoerd op de omringende waterlopen.

Het afstromende hemelwater van het bestaande huiskavel, wordt afgevoerd naar de omringende waterlopen.

Toekomstige situatie

Het is de bedoeling dat op de uit te breiden golfbaan op dezelfde wijze wordt omgesprongen met het hemelwater. Dit betekent dat er op de golfbaan zelf ruimte wordt ingeruimd voor waterpartijen en verlagingen die kunnen dienen als bassins om het hemelwater te bergen. Vanuit hier kan het water worden afgevoerd richting de aangrenzende waterlopen.

4.7.4 Tabel waterthema's (toets)

Bij bestemmingsplannen, die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken, is het zaak goed te kijken naar aspecten als eventueel wateroverlast, hoe om te gaan met riolering en veiligheid, etc. Het waterschap Rijn en Ijssel hanteert hierbij de watertoetstabel, waarin moet worden aangegeven welke wateraspecten relevant zijn. Alle aspecten die relevant zijn (die zijn ingevuld met een "ja"), moeten hierna nader worden besproken.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
HOOFDTHEMA'S  
Veiligheid   1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?   Nee  
  2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?   Nee  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?   Nee  
  2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?   Nee  
  3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?   Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)   1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?   Ja  
  2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?   Nee  
  3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?   Nee  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?   Nee  
  2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?   Nee  
  3. Is in het plangebied sprake van kwel?   Nee  
  4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?   Nee  
Oppervlakte-waterkwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?   Ja  
  2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?   Nee  
  3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?   Nee  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?   Nee  
  2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?   Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?   Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?   Nee  
  2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?   Nee  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?   Ja  
  2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?   Nee  
AANDACHTSTHEMA'S  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Hieronder wordt nader ingegaan op de thema's waaop met 'ja' is geantwoord.

Toelichting waterhuishoudkundige aspecten

Verhard oppervlak

Als gevolg van de uitbreiding van de golbaan, die zal worden gedraineerd, is er sprake van een bergingsopgave. De bedoeling is dat ter plaatse van de golfbaan zelf wordt voorzien in voldoende waterberging, in de vorm van waterpartijen binnen de golfbaan en verlagingen/bassins. Vanuit de waterpartijen en bassins binnen de bestaande en uit te breiden golfbaan kan het hemelwater vertraagd worden afgevoerd op het oppervlaktewater.

Oppervlaktewater

De voorkeur gaat ernaar uit dat het opgevangen hemelwater vanuit de waterpartijen en bassins binnen de bestaande en uit te breiden golfbaan afgevoerd wordt op het oppervlaktewater, zoals bijvoorbeeld de Voortse Waterleiding.

Inrichting en beheer

De Voortse Waterleiding is in beheer van het waterschap Rijn en IJssel. Deze waterloop wordt met de onderhavige plannen niet geschaad.

4.7.5 Vertaling in het bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan is de Voorste waterleiding in een passende bestemming 'Water' gelegd.

4.8 Ecologie

4.8.1 Algemeen

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden nagegaan of er sprake kan zijn van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten. In het bestemmingsplan dient, in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet, te worden aangetoond dat van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing is verkregen.

4.8.2 Onderzoek

Er is een flora en faunaonderzoek uitgevoerd om de gevolgen voor beschermde natuurgebieden en beschermde soorten in beeld te brengen (Ecologische Quickscan, ‘t Lohr, Voorst, Eco-Niche, oktober 2013).

In het onderzoek is allereerst op de planlocatie en in literatuur onderzocht of en welke beschermde plant- en diersoorten (kunnen) voorkomen. Het veldbezoek heeft hierbij plaatsgevonden op zondag 20 oktber 2013. Ten tweede is onderzocht of er in de buurt beschermde natuurgebieden aanwezig zijn en/of de planlocatie deel uitmaakt van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Uit het onderzoek komen de volgende resultaten:

  • De planlocaties maakt geen deel uit en ligt niet in de nabijheid van een beschermd natuurgebied en de EHS. Het project zal geen effect hebben op natuurdoelstellingen van bovenstaande. Nader onderzoek van deze doelstellingen en het effect daarop worden niet nodig geacht.
  • Er zijn op de planlocaties naast vogels, geen beschermde soorten aangetroffen.
  • Enkele beschermde vleermuissoorten worden er wel verwacht die de planlocatie gebruiken als foerageergebied en de bosrand eventueel als vliegroute. Echter, verstoring of vernietiging van deze soorten en functies, is door de geringe aard van de werkzaamheden en de weinig veranderlijke toekomstsituatie (geen extra verlichting, kap of sloop) uitgesloten. Wel is te adviseren om de netten die golfballen dienen tegen te houden op een juiste manier te plaatsen.
  • Broedende vogels zijn niet aangetroffen en worden niet verwacht, maar kunnen nooit volledig worden uitgesloten. Indien er op het moment van start van de werkzaamheden tegen de verwachting in er toch een vogel broedt op de planlocaties, dan mag deze niet verstoord of vernietigd worden (art. 11, FFwet). In dat geval dient er met geruime afstand (te bepalen door een ecologisch deskundige) van gewerkt te worden. Door de werkzaamheden te starten buiten het broedseizoen kan bovenstaande voorkomen worden.
  • Rekening gehouden met bovenstaande zijn negatieve effecten op beschermde soorten niet aan de orde en is het project niet in strijd met de Flora- en faunawet.
  • Door het ontbreken van negatieve effecten is het niet nodig andere maatregelen, dan de eerder vermelde maatregel om de netten op de juiste manier te plaatsen, te treffen.
  • Voor alle soorten geldt wel een zorgplicht, hiermee dient te allen tijde rekening te worden gehouden.

4.8.3 Conclusie

Het aspect 'ecologie' is in het kader van dit bestemmingsplan voldoende onderzocht. Er worden geen negatieve effecten verwacht op beschermde soorten en het plan heeft geen negatieve effecten hebben op beschermde natuurgebieden of de EHS.

 

4.9 Cultuurhistorisch erfgoed

4.9.1 Archeologie

Algemeen

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologisch monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Hierdoor is het Verdrag van Malta (Verdrag van Valletta) inzake de bescherming van archeologisch erfgoed in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Het Verdrag van Malta gaat uit van het in de bodem bewaren van archeologische waarden op de locatie zelf (in situ). Opgravingen moeten zoveel mogelijk worden vermeden, omdat het risico bestaat dat historische informatie voor altijd verloren gaat. De achterliggende gedachte is dat de bodem zich nog steeds als de beste bewaarplaats bewezen heeft. Een andere gedachte, die hierbij speelt, is het gegeven dat latere generaties mogelijk over betere technieken van opgraven kunnen beschikken. Het verdrag wil verder bevorderen dat in een zo vroeg mogelijk stadium van ruimtelijke ordening al rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Tenslotte gaat het verdrag uit van het beginsel 'de veroorzaker betaalt'. Dat wil zeggen dat degene die de bodem wil verstoren het archeologisch (voor)onderzoek en de eventuele opgraving zelf moet betalen.

Het is van groot belang om de archeologische kwaliteiten van locaties in kaart te brengen. Dit is in kaart gebracht in de Cultuurhistorische inventarisatie, waarden-, verwachtingen- en maatregelenkaart (opgesteld 27 april 2010), die als basis dient voor het archeologiebeleid van de gemeente Oude IJsselstreek.

Onderzoek

Algemeen

Er is een archeologisch onderzoek uitgevoerd om in beeld te brengen of er bij de uitvoering van de plannen mogelijk archeologische waarden worden verstoord ('t Lohr, Oude IJsselstreek Voorst, gemeente Oude IJsselstreek: booronderzoek, Bureau voor Archeologie, 14 november 2013, rapportnummer 2013.34).

Het onderzoek betreft een verkennend booronderzoek dat is uitgevoerd conform de richtlijnen van de KNA, protocol 4003 en de richtlijnen van de gemeente.

Onderzoeksresultaten

Het plangebied ligt in een geul van een meanderend afwateringsstelsel van de Oude IJssel. De afzettingen zijn gevormd gedurende het Pleniglaciaal, het Laat Weichselien en het Holoceen. Uit het booronderzoek blijkt dat de ondergrond overwegend uit matig grof of matig fijn zand bestaat. Op twee plaatsen liggen kleiafzettingen aan het oppervlak. Deze zijn geïnterpreteerd als de vulling van een Laat Glaciaal dal. De vullingen zijn vermoedelijk in de eindfase van de betreffende beddinggordels gevormd. Het is goed mogelijk dat sedimentatie is doorgegaan tot in het Holoceen, nadat de stroom alleen nog lokaal regenwater vervoerde en zodoende beekafzettingen vormde. In de beekafzettingen kunnen archeologische resten aanwezig zijn die direct een relatie hebben met water in beekdalen (dumps, boten, natte infrastructuur).

In het noordelijk plandeel bevindt zich, grenzend aan de beekafzettingen, een terrashelling die in noordoostelijke richting oploopt. Op deze terrashelling kunnen archeologische resten van kampementen en nederzettingen aanwezig zijn. In het zuiden bevindt zich, eveneens grenzend aan de beekafzettingen, een langgerekte laagte waarin geen archeologische resten worden verwacht.

Bureau voor Archeologie adviseert geen graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm uit te voeren in de twee zones waarin beekafzettingen aanwezig zijn en in de zone waar zich een terrashelling bevindt vanwege de kans op het aantreffen van archeologische waarden. Indien in deze zones wel graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm plaatsvinden, bestaat de kans dat archeologische waarden worden verstoord en daarom wordt geadviseerd om a) dat deel van de terrashelling waar graafwerkzaamheden zijn voorzien nader te onderzoeken door middel van een karterend booronderzoek, en b) in de beekafzettingen graafwerkzaamheden archeologisch te laten begeleiden.

Conclusie

Uit het archeologische onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden worden verwacht in een groot deel van het plangebied. Er kunnen wel mogelijk archeologische waarden aanwezig zijn ter plaatse van de beekafzettingen. Conform de aanbevelingen in het rapport zal er in deze zones niet dieper dan 30 cm worden gegraven. Mocht er wel dieper gegraven worden, dan zal er voorafgaand archeologisch onderzoek plaatsvinden of zullen de graafwerkzaamheden plaatsvinden onder archeologische begeleiding.

4.9.2 Cultuurhistorie

Algemeen

Tegenwoordig dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan verbinden die in een bestemmingsplan verankerd worden. VDeze wijze van borging via het systeem van de ruimtelijke ordening bestond eerder nog niet voor cultuurhistorische waarden in het algemeen. Het systeem van borging via de Wro dat al gold voor archeologie is nu als het ware uitgebreid tot alle cultuurhistorische waarden.

IBij cultuurhistorische waarden gaat het over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken.

Met het opstellen van een cultuurhistorische waardenkaart wordt een goed inzicht verkregen van het zichtbare bovengrondse deel van het onroerend erfgoed in de gemeente. In opdracht van de gemeente heeft Vestigia BV Archeologie & Cultuurhistorie in 2012 een dergelijke kaart opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente. Het doel van een dergelijke kaart is:

  • het in kaart brengen van de in de gemeente aanwezige cultuurhistorische waarden zoals het (steden)bouwkundig erfgoed, het historisch-geografisch erfgoed en de historische groenwaarden;
  • het bevorderen van het vastleggen en zo mogelijk inpassen, beschermen en/of versterken van deze waarden via het gemeentelijk ruimtelijk beleid (bestemmingsplannen en structuurvisies);
  • het tijdig informeren van initiatiefnemers van, en andere betrokkenen bij, ruimtelijke plannen, met het oog op de zorg voor de cultuurhistorie;
  • het aanvullen van het toetsingskader voor ruimtelijke plannen, overeenkomstig de vigerende wetgeving en beleidsregels

Onderzoek/toetsing

In paragraaf 2.1 is nader ingegaan op de (cultuurhistorische) ontstaansgeschiedenis van het plangebied.

Ook is de provinciale cultuurhistorische waardenkaart bekeken. Hieruit blijkt dat er ter plaatse van het plangebied geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Wel heeft de Grensweg, waaraan het plangebied is gelegen, enige cultuurhistorische waarde als zogenaamde Hessenweg. Dit is een historische route waarop enkele eeuwen geleden het zogenaamde 'hessenverkeer' (handelsverkeer vanuit Zuid Duitsland, de 'Hessenstreek') van grote betekenis was.Deze cultuurhistorische waarde wordt met onderhavig plan niet gesschaad. Het in het bestemmingsplan vastleggen (ofwel bestemmen) van bepaalde cultuurhistorische structuren, is gelet op de aard van het plangebied (met name een woongebied) niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000123-VA01_0012.jpg"

uitsnede uit provinciale cultuurhistorische waardenkaart

Conclusie

Er is in onderhavig bestemmingsplan voldoende rekening gehouden met de bestaande cultuurhistorische waarden.

4.9.3 Monumenten

Er zijn geen gebouwen in het plangebied gelegen die zijn aangewezen als rijksmonument of gemeentelijk monument. In de nabijheid is aan de Grensweg 13 wel een rijksmonument gelegen. Het betreft de romp van een voormalige molen, molen Van Hal of Voorste Molen.Dit rijksmonument wordt met onderhavig plan niet aangetast of bedreigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000123-VA01_0013.jpg"

Foto Molen Van Hal / Voorste Molen

4.9.4 Conclusie

De aspecten cultuurhistorie, archeologie en monumenten vormen geen belemmering voor de uitvoer- baarheid van de voorgenomen ontwikkeling. Er worden geen cultuurhistorische elementen beschadidgd. Wat betreft archeologie kan worden gesteld dat er geen archeologische waarden worden verwacht in een groot deel van het plangebied. Er kunnen wel mogelijk archeologische waarden aanwezig zijn ter plaatse van de beekafzettingen. Conform de aanbevelingen in het rapport zal er in deze zones niet dieper dan 30 cm worden gegraven. Mocht er wel dieper gegraven worden, dan zal er voorafgaand archeologisch onderzoek plaatsvinden of zullen de graafwerkzaamheden plaatsvinden onder archeologische begeleiding.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Verkeer

Onderhavig plan betreft de uitbreiding van het bestaande recreatieterrein / golfclub Het Lohr. Hiermee zullen de bezoekersaantallen naar verwachting in enige mate toenemen. De toename van de verkeersintensiteit is echter naar verwachting dermate beperkt, dat kan worden verwacht dat dit kan worden opgenomen binnen het bestaande verkeersbeeld (de ontsluiting via het Lohrpad en het Grensweg).

4.10.2 Parkeren

Onderhavig plan betreft de uitbreiding van het bestaande recreatieterrein / golfclub Het Lohr. Hiermee zal de parkeerdruk naar verwachting in enige mate toenemen. De toename van de parkeerdruk is echter naar verwachting dermate beperkt, dat kan worden verwacht dat deze kan worden opgevangen binnen de bestaande parkeervoorzieningen binnen het plangebied. Verwacht kan worden dat de gehele parkeerdruk dus binnen het plangebied kan worden opgevangen.

Om de parkeervoorziening zeker te stellen is in onderhavig bestemmingsplan vastgelegd dat ter plaatse van de bestaande parkeervoorziening uitsluitend parkeervoorzieningen toegestaan zijn.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren,
  • en de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevings- vergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

5.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduidingen

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één "enkel" bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels „iets" geregeld. Dat „iets" kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook eigen regels hebben.

5.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen. Als er voorlopige bestemmingen, uit te werken bestemmingen of dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet, maar een bestemmingsartikel hoeft niet al deze elementen te bevatten; dit kan per bestemming verschillen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.
  • 4. Overgangs- en slotregel. In het laatste hoofdstuk is een slotregel opgenomen, waarin de naam van dit bestemmingsplan staat vermeld.
5.3.1 Hoofdstuk 1, Inleidende regels

Hoofdstuk I bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

Artikel 1 bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd. Hierdoor wordt onduidelijkheid voorkomen.

Artikel 2 geeft aan op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels.

5.3.2 Hoofdstuk 2, Bestemmingsregels

Bij de 'Bestemmingsregels' wordt per bestemming aangegeven wat wel (of niet) mag. Hierbij wordt aangegeven hoe bestaand gemeentelijk beleid in het plan is verwerkt en op welke wijze nieuwe ontwikkelingen in het plan zijn opgenomen. In dit bestemmingsplan gaat het om de volgende bestemmingen:

Recreatie

Deze bestemming is van toepassing op het grootste deel van het plangebied. De voor Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor recreatie en lichte horeca, met bijbehorende gebouwen, voorzieningen en bouwwerken geen gebouwen zijnde. Er is omschreven dat onder het doeleinde 'recreatie' een golfbaan met clubhuis en kantine en een groepsaccommodatie wordt verstaan .

Er geldt binnen de bestemming een tweetal specifieke aanduidingen:

  • Het bestaande zwembad is specifiek aangeduid en uitsluitend hier toegestaan.
  • De bestaande bedrijfswoning is eveneens specifiek aangeduid. Er is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.

Gebouwen (alsmede de bedrijfswoning en de bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning) moeten worden gebouwd binnen het bouwvlak. Er zijn bouwregels opgenomen voor de maximale goot- en bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen en de bedrijfswoning (met bijbehorende bouwwerken). Op de verbeelding is aangeduid wat het maximale bebouwingsoppervlak bedraagt van de gebouwen.

Water

Deze bestemming is van toepassing op de bestaande waterloop, de Voortse Waterleidng. De regeling is erop gericht om de bestaande waterloop te behouden. De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden met bijbehorende voorzieningen en bouwwerken geen gebouwen zijnde. Gebouwen mogen binnen deze bestemming niet worden gebouwd.

5.3.3 Hoofdstuk 3, Algemene regels

De algemene regels zijn regels die voor alle onderdelen van het plan van toepassing zijn. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels .

In de algemene regels zijn enkele algemene gebruiksregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden, zoals het verbod om gronden en gebouwen te gebruiken voor prostitutiedoeleinden en stort/op slagplaats voor grond en afval (behoudens een stort/opslagplaats voor normaal gebruik, bijvoorbeeld in het kader van de bedrijfsvoering).

5.3.3.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel zoals dit staat in artikel 3.2.4 van het Bro is hier verplicht opgenomen. Met de anti-dubbeltelregel wordt bedoeld, dat er na het volledig benutten van bouwmogelijkheden van een erf, er niet door het vervolgens verkleinen van de erfoppervlakte, vanwege de verschuiving van de erfgrens, daarop een nieuwe c.q. grotere bouwmogelijkheid voor een naburig erf ontstaat. Met de antidubbeltelregel wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.

5.3.3.2 Algemene bouwregels

In dit artikel is een regeling opgenomen die toestaat dat ondergeschikte bouwdelen de bouw- of bestemmingsgrenzen, danwel de bouwhoogte mogen overschrijden. Deze overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 1,0 m.

Tevens is een regeling opgenomen voor het ondergronds bouwen. Ondergrondse gebouwen zijn toegestaan onder bovengrondse gebouwen, danwel maximaal 3 m daarbuiten, tot een diepte van maximaal 4 m onder de begane grondvloerlaag.

Voor gebouwen en bouwwerken die legaal zijn (of kunnen worden) gebouwd maar afwijken van de bouwregels van het bestemmingsplan iseen algemene afwijkingsregel opgenomen dat deze in de bestaande maatvoering zijn toegestaan.

5.3.3.3 Algemene gebruiksregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden. De belangrijkste algemene gebruiksregel luidt dat het verboden is om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de bestemming. Gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken wordt toegelaten.

5.3.3.4 Algemene afwijkingregels

In de praktijk kunnen maatafwijkingen ontstaan ten opzichte van wat direct mogelijk wordt gemaakt. Ook kan, gelet op voortschrijdende ontwikkelingen, toch behoefte zijn aan een grotere hoogte van bouwwerken ten behoeve van algemeen nut. Starheid van bestemmingsregels mag niet de oorzaak zijn van gekunstelde oplossingen, waarmee de kwalitatieve doelstelling van het bestemmingsplan niet gediend is. Binnen een kader van bescherming van belangen, is door middel van dit artikel een zekere mate van flexibiliteit mogelijk.

5.3.3.5 Algemene wijzigingsregels

Met deze bevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders plan wijzigen ten behoeve van de overschrijding van bestemmingsvlakken tot een nader bepaalde afstand en een nader bepaald percentage.

5.3.4 Hoofdstuk 4, Overgangs- en slotregel
5.3.4.1 Overgangsregel

Het overgangsrecht moet op grond van artikel 3.2.1 (bouwen) en artikel 3.2.2 (gebruik) van het Bro verplicht opgenomen worden. Daarnaast is ook een persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen (artikel 3.2.3 Bro).

Overgangsrecht is van toepassing op situaties (gebruik) die op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan van het nieuwe plan afwijken, dan wel op basis van een geldige bouwvergunning nog gebouwd mogen worden (bouwwerken). Met deze overgangsregels wordt duidelijk dat die afwijking toegestaan is, maar wel begrensd is tot de bestaande afwijking. Dus de bestaande afwijking qua gebruik mag niet vergroot worden en het bouwwerk mag alleen maar goed onderhouden worden en niet volledig worden herbouwd. Het overgangsrecht is nadrukkelijk niet bedoeld voor bouwwerken die een gebruik kennen dat onrechtmatig is op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan. Het is onmogelijk om alle eventuele strijdigheden tijdig te ontdekken. Om die strijdigheden uit te sluiten van het legaliserende effect van het overgangsrecht, wordt deze categorie nadrukkelijk uitgesloten van overgangsrecht. Ten behoeve van de bestuurlijke zorgvuldigheid en om in te kunnen spelen op praktische situaties, kent het overgangsrecht ook een ontheffingmogelijkheid.

5.3.4.2 Slotregel

Dit artikel geeft aan op welke wijze de regels van dit bestemmingsplan moeten worden aangehaald.

5.4 Verbeelding

Er is een verschil tussen de digitale en analoge verbeelding. De digitale kaart lijkt minder informatie te bevatten dan de analoge kaart. Door op de verbeelding te klikken, verschijnt de planinformatie. De digitale kaart is bindend.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In beginsel is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In een exploitatieplan wordt opgenomen welke kosten met de uitvoering van het bouwplan gemoeid zijn en wie welke kosten voor zijn of haar rekening gaat nemen. Dit is opgenomen in artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Deze verplichting geldt niet als het 'verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd zijn', aldus lid 2 van dit artikel.

In onderhavig geval zijn de kosten anderszins verzekerd. De initiatiefnemer is de drager van de kosten van de voorliggende plannen. Er is hiernaast een anterieure overeenkomst gesloten door de initiatiefnemer met de gemeente inzake de kosten die de gemeente moet maken. Hiermee verloopt het plan vopor de gemeente kostenneutraal. Er is daarmee geen verplichting voor de gemeente om een exploitatieplan op te stellen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpbestemmingsplan Herziening Familiegolfbaan 't Lohr, Voorst heeft van 13 februari 2014 tot en met 26 maart 2014 voor iedereen ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.